Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 807 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van testbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19)
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 22 april 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn
beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van
wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
7
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
13
3.
Gevolgen
35
4.
Verhouding tot andere regelgeving
36
5.
Invoering en regeldruk
39
6.
Toezicht en handhaving
40
7.
Financiële gevolgen
41
8.
Rechtsbescherming
43
9.
Advisering, toetsing en consultatie
43
10.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
45
II.
Artikelsgewijs
46
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Genoemde
leden vinden het belangrijk continu te blijven kijken hoe we in deze pandemie onderdelen
van de samenleving verantwoord kunnen heropenen of geopend houden. Deze leden hebben
nog een aantal vragen en opmerkingen bij het voorstel.
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een totaaloverzicht van alle ministeriële
regelingen, algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s), en andere gedelegeerde onderdelen
in dit wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat er snel moet kunnen worden gehandeld
in deze crisis en dat bovendien flexibel moet kunnen worden ingespeeld op de ontwikkelingen.
Maar de betrokkenheid van het parlement blijft in het kader van de democratische legitimatie
van groot belang. Daarom willen deze leden weten wat de betrokkenheid van het parlement
bij de verschillende regelingen is, en zij willen daarom in het overzicht opgenomen
hebben of er een voorhang- of nahangprocedure is en de termijn die daaraan gekoppeld
is voor de Staten-Generaal. Genoemde leden willen bovendien weten waarom er eventueel
niet voor een voorhang- of nahangprocedure is gekozen. Tevens vragen deze leden waarom
er in een aantal gevallen is gekozen voor een ministeriële regeling en niet voor een
AMvB.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom er in de meeste gevallen gekozen
wordt voor een ministeriële regeling dan wel AMvB met voorhangprocedure. Waarom wordt
het niet direct in deze wet geregeld dan wel wordt het niet wettelijk geregeld? In
hoeverre worden daar dan ook richting de Kamer maatschappelijke actoren voor geconsulteerd
c.q. betrokken? Hoe is geborgd dat de Kamer haar taak goed kan vervullen? Alleen bij
het onderwijs is gekozen voor een voorhangprocedure inclusief advisering door de Raad
van State.
Kan ook aangegeven worden wanneer welke ministeriële regeling en/of AMvB gereed is
en wanneer ze naar de Staten-Generaal worden gestuurd?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Zij
hebben in dit verband nog diverse vragen, onder meer over de gelijkstelling van het
vaccinatiebewijs en de beoogde eigen bijdrage.
De leden van de D66-fractie stellen allereerst vragen bij de vormgeving van het voorliggende
wetsvoorstel, dat primair betrekking heeft op testbewijzen. Zij lezen dat bij indiening
van het voorstel nog niet te bepalen was op welk moment en voor welke van deze activiteiten
en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Dit zal per sector
verschillen en hangt af van de actuele omstandigheden, de dan geldende maatregelen,
de effectiviteit, de praktische uitvoerbaarheid en de testbereidheid, zo begrijpen
deze leden. Op zich kunnen genoemde leden zich vinden in het feit dat al deze onzekerheden
een rol spelen bij de vraag of, wanneer en hoe bewijzen worden ingezet. Het roept
bij hen tegelijkertijd echter ook de vraag op waarom er al wel voor wordt gekozen
dat in dit wetsvoorstel primair de voorwaarden voor toegang via testbewijzen worden
geregeld, maar dat het onderhavige voorstel slechts één artikel bevat waarin mogelijke
gelijkstelling wordt geregeld voor andere documenten, zoals een vaccinatiebewijs en
immuniteitsbewijs, in een aparte AMvB. Daarbij komt dan ook nog de eis dat «met betrekking
tot het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht
van het virus SARS-CoV-2 bestaat.» Is het gegeven alle voorgaande onzekerheden volgens
de regering logisch om het wetsvoorstel zo vorm te geven? De leden van de D66-fractie
vragen tevens of het volgens de regering logisch is om het wetsvoorstel zo vorm te
geven, gegeven de verwachting dat in de komende maanden een dalende besmettingsgraad
en een stijgende vaccinatiegraad zal optreden? Zou het niet veel logischer zijn het
wetsvoorstel zo vorm te geven dat deze de kaders voor de verschillende typen bewijzen
regelt, waarna een onderscheid daartussen – indien gewenst- in de lagere regelgeving
kan worden gemaakt? Of vindt de regering het prudent dat voor testbewijzen nu vele
wettelijke randvoorwaarden zijn opgenomen, en deze bij mogelijk gebruik van een vaccinatiebewijs
slechts in een AMvB worden verankerd? Wat rechtvaardigt het om deze knip nu reeds
te maken?
De leden van de D66-fractie plaatsten hier ook graag kanttekeningen bij vanuit epidemiologisch
opzicht. Van vaccinatie is inmiddels bekend dat het voor een wezenlijk deel de transmissie
van het virus vermindert, volgens het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding
(ECDC) tot wel 60%.1 Terwijl sneltesten slechts 58% van de positieve gevallen detecteren als mensen zich
zonder klachten laten testen.2 Deze leden merken daarbij op dat het testen om toegang te krijgen bedoeld is voor
mensen zonder klachten. Waarop stoelt de regering derhalve haar voorkeur voor testbewijzen?
Kan zij daarbij ingaan op het feit dat andere landen, zoals Denemarken, het vaccinatiebewijs
reeds inzetten voor toegang? In artikel 58rf Wet publieke gezondheid is opgenomen
dat «met een testuitslag worden gelijkgesteld een daarbij aan te wijzen document,
waaronder een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 of een medische verklaring, indien
op basis daarvan met betrekking tot het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat
een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat.» Genoemde leden
vragen of de regering deze bewijzen werkelijk onderling vergelijkbaar acht. Bij vaccinatie
gaat het om de vraag in hoeverre het de transmissie vermindert, bij testbewijzen om
het aantal vals-negatieve testen en het aantal mensen dat na de negatieve test alsnog
besmettelijk wordt. Deelt de regering met deze leden de opvatting dat het appels met
peren vergelijken is?
De leden van de D66-fractie roepen in dit kader graag in herinnering wat de regering
hier in een ander geval over schreef: bij het Europees vaccinatiepaspoort, het Digitale
groen certificaat. In het verslag van het schriftelijk overleg over de kabinetsappreciatie
Digitaal groen certificaat, wordt door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport het volgende gesteld:
«Om (in)directe vaccinatieplicht te voorkomen, moet een recent negatief testbewijs
– of mogelijk een herstelbewijs na een doorgemaakte infectie – als gelijkwaardig alternatief
worden gesteld aan het vaccinatiebewijs. Het is echter niet mogelijk om een kwantitatieve
uitspraak te doen over de mate van gelijkwaardigheid. Het gaat om het bewust aanvaarden
van een klein restrisico als een geaccepteerde marge, gelet op de grote belangen die
hier spelen voor de maatschappij.»3
Deze leden concluderen hieruit dat het ook volgens de Minister van VWS zelf letterlijk
niet mogelijk is een kwantitatieve uitspraak te doen over de mate van gelijkwaardigheid.
Is de regering in dit licht bereid de eis van een «vergelijkbare kans op overdracht»
voor andersoortige bewijzen te laten varen, en deze in een nota van wijziging te laten
vervallen? Zo nee, waarom niet? Wat voegt dit strikte criterium toe ten opzichte van
adviezen van onder meer het Outbreak Management Team (OMT)? Deze leden stellen voorts
vast dat volgens de regering het negatief testbewijs – en mogelijk een herstelbewijs
– ondanks de onmogelijkheid van een kwantitatieve uitspraak als gelijkwaardig alternatief
moet worden gesteld ten opzichte van het vaccinatiebewijs. Geldt dat bij dit wetsvoorstel
dan ook? Zo nee, wat maakt de situatie bij het Europese vaccinatiepaspoort anders
dan bij het gebruiken van bewijzen voor toegang? Zo ja, waarom trekt het voorliggend
wetsvoorstel een vaccinatiebewijs en testbewijs niet reeds gelijk in het hele voorstel?
De leden van de D66-fractie ontvangen tot slot op dit punt graag een reactie van de
regering op de eigen woorden van de Minister dat het «gaat om het bewust aanvaarden
van een klein restrisico als een geaccepteerde marge, gelet op de grote belangen die
hier spelen voor de maatschappij.» Als de regering deze woorden – van 13 april jl.
– nog onderschrijft, vanwaar het onderscheid in het voorliggende wetsvoorstel? Kan
inzage worden gegeven op welk moment de keuze voor dit onderscheid is gemaakt en in
welk gremium? Kan daarbij tevens worden aangegeven of, en wanneer dit na verloop van
tijd nog is heroverwogen?
De leden van de D66-fractie gaan vervolgens op dit punt graag in op de reactie van
de regering op het advies van de Raad van State. Volgens de Raad van State is de gelijkstellingsregeling
in het wetsvoorstel prematuur, omdat op Europees niveau een voorstel voor een verordening
inzake een vaccinatie-, test- of immuniteitsbewijs in het kader van het vrije verkeer
voorligt (het bovengenoemde Digitale groen certificaat). Deze leden lezen dat de regering
daarop stelt dat de verordening naar verwachting in juni 2021 in werking zal treden.
«De grondslag in het wetsvoorstel om een vaccinatiebewijs gelijk te stellen met een
testbewijs is daarom zowel qua inhoud, als planning niet voorbarig in het licht van
de aanstaande verordening», aldus de regering. Genoemde leden onderschrijven dit ten
volle. Als de regering echter de gelijkstelling geenszins prematuur acht, waarom verankert
zij het testbewijs en het vaccinatiebewijs dan niet daadwerkelijk in gelijke mate
in het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie ontvangen tot slot op dit punt graag een toelichting op
de vraag waarom gekozen is voor de (verkorte) titel «Tijdelijke wet testbewijzen covid-19».
Ongeacht de mate waarin verschillende typen bewijzen gelijk worden gesteld in het
voorliggende voorstel, biedt het expliciet grondslag voor andere bewijzen dan testbewijzen.
Is het in dat licht volgens de regering niet zuiverder en duidelijker om het wetsvoorstel
een titel te geven die de volledige lading dekt? Zo nee, waarom niet? Mocht hierop
het antwoord luiden dat dit wetsvoorstel primair de voorwaarden voor testbewijzen
regelt, dan ontvangen deze leden graag nogmaals een verduidelijking waarom dat op
wetsniveau de juiste keuze zou zijn.
De leden van de D66-fractie willen in de tweede plaats een beter beeld krijgen waarom
het wetsvoorstel (pas) op dit tijdstip naar de Kamer komt. Zij wensen meer informatie
te ontvangen over het verloop van het wetstraject. Vanaf welke datum is men bij het
Ministerie van VWS en/of andere ministeries begonnen te werken aan dit wetsvoorstel?
Op welke datum begonnen de eerste besprekingen? Op welke datum is begonnen met het
daadwerkelijk opstellen van een eerste concept-tekst voor het wetsvoorstel? Genoemde
leden vragen voorts hoe zich dit verhoudt tot de eerste data waarop zowel in de Kamer
als door de regering – bijvoorbeeld in debatten of brieven – werd gesproken over een
«testsamenleving» of over het opzetten van een grootschalige testinfrastructuur met
als doel om op een verantwoorde wijze eerder dan wel sneller te kunnen versoepelen?
Deze leden ontvangen graag een precies overzicht van data waarin zowel alle stappen
van de voorbereidingsfase als het formele wetgevingstraject worden vermeld. Ook willen
zij weten hoeveel fte hiervoor is ingezet. Het voorliggende voorstel dient om voor
sociale en economische verlichting te zorgen, zonder de verspreiding van het virus
(te veel) te doen oplopen. Had dit volgens de regering ook enkele maanden eerder gekund,
gelet op de toenmalige en huidige epidemiologische situatie? Zo ja, dan is het volgens
de leden van de D66-fractie zonde dat het wetsvoorstel pas voorligt op het moment
dat we ons al vele maanden in een ingrijpende lockdown bevinden, met dito sociale,
economische en psychische schade tot gevolg, en de weg naar veel meer vrijheid via
vaccins nu juist echt in zicht komt.
De leden van de PVV-fractie zitten niet te wachten op het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19.
De epidemiologische situatie met betrekking tot covid-19 in ons land is niet uitzichtloos.
De regering geeft aan de vrijwillige vaccinatie van alle inwoners boven de 18 jaar
die een verhoogde kans hebben op een ernstig verloop van covid-19, afgerond te hebben
in de komende maand (mei 2021). Op dit moment is er geen aanleiding te veronderstellen
dat mutanten de vaccinaties teniet zullen doen, of dat er een nieuwe pandemie met
een ander nieuw virus met dezelfde vergaande consequenties gaande is. Ook wijzen deze
leden op de veelbelovende ontwikkelingen op het gebied van geneesmiddelen die ook
steeds meer een ernstig verloop van covid-19 kunnen voorkomen dan wel keren. Omdat
er geen sprake is van een uitzichtloze situatie die vraagt om alternatieven voor een
lockdown, achten deze leden dit wetsvoorstel ontijdig. Deze leden constateren verder
dat er veel onduidelijkheden in het wetsvoorstel zitten. Zij zijn ook geen voorstander
van een eigen bijdrage voor een toegangstest. Deze leden hebben een aantal kritische
vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie zijn verbaasd dat er geen einddatum is vastgelegd in deze
Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Genoemde leden zijn van mening dat de testverplichting
kan vervallen wanneer de risicogroepen hun vrijwillige vaccinatie hebben gehad en
het aantal coronapatiënten in de ziekenhuizen fors is teruggelopen. Genoemde leden
vragen daarom een harde einddatum op te nemen in dit wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie kunnen niet instemmen met het voorstel om vanaf 1 juli
2021 een eigen bijdrage te vragen voor een testbewijs. Het werpt een drempel op voor
mensen met een laag inkomen en creëert een tweedeling in de samenleving. Genoemde
leden vragen de regering dan ook om de eigen bijdrage te schrappen en de test gratis
te houden.
De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over het feit dat nog niet definitief
kan worden vastgelegd op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen een
testbewijs gaat gelden. Veel hangt af van de «epidemiologische situatie» zo begrijpen
de leden, maar wat zijn daarvoor de criteria? Te lezen valt dat de Routekaart als
leidraad wordt genomen, maar dat schept weinig vertrouwen bij genoemde leden. Er is
al zo vaak van routekaarten en dergelijke afgeweken dat deze amper meer serieus te
nemen zijn. Deze leden ontvangen graag meer invulling en onderbouwing omtrent welke
activiteiten wanneer en waarom onder de testverplichting (zouden komen te) vallen.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe effectief de maatregelen in dit wetsvoorstel
eigenlijk zijn en hoe de effectiviteit wordt gemeten. Medewerkers en personeel van
evenementen en instellingen hoeven niet getest te zijn, zij kunnen het virus mogelijk
dus toch verspreiden. Zo krijg je binnen eenzelfde ruimte twee groepen, zij die getest
zijn en zij die niet-getest zijn. Wat is het effect daarvan? Kinderen onder de 12
jaar hoeven niet te worden getest (gelukkig), maar ook zij kunnen bij activiteiten
het virus mogelijk toch verspreiden. Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Studenten
staan al niet te springen om zich te laten testen, slechts 30% was daartoe bereid
in de pilot. Het onderwijs moet echter ook zonder testbewijs doorgang vinden. Dus
ook hier krijg je twee groepen binnen een onderwijsinstelling, zij die getest zijn
en zij die niet-getest zijn. Hoeveel besmettingen worden met de invoering van dit
wetsvoorstel precies voorkomen, naar de inschatting van de regering? Tevens vragen
deze leden of de regering het met genoemde leden eens is dat een superspreading event ondanks de maatregelen in dit wetsvoorstel nog steeds kan plaatsvinden.
De leden van de PVV-fractie vinden dat de regering zich te veel richt op het optuigen
van een «testsamenleving». Er zijn meer wegen om het coronavirus aan te pakken, zoals
betere eisen aan ventilatie in binnenruimten, inzet van luchtreinigers, meer ruimte
voor veelbelovende geneesmiddelen zoals neusspray’s die laagdrempelig zijn in te zetten.
Nog beter is het om te zorgen dat nu eindelijk alle risicogroepen vrijwillig zijn
gevaccineerd. Waarom wordt er niet op een breed front ingezet om het coronavirus te
bestrijden? Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.
De leden van de PVV-fractie vragen tot slot waarom er voor een dergelijke vreselijk
ingewikkelde systematiek gekozen wordt. Waarom kan een laagdrempelige blaastest niet
volstaan? Deze leden hebben zorgen over de dataveiligheid. Welke geleerde lessen met
betrekking tot het datalek bij de GGD in de test- en traceerketen neemt de regering
mee in dit wetsvoorstel? Hoeveel meldingen over identiteitsfraude naar aanleiding
van het datalek zijn inmiddels bekend bij fraudehelpdesk.nl? Is de regering voornemens
het testbewijs te koppelen aan het BSN-nummer? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen
om het testbewijs te koppelen aan een tijdelijke code? Is de regering bereid dit wel
vanaf de start mogelijk te maken? Wordt er bij de testbewijzen welke worden gebruikt
als een bewijs van niet besmet zijn bij aanvang een behandelrelatie aangegaan waarbij
erg veel persoonsgegevens dienen te worden verzameld zoals BSN-nummer, adresgegevens,
telefoonnummer, et cetera? Zo ja, waarom? Zo ja, acht de regering dit proportioneel?
Zo ja, waarom? Zou het niet beter zijn pas een behandelrelatie aan te gaan als iemand
besmet blijkt te zijn naar analogie van de blaastest in het verkeer? Van de verkeersdeelnemer
die een blaastest doet en die niet teveel heeft gedronken, wordt niets geregistreerd.
Pas als iemand te veel heeft gedronken worden er persoonsgegevens verzameld. Is de
regering bereid het systeem zo vorm te geven dat van de mensen die meewerken aan een
testbewijs voor toegang en die niet besmet blijken te zijn geen persoonsgegevens worden
verzameld?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Deze
leden benadrukken dat vaccineren de duurzame oplossing om van de beperkende maatregelen
tegen de verspreiding van het coronavirus af te komen is. Zolang nog niet voldoende
mensen die dat vrijwillig willen gevaccineerd zijn, kan de inzet van testbewijzen
bijdragen aan het openstellen van een groot deel van het maatschappelijk en economisch
verkeer, waaronder het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de horeca.
Genoemde leden zien ook de meerwaarde van de inzet van testbewijzen met als doel om
onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden in tijden dat de epidemiologische
situatie nog zeer ernstig is en nog onvoldoende mensen gevaccineerd zijn. Het van
overheidswege verplichten van testbewijzen is echter wel een beperking van de grondrechten,
waardoor burgers die geen negatief testbewijs kunnen of willen tonen, in de praktijk
uitgesloten worden van delen van de samenleving. Belangrijke randvoorwaarden voor
het van overheidswege verplichten van testbewijzen is dan ook dat deze maatregel uiteraard
voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat deze maatregel
ook zo tijdelijk als mogelijk is. De leden van de CDA-fractie hebben daarom de onderstaande
vragen bij dit wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Hoewel
ook zij begrip hebben voor maatregelen waarmee de samenleving daar waar dat verantwoord
is, weer geopend kan worden, zijn zij er nog niet van overtuigd of het voorliggend
wetsvoorstel ten aanzien van testbewijzen daar een goede bijdrage aan kan gaan leveren.
Deze leden hebben daarom een aantal vragen en kanttekeningen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen
covid-19. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.
Het lid van de 50PLUS-fractie heeft kennisgenomen van de tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Zij is blij dat
hard gewerkt wordt aan mogelijkheden om de coronamaatregelen te versoepelen en mensen
wat meer vrijheid te geven, maar het lid van de 50PLUS-fractie is nog niet overtuigd
of dit wetsvoorstel over testbewijzen hieraan bijdraagt.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wat het nut van de testbewijzen is in relatie
tot de timing van een en ander, zeker gezien het feit dat een groot deel van de Nederlanders
in de zomer gevaccineerd zal zijn. In dit verslag zijn de andere vragen en kanttekeningen
van het lid van de 50PLUS-fractie opgenomen.
1. INLEIDING
De leden van de VVD-fractie lezen dat ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel niet te bepalen is op welk
moment en voor welke van deze activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk
zullen worden ingezet. Genoemde leden lezen dat dit per sector zal verschillen en
dat dit afhangt van de actuele omstandigheden, waaronder de epidemiologische situatie,
de geldende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19, de effectiviteit
van de inzet van testbewijzen en de praktische uitvoerbaarheid ervan, onder meer voor
wat betreft de beschikbaarheid van testen en testlocaties alsmede de testbereidheid.
Is de regering voornemens om op basis van deze wet op korte termijn al sectoren aan
te wijzen dan wel voor welke sectoren overweegt zij dat? Zo ja, wanneer worden deze
aangewezen en wat is daarvoor de onderbouwing? Hoe is en/of wordt geregeld dat ondernemers
en instellingen hiervoor voldoende tijd hebben om zich daarop voor te bereiden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de inzet van testbewijzen als doel heeft bij het tegengaan van de verspreiding
van het virus SARS-CoV-2 onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te
houden. Genoemde leden vragen hoe de regering inschat dat de inzet van testbewijzen
en daarmee het deels heropenen van de samenleving ofwel het risico heeft tot meer
besmettingen, dan wel juist kan bijdragen aan het zich de pandemie.
De regering schrijft dat afhankelijk van het risiconiveau op verspreiding van het
coronavirus de «Routekaart coronamaatregelen» een overzicht geeft van de maatregelen
voor het verrichten van activiteiten of de toegang tot voorzieningen. De leden van
de CDA-fractie vragen of de regering per stap uit het openingsplan kan aangeven in
welke delen van de samenleving testbewijzen ingezet zullen worden.
Welke delen van de samenleving heropend zullen worden op welk moment, is mede afhankelijk
van de hoeveelheid testen en testlocaties die op dat moment beschikbaar zijn. De leden
van de CDA-fractie vragen of de regering voor de komende drie maanden een inschatting
kan geven hoe het aantal beschikbare testen zich per dag zal ontwikkelen. Kan daarbij
ook aangegeven worden welke delen van de samenleving bij hoeveel testen zullen worden
heropend?
De regering schrijft dat op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen
testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet onder andere afhankelijk is van de testbereidheid.
De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting waarom dit afhankelijk is van de
mate van testbereidheid. Als een bepaalde (niet-essentiële) sector heropend wordt
met een testverplichting, dan is het toch aan mensen zelf om te bepalen of zij bereid
zijn daarvoor wel of niet een test af te laten nemen? Of wordt hierbij vooral de situatie
bedoeld in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het honger onderwijs (ho), waar
bij hoge vrijwillige testbereidheid een verplicht testbewijs niet nodig hoeft te zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering scenario’s kan schetsen over de
vraag hoe lang er met testbewijzen gewerkt zal moeten worden. Is de regering voornemens
om de verplichting tot het gebruik van testbewijzen bijvoorbeeld af te schaffen, zodra
een bepaald percentage van de bevolking gevaccineerd is? Of zijn er scenario’s denkbaar
dat ook daarna het gebruik van testbewijzen nog verplicht zal moeten worden? Kan de
regering aangeven welke overwegingen hierbij zouden kunnen spelen?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19.
De leden van de SP-fractie hebben veel begrip voor de brede wens vanuit de samenleving
voor meer vrijheid en minder beperkende maatregelen. Tegelijk vragen deze leden de
regering wat de meerwaarde en noodzaak van een «testsamenleving» is, nu in deze fase
van de epidemie de vaccinatiegraad stijgt en de vooruitzichten voor een coronavrije
zomer gunstiger worden. Kan de regering dit uiteen zetten? In hoeverre worden de voorgestelde
wet en de experimenten die reeds plaatsvinden ingehaald door de realiteit waarin vaccinatie
al meer vrijheid en minder beperkingen mogelijk maakt?
De Gezondheidsraad stelt dat de noodzaak van testbewijzen vervalt in «een setting
waarin het risico op besmetting nagenoeg nihil is, bijvoorbeeld als iedereen gevaccineerd
is of er geen viruscirculatie meer is», zo lezen de leden van de SP-fractie. Wanneer
wordt deze «setting» volgens de regering bereikt? Is dat op het moment dat alle Nederlanders
die dat wensen – zo rond 1 juli 2021 als de Minister van VWS geloofd mag worden –
een eerste prik hebben gehad of al eerder als het merendeel van de bevolking gevaccineerd
is en als gevolg daarvan de viruscirculatie naar verwachting drastisch zal afnemen?
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre commerciële belangen in deze wet in
botsing komen met maatschappelijke en persoonlijke belangen van burgers. Hoe verhoudt
zich, bijvoorbeeld, het gesubsidieerd testen van individuen voor toegang tot een festival
zich met het eventueel handhaven van een avondklok die mensen juist ernstig in hun
bewegingsvrijheid beperkt? Hoe verhoudt de bezoekbeperking van een of twee personen
per dag thuis zich tot het financieren van grootschalige evenementen? Waarom mag,
met andere woorden, een gezin wel met een gesubsidieerde test naar een commercieel
evenement maar niet op bezoek bij opa en oma? Heeft de regering hierin de prioriteiten
wel op orde en gaat commercie niet boven sociaal contact op kleinere schaal?
Met het toestaan van evenementen en activiteiten worden reisbewegingen verhoogd, aldus
de leden van de SP-fractie. Heeft de regering laten onderzoeken wat het effect hiervan
is op het aantal besmettingen en de druk op de zorg? Is het toestaan van onder andere
vakanties en het gokken in casino’s reëel op het moment waarom de druk op de zorg
nog altijd intens hoog is en reguliere zorg is afgeschaald?
De leden van de SP-fractie hebben veel kritiek op de wijze waarop de regering toegangstesten
wil realiseren door middel van het aantrekken van commerciële aanbieders. Genoemde
leden wachten nog steeds op antwoorden van de regering op de reeds ingediende Kamervragen:
De pilots met testbewijzen4 en Het bericht dat het ministerie in strijd met de wet, en zonder toezicht 925 miljoen
euro stort voor entreetesten5. Deze leden vragen de regering om deze schriftelijke vragen zo snel mogelijk te beantwoorden
en deze antwoorden ook te betrekken in deze schriftelijke vragenronde.
De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de regering ervoor kiest om de inzet
van testbewijzen commercieel te organiseren, terwijl bij de publiek georganiseerde
GGD’en nog volop capaciteit is om op te schalen.
Waarom heeft de GGD geen rol gekregen in de heropening van de samenleving? Is de regering
het met de leden van de SP-fractie eens dat het zorgvuldig heropenen van de samenleving
een maatschappelijk belang is dat niet gedreven moet zijn door commerciële belanghebbenden?
Zou het met een strikte scheiding van de twee testsporen binnen de infrastructuur
van de GGD niet mogelijk zijn om beide sporen publiek te regelen?
Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat vaccinaties de echte
weg uit de crisis zijn en daar volop de aandacht op gericht moet zijn? Hoe wordt voorkomen
dat de inzet van testbewijzen de echte uitweg uit de crisis in de weg gaat staat?
De leden van de SP-fractie vrezen voor een nieuwe tweedeling in de samenleving tussen
mensen die straks wel en die niet een toegangstest kunnen betalen. Daarnaast vrezen
zij dat mensen met een kwetsbare gezondheid tegenover mensen met een goede gezondheid
komen te staan, omdat zij niet goed durven mee te doen aan een evenement of activiteit.
Hoe gaat de regering dit voorkomen?
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat de regering
nog niet weet op welk moment en voor welke van de activiteiten en voorzieningen testbewijzen
feitelijk zullen worden ingezet. Kan de regering dit nader toelichten? Zijn er bijvoorbeeld
activiteiten en/of voorzieningen waarbij het zeer aannemelijk is dat zij worden ingezet?
Zo ja, welke zijn dat?
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de regering een wetsvoorstel aan de Kamer
voorlegt waarvan onduidelijk is hoe deze in de praktijk zal uitwerken. De Raad van
State merkt hierover op dat de regering ervoor kiest om de nadere uitwerking van het
wetsvoorstel grotendeels op een later moment te regelen met AMvB’s en ministeriële
regelingen. Daardoor is het niet goed mogelijk om te overzien hoe het wetsvoorstel
uiteindelijk concreet zal uitpakken. Kan de regering reageren op deze opmerkingen
van de Raad van State?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het klopt dat de Kamer na het aannemen
van dit wetsvoorstel feitelijk geen grip meer heeft op alle regels die betrekking
hebben op het beschikken over een testuitslag voor deelname aan of toegang tot daarbij
te bepalen activiteiten of voorzieningen op de terreinen van cultuur, evenementen,
georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport? Klopt het dat ook de regels over
experimenten, de testuitslag, en (bescherming van) persoonsgegevens in relatie tot
het tonen van de testuitslag door middel van een schriftelijk of elektronisch testbewijs
nog door de Minister van VWS moeten worden vastgesteld? Waarom heeft de regering er
niet voor gekozen dergelijke relevante zaken zorgvuldig in het wetsvoorstel vast te
leggen?
De Raad van State wijst erop dat dit wetsvoorstel een grondslag schept voor het gelijkstellen
van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs. Met andere woorden: waar straks een testbewijs
geldt, zou dan ook kunnen worden volstaan met het tonen van een bewijs van vaccinatie.
Die gelijkstelling (van vaccinatiebewijs en testbewijs) kan worden geregeld bij AMvB,
en voor die AMvB geldt enkel een voorhangprocedure. De leden van de SP-fractie vragen
of het niet verstandiger en zorgvuldiger zou zijn om een apart wetgevingsproces te
organiseren als er al behoefte zou zijn aan wetgeving rondom vaccinatiebewijzen. Hoe
oordeelt de regering over de opmerking van de Raad van State dat de gelijkstelling
van een vaccinatiebewijs met een negatief testbewijs veel verder strekt dan het voorliggende
wetsvoorstel?
Erkent de regering ook dat de gelijkstelling tussen vaccinatie- en testbewijzen op
problemen stuit in de grondrechten nu voor het verkrijgen van een testbewijs een financiële
drempel wordt opgeworpen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Erkent de regering
dat hiermee het risico op tweedeling wordt versterkt? Niet iedereen heeft immers de
mogelijkheid dan wel de bereidheid zich (al) te laten vaccineren. Voor deze groep
zal daarom in het geval van gelijkstelling tussen vaccinatiebewijzen en betaalde testbewijzen
ongelijke behandeling en achterstelling kunnen optreden. Hoe reageert de regering
daarop?
De leden van de PvdA-fractie vragen bij welk risiconiveau op verspreiding van het coronavirus de verplichting
tot het tonen van een testbewijs om toegang tot een niet-essentiële sector of het
onderwijs te krijgen wordt ingevoerd en bij welk risiconiveau weer beëindigd. Welke
concrete criteria gelden er ten aanzien van de epidemiologische situatie? Hoe wordt
de effectiviteit van de inzet van testbewijzen gemeten? De leden van de PvdA-fractie
zouden meer duidelijkheid willen krijgen wanneer er concreet sprake is van omstandigheden
ten aanzien van de epidemie die de invoering van testbewijzen nodig en niet meer nodig
maken.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19
bestudeerd. Genoemde leden zijn van mening dat de inzet van testbewijzen een verantwoord
alternatief kan zijn voor vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen of kan voorkomen
dat vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn om de coronapandemie
te bestrijden. Deze leden hebben zich in hun eigen opvattingen laten inspireren door
verscheidene wetenschappelijke publicaties die internationaal zijn verschenen rondom
dit onderwerp. Het uitblijven van Nederlands beleid spoorde deze leden aan om zelf
een initiatiefnota «Tijdelijke Testsamenleving»6 rondom dit thema bij de Kamer in te dienen en aan de regering te overhandigen. De
leden van de GroenLinks-fractie zijn wat dat betreft blij dat de regering de handschoen
heeft opgepakt om van de juridische basis van testbewijzen werk te maken.
Juist vanwege de geschetste betrokkenheid van de leden van de GroenLinks-fractie bij
dit thema, baart het voorgestelde wetsvoorstel deze leden ernstig zorgen. Hoewel genoemde
leden nut en noodzaak voor enerzijds meer zicht op de verspreiding van het virus en
anderzijds alternatieven voor vergaande lockdown-maatregelen ondubbelzinnig onderschrijven,
kent het huidige wetsvoorstel verscheidene problematische componenten. Deze leden
vragen de regering dan ook – ondanks het korte tijdsbestek – hier uitgebreid op te
reflecteren.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de routekaart van de regering een belangrijk richtsnoer is voor de inzet
van testbewijzen. Hoe verhoudt dit zich tot de onvoorspelbaarheid van de routekaart.
Zij vragen de regering toe te lichten op welk moment in de routekaart de grondslag
voor dit wetsvoorstel vervalt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op de brede
belangenafweging die ten grondslag ligt aan voorliggend voorstel. Op welke manier
zijn de belangen meegenomen van mensen waarvoor een test als toegang tot belangrijke
onderdelen van het openbaar leven een grote drempel opwerpt. Zij denken hierbij in
het bijzonder aan mensen met een kleine portemonnee, en mensen die vanwege lichamelijke
en/of psychische redenen geen test kunnen (laten) afnemen. Zij vragen welke groepen
door de regering worden onderscheiden die door dit wetsvoorstel voor een extra drempel
komen te staan en hoe de belangen van deze verschillende groepen zijn betrokken in
de totstandkoming van dit wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering om een tijdelijk testbewijs
in te voeren bij de bestrijding van het coronavirus. De leden van de SGP-fractie hebben
in het achterliggende jaar veelal begrip getoond voor de maatregelen die de regering
heeft genomen om de coronapandemie te bestrijden. Daarbij vroegen zij steeds aandacht
voor de bredere economische en maatschappelijke gevolgen van de maatregelen, beklemtoonden
zij het belang van dringende adviezen en een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid
om maatregelen te nemen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan en pleitten
zij voor een stevige parlementaire betrokkenheid en duidelijke regels als het gaat
om inperking van grondrechten.
Het voorliggende voorstel komt erop neer dat het tonen van een testbewijs tijdelijk
als voorwaarde kan worden gesteld voor het deelnemen aan diverse «niet-essentiële»
activiteiten of de toegang tot «niet-essentiële» voorzieningen. Het testbewijs dient
– samen met een identiteitsbewijs – te worden getoond aan de desbetreffende organisator
of ondernemer die verplicht is erom te vragen en het te controleren. Personen die
geen testbewijs kunnen of willen tonen, mogen niet deelnemen aan die activiteiten
of wordt de toegang tot de desbetreffende voorzieningen ontzegd. Met het tijdelijk
testbewijs kunnen volgens de regering delen van de samenleving sneller worden heropend.
De leden van de SGP-fractie menen echter dat de regering met het voorstel voor een
tijdelijk testbewijs een glibberig pad opgaat. Zij hebben veel vragen over het voorstel.
Allereerst hebben de leden van de SGP-fractie vragen bij de vermeende «tijdelijkheid»
van het voorstel. Zij hebben op basis van de memorie van toelichting of het wetsvoorstel
zelf geen duidelijk beeld (tot) wanneer en onder welke omstandigheden de regering
voornemens is om testbewijzen verplicht te stellen. Het ontbreekt aan een duidelijke
horizonbepaling. De regering spreekt over een «relatief korte periode waarin testbewijzen
voorschreven worden», maar wat is volgens de regering de definitie van een «relatief
korte periode»? De leden van de SGP-fractie lezen namelijk óók dat de regering voornemens
is om vanaf 1 juli 2021 een eigen bijdrage te vragen voor deze tests. Dit suggereert
een langere werkingsduur van deze wetsbepalingen. Is het de bedoeling dat de testbewijzen
worden ingezet tot aan de zomer 2021, of ook daarna? Wanneer is de «epidemiologische
situatie» dusdanig dat testbewijzen (of vaccinatiebewijzen) niet meer nodig worden
geacht? De leden van de SGP-fractie verlangen hierover volstrekte duidelijkheid van
de regering.
Vervolgens hebben de leden van de SGP-fractie vragen bij de criteria waarop de regering
zich baseert om testbewijzen al dan niet verplicht te stellen. In het wetsvoorstel
zelf ontbreken objectieve criteria volledig. Wel lezen de leden van de SGP-fractie
dat de «routekaart coronamaatregelen» een belangrijk richtsnoer vormt voor de eventuele
inzet van testbewijzen. Zij wijzen erop dat de regering in het afgelopen jaar verschillende
instrumenten heeft ontwikkeld om richting te geven aan het opschalen of afschalen
van maatregelen. Genoemde leden herinneren eraan dat de regering diverse keren besluiten
nam in afwijking van de eerder vastgestelde instrumenten. Zij vragen zich – met onder
andere het College voor de Rechten van de Mens – dan ook af hoe het instrument van
de routekaart als een betrouwbaar richtsnoer genomen kan worden voor het al dan niet
wettelijk verplichten van het testbewijs. De leden van de SGP-fractie wijzen erop
dat de routekaart een beleidsmaatregel is en niet in wet- of regelgeving is vastgelegd.
Biedt dit voldoende (juridische) basis voor het al dan niet wettelijk verplichten
van testbewijzen?
De leden van de SGP-fractie menen dat het voorstel voor een testbewijs principieel
afwijkt van alle andere maatregelen die tot nu toe zijn genomen om het coronavirus
tegen te gaan. Tot dusver werden maatregelen genomen (adviezen en verplichten) om
mensen mét klachten te weren uit het openbare leven om zo verspreiding te voorkomen.
Dit wetsvoorstel schept de mogelijkheid om gezonde burgers zónder klachten te verbieden
deel te nemen aan bepaalde maatschappelijke activiteiten, tenzij zij kunnen aantonen
dat zij negatief getest zijn op aanwezigheid van het coronavirus. In plaats van «gezond,
tenzij» gaat het wetvoorstel dus uit van «ziek, tenzij». Genoemde leden vragen in
hoeverre dit een precedent schept. Zij vragen de regering daarom om hierop grondig
te reflecteren.
Tot slot vrezen de leden van de SGP-fractie dat door dit voorstel de ongelijkheid
in de samenleving zal toenemen. Het verplichtstellen van testbewijzen in combinatie
met een verplichte eigen bijdrage van 7,50 euro voor de toegangstest zal ertoe leiden
dat bepaalde groepen in de samenleving uitgesloten worden van voorzieningen waar anderen
wel gebruik van kunnen maken. Zij vragen de regering om deze eigen bijdrage te heroverwegen.
Het eventueel verplichtstellen van testbewijzen in het onderwijs zal zorgen voor een
tweedeling tussen jongeren, namelijk degenen die zich wel laten testen en degenen
die zich (om voor hen moverende redenen) daarvan afzien. Dit kan ertoe leiden dat
de geteste groep wel deelneemt aan het fysieke onderwijs en de niet-geteste groep
niet, dan wel beperkt, afhankelijk van datgene wat per onderwijsinstelling mogelijk
is. Dit kan, als een dergelijke maatregel heel lang nodig blijft, leiden tot kansenongelijkheid.
De SGP-fractie zou dit onaanvaardbaar vinden.
2. HOOFDLIJNEN VAN HET VOORSTEL
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich richt op sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen,
evenementen, restaurant en overige horeca (een en ander met inbegrip van doorstroomlocaties)
als niet-essentiële sectoren en activiteiten, en op het mbo en het ho als essentiële
sectoren. In hoeverre is het straks mogelijk om via ministeriële regeling of AMvB
daar nog sectoren of activiteiten aan toe te voegen, want er wordt gesproken van een
limitatieve opsomming? Waarom is hiervoor gekozen? Waarom zijn bepaalde publieke voorzieningen,
zoals openbaar vervoer of stadhuis, niet expliciet uitgesloten in de wet?
Wat wordt precies verstaan onder de in het wetsvoorstel genoemde activiteiten en sectoren?
Worden die in lagere regelgeving nog nader gepreciseerd? Wat valt bijvoorbeeld allemaal
onder evenementen? Gaat het dan alleen om activiteiten met een evenementenvergunning?
De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat er grensgevallen ontstaan
door het benoemen van sectoren zoals de culturele instellingen en evenementen. Wat
valt hier allemaal onder? In hoeverre vallen bioscopen bijvoorbeeld ook onder de categorie
«culturele instellingen»?
De Gezondheidsraad heeft een advies uitgebracht over de inzet van testbewijzen in
een specifieke voorziening. Eén van de voorwaarden is dat testbewijzen de minst ingrijpende
maatregelen moeten zijn om de doelstelling te bereiken. Het advies is overgenomen,
dus geldt dan dat indien er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn, dat testbewijzen
dan niet ingezet gaan worden? Waar kan in dat geval aan worden gedacht? Hoe vindt
die afweging plaats?
Waarom is er niet voor gekozen om de reikwijdte van de wet te beperken tot die situaties,
waarbij het handhaven van de 1,5 meter niet goed mogelijk is, en alleen in die gevallen
te gaan werken met een testbewijs? Waarom is er niet voor gekozen het wetsvoorstel
betreffende de testbewijzen te beperken tot binnenactiviteiten, omdat buiten in een
aantal gevallen eenvoudiger de 1,5 meter afstand gehouden kan worden? Waarom is er
niet voor gekozen om de testbewijzen alleen te vragen bij een maximaal aantal personen?
De leden van de VVD-fractie zien dat andere landen testbewijzen ook gebruiken voor
inreizen van personen, zie bijvoorbeeld Duitsland op dit moment. In het wetsvoorstel
dat de quarantaineplicht regelt is opgenomen dat mensen die met eigen vervoer Nederland
inreizen ook verplicht kunnen worden bij het inreizen te beschikken over een negatieve
testuitslag. Waarom is dat in dat wetsvoorstel opgenomen, en niet in het voorliggende
wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie zien dat het wetsvoorstel zich primair richt op testbewijzen.
Er kan echter in de toekomst ook sprake zijn van een vaccinatiebewijs en herstelbewijs.
Dat is ook waar de Europese Commissie met het Digitale groen certificaat aan werkt.
Waarom zijn het vaccinatiebewijs en herstelbewijs niet direct als optie meegenomen
in het wetsvoorstel? Waarom wordt er alleen maar met «gelijkstelling» gewerkt via
artikel 58rf Wet publieke gezondheid? In hoeverre valt een herstelbewijs ook onder
artikel 58rf? In hoeverre is het toevoegen van een vaccinatiebewijs en/of herstelbewijs
mogelijk met de begripsomschrijvingen van testbewijs en testuitslag in artikel 58a?
Een vaccinatiebewijs wordt afhankelijk gesteld van wetenschappelijk onderzoek naar
de besmettelijkheid van gevaccineerde personen. Wanneer is dat gereed? Hoe en door
wie wordt dat onderzoek op dit moment gedaan? Welke onderzoeken zijn er op dit moment
in het buitenland al (gedaan) en wat zijn daarvan de uitkomsten? Waarom toont het
feit dat de besmettingen onder gevaccineerden sterk afnemen niet voldoende bewijs?
Ook bij testen is er nog het risico op een foutieve uitslag, en dat wordt nu al wel
toegestaan. Waarom wordt een vaccinatiebewijs dan nog niet toegestaan?
Waarom is gekozen voor een ministeriële regeling met voorhangprocedure? Waarom is
het niet direct in dit wetsvoorstel geregeld (eventueel met latere inwerkingtreding)
c.q wordt het niet wettelijk geregeld? In hoeverre worden naast de Staten-Generaal
daar dan ook maatschappelijke actoren bij betrokken?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts in hoeverre alles waar Nederland nu aan
werkt, zoals het testbewijs, is afgestemd op de activiteiten van de Europese Commissie
met het Digitale groen certicifaat, waarmee er gewerkt wordt aan harmonisatie in de
EU en wederzijdse erkenning? Of moet Nederland straks nog weer allerlei aanpassingen
gaan doen? Welke risico’s zijn er op afwijkingen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor het onderwijs in de memorie van toelichting
expliciet is opgenomen dat er geen gebruik zal worden gemaakt van de grondslag voor
testbewijs, indien door omstandigheden, zoals een verbeterde epidemiologische situatie
en het afschalen van de maatregelen, omvangrijke opschaling van het onderwijs ook
mogelijk is zonder testbewijs en ook niet wanneer er een minder ingrijpend alternatief
voorhanden is. Waarom is dit voor de niet-essentiële sectoren niet op dezelfde manier
opgenomen? Kan er vanuit gegaan worden dat dit daarvoor ook geldt?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het een wijs besluit dat de Minister van VVW aan de Gezondheidsraad om advies
heeft gevraagd over de voorwaarden waaronder een testbewijs ethisch en juridisch verantwoord
kan worden ingezet. Genoemde leden delen de zienswijze van de Gezondheidsraad in het
desbetreffende advies. De leden van de GroenLinks-fractie zijn het echter niet met
de stelling van de regering eens dat «het advies van de Gezondheidsraad is overgenomen»
in het onderhavige wetsvoorstel. De Gezondheidsraad stelt nadrukkelijk, net als deze
leden, 7dat «iedereen gelijke (financiële) toegang moet hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen».
In de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel stelt de regering dat
burgers een eigen bijdrage van € 7,50 per testbewijs moeten betalen. Dit staat wat
deze leden betreft haaks op het uitgangspunt van de Gezondheidsraad en het principe
van gelijke toegang. De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat met dit wetsvoorstel
de ongelijkheid tussen burgers wordt vergroot. Genoemde leden merken op dat de Raad
van State ook inconsequenties ziet in de redenering van de regering op dit punt. Tevens
merken deze leden op dat uit de internetconsultatie blijkt dat MKB Nederland, NOC-NSF,
VNO-NCW, KNVB, KHN, Keuken Kampioen Divisie en Eredivisie CV, zich ook ernstig zorgen
maken over de financiële consequenties voor burgers als gevolg van dit wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie zien testen als een publieke dienst en een taak
van de overheid. Het verleggen van de collectieve rekening naar individuele burgers
staat hier haaks op. Miljoenen mensen moeten iedere maand de eindjes aan elkaar vastknopen.
Genoemde leden vrezen dat voor hen een eigen bijdrage van € 7,50 per persoon per testbewijs
een enorme drempel opwerpt. Ziet de regering dat dit ook tot tweedeling in de samenleving
leidt op basis van het inkomen van mensen? Heeft de regering hier onderzoek naar verricht?
Wat is de onderbouwing om een eigen bijdrage te vragen van specifiek € 7,50 per testbewijs
per persoon? Hoe wordt de eigen bijdrage in dit wetsvoorstel juridisch (technisch)
vormgegeven? Wordt dit per ministeriële regeling later nog toegevoegd? Hoe groot zijn
de kosten om de eigen bijdrage te doen laten vervallen en deze rekening te dekken
uit de algemene publieke middelen? Hoe kijkt de regering naar perverse prikkels die
door deze eigen bijdrage in de hand kan worden gewerkt doordat het bijvoorbeeld mensen
stimuleert om een kosteloos testbewijs te verkrijgen binnen «spoor 1» bij de GGD’en?
Kan de regering uitgebreid reflecteren op de stelling dat zij van mening is dat dit
wetsvoorstel «iedereen gelijke (financiële) toegang» biedt? Kan de regering bovenstaande
vragen per vraag beantwoorden in plaats van de beantwoording te clusteren?
De leden van de GroenLinks-fractie achten een tweede component aan onderhavig wetsvoorstel
problematisch. Dit raakt eveneens het mensbeeld van waaruit het wetsvoorstel is geschreven:
het vooralsnog uitzonderen van snelle zelftesten om een testbewijs te vergaren. Genoemde
leden hebben serieuze vraagtekens over de houdbaarheid van dit regeringsstandpunt
en vragen de regering of dit, gezien de meest recente ontwikkelingen in binnen- en
vooral ook buitenland, een in beton gegoten zienswijze en toepassing betreft. Van
wat voor mensbeeld gaat de regering uit dat zij zich genoodzaakt ziet om een complex
en kostbaar systeem met teststraten op te tuigen en bijbehorende controlemechanismen,
terwijl mensen zelf ook in staat zijn om een corona sneltest bij zichzelf af te nemen?
Zijn er ook pilots uitgevoerd op basis van niet-begeleide zelftesten en wat zijn de
conclusies van de onderzoekers uit deze pilots? Zijn er in de voorbereiding van dit
wetsvoorstel deskundigen geweest die wél hebben bepleit om zelftesten mogelijk te
maken om een testbewijs af te geven? In het kader van de transparantie zou het goed
zijn om een overzicht te ontvangen van alle deskundigen en lobbyclubs met wie het
ministerie heeft gesproken over het wetsvoorstel. Waarom vertrouwt de regering er
niet op dat verreweg de meeste burgers verstandig en verantwoord zullen omspringen
met een zelftest? Is de regering ervan op de hoogte dat landen als het Verenigd Koninkrijk,
Duitsland en Oostenrijk snelle zelftesten gratis beschikbaar stellen voor burgers?
Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het afgeven van
een testbewijs op basis van een zelftest laagdrempeliger is? Wat zou dit doen met
de geraamde participatiebereidheid? Hoeveel zelftesten hebben ontheffing gekregen
om op de markt te verschijnen? Is het kabinet bereid om een testbewijs op basis van
een zelftest toe te voegen in het onderhavige wetsvoorstel en daarmee de wens van
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en deze leden tegemoet te komen? Wat was
het afwegingskader om dit nu niet in het voorstel op te nemen? Ook hier vragen deze
leden van de regering een uitgebreide reactie op de gestelde vragen.
Vervolgens stellen de leden van de GroenLinks-fractie vraagtekens bij de kosten van
1,1 miljard euro die zijn begroot tot en met eind augustus 2021 voor het toegangstesten.
Waar bestaan deze kosten uit? Kan de regering dit specificeren voor alle bedragen
boven 1 miljoen euro? Wat is de inkoopprijs van een antigeensneltest met testeigenschappen
van tenminste 80% sensitiviteit en tenminste 95% specificiteit? Wat is de inkoopprijs
van een antigeen zelftest met testeigenschappen van tenminste 80% sensitiviteit en
tenminste 95% specificiteit? Hoeveel testen moeten worden afgenomen om een testbewijs
te vergaren? Wat zouden de geraamde kosten zijn als de regering niet koos voor het
optuigen van een complex controlesysteem met teststraten, maar een testbewijs kan
worden verkregen op basis van snelle zelftesten? Hoeveel antigeensneltesten zijn reeds
ontheven om als zelftest te kunnen gebruiken? Zijn externe adviseurs betrokken geweest
bij de inrichting van het systeem van testbewijzen en de totstandkoming van dit wetsvoorstel?
Zo ja, welke organisaties en bedrijven hebben meegedacht aan het wetsontwerp? Heeft
de regering consultatie en/of inspiratie opgedaan uit de (internationale) wetenschappelijke
literatuur en zo ja, welke wetenschappelijke publicaties waren leidend bij de voorbereiding
van dit wetsvoorstel? Kan de regering op hoofdlijnen een inschatting maken wat de
kosten zijn van onderhavig wetsvoorstel afgezet tegen de baten? Ook hier vragen genoemde
leden of de beantwoording per vraag kan plaatsvinden in plaats van de beantwoording
te clusteren.
De leden van de GroenLinks-fractie merken vervolgens op dat het coronavirus grillig
van aard is. Continu muteert het virus tot nieuwe varianten, hetgeen een potentieel
risico kan vormen in de toekomstige virusbestrijding. Hoe schat de regering momenteel
het verloop van het virus in de komende 12 maanden in? In het onlangs gepubliceerde
openingsplan bleef een aantal basismaatregelen ook in de laatste fase van het openingsplan
nog in stand. Verwacht de regering dat alle coronamaatregelen tegen het najaar van
2021 zijn afgeschaft? Waar wordt deze verwachting precies op gebaseerd? Anticipeert
de regering op mogelijke ontwikkelingen rondom het coronavirus, waardoor de huidige
vaccins onvoldoende bescherming bieden tegen nieuwe varianten? In hoeverre ziet de
regering in dat hypothetische geval mogelijkheden om te werken met testbewijzen afgezet
tegen het invoeren van vergaande lockdown-maatregelen? De leden van de GroenLinks-fractie
achten deze vragen van relevantie bij de behandeling van onderhavig wetsvoorstel omdat
het voorstel onderdeel uitmaakt van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19. Deze wet
loopt in principe af op 1 juni 2021. Mocht de regering, gelet op de epidemiologische
situatie, ook na 1 juni nog noodmaatregelen nodig achten, dan moet de wet verlengd
worden, dient er een nieuw advies van de Raad van State te worden gevraagd en moeten
beide Kamers akkoord gaan met verlenging. Bij het vervallen van Wet tijdelijke maatregelen
covid-19 lijkt ook de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 te vervallen. Klopt deze
lezing? Zo nee, hoe zit het volgens de regering dan wel? Zo ja, waarom is gekozen
voor deze constructie? Zou het immers niet tot de mogelijkheden kunnen behoren dat
in een toekomstige situatie het preventief kunnen gebruiken van deze wet wenselijk
zou kunnen zijn, zonder daarbij alle bevoegdheden en maatregelen van de Wet tijdelijke
maatregelen covid-19 in werking te laten treden. Deze leden ontvangen daarom graag
een uitgebreide reactie op de vraag waarom ervoor gekozen is dit wetsvoorstel onder
te brengen bij de Wet tijdelijke maatregelen covid-19? Kan de regering tot slot op
dit punt aangeven wanneer zij de Kamer informeert over het al dan niet doen van een
voorstel tot verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 na 1 juni 2021?
2.1 Afwegings- en toetsingskader
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de inkleuring en weging door de regering van het afwegings-
en toetsingskader van de Gezondheidsraad, getiteld «Testbewijzen voor SARS-CoV-2:
ethische en juridische voorwaarden». Zo begrijpen de leden van de D66-fractie dat
een van de voorwaarden volgens de Gezondheidsraad is dat testbewijzen noodzakelijk
en effectief moeten zijn om de samenleving te heropenen en tegelijkertijd virusverspreiding
terug te dringen. Hoe weegt de regering dit noodzakelijkheidscriterium? Kan de regering
– mede op basis van ervaringen uit het buitenland – een indicatie geven hoe lang testbewijzen
noodzakelijk zijn als het thans geldende vaccinatieschema verwezenlijkt wordt? Bij
welke signaalwaarden geldt deze noodzakelijkheid niet langer, en wanneer worden deze
waarden in de prognoses van het RIVM bereikt?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het advies van de Gezondheidsraad
heeft overgenomen. Zij constateren echter ook dat twee van de voorwaarden van de Gezondheidsraad
voor de inzet van testbewijzen luiden: «iedereen moet gelijke (financiële) toegang
hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen» en «het beleid mag niet tot discriminatie
leiden». Hoe valt dit volgens de regering te rijmen met het voornemen vanaf juli 2021
voor een testbewijs maximaal 7,50 euro per keer aan mensen te vragen? Deelt de regering
met deze leden de opvatting dat daarmee toch juist een onderscheid wordt gecreëerd
in financiële toegang tussen mensen voor wie dat extra bedrag geen probleem is en
mensen voor wie dat bedrag wel een barrière vormt? Deze leden vragen tevens wat de
term «maximaal» inhoudt volgens deze regering. Weegt het zogenaamde profijtbeginsel
voor deze regering zwaarder dan gelijke toegang, ongeacht de inhoud van je portemonnee?
De leden van de D66-fractie zien naast een ongewenste tweedeling tussen mensen met
meer en minder geld te besteden, ook problemen ontstaan voor ondernemers en culturele
instellingen in geval de eigen bijdrage wordt ingevoerd. Velen staat het water tot
aan de lippen. Van musea tot bioscopen, cafés en restaurants. De culturele sector
en evenementensector lijden zwaar onder de gevolgen van covid-19, en bevinden zich
in een financieel wankele positie. Deze leden vinden dat we ervoor al deze ondernemers
en instellingen moeten zijn, en ze zeker niet verder in de knel moeten brengen door
drempels op te werpen. Genoemde leden vragen de regering in dit licht of zij kan onderbouwen
dan wel schatten wat de eigen bijdrage financieel zou moeten opleveren, ook gelet
op de looptijd? Daarbij zien de leden van de D66-fractie graag dat de vraag wordt
meegenomen in hoeverre deze drempel ten koste kan gaan van het aantal bezoekers en
daarmee de omzet van ondernemers en instellingen. Mede gelet op de omzet die zij mogelijk
mislopen, is al helemaal de vraag wat de eigen bijdrage nou onderaan de streep zou
opleveren, ook gelet op de steunpakketten van de overheid aan diezelfde instellingen
en ondernemers. Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in dit wetsvoorstel rekening is gehouden met de voorwaarden die de Gezondheidsraad
heeft gesteld aan het gebruik van verplichte testbewijzen. Genoemde leden vragen of
het wetsvoorstel ook aan de leden van de Gezondheidsraad is voorgelegd met de vraag
of die ook van mening zijn dat met dit wetsvoorstel aan deze voorwaarden is voldaan.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat het College voor de Rechten van de Mens erop wijst dat wanneer een
testbewijs door de overheid als (absolute) voorwaarde wordt gesteld voor de toegang
tot voorzieningen, dit feitelijk leidt tot een (indirecte) plicht tot testen voor
mensen die deze sociale gelegenheden willen bezoeken. Is de regering het eens met
deze vaststelling? Welke alternatieven heeft de regering overwogen om een plicht tot
commercieel testen te kunnen voorkomen? Zijn er minder verstrekkende alternatieven
denkbaar?
De Gezondheidsraad heeft in haar advies benadrukt dat de context dynamisch is. Dat
betekent dat testbewijzen op het ene moment wel en later niet meer goed verdedigbaar
kunnen zijn. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een reflectie hierop.
De Gezondheidsraad wees eerder ook al op gelijke toegang en non-discriminatie, wat
gerealiseerd kan worden door goede alternatieven te bieden voor degenen die geen testbewijs
kunnen of willen tonen. Deze leden vragen hoe de regering omgaat met het verschil
tussen mensen die wel de mogelijkheid hebben om een toegangstest te betalen en degenen
die die mogelijkheid niet hebben.
De leden van de SP-fractie missen in het voorliggende wetsvoorstel een duidelijke
afbakening van situaties en momenten waarin testbewijzen verplicht worden gesteld.
Wanneer worden regelingen voor het gebruik van testbewijzen ingevoerd en onder welke
voorwaarden, op welk moment en in welke situaties trekt de regering deze regelingen
weer in? Volgens de leden van de SP-fractie geeft de reeds velen malen aangepaste
en zelden concreet toegepaste routekaart hierin niet meer duidelijkheid. Het is deze
leden onduidelijk in welke (epidemiologische) situatie wel of niet testbewijzen worden
ingevoerd. De regering stelt ook voorwaarden aan de testcapaciteit, aan de kosten,
en aan de vraag of een sector het praktisch geregeld krijgt. Kan de regering hier
meer duidelijkheid in scheppen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn er verheugd over dat de regering in het wetsvoorstel het afwegingskader van
de Gezondheidsraad toepast. Dit betekent dat het gebruik van testbewijzen alleen voor
niet-essentiële sectoren wettelijk wordt vastgelegd. Genoemde leden vragen hoe de
regering de mogelijke indirecte en onbedoelde gevolgen ervan beoordeelt, dus de mogelijkheid
dat hierdoor meer mogelijk wordt in niet-essentiële sectoren dan dat er mogelijk wordt
in essentiële sectoren en/of activiteiten.
Genoemde leden vragen de regering wat haar inschatting is van de concrete uitwerking
van het afwegingskader. Is de regering het met deze leden eens dat er nog weinig situaties
denkbaar zijn waarin testbewijzen gerechtvaardigd zijn als een groot deel van de bevolking
al is ingeënt en de druk op de zorg is afgenomen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de overheid het afgelopen jaar vergaand heeft ingegrepen in het maatschappelijke
leven in het belang van de volksgezondheid. Deelt de regering de mening dat het bij
de huidige fase van de crisis eerder gepast zou zijn dat de overheid zich terugtrekt,
méér gebruikt maakt van dringende adviezen en een beroep doet op eenieders gezonde
verstand aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, in plaats van dat zij met dit
voorstel opnieuw vergaand intervenieert in privaatrechtelijke verhoudingen?
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de regering kan waarborgen dat de punten e en f gegarandeerd zijn. Hoe
verhouden deze voorwaarden zich tot het feit dat iemand 7,50 euro moet betalen om
aan een activiteit deel te kunnen nemen? Hoe wordt aangetoond dat een testbewijs de
minst ingrijpende maatregel is? Hoe is dat vastgesteld? Dit lid vraagt tevens welke
alternatieven onderzocht zijn. Wat was de uitkomst daarvan? Wat de plannen zijn van
de regering om het hele plan met betrekking tot de testbewijzen helder en begrijpelijk
uit te leggen aan burgers?
2.2 Niet-essentiële sectoren
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering een opsomming geeft van onderwerpen waar een testbewijs ingezet
kan worden, zoals bijvoorbeeld bij sport- en jeugdactiviteiten en evenementen. Klopt
het dat hier ook het bezoeken van voetbalstadions voor wedstrijden in de eredivisies
van zowel vrouwen als mannen als ook de eerste divisie en wedstrijden van de vertegenwoordigde
elftallen van de KNVB onder vallen? Geldt dit voor elke sportactiviteit en voor elke
sportwedstrijd? Tevens zijn er nu reeds sport- en jeugdactiviteiten mogelijk waar
geen testbewijs voor nodig is. Kunnen de leden van de VVD-fractie ervan uit gaan dat
voor deze testloze activiteiten geen testbewijzen geïntroduceerd worden?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat werknemers in de betrokken sectoren na een
nadrukkelijke afweging niet een verplichting tot een testbewijs krijgen. Het wordt
wel dringend geadviseerd zich te laten testen. Hoe kunnen ondernemers met minder ingrijpende
maatregelen toch zorgen dat er geen of weinig besmettingsgevaar is voor de bezoekers
door werknemers? Wat is er tot nu toe geleerd van de fieldlabs hierover en over het besmettingsgevaar door werknemers? Hoe kan gesproken worden
van een zorgplicht van de werkgevers voor de veiligheid van de medewerkers c.q. hoe
kunnen zij daaraan invulling geven?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er enerzijds een wettelijk regime is voor
sectoren die worden aangewezen door middel van dit wetsvoorstel, maar dat er anderzijds
niet-essentiële sectoren zijn die erbuiten vallen. Sectoren die erbuiten vallen kunnen
zelf ook met testbewijzen gaan werken, omdat daar immers sprake is van een privaatrechtelijke
rechtsverhouding. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Hoe zit dat dan in relatie tot
de al dan niet verplichte sluiting? Klopt het dat indien voor die sectoren wordt besloten
dat ze dicht zijn, geldt dat er niet vrijwillig met testbewijzen gewerkt kan worden
voor openstelling?
De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten hoe de deelsectoren afgebakend
gaan worden. Welke selectiecriteria hanteert de regering daarbij? Ook binnen sectoren
zal immers nog een afbakening kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld fastfood, nachtclubs,
cafés, restaurants et cetera. De selectiecriteria zijn niet duidelijk omschreven,
zeker niet voor de openstelling binnen de genoemde sectoren. Waarom is niet duidelijker
omschreven op welke wijze geselecteerd wordt welke deelsectoren open mogen?
De leden van de D66-fractie lezen dat waar de Gezondheidsraad wijst op gelijke toegang en non-discriminatie,
dat mede gerealiseerd kan worden door goede alternatieven te bieden voor degenen die
geen testbewijs kunnen of willen tonen. Welke alternatieven heeft de regering voor
ogen? Deelt de regering de opvatting dat in dit spectrum vaccinatiebewijzen en mogelijk
ook immuniteitsbewijzen een alternatief kunnen bieden?
De leden van de D66-fractie verkrijgen graag meer inzicht in de keuze voor de afbakening
van sectoren in het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de afbakening van de sectoren
waarop dit wetsvoorstel van toepassing is, grotendeels volgt uit het onderscheid tussen
sectoren die wel essentieel zijn en sectoren die «naar maatschappelijke opvattingen»
voor de deelnemers of gebruikers niet van primair belang zijn en niet voor eenieder
toegankelijk behoren te zijn. Het gaat dan om de sectoren cultuur, evenementen, georganiseerde
jeugdactiviteiten, horeca en sport. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting
over de wijze waarop is vastgesteld dat deze sectoren niet van primair belang zijn,
en of met deze harde afbakening ook bepaalde niet-essentiële sectoren ontbreken in
het voorstel.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering voor twee regimes kiest: een
regime voor deelnemers en bezoekers die wel verplicht zijn om een testbewijs te tonen,
en een regime voor medewerkers waarvoor die verplichting niet geldt. Welke afspraken
is de regering van plan te maken met werkgevers teneinde de veiligheid van bezoekers,
deelnemers en medewerkers te waarborgen en de effectiviteit van testbewijzen niet
te veel te reduceren? Hoe wil de regering stimuleren dat werknemers zich op (geheel)
vrijwillige basis laten testen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat testbewijzen alleen zullen worden ingezet in sectoren waar participatie
in hoge mate een vrije keuze is. De regering kiest er daarom voor om voor het verplichten
van testbewijzen alleen sectoren aan te wijzen die naar maatschappelijke opvattingen
voor de deelnemers niet van primair belang zijn, om op die manier geen indirecte testverplichting
op te leggen. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit onderscheid, maar hebben net
als de Raad van State vragen bij de afbakening van sectoren in niet-essentieel en
essentieel. Uit de reactie van de regering op het advies van de Raad van State maken
deze leden bijvoorbeeld op dat als er twee of meerdere functies zijn waarvan de één
als essentieel en de andere als niet-essentieel aangewezen is, er fysiek onderscheid
gemaakt moet worden tussen deze twee functies en dat voor de functie waar het testbewijs
is voorgeschreven een toegangscontrole moet worden gehanteerd. Genoemde leden vragen
hoe dit bijvoorbeeld zou moeten werken bij een lunchroom in een boekhandel. Betekent
dit dat (volgens de huidige maatregelen) een beperkt aantal mensen op afspraak zonder
testbewijs de boekhandel mag betreden, maar dat de lunchroom vervolgens alleen met
testbewijs mag worden betreden? Gelden er dan vervolgens in de lunchroom andere regels
dan in de rest van de boekwinkel?
De leden van de CDA-fractie vragen of er binnen één locatie ook onderscheid gemaakt
kan worden in ruimtes waar een testbewijs wel of niet verplicht wordt, ondanks het
feit dat de functie van beide ruimtes hetzelfde is. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat
bij een horecagelegenheid geen testbewijs nodig is voor het terras, maar wel voor
de binnenruimte?
In het wetsvoorstel worden werknemers expliciet uitgezonderd van de verplichting van
overheidswege om een testbewijs te tonen. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee
alleen een verplichting van overheidswege uitgezonderd is, of dat ook werkgevers onder
geen enkele omstandigheid hun personeel mogen verplichten om zich te laten testen.
De leden van de CDA-fractie vragen of het regime voor medewerkers die niet verplicht
zijn om een testbewijs te tonen, ook geldt voor vrijwilligers die op een bepaalde
locatie ingezet worden.
De Gezondheidsraad wijst op gelijke toegang en non-discriminatie, wat mede gerealiseerd
kan worden door goede alternatieven aan te bieden voor degenen die geen testbewijs
willen of kunnen tonen. De leden van de CDA-fractie vragen welke alternatieven dit
zijn.
De regering geeft aan dat er ten behoeve van het zoveel mogelijk waarborgen van de
toegankelijkheid van testbewijzen rekening wordt gehouden met de bereikbaarheid van
teststraten. De leden van de CDA-fractie vragen onder welke voorwaarden de regering
de bereikbaarheid van teststraten als voldoende bestempeld. Hoe wordt gewaarborgd
dat inwoners van alle regio’s in Nederland min of meer gelijke toegankelijkheid hebben
tot een teststraat?
De regering geeft daarnaast aan dat de toegankelijkheid gewaarborgd moet worden doordat
de kosten verbonden aan het testen en aan het verkrijgen van het testbewijs grotendeels
door het Rijk gedragen zullen worden. Vanaf 1 juli 2021 zal echter een bijdrage in
de kosten in de orde van grootte van 7,50 euro per test gevraagd worden. De leden
van de CDA-fractie vragen op basis waarvan de regering oordeelt dat de hoogte van
deze bijdrage niet leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot
activiteiten of voorzieningen. Niet iedereen is immers in staat om voor ieder bezoek
aan een bioscoop, café of sportactiviteit 7,50 euro extra te betalen. Als de regering
bovendien van oordeel is dat de hoogte van deze bijdrage niet een te hoge financiële
drempel is, waarom kiest de regering er dan niet voor om die bijdrage meteen in te
voeren?
Tegelijkertijd zien de leden van de CDA-fractie ook dat de situatie gaat ontstaan
dat de belastingbetaler voor een groot deel meebetaalt aan de mogelijkheid voor een
(beperkte) groep mensen die weer deel willen nemen aan delen van de samenleving. Deze
leden vragen hoeveel de overheid per test blijft bijdragen en hoeveel dit in totaal
per dag is wanneer de testcapaciteit opgebouwd is tot meer dan 400.000 testen per
dag. Deze leden vragen de regering te reflecteren op de vraag of het reëel is om van
de belastingbetaler te vragen voor lange tijd hieraan bij te dragen.
Aangezien vaccineren kosteloos is, vragen de leden van de CDA-fractie tevens of de
regering kan onderbouwen waarom het vragen van een eigen bijdrage voor een test niet
leidt tot een indirecte vaccinatieplicht, indien in de (nabije) toekomst de gevaccineerde
personen ook een toegangsbewijs kunnen krijgen op basis van een gecombineerd test-/vaccinatiebewijs.
De leden van de CDA-fractie vragen of een testbewijs in de (nabije) toekomst nog verplicht
zal worden als mensen al gevaccineerd zijn. Per wanneer kunnen gevaccineerde personen
bewijs van hun vaccinatie krijgen, en van wie krijgen zij dan dat bewijs? Kunnen gevaccineerde
personen met dat bewijs ook deelnemen aan de in dit wetsvoorstel genoemde sectoren,
zonder dat zij zich hoeven te laten testen? Welke overwegingen spelen hierin een rol?
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de selectie van «Niet-essentiële sectoren» tot stand is gekomen.
Vindt de regering beweging en het uitoefenen van sport – die van groot belang zijn,
ook in het licht van preventie – vergelijkbaar met de toegang tot casino’s en festivals?
De leden van de SP-fractie lezen dat medewerkers die in aangewezen sectoren werken
geen testbewijs voorgeschreven krijgen. Hoe werkt dit precies? Betekent dat ook bijvoorbeeld
vrijwilligers, schoonmakers, ZZP’ers of stagiaires geen testbewijs nodig hebben? Hoe
wordt de veiligheid verzorgd voor het personeel van de aangewezen organisaties?
Daarnaast lezen zij dat medewerkers in deze sectoren wel dringend wordt aangeraden
om zich te laten testen. Wat houdt «dringend» in, in deze context? Hoe wordt voorkomen
dat dit leidt tot een indirecte testdwang voor medewerkers?
De leden van de SP-fractie hechten er veel waarde aan de veiligheid van de werknemers
bij de evenementen en gelegenheden die door de testbewijzen meer bezoekers kunnen
ontvangen. Daarom vragen zij of er niet teveel medewerkers tegelijkertijd op dezelfde
locatie zullen zijn, waardoor zij elkaar zouden kunnen besmetten. Hoeveel medewerkers
verwacht de regering dat er door de testbewijzen in totaal bij elkaar zullen zijn?
De SP-fractie hoort graag van de regering hoe zij ongelijke behandeling binnen en
tussen sectoren gaat voorkomen wanneer bepaalde ondernemers of instellingen wél en
anderen niet hun bedrijf kunnen openen of activiteit kunnen uitvoeren. Hoe wordt dit
geregeld en wie bepaalt op welke gronden welk evenement, activiteit of bijeenkomst
wel of niet kan aansluiten? Welke mogelijkheden hebben instellingen, bedrijven en
individuen om bezwaar te maken tegen deze selectie? Waar kunnen zij terecht als zij
zich ten onrechte benadeeld voelen?
Er vanuit gaande dat de opbouw van commerciële testcapaciteit tijd vergt zullen niet
alle ondernemers binnen een bepaalde sector gelijktijdig hun zaak kunnen openen. Hoe
wordt omgegaan met bedrijven, individuen en instellingen die hun zaak openstellen
conform de eisen van het toelatingsbeleid van Testen voor Toegang zonder dat zij hiervoor
toestemming hebben?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat personeel in de aangewezen sectoren waarvoor een testbewijs geldt uitgezonderd
wordt van het verplicht tonen van een testbewijs. Hoewel deze leden begrijpen dat
een dergelijke plicht voor medewerkers ingrijpender is dan voor hun bezoekers of klanten,
vragen deze leden toch hoe het hebben van twee regimes in de praktijk moet gaan werken.
Mag een werknemer wel stimuleren dat een werknemer zich vrijwillig laat testen? Wat
gebeurt er als een medewerker zich ondanks een verzoek van de werkgever niet laat
testen? Wordt er afgezien van het voorschrijven van een testbewijs voor personeel
mede omdat in bij een positieve uitslag dat betekent dat iemand tijdelijk niet kan
werken? Zo ja, hoe beziet de regering dit in relatie tot het risico van verspreiding
van het virus?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat om de toegankelijkheid van testbewijzen zoveel
mogelijk te waarborgen, er onder andere rekening wordt gehouden met de kosten verbonden
aan het testen. Weliswaar worden die kosten tot 1 juli geheel door de overheid gedragen,
maar daarna zal een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Genoemde leden menen dat
daarmee de toegankelijkheid niet voldoende gewaarborgd wordt. Een bijdrage in de orde
van grootte van 7,50 euro per test betekent ook dat iemand die zich voor een terrasbezoek
laat testen tot kosten wordt gebracht die niet snel in verhouding zullen staan tot
de uitgaven op dat terras. Bovendien betekent het dat als iemand meerdere malen toegang
tot een niet-essentiële sector wil, dat kan betekenen dat deze persoon meerdere malen
per week getest moet worden. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat een bijdrage
van 7,50 euro daarom niet altijd proportioneel is en wellicht voor de lagere inkomens
of jongeren boven de 12 jaar toch een te hoge financiële drempel oplevert, die ten
nadele komt aan de toegankelijkheid tot niet-essentiële sectoren. Kan de regering
hier nader op ingaan?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering stelt dat testbewijzen kunnen worden verplicht in sectoren
waar participatie in hoge mate een vrije keuze is. Is de regering van mening dat dit
ook geldt voor sport- en jeugdactiviteiten? Zijn deze sectoren niet ook cruciaal voor
ons aller lichamelijk en geestelijk welzijn? In hoeverre wordt niet alleen de vrijheid
maar ook gezondheid van burgers geschaad als zij vanwege de kosten om een testbewijs
te vergaren voor zichzelf, en in het geval van minimagezinnen ook voor anderen, afzien
van deelname in sportactiviteiten?
De leden van de ChristenUnie fractie vragen aan de regering om specifieker te zijn over de vraag welke activiteiten vallen
onder de aangewezen sectoren. Welke activiteiten vallen er onder «evenementen»? Zij
zijn van mening dat kerkdiensten tot de essentiële activiteiten horen, maar vragen
in dit licht hoe de regering dat beoordeelt. Zij vragen ook om specifiek in te gaan
op bruiloften en begrafenissen.
De duur van de inzet van testbewijzen laat de regering afhangen van de epidemiologische
omstandigheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een toelichting
en verduidelijking welke data en uitgangspunten gelden om de epidemiologische omstandigheden
te beoordelen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke uitgangspunten
de regering heeft geformuleerd voor het overbodig worden van dit wetsvoorstel. Zij
vragen om bij het antwoord te reflecteren op de overweging dat gedurende een pandemie
het volstrekt in de rede ligt om het vuur te blussen, maar dat voorkomen moet worden
dat mensen hun gezondheid hebben te bewijzen terwijl de risico’s op een uitbraak van
pandemische proporties weer aanvaardbaar zijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen wanneer de regering deze risico’s aanvaardbaar acht en op welke gronden dit
wordt gebaseerd.
Voortvloeiend uit het profijtbeginsel wordt vanaf 1 juli 2021 per test 7,50 euro aan
de gebruiker worden gevraagd. Hoe schat de regering het profijt in voor de gebruiker,
aangezien het vooral gaat om een wijziging van zeer beperkende overheidsmaatregelen
naar minder beperkende maatregelen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Wat betekent een maximumprijs, van € 7,50, verder voor het profijtbeginsel – wanneer
dit bedrag lager zou zijn dan de daadwerkelijke kosten?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het niet eens met de regering dat de hoogte
van de bijdrage waarschijnlijk niet zal leiden tot een financiële drempel. Zij weten
zich hierin ook gesterkt door de Gezondheidsraad die spreekt van de noodzaak van het
voorkomen van discriminatie en van (financiële) drempels. Kan de regering toelichten
waarom zij deze inschatting maakt? Deze leden verwijzen naar de aangenomen motie van
de Kamerleden Segers en Paternotte 8 waarin de regering wordt verzocht, onderzoek te doen naar de mogelijkheden om zelftests
gratis beschikbaar te stellen voor sociale minima en waarin wordt gevraagd om een
reactie hoe de regering van plan is deze motie uit te voeren. De leden van de fractie
van de ChristenUnie constateren dat andere landen overgaan tot de verstrekking van
zelftests. Zij vragen of de regering de positieve effecten van zelftests in relatie
tot de toegang tot de maatschappij voor alle inwoners ziet. Zij vragen eveneens welke
bezwaren de regering hiertegen heeft en hoe deze bezwaren worden gewogen in andere
EU-landen waar men wel over is gegaan tot de verstrekking van deze tests. Acht de
regering het voorstelbaar dat zelftests op regelmatige basis aan de bevolking worden
aangeboden zodat iedereen zonder hindernissen deel kan deelnemen aan het openbaar
leven, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het voorstel zélf niet de verplichting bevat tot het gebruik en het tonen
van een testbewijs, maar dat de grondslag wordt gelegd voor een ministeriële regeling
die daarin voorziet. Die ministeriële regeling preciseert de daadwerkelijke inzet
van een testbewijs en de activiteiten en voorzieningen waarvoor dit gebeurt. De leden
van de SGP-fractie maken uit de consultatie op dat veel organisaties zich zorgen maken
over de onduidelijkheid wanneer en onder welke voorwaarden een testbewijs gebruikt
zal worden om de toegang tot voorzieningen en activiteiten te reguleren, en op welk
moment van de inzet van testbewijzen kan worden afgestapt. Zij delen deze zorgen.
Waarom zijn in het wetsvoorstel zelf niet concretere criteria zijn opgenomen?
De regering maakt gebruik van het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële»
activiteiten of voorzieningen. De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting:
«Bij wet zijn sectoren aangewezen die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers
onderscheidenlijk gebruikers niet van primair belang zijn en niet voor eenieder toegankelijk
behoren te zijn.»
Kan de regering aangeven op welke «maatschappelijke opvattingen» zij zich hier baseert?
Hoe is de keuze voor de «niet-essentiële activiteiten of voorzieningen» in het wetsvoorstel
tot stand gekomen? Kan zij zich voorstellen dat cultuur, evenementen, sport door sommigen
wel degelijk als essentieel worden beschouwd en van belang voor ons aller lichamelijk
en geestelijk welzijn?
Kan de regering aangeven waarom sportactiviteiten «niet-essentieel» zouden zijn? De
leden van de SGP-fractie kunnen zich voorstellen dat dit schuurt met het feit dat
de regering sporten juist aanmoedigt vanwege de preventieve werking (er is een verband
tussen overgewicht en de impact van corona). Waarom zouden bovendien activiteiten
voor jongeren «niet-essentieel» zijn? De regering heeft zelf immers diverse keren
aangegeven dat de impact van de maatregelen juist voor jongeren immens zijn, terwijl
het virus voor hen een stuk minder bedreigend is dan voor ouderen. Verder vragen de
leden van de SGP-fractie hoe uitvoerbaar het is om van kinderen en jongeren te verwachten
dat zij iedere week zich laten testen om aan (sport)activiteiten deel te kunnen nemen.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts of het niet wenselijk is om een expliciet
verbod in de wet op te nemen om ervoor te zorgen dat voor zogenaamde «essentiële voorzieningen»
nóóit sprake kan zijn van een toegangsbeleid met testbewijzen (of vaccinatiebewijzen).
Zo adviseert ook de Autoriteit Persoonsgegevens om zo duidelijk mogelijk aan te geven
welke sectoren essentieel zijn en welke niet en het voeren van toelatingsbeleid in
essentiële sectoren te verbieden, tenzij dit wettelijk is verplicht.
Immers, als de leden van de SGP-fractie het goed begrijpen is het buiten deze tijdelijk
wet om nog steeds mogelijk voor essentiële voorzieningen zoals gemeentehuizen, openbaar
vervoer, buurthuizen, inloopcentra, dagbesteding et cetera om een onverplicht toegangsbeleid
te voeren met testbewijzen. Klopt dit? De leden van de SGP-fractie zouden dit zeer
ongewenst vinden.
De leden van de SGP-fractie herinneren eraan dat bij de notificatieapplicatie (CoronaMelder)
bewust is gekozen om een antimisbruikbepaling in de wet op te nemen. Kan de regering
uitleggen waarom daarvoor bij deze wet (CoronaCheck) daar juist niet voor is gekozen?
In de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 vallen uitvaarten en bruiloften onder «evenementen».
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering van plan is om uitvaarten en bruiloften
uit te zonderen van verplichtingen met testbewijzen, ook in de horeca.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt welke voorzorgsmaatregelen de regering nodig acht om negatieve gevolgen te
voorkomen. Zij vraagt tevens welke alternatieven de regering denkt te bieden voor
mensen die geen testbewijs kunnen of willen tonen. Het lid vraagt of een samenleving
met testbewijzen noodzakelijk is, terwijl de basismaatregelen bij onder meer het openbaar
vervoer volgens de regering voldoende zijn. Terwijl juist in het openbaar vervoer,
met name in de spits, de basismaatregelen volgens het lid van de 50PLUS-fractie onvoldoende
zijn. Hoe denkt de regering te voorkomen dat een medewerker die niet verplicht wordt
zich te laten testen, covid-19 over kan brengen op (wel geteste) medewerkers en/of
de deelnemers aan een activiteit? Denk aan een serveerster in de horeca. De beschreven
maatregelen zijn nu toch ook al van kracht en de besmettingen lopen de afgelopen tijd
alleen maar op. Het lid van de 50PLUS-fractie vindt 7,50 euro per persoon voor een
testbewijs wél een financiële drempel om deel te nemen aan een activiteit. Zeker voor
mensen met een laag inkomen, waaronder ouderen met alleen een AOW. Het lid van de
50PLUS-fractie is van mening dat met deze maatregel de kloof tussen arm en rijk wordt
vergroot. Minima en AOW-ers wordt pijnlijk duidelijk gemaakt dat zij «er niet bij
horen».
2.3. Onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een grondslag bevat om bij AMvB te bepalen hoe onderwijsinstellingen
de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat de
instelling binnen zijn capaciteiten en mogelijkheden inspanningen pleegt en afwegingen
maakt om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven
van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Daarom zal bij lagere
regelgeving bepaald worden op welke wijze de toegankelijkheid van het onderwijs in
ieder geval gewaarborgd dient te worden voor de student zonder testbewijs. Deze leden
onderschrijven het feit dat het belangrijk is dat een instelling binnen zijn capaciteiten
en mogelijkheden inspanningen pleegt en hierin afwegingen maakt om tot een goede verdeling
te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten
met en zonder testbewijs. Kan de regering nader ingaan op de manier waarop aan instellingen
gevraagd wordt om mogelijkerwijs via drie trajecten gelijktijdig les te moeten geven,
namelijk fysiek onderwijs met een negatieve test en zonder maatregelen, fysiek onderwijs
zonder test en met maatregelen en ook nog eens online onderwijs? Wordt van instellingen
verwacht dat al deze trajecten van hetzelfde hoogwaardige niveau zijn? Zo ja, hoe
denkt de regering dit te waarborgen? Zo nee, welk «onderwijstraject» zou dan prioritair
hierin zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij lagere regelgeving zal worden bepaald op
welke wijze de toegankelijkheid van het onderwijs in ieder geval gewaarborgd dient
te worden voor de student zonder testbewijs. Kan de regering hier al enkele concrete
voorbeelden van geven, aangezien enkel op deze manier te controleren valt voor deze
leden in hoeverre dit voor instellingen ook daadwerkelijk haalbaar is.
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek (WHW) hebben instellingen de plicht om toegankelijk
onderwijs te bieden voor al hun studenten. Een online alternatief kan het onderwijs
toegankelijk maken voor de student, temeer daar de instelling ervoor dient te zorgen
dat dit alternatief kwalitatief aan de maat is en dat studenten voldoende digitale
ondersteuning krijgen. Wanneer is sprake van «voldoende» digitale ondersteuning? Wanneer
is er sprake van dat het «alternatief» «kwalitatief aan de maat» is?
De leden van de VVD-fractie vragen tevens wie er toezicht houdt op het juiste gebruik
van testbewijzen bij instellingen, inclusief de toepassing van de lagere regelgeving
die binnen dit wetsvoorstel nog nader moet worden vastgesteld?
De leden van de VVD-fractie vinden het terecht dat er voor studenten zonder testbewijs
ook nog toegang moet zijn tot het onderwijs, hetzelfde geldt voor studenten met een
kwetsbare gezondheid. Onderwijsinstellingen hebben wel een wettelijke taak om voor
onderwijs te zorgen en een zorgplicht. Hoe kunnen zij aan al die zaken invulling geven?
In hoeverre is dat ook praktisch uitvoerbaar voor onderwijsinstellingen? Bijvoorbeeld
door een combinatie van fysiek onderwijs, een fysiek alternatief en/of een online
alternatief.
De leden van de D66-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel de grondslag creëert om in de toekomst
indien nodig testwijzen voor studenten in mbo en het ho verplicht te stellen. Een
van de randvoorwaarden is dat onderwijsinstellingen ervoor zorg dienen te dragen dat
hun studenten zich kunnen laten testen. Deze leden merken op dat onderwijsinstellingen
geen deel uitmaken van het stelsel van publieke gezondheidszorg. Derhalve vragen zij
de regering nader te motiveren waarom de verantwoordelijkheid voor de testinfrastructuur
aan onderwijsinstellingen wordt toebedeeld.
De leden van de D66-fractie onderschrijven dat het van groot belang is dat een onaanvaardbaar
tekort aan fysiek onderwijs moet worden voorkomen. Nu al leidt dit tekort tot hoogst
onwenselijke gevolgen voor de geestelijke gezondheid, studievoortgang en ontwikkeling
van studenten. Sommige studenten zitten al letterlijk een jaar thuis, en dat betekent
voor hen vaak op een kleine studentenkamer waar het leven bestaat uit: Eat, Sleep,
Zoom, Repeat. Deze leden begrijpen dan ook dat de regering in dit wetsvoorstel een
uitzondering wil maken voor mbo en ho op het uitgangspunt dat het testbewijs slechts
kan worden ingezet voor niet-essentiële sectoren. Wel missen zij in de toelichting
bij het wetsvoorstel een nadere concretisering van de voornemens om meer fysiek onderwijs
mogelijk te maken, en wanneer daarvoor testbewijzen worden ingezet. Op welk punt is
volgens de regering de bodem bereikt en zullen testbewijzen en/of andere bewijzen
worden ingezet om voor meer fysiek onderwijs mogelijk te maken? Heeft de regering
daarbij een bepaalde datum voor ogen, een bepaald percentage fysiek onderwijs of bijvoorbeeld
een combinatie van beiden? Deze leden willen ervoor waken dat de komende maanden geen
aanvullende stappen worden genomen als de hoeveelheid fysiek onderwijs mondjesmaat
gaat toenemen. Daarom ontvangen zij graag een scherpere stellingname van de regering.
De wettelijke grondslag moet niet verworden tot een loze belofte, terwijl de student
almaar thuis zit.
De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige pilots in het mbo en ho als
doel hebben om alternatieven te vinden voor meer fysiek onderwijs zonder dat de 1,5
meter wordt losgelaten en zonder dat met testbewijzen wordt gewerkt. Zij vragen of
de regering ook voornemens is om onderzoek te doen naar meer mogelijkheden voor fysiek
onderwijs zonder afstandsmaatregel, zoals bij de fieldlabs bij festivals reeds het geval is. Genoemde leden vragen of de testbewijzen ook ingezet
kunnen worden om meer fysiek onderwijs te verzorgen zonder de 1,5 meter te hanteren.
Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie of onderwijsinstellingen zelf mogen bepalen
op welke schaal ze fysiek onderwijs mogen organiseren indien het mbo en ho worden
aangewezen om testbewijzen te hanteren. Met oog op de belasting van de onderwijsinstellingen
door het uitvoeren van de controle en door het verzorgen van online en fysiek onderwijs,
kan de instelling dan bijvoorbeeld de afweging maken om grote colleges alleen digitaal
aan te bieden in plaats van digitaal en fysiek.
De leden van de CDA-fractie constateren dat op het uitgangspunt dat het testbewijs uitsluitend kan worden ingezet
voor niet-essentiële sectoren een uitzondering wordt gemaakt voor het middelbaar beroepsonderwijs
en hoger onderwijs. Het doel hiervan is om er met behulp van testbewijzen voor te
zorgen dat aan meer studenten fysiek onderwijs kan worden gegeven. Voor de leden van
de CDA-fractie is hierbij wel van belang dat te allen tijde onderwijs ook gegarandeerd
is voor studenten die geen testbewijs kunnen of willen laten zien. De regering geeft
aan dat testen vrijwillig zal blijven, maar de leden van de CDA-fractie vragen wel
hoe erop toe wordt gezien dat studenten niet op andere manieren (indirect) gedwongen
worden zich toch te laten testen.
De regering geeft aan dat testbewijzen niet zullen worden verplicht in het mbo en
ho als door verbeterde omstandigheden een significant deel van het onderwijs ook fysiek
mogelijk is zonder een verplicht testbewijs in te voeren. Hieronder wordt verstaan
een aanzienlijke toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een
derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd (de situatie zoals die was in het
najaar van 2020). De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering hierbij verstaat
onder een significante toename ten opzichte van de situatie waarbij slechts een derde
van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd. Wordt bijvoorbeeld een testbewijs niet
verplicht als minimaal de helft van het onderwijs fysiek gegeven kan worden met behulp
van andere maatregelen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de huidige mogelijkheden van fysiek onderwijs
(praktijkonderwijs, examens, tentamens en toetsen en de begeleiding van studenten
in een kwetsbare positie) behouden blijven zonder testverplichting. Wat zijn de aan
te bieden alternatieven voor het bieden van fysiek onderwijs voor studenten die geen
testbewijs willen of kunnen tonen? Deze leden vragen tevens of indien voor deze delen
van het fysieke onderwijs geen testverplichting gaat gelden, deze deelnemers zich
wel vrijwillig (en kosteloos) bij de onderwijsinstelling zullen mogen laten testen.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten
van de pilots die momenteel in het mbo en ho worden gehouden.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de resultaten met pilots in het onderwijs met
onder andere sneltesten uiterlijk in mei 2021 beschikbaar zijn. Toch wordt het hoger
onderwijs op 26 april al deels heropend. De leden van de SP-fractie vragen de regering
hoe deze beslissing zich verhoudt tot pilots die nog niet zijn afgerond.
Tevens vragen genoemde leden of de regering nader kan ingaan op tussentijdse resultaten
van pilots in het onderwijs. Zo blijkt uit een pilot van Avans Hogeschool dat studenten
weinig zin hebben om zelftests te gebruiken omdat dit niet verplicht is. Hiermee dreigt
een half miljard verspild te worden. Hoeveel testen verwacht de regering dat er per
dag zullen worden afgenomen in het onderwijs? Waar is deze schatting op gebaseerd?
Ook kunnen mbo en ho onderwijsinstellingen aangewezen worden als sectoren waar testbewijzen
wettelijk verplicht kunnen worden gesteld onder twee voorwaarden. Is de regering voornemens
om testbewijzen te verplichten? Genoemde leden willen hier een uitgebreide reactie
op. Mochten testbewijzen worden ingezet als middel om het fysieke onderwijs op te
schalen, worden studenten die wel en niet getest zijn dan van elkaar gescheiden bij
het geven van fysiek onderwijs?
De leden van de SP-fractie vragen of een dergelijke tweedeling wel aanvaardbaar en
proportioneel is en hoe onderwijsinstellingen dit mogelijk moeten gaan organiseren.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund in het aanbieden van laagdrempelige
en voor de student gratis testen? De regering stelt dat het wel of niet kunnen laten
zien van een testbewijs nooit de enige afwegingsgrond mag zijn op basis waarvan toegang
tot fysiek onderwijs wordt mogelijk gemaakt. Op welke manier denkt de regering dan
dat deze stap bijdraagt aan het veilig weer mogelijk maken van meer fysiek onderwijs?
Geven de uitkomsten van de experimenten en pilots tot nu toe reden om aan te nemen
dat dit een betekenisvolle bijdrage gaat leveren aan meer fysiek onderwijs en het
psychisch welbevinden van studenten? Met welke mogelijke toename van de verspreiding
van het virus wordt rekening gehouden wanneer deze sneltesten zullen worden ingezet
om meer onderwijs te faciliteren?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er voor delen van het onderwijs ook testbewijzen gevraagd kunnen gaan worden.
Het is deze leden niet duidelijk of, als opschaling van het bestaande fysieke onderwijs
zonder testbewijzen niet meer mogelijk lijkt te zijn, voor het volgen van fysiek onderwijs
dan per se een testbewijs nodig zal worden. Blijft er dan nog ruimte voor het volgen
van fysiek onderwijs zonder een testbewijs? Evenmin is het deze leden helder wat de
gevolgen zullen zijn voor de mogelijkheid om fysiek onderwijs te volgen indien studenten
weigeren om zich een of twee keer per week te laten testen?
Sowieso vragen deze leden of het voor het geven tot toegang tot het fysiek onderwijs
wel gewenst is om een dergelijke barrière op te werpen en of er geen andere mogelijkheden
zijn om fysiek onderwijs verder mogelijk te maken. Hoe verhoudt het feit dat de regering
in het onderwijs testbewijzen verplicht wil maken zich tot de eigen mening van de
Minister van VWS dat testbewijzen niet worden ingezet voor publieke voorzieningen
die zoveel mogelijk opengesteld zijn, om eenieder gelijke toegang te verschaffen en
waar de basismaatregelen en andere maatregelen ter bestrijding van de epidemie van
covid-19 effectief worden aangewend? Deelt de regering de mening van de leden van
de PvdA-fractie dat het onderwijs in zijn aard ook een publieke voorziening is?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat voor het mbo en het hoger onderwijs een uitzondering wordt gemaakt
bij het uitgangspunt om alleen in niet-essentiële sectoren om een testbewijs te vragen.
Deze leden hebben veel begrip voor de afweging om dit onder bepaalde omstandigheden
mogelijk te maken in het onderwijs. Ook hier hebben deze leden vragen over de toepassing.
Deze leden vragen of onderwijsinstellingen enerzijds dan wel anderzijds op enige wijze
kosten hiervoor moeten maken, en zo ja, hoe hoog vallen deze kosten per onderwijsinstelling
uit? Deze leden merken voorts op dat de memorie van toelichting hier niet helder over
is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij het tenminste een á twee keer
per week testen van studenten dit ook op korte termijn mogelijkheden biedt om verantwoord
de coronamaatregelen binnen deze instellingen los te laten. Tevens is het afwegingskader
voor genoemde leden niet helemaal helder wanneer het mbo en hoger onderwijs overgaat
tot het verplichtstellen van een testbewijs. In welke situatie zal dit wel en in welke
situatie niet een verplichte vereiste zijn voor het geven van fysiek onderwijs? Deze
leden hebben bovendien zorgen over de «alternatieve vormen van onderwijs» waaraan
het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs moet voldoen in een dergelijke
situatie. Is deze werkdruk verhogende plicht ook afgestemd met docenten zelf?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toelichting dat onderwijsinstellingen inspanningen plegen en afwegingen
maken om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven
van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Het is echter geen verplichting
om te allen tijde studenten zonder testbewijs fysiek onderwijs aan te bieden. Ook
online onderwijs kan een alternatief zijn. Welke waarborgen biedt de regering echter
dat leerlingen zonder testbewijs wel gedeeltelijk toegang behouden tot fysiek onderwijs?
Is de regering het met deze leden eens dat als een student zich niet kan of wil laten
testen, het alternatieve onderwijs net zo goed moet zijn als het fysieke onderwijs?
Hoe gaat de regering waarborgen dat een student die zich niet kan of wil laten testen
niet meer geestelijke gezondheidsschade, ontwikkelingsachterstand en stagnatie in
studievoortgang oploopt dan een student die zich wel kan of wil laten testen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het onduidelijk wat de precieze andere
maatregelen zijn die een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs kunnen wegnemen.
Welke maatregelen moeten eerst getroffen worden, wat moeten de uitkomsten van deze
maatregelen zijn en in wat voor tijdsbestek moeten resultaten gezien worden voordat
overgegaan wordt op onderwijs met testbewijzen? De toelichting spreekt over een aanzienlijke
toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een derde van het onderwijs
fysiek kan worden verzorgd. Kan de regering deze «aanzienlijke toename» nader specificeren?
Als regionale verschillen ontstaan tussen onderwijsinstellingen, vanwege bijvoorbeeld
capaciteitsverschillen in onderwijs(ondersteunend)personeel of faciliteiten om fysiek
onderwijs te geven, in hoeverre laat dit wetsvoorstel dan ruimte om op bepaalde onderwijsinstellingen
wel of niet gebruik te maken van onderwijs met testbewijzen? Immers, in het onderwijs
loop je niet het risico dat studenten dan maar naar een andere onderwijsinstelling
toegaan.
De toelichting schrijft dat voor de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de inzet
van testbewijzen de testbereidheid onder studenten relevant is, maar op zichzelf echter
niet maatgevend. Bepalend is of over het geheel genomen een aanzienlijke opschaling
van het fysiek onderwijs kan worden gerealiseerd door de inzet van testbewijzen. Welke
andere zaken dan de testbereidheid onder studenten zijn dan relevant voor een aanzienlijke
opschaling van het fysiek onderwijs door de inzet van testbewijzen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel de mogelijkheid opent tot de inzet van testbewijzen voor
het mbo en hoger onderwijs. In de toelichting wordt niet duidelijk gemaakt waarom
in het voorstel juist voor deze «essentiële voorziening» is gekozen. De leden van
de SGP-fractie vragen om dit nader toe te lichten. Waarom is juist voor déze essentiële
voorziening gekozen om de mogelijkheid open te houden om een testbewijs te eisen.
De leden van de SGP-fractie menen dat de regering beter zou moeten onderbouwen waarom
inzet van testen in deze essentiële sector gerechtvaardigd is, waarbij het recht op
onderwijs wordt afgewogen tegen het belang van de volksgezondheid. In hoeverre is
sprake van vrijwilligheid wanneer het gaat om jongeren die hun recht op (toegang tot
het) onderwijs willen effectueren? Hoe vaak zouden jongeren een testbewijs moeten
kunnen tonen, nu dat afhankelijk is van het type test en de geldigheidsduur van zo'n
test?
In het kader van de essentiële voorzieningen vermeldt de toelichting dat de onderwijsinstellingen
moeten zorgen voor laagdrempelige testvoorzieningen voor studenten. Dat betekent in
ieder geval dat het testen voor studenten kosteloos moet zijn. Dit lijkt te betekenen
dat de kosten voor de organisatie van het testen voor rekening van de onderwijsinstellingen
komen. De leden van de SGP-fractie vragen om dit te verduidelijken.
De leden van de SGP-fractie lezen dat onderwijsinstellingen de inspanningsverplichting
krijgt om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen voor de student die
geen testuitslag kan tonen. De toelichting bij het voorstel maakt niet duidelijk wat
«voldoende inspanningen» zijn. Zo is niet duidelijk of die inspanningen erop gericht
moeten zijn om fysiek toegang te bieden of dat online toegang volstaat. De leden van
de SGP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om scholen te verplichten altijd
fysiek onderwijs te regelen, ongeacht of een student getest is of niet. Indien dit
te maken heeft met praktische of financiële bezwaren, is overwogen dat de overheid
hieraan een bijdrage levert?
De toelichting bevat geen informatie of onderzoek is gedaan naar alternatieve mogelijkheden
voor het breed toegankelijk maken van fysiek onderwijs, behalve met behulp van de
inzet van testbewijzen. Dit heeft de leden van de SGP-fractie verbaasd. Zij kunnen
zich namelijk voorstellen dat scholen ook niet zitten te wachten op uitgebreide inspanningen
ten aanzien van toegangstesten en inmiddels zelf allerlei plannen hebben uitgewerkt
om fysiek onderwijs op te schalen. Kan de regering hierop alsnog ingaan? Welke andere
alternatieven zijn onderzocht om toegang tot het mbo en hoger onderwijs te verzorgen?
Uit het wetsvoorstel volgt dat gebleken moet zijn dat ondanks maatwerk bij de maatregelen
ter bestrijding van de epidemie er toch sprake is van een onaanvaardbaar tekort aan
fysiek onderwijs. Kan de regering aangeven wanneer hiervan sprake is? De leden van
de SGP-fractie vragen de regering om eerlijk aan te geven of zij gegeven de huidige
epidemiologische ontwikkelingen van plan is om toegangstesten voor het mbo en hoger
onderwijs daadwerkelijk te verplichten.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de regering denkt dat onderwijsinstellingen het logistieke proces moeten
organiseren. Zij moeten zelf een testvoorziening inrichten. Wie financiert dat? Wat
wordt gedaan met studenten die geen test willen laten doen?
2.4 Geclausuleerde delegatiegrondslag
De leden van de ChristenUniefractie bevragen de tijdelijkheid van het wetsvoorstel. De regering beschrijft dat de wijzigingen
onder hoofdstuk Va Wpg vallen en daarmee telkens na ten hoogste drie maanden besloten
wordt tot gehele of gedeeltelijke verlenging met ten hoogste drie maanden. Welke beredeneerde
inschatting maakt de regering nu over de duur van dit wetsvoorstel? Waarop is deze
inschatting gebaseerd? Kan de regering voorts aangeven waarom de wet pas een jaar
na het vervallen van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt?
De leden van de SGP-fractie merken met de Raad van State op dat het wetsvoorstel de nadere uitwerking van een
groot aantal onderwerpen overlaat aan de Minister. Deze worden blijkens het wetsvoorstel
geregeld bij ministeriële regeling. Is deze regeling al in conceptversie beschikbaar?
Wanneer wil de regering deze regeling in laten gaan? De leden van de SGP-fractie vragen
zich af waarom er niet voor gekozen wordt om gebruik te maken van een algemene maatregel
van bestuur in plaats van een ministeriële regeling. Zeker omdat de nadere regels
getoetst zullen moeten worden aan de eisen zoals vastgelegd artikel 58b, tweede lid,
zouden de leden van de SGP-fractie hieromtrent grotere betrokkenheid van het parlement
en de Raad van State wensen.
2.5 Caribisch Nederland
De leden van de CDA-fractie vragen of op ieder eiland in Caribisch Nederland teststraten zijn ingericht waar
testbewijzen voor toegangsbewijzen verkregen kunnen worden.
2.6 Inzet testbewijs
De regering schrijft, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat vooralsnog testbewijzen voornamelijk gebaseerd zullen worden op negatieve testuitslagen.
Het is volgens de regering echter ook mogelijk dat op basis van een positieve testuitslag
vastgesteld zal kunnen worden dat iemand niet besmettelijk is. Genoemde leden vragen
of de regering dit laatste nader kan toelichten. Bedoelt de regering hiermee dat zij
ervan uitgaat dat vanaf een bepaalde CT-waarde iemand niet (meer) besmettelijk is?
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag van de regering weten of het schriftelijke testbewijs (net als het digitale)
48 uur geldig is. Zeker gezien het feit dat mensen die niet digitaal vaardig zijn,
hun testbewijs schriftelijk moeten ontvangen. Hoe gaat dat in z’n werk? Krijgen mensen
het testbewijs toegestuurd? Zijn daar (extra) kosten aan verbonden? Is rekening gehouden
met agressie van het publiek bij het weigeren van toegang bij evenementen? Bijvoorbeeld
als iemand geen testbewijs kan tonen.
2.7 Testen en teststrategieën
De regering geeft aan dat de besluitvorming over testmethode en -strategie continu
zal plaatsvinden op basis van advisering door het OMT. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat iedere (wijziging in) Ministeriële Regeling waarin wordt
bepaald welke test in welke situatie ingezet zal worden, ter advisering aan het OMT
zal worden voorgelegd. Zo nee, wie zal dan telkens de actuele beoordeling moeten uitvoeren
van de geschikte testmethode en teststrategie, gegeven de epidemiologische situatie
en de geldende maatregelen op dat moment? Op welke wijze wordt het parlement bij deze
keuzes betrokken?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering nog niet kan bepalen welke testen nodig zijn om in te
zetten. Wanneer is de regering hier wel op de hoogte van en op basis van welke informatie
gaat dit besloten worden?
De regering wijst op uitspraken van het OMT dat testbewijzen niet kunnen uitsluiten
dat onder deelnemers alsnog transmissie van het virus kan plaatsvinden. De regering
haalt de stelling van het OMT aan dat ook «duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk
is dat men zich houdt aan de dan algemeen geldende maatregelen om transmissie van
het coronavirus te voorkomen». De leden van de SP-fractie horen graag van de regering
of hiermee wordt gesteld dat activiteiten die plaatshebben met gebruikmaking van toegangstesten
zich alsnog hebben te houden aan de op dat moment geldende coronavoorschriften zoals
bijvoorbeeld de afstandsnorm. Kan de regering dit toelichten? In hoeverre geven testbewijzen
een vrijbrief voor het tijdelijk kunnen onttrekken aan de coronaregels?
De routekaart wordt gebruikt bij de besluitvorming van de testmethode en teststrategie.
De leden van de SP-fractie wijzen op het feit dat de routekaart inmiddels al meerdere
keren is aangepast. Ook stellen deze leden vast dat uit opmerkingen van de Minister-President
blijkt dat genoemde data in deze routekaart niet van bijzonder veel waarde zijn, aangezien
ze ieder moment veranderd kunnen worden. In hoeverre kan hier nog op de strategie
vertrouwd worden als routekaarten elke keer veranderd en aangepast worden? Hoe verhoudt
dat zich met het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen over de inzet van de type testen. Zo stelt de regering dat
er situaties zijn waarin een hoog sensitieve test aangewezen is, wat bedoelt de regering
daar precies mee? Is de regering ervan op de hoogte dat een PCR-test gevoeliger is
dan een antigeensneltest, maar dat een PCR-test ook een positieve testuitslag detecteert
bij mensen die zeer lage hoeveelheden (rest)virusdeeltjes met zich meedragen en het
virus zodoende nauwelijks tot niet meer kunnen overdragen aan anderen? In andere woorden,
een PCR-testuitslag detecteert niet per se besmettelijkheid, maar detecteert ook lage
hoeveelheden (rest)virusdeeltjes? Deelt de regering de terughoudendheid van de voornoemde
leden om te stellen dat een gevalideerde antigeensneltest veel minder (hoog) besmettelijke
mensen detecteert ten opzichte van een PCR-testuitslag?
Wederom vragen de voornoemde leden ook hier of snelle zelftesten (zonder begeleiding)
op korte dan wel binnen aanzienbare termijn wordt toegevoegd aan testarsenaal? Ziet
de regering ook de evidente voordelen hiervan in met betrekking tot laagdrempeligheid
en toegankelijkheid?
Tevens merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat deskundigen erop aandringen,
en ook de voornoemde leden zelf in de eerdergenoemde initiatiefnota, dat eenduidige
communicatie van cruciaal belang is wanneer er wordt gewerkt met testbewijzen. De
voornoemde leden wijzen erop dat een negatieve testuitslag slechts een momentopname
is en dat burgers helder ervan op de hoogte moeten zijn dat een negatieve testuitslag
geen garanties geeft op individuele basis, maar een epidemisch instrument is om de
overdracht van het virus collectief in kaart te brengen en te reduceren mits mensen
zich blijven houden bij een positieve testuitslag aan thuisisolatie en bron- en contactonderzoek.
Op welke wijze gaat de regering deze boodschap communiceren? Wie voert deze campagne
uit en welke gedragslessen heeft de regering opgedaan uit de fieldlabs met betrekking tot publiekscommunicatie?
Tot slot merken genoemde leden op dat er binnen het OMT zéér uiteenlopend wordt gedacht
over de effectiviteit, nut en noodzaak van frequent en preventief testen. Worden de
laatste wetenschappelijke internationale inzichten rondom dit beleidsthema betrokken
bij deze discussies? Is bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel en de onderliggende
logistiek contact geweest met deskundigen en organisaties uit het buitenland die hier
reeds meer ervaring mee hebben opgedaan? Zo ja, wat zijn de lessons learned die zij
willen meegeven? Zo nee, is de regering alsnog bereid dit te doen?
2.8 Testcapaciteit
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er straks voldoende testcapaciteit beschikbaar is. En in hoeverre
is dit ook voldoende gespreid beschikbaar, bijvoorbeeld in dunbevolkte regio’s? Zeker
voor de horeca zal dit nodig zijn, want in elke stad of dorp, maar ook daarbuiten
zitten horeca-gelegenheden?
De leden van de D66-fractie lezen dat ondanks dat er aanvullende testcapaciteit wordt gerealiseerd voor spoor
2 – het testen voor openen van de samenleving – het aantal testen dat kan worden afgenomen
altijd begrensd is. Het is daarom volgens de regering noodzakelijk om in de ministeriële
regeling meer precies af te bakenen voor welke sport- en jeugdactiviteiten, culturele
instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca een testbewijs ingezet zal
kunnen worden. Daarbij zal een prioritering aangebracht worden, alleen al omdat de
testcapaciteit voor deze sectoren nog in opbouw is, zo lezen de leden. Volgens de
regering dient voorkomen te worden dat de vraag het aanbod overstijgt. Bij het lezen
van dergelijke kanttekeningen over noodzakelijke afbakening en prioritering rees bij
de leden van de D66-fractie de vraag: pleit dat niet eens te meer voor het (spoedig)
inzetten van vaccinatiebewijzen? Zeker gelet op de doelen van het wetsvoorstel en
het feit dat het maar de vraag is voor hoe lang zulke bewijzen nog nodig en nuttig
zijn. Deelt de regering dat het een gemiste kans zou zijn als niet zo snel mogelijk
verantwoord kan worden versoepeld, omdat de testcapaciteit te beperkt is terwijl andere
bewijzen niet worden toegelaten?
De leden van de D66-fractie vernemen voorts graag of de testvoorzieningen zo geregeld
zijn of worden dat de maximale reisafstand van de plek waar men toegang wenst tot
de testlocatie een bepaald aantal kilometer is. Nu krijgen zij signalen dat dit in
enkele gevallen dusdanig is, dat mensen om die reden geen test afnemen.
Een testuitslag van de GGD kan ook gebruikt worden als een testbewijs. De leden van
de CDA-fractie vragen hoe de regering van plan is te voorkomen dat de testcapaciteit van de GGD
onder druk komt te staan door mensen die daar een (kosteloze) test afnemen ten behoeve
van een testbewijs.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering het testen wil scheiden door mensen met klachten naar de GGD
te sturen en mensen die naar een activiteit willen te testen door commerciële aanbieders.
Genoemde leden willen weten waarom testvoorzieningen worden gescheiden zeker nu de
GGD voldoende capaciteit heeft. Hoe werkt het testen dan in het onderwijs? Wordt hierbij
uitgegaan van aparte teststraten en zelftests of dienen studenten naar de GGD of naar
commerciële aanbieders te gaan voor een test? Kan de regering garanderen dat studenten
nooit hoeven te betalen voor een toegangstest om onderwijs te kunnen volgen?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het de bedoeling is dat er voor de inzet van testbewijzen speciaal testcapaciteit
moet worden opgebouwd, het genoemde spoor 2 naast dat van de GGD. Al kunnen de testuitslagen
van de GGD wel als testbewijs gelden is het niet de bedoeling dat die testcapaciteit
met name ingezet gaat worden ten behoeve van het verstrekken van testbewijzen. Tevens
lezen deze leden dat de testcapaciteit ten behoeve van het verstrekken van testbewijzen
in spoor 2 altijd begrensd zal blijven. Hoe kan worden voorkomen dat toch de GGD-testcapaciteit
daar voor aangesproken gaat worden? Betekent een beperking van de testcapaciteit voor
testbewijzen dat dat tot gevolg kan hebben dat die bewijzen niet afgegeven kunnen
gaan worden en dat daarmee de toegang tot de niet-essentiële sectoren beperkt wordt?
Wat wordt er precies bedoeld met de zinssnede dat «het noodzakelijk [is] om in de
ministeriële regeling meer precies af te bakenen voor welke sport- en jeugdactiviteiten,
culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca een testbewijs
ingezet zal kunnen worden». Kan dat betekenen dat sommige terrassen wel open mogen
en andere niet? Of dat bepaalde sportactiviteiten wel open mogen en andere niet? Op
grond van welke criteria wordt de genoemde afbakening gemaakt?
De regering stelt dat een testuitslag van de GGD kan worden gebruikt als een testbewijs.
Blijft het vergaren van een dergelijk testbewijs bij de GGD kosteloos voor burgers
vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Zo ja, zal de voorgestelde logistiek van het vergaren van een testbewijs via aparte
teststraten en de bijbehorende kosten geen perverse prikkels in de hand werken waardoor
burgers zich kosteloos bij de GGD’en laten testen? Wat is dan de doelmatigheid van
de gekozen opzet om via aparte teststraten te werken?
De regering stelt te willen voorkomen dat de vraag naar testbewijzen het aanbod van
testen overstijgt. Deelt de regering juist niet de vrees van de voornoemde leden dat
vanwege de niet-laagdrempelige voorgestelde testinfrastructuur er juist te weinig
vraag is naar testbewijzen? Wat gaat de regering in dat geval doen met de resterende
testcapaciteit?
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wanneer er duidelijkheid komt van de regering bij welke activiteiten er wel
en bij welke er geen testbewijs nodig is om deel te nemen.
En welke testcapaciteit er is of wordt verwacht. Dit mede gezien het feit dat de vraag
naar testbewijzen waarschijnlijk groter is dan het aanbod. Betekent dit dat mensen
niet aan activiteiten deel kunnen nemen? Welke organisatie gaat de testen uitvoeren?
2.9 Testbewijzen
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het testbewijs maar geldig is voor maximaal 24 uur gerekend van testafname
tot aan het einde van de activiteit. En dus niet bijvoorbeeld 48 uur? Waarop is dit
gebaseerd?
In hoeverre is een GGD-test, als men die heeft gedaan, omdat men klachten heeft (gehad)
of als men in contact is geweest met iemand met Corona, en die negatief was, geldig
als testbewijs? Waarbij voor de leden van de VVD-fractie ook voorop staat dat de GGD-testlocaties
primair bedoeld zijn voor het testen met klachten en voor personen voortkomend uit
bron- en contactonderzoek. Wanneer kan de GGD klaar zijn om bij een test ook een testbewijs
af te geven?
In de toelichting wordt gesproken over antigeentesten en PCR-testen. In hoeverre is
er voldoende ruimte voor innovatieve andere testen, zoals een ademtest? Hoe is dit
geregeld? En begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat zelftesten zijn uitgesloten
als testbewijs?
Hoe zijn de applicaties van de overheid (CoronaCheck en CoronaCheck Scanner) gecheckt
op veiligheid? Wanneer zouden ook ander applicaties beschikbaar kunnen komen, zoals
in paragraaf 2.9 wordt aangegeven?
Er kunnen grote regionale verschillen zijn als het gaat om besmettingen en verspreidingsrisico’s.
In hoeverre is het mogelijk dat testbewijzen voor bepaalde activiteiten en sectoren
alleen regionaal worden ingezet? Waarom is daar geen rekening mee gehouden in de voorliggende
wet?
Iedereen heeft in de afgelopen tijd kunnen zien dat testbewijzen van invloed kunnen
zijn in de grensstreek, door het vragen van een testbewijs door Duitsland voor mensen
die naar Duitsland reizen vanaf Nederland, bijvoorbeeld voor hun baan, hun onderneming
of voor school. In hoeverre is er sprake van grenseffecten door deze wet? Welke gevolgen
kan deze wet hebben voor het grensverkeer? En hoe is daarmee rekening gehouden in
deze wet, dan wel wordt er in de ministeriële regelingen en/of AMvB’s rekening mee
gehouden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat op het testbewijs enkele summiere persoonsgegevens komen te staan waarmee
in combinatie met een identiteitsbewijs kan worden nagegaan of de testuitslag betrekking
heeft op de persoon die het testbewijs toont. Deze leden vragen om welke persoonsgegevens
dit gaat.
De Raad van State wijst erop dat in de Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19
met het oog op de mogelijke grondrechtelijke implicaties onder meer gedetailleerd
geregeld is welke gegevens verwerkt mogen worden en dat die wet een antimisbruikbepaling
heeft. De regering geeft hierop wel als antwoord dat deels ook in onderhavig wetsvoorstel
is vastgelegd welke gegevens verwerkt mogen worden, maar de regering gaat niet in
op het ontbreken van een antimisbruikbepaling. De leden van de CDA-fractie vragen
of de regering alsnog kan toelichten waarom dit wetsvoorstel geen antimisbruikbepaling
heeft.
Vooralsnog zullen alleen de van overheidswege beschikbaar gestelde applicaties worden
gebruikt. De regering schrijft echter dat in een volgende fase mogelijk wordt bezien
hoe een stelsel kan worden ingericht waarbij een breder scala aan (ook private) applicaties
toegelaten kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven
welke redenen daar mogelijk aanleiding toe zouden kunnen geven.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze interoperabiliteit met applicaties
uit andere EU-lidstaten wordt gewaarborgd, aangezien de apps reeds ontwikkeld zijn
en de eisen van het Europese Groene Certificaat naar verwachting pas half juni vastgelegd
zullen worden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre de in de commerciële teststraten te gebruiken testbewijzen
ook daadwerkelijk een garantie bieden om het coronavirus bij evenementen buiten te
deur te houden. Kan de regering dat nader toelichten? Wat zijn de risico’s van vals
negatieve testuitslagen en welke risico’s gaan gepaard met het feit dat een sneltest
een momentopname is en daarmee geen bewijs dat iemand bij aanvang van een evenement
niet besmettelijk is?
De leden van de Volt-fractie verzoeken de regering om reactie te geven op de vraag omtrent het voorstel van artikel
58rd.1. Heeft de regering rekening gehouden met Europese afstemming om deze administratieve
mogelijkheid te verwerken in het systeem van het toekomstige Europese coronacertificaat?
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe iemand die niet digitaal vaardig is, het testbewijs krijgt toegestuurd.
Welke persoonsgegevens staan op het papieren testbewijs? Wanneer zijn de CoronaCheck
en de CoronaCheck Scanneer beschikbaar? Start dan het gebruik van de testbewijzen?
3. GEVOLGEN
De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet is overwogen om bepaalde winkels ook als niet-essentieel te bestempelen,
waardoor betreffende winkels wellicht weer helemaal open zouden kunnen gaan onder
voorwaarde dat bezoekers verplicht om een negatief testbewijs gevraagd worden? Deze
leden vragen daarnaast waarom de regering het ondernemers niet mogelijk wil maken
corona-gerelateerde maatregelen af te zwakken door middel van het voeren van onverplicht
toelatingsbeleid met testbewijzen.
De regering geeft aan dat negatieve neveneffecten van de inzet van testbewijzen naar
verwachting beperkt zullen zijn. De leden van de SP-fractie vragen waar dit op is gebaseerd. Is er bijvoorbeeld gekeken naar de tweedeling in
de samenleving die mogelijk wordt gecreëerd door de financiële drempel die wordt opgeworpen
door de 7,50 euro eigen bijdrage per test? Is er rekening gehouden met het effect
op de naleving van de coronamaatregelen in de samenleving als geheel, indien de verruimde
mogelijkheden door de testbewijzen mensen het idee geven dat er ook zonder testbewijzen
meer mogelijk is?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de negatieve neveneffecten van de inzet van testbewijzen «naar verwachting
beperkt zijn». Is bij deze stellingname ook in overweging genomen dat miljoenen Nederlanders
€ 7,50 per testbewijs een grote kostenpost is, met name voor minima en lage- en lagere
middeninkomensgezinnen?
4. VERHOUDING TOT ANDERE REGELGEVING
4.1 Grond- en mensenrechten
De leden van de VVD-fractie constateren dat testbewijzen vrijheden kunnen teruggeven, maar dat degene die geen
testbewijs kan of wil tonen, juist in zijn vrijheid wordt beperkt. In het wetsvoorstel
is rekening gehouden met het feit dat het verplichten van een testbewijs raakt aan
grondrechten. Hoe wordt ook voldoende goed gewaarborgd dat de grondrechten in de ministeriële
regelingen of AMvB’s straks uiteindelijk niet alsnog in het geding komen, zo vragen
deze leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de afweging over het wel of niet inzetten van
de testbewijzen wordt gebaseerd op adviezen van het OMT. Deze leden vinden het echter
belangrijk dat bij de afweging niet alleen medische adviezen worden betrokken. Hoe
is dit vorm gegeven? Wie zijn of worden daarbij allemaal betrokken? Hoe worden ook
economische sectoren betrokken bij de afweging?
De beperking van grondrechten als gevolg van de inzet van testbewijzen is volgens
de regering relatief gering, mede omdat afhankelijk van het type test het afnemen
ervan niet of nauwelijks invasief is, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Een ademtest bijvoorbeeld is niet invasief en een PCR-test is over het algemeen
nauwelijks invasief, aldus de regering. Genoemde leden vragen of dit betekent dat
bij de beoordeling of het verplichten van testbewijzen in een bepaalde sector proportioneel
is ook het type test en de mate van hoe invasief die is, expliciet zal worden meegenomen.
De leden van de SP-fractie hebben veel zorgen hoe de inzet van toegangstesten raakt aan grondrechten. De regering
stelt dat de beperkingen die het voorliggende wetsvoorstel kunnen opleveren, gerechtvaardigd
worden vanuit de bescherming van de gezondheid. Echter vragen de leden hoe de bescherming
van de gezondheid wordt geborgd als mensen met een toegangstest mogen gokken in een
casino of alsnog hun gezondheid riskeren in een massa-evenement. Kan de regering nader
toelichten in hoeverre de voorgestelde evenementen en activiteiten recht doen aan
de gezondheid van mensen? Kan de regering tevens aangeven waarom gekozen wordt om
mensen met een negatieve test wel toegang te geven tot activiteiten zoals gokken,
maar hen te beperken in de mogelijkheid om te kunnen sporten en bewegen (in de buitenlucht).
In hoeverre heeft de regering het belang van de gezondheid van mensen wel in het oog?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de regering terecht opmerkt dat de inzet van testbewijzen raakt
aan verschillende grondrechten. Het College voor de Rechten van de Mens stelt eveneens
terecht dat bij een dergelijke inbreuk op de grondrechten een concrete afbakening
van de periode noodzakelijk is. Graag zouden genoemde leden daarom een nadere toelichting
ontvangen op dit punt. De voornoemde leden willen ervoor waken dat onderhavig wetsvoorstel
een precedent schept voor andere virusuitbraken die minder belastend zijn voor de
volksgezondheid dan het coronavirus. Is de regering het daarmee eens en hoe denkt
de regering te waarborgen dat dit voor de lange termijn inderdaad geen precedent schept?
4.2 Verhouding tot het EU-recht
Een testbewijs kan vooralsnog alleen verkregen worden van een uitvoerder van testen
die is aangesloten op de applicatie CoronaCheck of die voldoet aan de voorwaarden
voor het uitgeven van een schriftelijk testbewijs. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat testen uitgevoerd in het buitenland niet in deze applicatie
opgenomen kunnen worden. Of kunnen bijvoorbeeld teststraten vlak over de grens in
Duitsland of België ook aangesloten worden op de Nederlandse applicatie CoronaCheck?
De Europese Commissie heeft op 17 maart 2021 een voorstel gepresenteerd van een verordening
voor een Europees bewijs waarmee de drager niet alleen kan aantonen dat hij is ingeënt
tegen covid-19 of in het bezit is van een negatief testresultaat, maar ook of diegene
beschikt over immuniteit door een doorgemaakte besmetting. De leden van de CDA-fractie
vragen of de Nederlandse applicatie CoronaCheck deze optie van immuniteit ook accepteert
als toegangsbewijs. Zo niet, waarom wordt dit wat de EU betreft wel mogelijk gemaakt
en door Nederland niet?
De betrouwbaarheid van testbewijzen dient te zijn geborgd en de kans op systematische
fraude te worden verkleind: De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit laatste is
geborgd?
4.3 Gegevensbescherming
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij het tonen van het testbewijs gebruik gemaakt wordt van enkele identificerende
persoonsgegevens, namelijk de initialen van de geteste persoon en de maand en dag
van zijn geboortedatum. In hoeverre is dit gebruikelijk? Is dit wat minimaal nodig
is? Hoe wordt voorkomen dat deze gegevens niet worden verwerkt?
Bij het tonen van het testbewijs worden enkele identificerende persoonsgegevens zichtbaar
gemaakt, namelijk de initialen van de geteste persoon en de maand en dag van zijn
geboortedatum. De leden van de CDA-fractie vragen waarom het dan nodig is dat als de applicatie CoronaCheck het testresultaat
ophaalt bij de uitvoerder van de test de gehele naam en geboortedatum van de geteste
persoon wordt doorgegeven.
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat aan personen die niet een geschikte
mobiele telefoon hebben of wensen in te zetten voor het gebruik van de applicatie
CoronaCheck, een schriftelijk testbewijs beschikbaar kan worden gesteld. Nederland
telt immers ongeveer 2,5 miljoen mensen die minder digitaal vaardig zijn en/of een
geschikte mobiele telefoon niet hebben. De regering geeft aan dat voorbereidingen
worden getroffen om desgewenst een testbewijs te kunnen laten printen bij een servicepunt
in de buurt dat daarvoor speciale software gebruikt. De leden van de CDA-fractie vragen
wat hiervan de stand van zaken is en of deze servicepunten vanaf het begin van het
gebruik van toegangsbewijzen in heel Nederland beschikbaar zullen zijn. Deze leden
vragen tevens of het gebruik van deze servicepunten kosteloos zal zijn.
Bij het ontwikkelen van de applicaties wordt een Privacy Impact Assessment (PIA) opgesteld.
De leden van de CDA-fractie vragen of deze PIA te zijner tijd ook met de Kamer gedeeld
zal worden.
De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de bescherming van gegevens van mensen die een toegangstest willen
laten afnemen. Hoe worden fraude en datalekken voorkomen? Welke extra ingebouwde veiligheidseisen
heeft de regering ingesteld om te voorkomen dat het misgaat, zoals we ook bij de GGD
hebben gezien?
De leden van de SP-fractie lezen dat er bij het toezicht en de handhaving op het tegengaan
van fraude bijvoorbeeld mystery guests of steekproeven gebruikt kunnen worden. Het
is echter niet duidelijk hoe dit in de praktijk precies vorm gaat krijgen. Hoe vaak
zal dit bijvoorbeeld plaatsvinden en welke instantie wordt hiervoor verantwoordelijk?
Wat gebeurt er als een organisatie niet door deze test komt?
Hoe zit het daarnaast precies met de het bewaren van gegevens bij de CoronaCheck applicatie?
Wanneer zijn deze applicaties precies gereed? Zijn de resultaten al beschikbaar van
de eerste tests met de gebruikersversies, die bij de fieldlabs en pilots hebben plaatsgevonden?
In de toelichting staat vermeld dat er bij de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck
Scanner gebruik wordt gemaakt van open source «waar technisch mogelijk». De leden
van de SP-fractie vragen zich af wat hier precies mee bedoeld wordt. Zij vinden het
goed dat er bij de ontwikkeling van deze applicaties een privacy impact assessment wordt opgesteld, maar willen graag weten wanneer deze beschikbaar komt?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de bijbehorende applicaties CoronaCheck en CoronaCheck Scanner open
source wordt ontwikkeld volgens het principe «privacy & security by design». Tegelijkertijd hebben afgelopen jaar meerdere incidenten plaatsgevonden waarbij
de privacy van burgers ernstig zijn geschaad, met als meest prominente voorbeeld de
data-lek bij het bron- en contactonderzoek. Hebben deskundige externe organisaties
eveneens de desbetreffende applicaties onder de loep genomen en een risicoanalyse
gemaakt op de privacy en veiligheid van de desbetreffende applicaties? Welke data
worden wél opgeslagen wanneer burgers zich laten testen en vervolgens een testbewijs
ontvangen? Hoe lang worden deze data opgeslagen en op welk grondgebied? En zijn de
voornoemde applicaties ook in een webbrowser te gebruiken of zijn burgers verplicht
een mobile device te gebruiken met de besturingssystemen van Apple of Google om de
applicaties te kunnen gebruiken?
Ook laat onderhavig wetsvoorstel nog in het midden onder welke voorwaarden «organisatoren»
de apps mogen inzetten. Wanneer komt dit? Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie
of andere vormen van reeds aangekondigde «bewijzen» zoals een vaccinatiebewijs in
dezelfde applicaties worden opgenomen, of dat hiervoor aparte applicaties verschijnen?
Daarnaast zijn voornoemde leden enigszins verbaasd dat de desbetreffende applicaties
al op grote schaal in pilotfase worden gebruikt, zonder dat hiervoor een juridische
grondslag is geregeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke lessen zijn getrokken uit de totstandkoming van de Corona-app, voor
de applicatie waar mee nu zal gaan worden gewerkt. Kan de regering aangeven welke
van deze (ook wettelijke) borgen gelden voor CoronaCheck en welke niet? Kan voorts
worden gegarandeerd dat, indien bijvoorbeeld ook een medische verklaring onder de
werking van de regeling zou vallen, niet inzichtelijk zal zijn voor de controlerende
partij of iemand op basis van een testbewijs of medische verklaring aan de check voldoet.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen over de papieren versie van het testbewijs:
de regering beschrijft dat burgers een testbewijs desgewenst kunnen laten printen
bij een servicepunt in de buurt dat daarvoor speciale software gebruikt. Welke garanties
biedt de regering dat mensen zonder geschikte mobiele telefoon niet meer drempels
ervaren om zich te laten testen? Deze leden vragen wat de maximale afstand en reisduur
is die er mag liggen tussen de testafname en het genoemde servicepunt met het oog
op het voorkomen van extra drempels.
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag nadere informatie over het laten printen van een schriftelijk testbewijs
(onder meer voor mensen die niet digitaal vaardig zijn). Hoeveel servicepunten komen
er? Wat is «in de buurt»? Zijn die ook ’s avonds en in het weekend geopend? Is er
rekening gehouden met mensen die niet of minder mobiel zijn? Zijn er voorwaarden verbonden
aan het krijgen van een schriftelijk bewijs?
4.4 Nationale wetgeving
Een positieve uitslag moet worden doorgegeven aan de GGD. De leden van de SP-fractie vragen hoe commerciële aanbieders hiermee om gaan. Worden ook gegevens bestudeerd
van het aantal negatieve en positieve coronatests?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de bewaartermijn van testuitslagen ten opzichte van bewaartermijnen van
overige medische dossiers worden verkort. Genoemd wordt een bewaartermijn van een
half jaar voor negatieve testen en een jaar voor positieve testen. De aan het woord
zijnde leden begrijpen niet waarom de testuitslagen langer dan hooguit enkele weken
hoeven te worden bewaard. Dan is toch niet meer te verwachten dat die uitslagen noodzakelijk
zijn voor een goed hulpverlening aan een patiënt? Kan de regering hier nader op in
gaan?
5. INVOERING EN REGELDRUK
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag duidelijkheid van de regering over het feit dat deze wet één jaar geldt.
Betekent dit dat de huidige noodwet daarmee ook wordt verlengd? Zie hiervoor het opinieartikel
van professor Voermans («Tweede Kamer pas op: de coronawet is niet zo tijdelijk als
afgesproken», NRC 19 april 2021).
5.1 Fieldlabs en pilots
In april 2021 is gestart met het onderzoeksprogramma Pilots testbewijzen, om via praktijktesten
kennis te vergaren over de uitvoerbaarheid en effecten van het tonen van een testuitslag
voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze hier daadwerkelijk onderzoek naar gedaan wordt, gezien de grote
hoeveelheid aangekondigde pilots. Welke gegevens moeten deze pilots precies gaan opleveren?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering concrete voorbeelden kan
geven van wat er bij diverse fieldlabs daadwerkelijk onderzocht wordt. Wie voert deze
onderzoeken uit? Kan de regering tevens aangeven wie bepaalt welke sector op welk
moment aan de beurt is voor een fieldlab?
5.2 Invoering
De leden van de SGP-fractie vragen of al meer bekend is over het moment van invoering van het wetsvoorstel. Kan
de regering aangeven hoe het staat met de opbouw van de testcapaciteit voor zowel
de sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen en horeca (400.000
per dag) als het onderwijs (250.000 per dag)?
Is de regering bekend met de vele praktische bezwaren van horecaondernemers en culturele
instellingen tegen invoering van een testbewijs? Waarom wordt er voor culturele instellingen
niet simpelweg vastgehouden aan reeds vastgestelde protocollen, die ook vorig jaar
prima werkten, met weinig tot geen besmettingen tot gevolg?
Kan de regering bevestigen dat doorstroomlocaties in de buitenlucht (dierentuinen,
parken) niet onder dit wetsvoorstel vallen?
6. TOEZICHT EN HANDHAVING
De leden van de VVD-fractie lezen dat de handhaving geheel bestuursrechtelijk geregeld is. Klopt het dat pas
na signalen dat niet om testbewijzen gevraagd wordt, een burgemeester zal optreden?
Klopt het dat organisatoren/ondernemers niet hoeven aan te tonen dat ze om testbewijzen
hebben gevraagd? Het bewaren van die testbewijzen is namelijk onwenselijk in het kader
van bescherming van persoonsgegevens. Handhaving is dus alleen mogelijk door het ter
plekke constateren dat niet om een testbewijs gevraagd wordt. Het wetsvoorstel gaat
hier maar summier op in. In hoeverre is de handhaving op deze wijze voldoende en ordentelijk
geregeld?
De burgemeester heeft een aantal bevoegdheden. In hoeverre gaat het om al bestaande
bevoegdheden en waar gaat het om nieuwe bevoegdheden? In hoeverre heeft de burgemeester
straks de bevoegdheid om een activiteit met testbewijs te staken of een locatie met
testbewijs te sluiten, wanneer de regels met voeten worden getreden?
Wie houdt toezicht of organisaties en bedrijven alle verplichtingen nakomen waar het
gaat om testbewijzen?
Waarvoor (en aan wie) kan de strafrechtelijke sanctionering van ten hoogste zeven
dagen hechtenis of een boete van de eerste categorie worden ingezet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een boete is van maximaal € 95,– voor personen
die zich niet aan de regels houden over een veilige afstand tot een ander. Dat was
natuurlijk al bekend, maar wat heeft dat met het voorliggende voorstel voor de testbewijzen
te maken?
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe toezicht en handhaving is geregeld op de commerciële aanbieders
die de toegangstesten verzorgen. Kan de regering nader ingaan op wie toezicht houdt,
wie kan ingrijpen als er hierbij dingen fout gaan en of het mogelijk is om budget
terug te halen bij wanbeleid van een commerciële testaanbieder?
7. FINANCIELE GEVOLGEN
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten van de testen tot en met juni 2021 volledig gedragen zullen worden
door de rijksoverheid. Voor de periode daarna zal verdeling van de kosten plaatsvinden
op basis van het profijtbeginsel. Aangezien de samenleving gebaat is bij zoveel mogelijk
mensen die fit, gezond en weerbaar zijn vinden de leden van de VVD-fractie dat de
kosten voor een testbewijs geen belemmerende factor mag zijn voor het beoefenen van
sport en voor de noodzakelijkheid voor mensen om fit, gezond en weerbaar te worden.
Is de regering dit met de leden van de VVD-fractie eens? Hoe gaat de regering ervoor
zorgen dat de kosten van een testbewijs geen beperking op eventuele sportdeelname
aan sportactiviteiten zal zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat vanaf 1 juli 2021 een beperkte bijdrage in de
kosten wordt gevraagd in de orde van grootte van 7,50 euro per test. In hoeverre is
hierbij meegewogen dat deze kosten wellicht nog wel in verhouding staan voor een eenmalige
activiteit, waar men niet wekelijks naar toe gaat, maar dat voor activiteiten zoals
in de horeca wellicht wel een drempel kunnen opwerpen? Want je gaat niet even een
kop koffiedrinken als je daarvoor eerst voor een test 7,50 euro moet bijbetalen. Wat
zijn de kosten van het innen van deze eigen bijdrage? Is overwogen om de bijdrage
te differentiëren en zo nee, waarom niet?
In hoeverre blijft ook in meer algemene zin de toegankelijkheid van activiteiten gewaarborgd?
Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat op den duur het risico
kan ontstaan dat sectoren en activiteiten die niet onder het wetsvoorstel vallen aantrekkelijker
worden dan sectoren waar voor activiteiten 7,50 euro extra moet worden betaald? Zoals
het drinken van een afgehaald (to-go) drankje op het strand versus het drinken van
een drankje op een terras van een strandtent. Hoe is de regering van plan om met deze
ongelijkheid om te gaan indien beperkende maatregelen van kracht blijven?
Hoe groot worden de kosten voor het Rijk geschat na 1 juli 2021 (op jaarbasis)? Wat
is de schatting van de «inkomsten» uit de eigen bijdrage van 7,50 euro? Ofwel wat
zouden de kosten zijn indien er geen eigen bijdrage zou zijn?
Hoe is geregeld dat het testen voor het onderwijs gratis is en blijft?
De leden van de D66-fractie zien, zoals al onder 2.1 is toegelicht, meerdere bezwaren bij het voorstel van de
regering om een eigen bijdrage van maximaal 7,50 euro te vragen voor het afnemen van
een test voor toegang. Ter aanvulling, vernemen zij graag hoe het in paragraaf 7 uitgewerkte
profijtbeginsel zich volgens de regering verhoudt tot mensen die een voucher bezitten
en reeds op een eerder tijdstip naar een evenement wilden gaan, maar dit niet konden
door de onverwachtse opkomst van het virus.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten die samenhangen met het toezicht op en de handhaving van deze
wet meerkosten voor de gemeente tot gevolg kunnen hebben. Deze kosten kunnen sterk
verschillen per gemeente en zijn op voorhand niet te voorspellen. Het kabinet zal
over deze financiële gevolgen voor de gemeenten en over de wijze waarop die gevolgen
kunnen worden opgevangen nader overleg voeren met de VNG. De leden van de CDA-fractie
vragen op welke termijn dit overleg zal plaatsvinden en wanneer de Kamer over de uitkomsten
hiervan geïnformeerd zal worden.
De afdeling advisering van de Raad van State geeft aan dat doorberekening van de kosten
van de testcapaciteit ertoe kan leiden dat delen van de sector waar op grond van de
ministeriële regeling testbewijzen verplicht worden ingezet, daarvoor moeten betalen,
terwijl delen die op eigen initiatief een testbewijs verlangen op grond van het wetsvoorstel
niet met de doorberekening van kosten lijken te worden geconfronteerd. De regering
geeft op dit punt echter geen reactie. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering
alsnog een reactie kan geven op de vraag of, daar waar het gaat om overheidsmaatregelen
die grondrechtelijke vrijheden sterk hebben ingeperkt, het proportioneel is om de
kosten van versoepeling daarvan aan burgers en bedrijven door te berekenen.
De leden van de SP-fractie vinden het bedrag van 1,1 miljard euro hoog om een beperkte groep mensen toegang
te laten geven tot evenementen en activiteiten. In hoeverre had dit geld doelmatiger
ingezet kunnen worden bijvoorbeeld door te investeren in de productie van vaccins
of de aanschaf hiervan?
Voorts zijn de leden van de SP-fractie ontsteld dat commerciële aanbieders van toegangstesten
straks 7,50 euro mogen vragen van mensen die een activiteit of evenement wil bezoeken.
Kan de regering ingaan hoe bijvoorbeeld individuen of gezinnen met een lager inkomen
toegang krijgen tot een evenement of activiteit? Waarom is hiervoor gekozen en waarom
creëert de regering hiermee ongelijke toegang en nieuwe tweedeling in de samenleving?
Er zijn dan immers nog steeds beperkingen op activiteiten zonder kosten, zoals contact
in de openbare ruimte en bezoek, terwijl ervoor degenen die dit kunnen betalen via
testen wel meer mogelijk wordt.
Wat is de reden dat er is gekozen om een bijdrage in te voeren voor de tests vanaf
1 juli? Kan daarnaast worden toegelicht waarom er is gekozen voor het bedrag van 7,50
euro per test?
Hoe verhoudt dit zich tot het advies van de Gezondheidsraad die pleit voor gelijke
toegang en non-discriminatie? Kan de regering uitleggen hoe de prijs van de commerciële
test zich verhoudt tot voorwaarde e. van de Gezondheidsraad die luidt: «iedereen moet
gelijke (financiële) toegang hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen»? Kan de
regering ook ingaan op de opmerking van de Gezondheidsraad dat «goede alternatieven
[moeten] worden geboden om onrechtvaardige behandeling, discriminatie en stigmatisering
te voorkomen. Dit geldt ook voor mensen die om psychische of lichamelijke redenen
geen test kunnen ondergaan.» Op welke wijze wordt hier in dit wetsvoorstel in voorzien?
Kan ook aangegeven worden waarom dit bedrag van 7,50 euro in het plenaire debat over
de maatregelen rondom het coronavirus in de Kamer op 15 april 2021 niet door de Minister
van VWS benoemd is, ook niet toen expliciet over de kosten van deze testen gesproken
is?
Kan de regering inzicht geven in de prijsopbouw van een commerciële test nu er blijkbaar
vanuit wordt gegaan dat burgers 25% van de prijs zelf gaan betalen en de overheid
de overige 75% vergoedt? Hoe verhoudt de prijs van een test bij een commerciële aanbieder
zich tot de kosten van een test bij de GGD? Heeft het de regering onderzocht welke
schaalvoordelen behaald zouden kunnen worden als gekozen zou zijn voor het opschalen
van de capaciteit bij de GGD in het belang van het verstandig heropenen van de samenleving?
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de financiële gevolgen als het gaat
om de steunpakketten die aan verschillende sectoren worden verleend. Worden de opbrengsten
van bedrijven en instellingen uit het project Testen voor Toegang in mindering gebracht
op de steunpakketten? Hoe verhouden de uitgaven aan steunmaatregelen zich tot de kosten
van Testen voor Toegang? Wegen de kosten van het testen op tegen de uitgaven die (mogelijk)
bespaard worden wanneer instellingen en bedrijven weer omzet maken? Wordt hier op
deze manier naar gekeken, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De regering beschrijft de inzet dat de bijdrage van 7,50 euro voor een test er niet
toe mag leiden dat de testcapaciteit van de GGD’s wordt belast ten behoeve van testbewijzen.
Aan welke maatregelen denkt de regering om dit te voorkomen, zo vragen de leden van
de ChristenUnie-fractie.
De leden van de SGP-fractie gaven in de inleiding al aan dat ze zich zorgen maken over de gevolgen van het feit
dat vanaf 1 juli een bijdrage van 7,50 euro zal worden gevraagd per test. Hoe wil
de regering voorkomen dat dit een tweedeling in de samenleving veroorzaakt en/of vergroot?
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag weten wie de testbewijzen voor het onderwijs gaat betalen. In het wetsvoorstel
staat dat studenten niet hoeven te betalen. Wie neemt de kosten dan voor z’n rekening?
De onderwijsinstelling?
8. RECHTSBESCHERMING
De leden van de VVD-fractie vragen tegen welke besluiten straks wel of niet bezwaar of beroep openstaat. En als
er geen bezwaar of beroep mogelijk is, waarom is dit dan het geval?
Klopt het dat een rechter nog wel kan toetsen of de inzet van testbewijzen rechtmatig
en proportioneel is (geweest)? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, waarom niet?
9. ADVISERING, TOETSING EN CONSULTATIE
9.1 Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het op dit moment onmogelijk is om zonder smartphone de «CoronaCheck» app
te installeren om tot de benodigde QR-code te komen. Er wordt gekeken naar schriftelijke
oplossingen. In hoeverre is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat
een tijdelijke tussenoplossing zou kunnen zijn dat de QR-code ook via een website/webbrowser
gegenereerd kan worden, ook al is dit alsnog niet ideaal? In hoeverre vindt de regering
dit in ieder geval een handreiking in het kader van de toegankelijkheid in relatie
tot de opmerking over buitensluiting in de internetconsultatie (pagina 28) en advies
van ATR (pagina 33).
De leden van de SP-fractie delen de waarschuwingen die de regering in de consultatieperiode heeft ontvangen.
De opmaat naar discriminatie en een tweedeling in de samenleving vinden de leden zeer,
zeer ongewenst. Zij vinden de reactie van de regering in het voorliggende wetsvoorstel
op de consultatie-inbrengen veel te mager. De leden willen een uitgebreide reactie
van de regering ontvangen hoe zij discriminatie en tweedeling in de maatschappij gaan
voorkomen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat zeer veel burgers hebben gereageerd op op de internetconsultatie.
Zij lezen dat «nagenoeg alle respondenten kanttekeningen plaatsen bij het wetsvoorstel»
De leden kunnen zich voorstellen dat de regering zich zorgen maakt over het draagvlak
voor dit wetsvoorstel in de samenleving. Wat denkt de regering hieraan te kunnen doen?
Het lid van de 50PLUS-fractie is het eens met de constatering die is gemaakt in de internetconsultatie over een
tweedeling in de samenleving (ivm het testen zelf en het digitale testbewijs, maar
ook gezien de kosten). Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
9.2 Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens
BES (CPB BES)
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft net als de Raad van State aan dat een eventuele
gelijkstelling van een vaccinatiebewijs met een testbewijs in een apart wetsvoorstel
te brengen of door een AMvB voor te schrijven. De regering heeft gekozen voor een
AMvB, omdat een afzonderlijk wetstraject onnodig vertragend werkt. Welke tijdswinst
denkt de regering daar mee te boeken vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering voorts aangeven waarom er geen meerwaarde wordt gezien in een traject
waarin consultatie plaatsvindt en ook beide Kamers zich tot het voorstel kunnen verhouden?
Genoemde leden vragen of het, gezien de maatschappelijke discussie, wenselijk zou
zijn een dergelijke maatregel bij AMvB te regelen.
9.3 College voor de Rechten van de Mens (CRM)
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering hoe zij het risico inschat en beoordeelt dat andere dan de
aangewezen sectoren ook toegangsbewijzen gaan invoeren om bijvoorbeeld de eigen medewerkers
te beschermen, zoals het College voor de Rechten van de Mens (CRM) schetst. Hoe beoordeelt
de regering de ongelijkheid tussen burgers met en zonder testbewijs die daarmee kan
ontstaan?
9.6 Toezichts- en handhavingstoetsen
De IGJ doet de suggestie voor de inzet van (begeleide) zelftesten, zo lezen de leden
van de ChristenUnie-fractie. De regering geeft aan dat deze zelftesten niet kunnen worden aangewend als bron
voor een wettelijk verplicht testbewijs omdat de afname van de test en de controle
van de uitslag daarvoor met onvoldoende waarborgen omkleed is. Ziet de regering scenario’s
voor zich dat zelftests wel worden ingezet voor een testbewijs, bijvoorbeeld als de
tests van hogere kwaliteit zijn, de instructie voor de tests beter bekend is of de
epidemiologische situatie is verbeterd?
Het lid van de 50PLUS-fractie deelt de mening van VNG met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het voorstel en
de zorgen over de handhaafbaarheid van de inzet van testbewijzen. Zij vragen de regering
hier rekening mee te houden.
9.7 Belangenorganisaties
Ieder(in) vraagt om randvoorwaarden om de inzet van testbewijzen ook te doen slagen
voor mensen met een beperking. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering door kosten grotendeels te vergoeden, toegankelijke testfaciliteiten,
een schriftelijk bewijs en goede communicatie aan deze randvoorwaarden meent te voldoen.
Welke mogelijkheden zijn er voor mensen die om medische of psychische reden zich niet
kunnen laten testen en daarmee geen testbewijs kunnen tonen? Hoe kijkt de regering
aan tegen uitzonderingen voor deze mensen als zij via een verklaring kunnen aantonen
dat zij zich niet kunnen laten testen?
10. OVERGANGSRECHT EN INWERKINGTREDING
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de verschillende artikelen of onderdelen vervallen een jaar na het
tijdstip waarop hoofdstuk van de Wet publieke gezondheid vervalt. Waarop is dit jaar
gebaseerd? De leden beseffen dat een pandemie slecht voorspelbaar is, en dus met grote
onzekerheid omgeven is. Dat kan dus ook vragen om het snel kunnen instellen of inroepen
van de mogelijkheden. Hoe is dit dan geborgd c.q. mogelijk in relatie tot artikel
III?
De leden van de D66-fractie hebben nog vragen over de inwerkingtreding en het vervallen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat artikel I van dit wetsvoorstel bepalingen bevat
die het hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid wijzigen. Voorts lezen genoemde leden
dat de wijzigingen die daarmee zijn aangebracht in hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid,
vervallen op het moment dat dit hoofdstuk vervalt. Mogen zij daaruit afleiden dat
de wettelijke grondslag voor de verplichting van testbewijzen en gelijkgestelde bewijzen
vervalt zodra de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 (coronaspoedwet) afloopt? Kortom,
heeft de regering ervoor gekozen het voorliggende voorstel onlosmakelijk te verbinden
met de coronaspoedwet? Zo ja, mogen de leden van de D66-fractie daaruit afleiden dat
de regering alvast voorsorteert op het (meermaals) verlengen van de coronaspoedwet?
Deze leden merken daarbij met de heer Prof. Voermans op dat de looptijd van de coronaspoedwet,
volgens de toelichting, slechts mag worden verlengd als er nog een directe dreiging
bestaat van een epidemie. En dus niet omdat men omwille van een gevoel van zekerheid
en veiligheid wil verlengen. Genoemde leden ontvangen derhalve graag een nadere onderbouwing
van de keuze van de regering. Voorts verlangen zij een gedegen reflectie op de werkelijke
tijdelijkheid van de tijdelijke coronawetgeving, met alle ingrijpende Grondwettelijke
en democratische beperkingen van dien.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de vele losse eindjes in het voorliggende wetsvoorstel. Hoe
reageert de regering op de uitspraken van de Raad van State dat nog onduidelijk is
hoe het wetsvoorstel concreet zal uitpakken aangezien «nadere uitwerking van het wetsvoorstel
nog grotendeels op een later moment zal moeten plaatsvinden»?
Kan de regering duidelijk maken hoe de voorliggende wet samenhangt met de Wet tijdelijke
maatregelen covid-19? Waarom is ervoor gekozen om de wet te laten vervallen «een jaar
na het tijdstip waarop hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt»?
De leden van de SP-fractie vragen waarom onderhavige wet gehandhaafd zou moeten blijven
op het moment dat alle beperkende maatregelen hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid
reeds zijn vervallen? Is hier sprake van een misverstand? Hoe kan het in te voegen
artikel 58ra in werking zijn als Hoofdstuk Va – de Tijdelijke bepalingen bestrijding
epidemie covid-19 – vervallen is?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het opinieartikel van professor Voermans («Tweede Kamer
pas op: de coronawet is niet zo tijdelijk als afgesproken», NRC 19 april 2021). In
dat artikel wordt betoogd dat verlenging van de Tijdelijke Coronawet alleen kan als
er sprake is van een nog directe dreiging van een epidemie en niet omwille van een
mogelijk uitbraak van een epidemie. Deelt de regering die mening en zo ja, wat betekent
dat voor een eventuele toekomstige verlenging van de wet? Zo nee, waarom niet?
Is het uw intentie om, zoals de genoemde auteur stelt, om via de nu voorliggende wet
ten aanzien van testbewijzen te bewerkstelligen dat er geen automatisch afloop van
de coronabeperkingen per 1 juni 2021 ontstaat? Zo ja, waarom is dat? Is er verband
met de verkorte bewaartermijn van 1 jaar voor testbewijzen? Zo nee, waaruit blijkt
dat het uw intentie niet is? Deelt de regering de mening dat nog steeds iedere drie
maanden getoetst dient te worden of een coronamaatregel verlengd dient te worden en
dat de Kamer bij een besluit tot verlenging betrokken dient te blijven? Zo ja, kan
de regering dan bevestigen dat het voorliggend wetsvoorstel daar niets aan af doet?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de uitwerking van het wetsvoorstel voor een groot deel op een later
moment zal plaatsvinden in de vorm van ministeriële regelingen en algemene maatregelen
van bestuur. Dit vinden de voornoemde leden problematisch omdat zij de nut en noodzaak
van onderhavig wetsvoorstel onderschrijft, maar fundamentele kanttekeningen plaats
bij de voorgestelde uitwerking. De Raad van State merkt eveneens op dat «het wetsvoorstel
de nadere uitwerking van een groot aantal onderwerpen overlaat aan de Minister». Waarom
heeft de Minister hiervoor gekozen? Graag een toelichting per onderdeel waarop later
per ministeriele regeling en AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Ook roept onderhavig
wetsvoorstel vragen op over de juridische inbedding van een vaccinatiebewijs. Hoe
is de Minister van plan dit proces komende tijd in te richten en hoe denkt de Minister
hier de Kamer bij te betrekken?
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I (wijziging Wet publieke gezondheid)
Artikel 58ra. Reikwijdte
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom de regering er in het voorliggende
voorstel voor kiest dat in een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk vast te stellen
ministeriële regeling wordt bepaald bij welke activiteiten en voorzieningen testbewijzen
worden ingezet. Waarom kiest de regering er niet voor dit per AMvB te regelen, zoals
ook in artikel 58re voor de gelijkstelling van andere bewijzen wordt voorgesteld?
Voornoemde leden vragen de regering in haar antwoord de betrokkenheid van de Kamer
en de adviesrol van de Raad van State te betrekken. Daarbij merken zij op dat veel
van de bepalende en ingrijpende keuzes conform het voorstel in lagere regelgeving
zal moeten plaatsvinden, en een zorgvuldige route derhalve van groot belang is.
Artikel 58ra, eerste lid, onderdeel a
De leden van de SGP-fractie vragen of onder «cultuur» ook wordt verstaan bibliotheken en buurthuizen
Artikel 58ra, derde lid, onderdeel a
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de onderwijsinstelling te verplichten om
zorg te dragen voor een toegankelijke voorziening waar niet alleen studenten, maar
ook personeelsleden zich kunnen laten testen op infectie met het coronavirus.
Artikel 58rf. Gelijkstelling
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het voorliggend wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om naast een testbewijs
ook een vaccinatiebewijs mogelijk te maken als middel om toegang tot sectoren te krijgen.
Daarvan wordt op dit moment echter nog van afgezien omdat thans nog onduidelijk zou
zijn of een vaccinatie van invloed is op het risico om een ander te besmetten. Kan
de regering hier nader op ingaan? Welke aanwijzingen dat het risico om een ander te
besmetten lager is na vaccinatie bestaan er al wel? En deelt de regering de mening
van de aan het woord zijnde leden dat een testbewijs ook geen zekerheid biedt dat
er geen sprake is van een besmettelijk persoon? Om dat risico in te dammen meent de
regering dat daarover helder gecommuniceerd te worden aan de deelnemers van de activiteit,
waarbij ook duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk is dat men zich houdt aan de
dan algemeen geldende maatregelen om transmissie van het coronavirus te voorkomen.
Waarom kan dat niet ook bij vaccinatiebewijzen? Waarom dan toch het onderscheid tussen
het bieden van toegang tot sectoren aan personen met een testbewijs en gevaccineerde
personen? Kan de regering hier nader op ingaan?
Welke instantie zou de medische verklaring over de besmettelijkheid die in plaats
zou kunnen komen van een negatieve of positieve testuitslag moeten afgeven als dit
artikel verder wordt ingevuld, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De regering beschrijft nadrukkelijk dat een vaccinatiebewijs dat gelijk staat aan
een testbewijs niet betekent dat er een indirecte vaccinatieplicht wordt gecreëerd.
De leden van de ChristenUniefractie zijn het daarmee eens, maar vragen de regering
wel hoe zij de wisselwerking inschat tussen de inzet van testbewijzen en vaccinatiebewijzen
naast elkaar. Als een vaccinatiebewijs ook toegang verleent tot een activiteit, en
er voor een testbewijs een test moet worden afgenomen en daarvoor moet worden betaald,
bestaat er een ongelijke situatie tussen degene die zich niet heeft laten vaccineren
en die dat wel heeft laten doen. Een burger kan hierdoor de drang voelen om voor een
vaccinatie te kiezen. Hoe legt de regering dit langs het juridische kader van de Gezondheidsraad
over de inzet van vaccinatiebewijzen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Raad van State adviseert de voorgestelde gelijkstelling van een
vaccinatiebewijs of een medische (immuniteits)verklaring met een testbewijs te schrappen
en dit zo nodig in een separaat wetsvoorstel te regelen. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens
adviseert om er een apart wetsvoorstel van te maken, omdat het gaat om een «ingrijpende
en potentieel omstreden uitbreiding van de systematiek». Genoemde leden constateren
dat de regering dit tot nu toe weigert en van mening blijft dat een AMvB voldoende
is. Zij zouden dit hoogst onverstandig vinden en vragen de regering dit te heroverwegen
en dit artikel te schrappen.
Het lid van de 50PLUS-fractie ziet dat in het wetsvoorstel staat dat naast een testbewijs ook een vaccinatiebewijs
kan worden gebruikt om te nemen aan activiteiten. Is duidelijk of iemand die gevaccineerd
is een ander niet kan besmetten met covid-19? Kan de regering hier duidelijkheid over
geven? Deelt de regering de mening dat een testbewijs ook geen zekerheid biedt dat
er geen sprake is van een besmettelijk persoon?
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Tegen |
SP | 9 | Tegen |
FVD | 8 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.