Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 april 2021
2021D14949 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben
de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over onder meer de Geannoteerde
agenda informele Raad Buitenlandse Ontwikkelingssamenwerking van 29 april 2021 (Kamerstuk
21 501-02, nr. ...).
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inbreng leden van de VVD-fractie
2
Inbreng leden van de D66-fractie
3
Inbreng leden van de CDA-fractie
4
Inbreng leden van de SP-fractie
6
Inbreng leden van de GroenLinks-fractie
6
II
Antwoord / Reactie van de Minister
7
III
Volledige agenda
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda, en hebben daarover nog enkele vragen.
De Minister schrijft dat zij wil benadrukken dat gestreefd moet worden naar maximale
ontwikkelingsimpact bij de inzet van publieke middelen. De leden van de VVD-fractie
hechten eraan dat deze middelen ook worden gebruikt voor het tegengaan van irreguliere
migratie en voor het vergroten van de geopolitieke invloed van de EU, waar ook markttoegang
voor Europese bedrijven toe behoort. Kan de Minister aangeven hoe zij zich hiervoor
gaat inzetten?
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van de
economische kracht van de Europese Unie om politieke doelstellingen te bereiken. De
Minister schrijft zich te kunnen vinden in het scenario status quo +, omdat de diversiteit
en kwaliteiten van de verschillende uitvoerders op deze manier optimaal worden benut.
Hoe verhoudt dat zich tot de analyse van de Wise Persons Group, die deze diversiteit aan uitvoerders juist ziet als een oorzaak van fragmentatie
van beleid, waardoor er niet eensgezind aan de prioriteiten van de EU gewerkt wordt?
In dat kader vragen de leden van de VVD-fractie ook om meer duidelijkheid over waar
de Minister precies op inzet als zij pleit voor het aanscherpen van de beleidssturing
onder het scenario status quo +. Kan zij aangeven welke veranderingen zij hiervoor
precies gaat bepleiten? Kan zij ook aangeven of en hoe dit voldoende gaat zijn om
te zorgen voor de door de Wise Persons Group bepleitte krachtige en effectieve coördinatie die nodig is om de diversiteit aan
instrumenten en instellingen van een zwakte in een kracht te veranderen? Wordt hiermee
ook de aanbeveling geborgd om de lidstaten in staat te stellen veel meer aan strategische
sturing op politiek niveau te doen en de rol van de Europese Commissie te vergroten?
Een andere waardevolle aanbeveling is voor de leden van de VVD-fractie het idee dat
de EU meer aan branding moet doen in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking (OS). Zij wijzen erop dat
dit voor politieke leverage kan zorgen en dat dit er nu geregeld bij inschiet, in vergelijking met bijvoorbeeld
China. Kan de Minister aangeven hoe meer branding in het scenario status quo + geborgd wordt en kan zij toezeggen zich in te zetten
voor adequate branding?
De leden van de VVD-fractie hechten ook sterk aan de aanbeveling dat geld zo veel
mogelijk naar Europese contractanten moet gaan voor de uitvoering van projecten en
vinden het moeilijk uit te leggen dat Chinese staatsbedrijven contracten binnenhalen
zolang er geen wederkerigheid is. Europese bedrijven kunnen namelijk niet zomaar meedoen
aan projecten van One Belt One Road. Hoe gaat de Minister zich ervoor inspannen dat contracten zoveel mogelijk naar Europese
bedrijven gaan?
Ziet zij hier ook mogelijkheden om vergelijkbaar met het beoogde International Procurement Instrument bedrijven te weren uit landen die met staatssteun werken en hun ontwikkelingsinstrumenten
niet wederkerig openstellen?
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda. Zij hebben nog enkele vragen over het gewenste scenario voor de Europese financiële
architectuur voor ontwikkeling en hoe daarin de huidige belemmeringen in het Europese
OS-beleid kunnen worden verholpen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorkeur van het kabinet voor
het «status quo +»-scenario voor de inrichting van de Europese financiële architectuur
voor ontwikkeling. Zij hebben zelf nog enkele vragen over de analyse die ten grondslag
ligt aan het uitkomen op dit scenario, evenals over hoe verdere uitwerking er volgens
het kabinet uit zou moeten zien. Wat was volgens het kabinet het grootste probleem
dat aanleiding gaf voor een herziening van de huidige Europese financiële architectuur
voor ontwikkeling en hoe gaat het scenario «status quo+» dat probleem oplossen? Wat
wordt er bedoeld met «de ontwikkeling van de juiste prikkels» die volgens de Minister
vereist zijn in dit scenario?
De Minister gaat in de geannoteerde agenda niet in op een eerder verschenen advies
van de G20 Eminent Persons Group uit 2018 over het wereldwijde systeem van ontwikkelingsfinanciering.1 Kan de Minister toelichten in hoeverre de bevindingen in dit rapport zijn meegenomen
in de afweging van de verschillende opties voor de Europese financiële architectuur
voor ontwikkeling? Kan zij daarbij ook ingaan op de positie van China buiten het Multilaterale
Systeem voor Officiële Financiering (MSOF) en welke implicaties de rol van China heeft
voor de noodzaak om het Europese financiële OS-beleid verder te harmoniseren?
De aan het woord zijnde leden onderschrijven de eerdere analyse van de OESO2 waarin wordt gesteld dat de fragmentatie van het huidige OS-beleid ten koste gaat
van het strategisch inzetten van het gezamenlijk grootste OS-budget in de wereld.
Kan de Minister toelichten hoe in het voorgestelde scenario het Europees OS-beleid
ondanks de fragmentatie van instellingen toch aan strategische slagkracht kan winnen?
Naast strategische slagkracht vinden de leden van de D66-fractie het van belang dat
er ten behoeve van transparantie en toegankelijkheid voor ontwikkelingsorganisaties
meer overzicht komt in de EU-financieringsinstrumenten. Kan de Minister in dat licht
toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie Becker-Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209)?
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de Minister de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDG’s) ook binnen deze context noemt als richtsnoer. Zij vragen zich daarbij wel
af in hoeverre de beoogde financiële architectuur ertoe zal leiden dat middelen ook
bij de meest kwetsbare en meest gemarginaliseerde groepen terecht komen, in lijn met
de Leave no one behind-belofte die gepaard gaat met het committeren aan de SDG’s. Deelt de Minister de mening
dat de Europese financiële architectuur, naast het leveren van een bijdrage aan SDG’s,
ook dient te waarborgen dat financiële middelen ten goede komen aan those furthest left behind? In hoeverre kan binnen de huidige architectuur inzichtelijk gemaakt worden bij welke
doelgroepen Europees OS-geld terecht komt? Hoe kan het EU externe financieringsinstrument
voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) hier verbetering
in aanbrengen? Hoe denkt het kabinet, gegeven de voorkeur om af te zien van het fuseren
van de financiële instellingen, dat toch de juiste coördinatie tot stand kan komen
om een eerlijke verdeling van middelen over doelgroepen, regio’s en thema’s te waarborgen?
Tot slot vinden de leden van de D66-fractie het van belang dat Europese OS-financiering
bijdraagt aan de bevordering van beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen. Kan de Minister aangeven welk tijdspad op dit moment wordt
voorzien voor de door de Europese Commissie aankondigde IMVO-wetgeving? Is de Minister
bereid zich in te zetten voor het expliciet opnemen van IMVO-waarborgen in de verdere
uitwerking van de + in het «status quo +»-scenario?
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie steunen de lijn van het kabinet om in te zetten op Scenario
C, namelijk het verbeteren van de huidige architectuur, het zogenaamde «status quo
+»-model. Deze leden vragen de Minister echter ook van de andere twee scenario’s aan
te geven waarom deze niet geschikt zouden zijn. De leden van de CDA-fractie verzoeken
de Minister daarbij vooral een toelichting te geven op het niet kiezen voor Scenario
A, waarin de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) omgevormd dient
te worden tot Europese ontwikkelingsbank met het daarbij behorende en voldoende instrumentarium.
Te meer vragen deze leden dit omdat dit de aanbeveling was van de groep van wijzen
in oktober 2019. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens een overzicht
te geven van de voortgang of mate van uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport
van de groep van wijzen ten opzichte van de nu te bespreken Europese financiële architectuur
voor ontwikkeling (EFAD).
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een terugkoppeling te geven van hetgeen
over EFAD besproken is in de laatste Ecofinraad en daarbij ook aan te geven wat Nederland
heeft ingebracht, aangezien de inbreng in de geannoteerde agenda Ecofinraad identiek
is aan de inbreng zoals verwoord in de geannoteerde agenda van deze informele Raad
Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast
waarom deze vergadering zo ad hoc ingepland moet worden en waarom er niet gewacht
kan worden tot de reguliere Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking eind
mei.
De Minister geeft aan dat in Scenario C de diversiteit en de kwaliteiten van verschillende
uitvoerders (o.a. EBRD, EIB en nationale ontwikkelingsbanken binnen de EU) optimaal
worden benut, zonder dat een omvangrijke en tijdrovende institutionele herziening
of additioneel kapitaal nodig is. De leden van de CDA-fractie delen de doelstelling
om een tijdrovende institutionele herziening te voorkomen, maar deze leden vragen
de Minister wel welke kosten er verbonden zijn aan scenario C. De leden van de CDA-fractie
vragen of kiezen voor Scenario C volgens de Minister niet betekent dat uiteindelijk
de financiering van de Europese ontwikkelingsagenda toch bij de EIB terecht komt, gezien de EIB-wens om een «development subsidiary» op te richten. Deze leden vragen de Minister wat dit zou betekenen voor de EBRD en
in hoeverre de vorming van een OS-subsidie-machine onder de EIB ten kosten gaat van
ontwikkelingsdoelen.
Het kabinet zal zich inzetten voor verdere uitwerking van de «+», valt te lezen in
de geannoteerde agenda. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe die verdere
uitwerking er dan uit moet zien. Deze leden vragen de Minister daar een gedetailleerde
toelichting op te geven zover mogelijk en indien niet helder is hoe Scenario C praktisch
wordt ingericht met duidelijk afgebakende taken en verantwoordelijkheden voor de Europese
instellingen, daar niet mee in te stemmen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
dit omdat in het geval van een Scenario C, waarin de EIB de vrijheid houdt een development subsidiary op te richten en de EBRD de vrijheid houdt om zijn operatiegebied uit te breiden
naar sub-Sahara Afrika, volgens de leden van de CDA-fractie deze twee banken elkaar
dan mogelijk gaan beconcurreren in Afrika, hetgeen niet wenselijk is. Deze leden vragen
de Minister of ze dergelijke ontsporing van Scenario C eveneens voor mogelijk houdt.
De leden van de CDA-fractie zien de EIB en de EBRD in Scenario C als de twee pilaren
van de Europese focus op Afrika, welke complementair aan elkaar zijn en elkaar bovendien
versterken in de uitvoering van hun taken. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
hoe wordt vastgelegd dat zowel de EIB als de EBRD autonoom kunnen blijven werken,
waarbij de EBRD meer focust op ontwikkelingsdoelen en de EIB op kapitaalverstrekking.
Deze leden vragen de Minister of dit de correcte rolverdeling is zoals in Scenario
C is gepresenteerd en of deze rolverdeling wenselijk is.
De bespreking tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking
is bedoeld om vanuit OS-perspectief input te geven ten behoeve van de opvolging van
deze haalbaarheidsstudie, zo lezen de leden van de CDA-fractie in de geannoteerde
agenda. Maar uit de geannoteerde agenda blijkt niet echt wat de Nederlandse inzet
op OS-perspectief is. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit nader toe
te lichten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke kerndoelen binnen
het nieuwe financieringsmechanisme moeten worden geformuleerd naast de breder geformuleerde
SDG’s.
De Minister zal pleiten voor aanvullende actie door de Europese Commissie om actief
bij te dragen aan het opbouwen van een pijplijn met investeerbare projecten (bankable projects) om te borgen dat financieringsinstellingen voor ontwikkeling en de private sector
voldoende aanbod hebben om de beschikbare middelen optimaal in te zetten. Onder de
verantwoording van welk instituut moet deze pijplijn komen, zo vragen de leden van
de CDA-fractie de Minister.
Een kabinetsappreciatie van het financieringsinstrument NDICI komt de Kamer spoedig
toe, stelt de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in deze
appreciatie ook de drie scenario’s mee te nemen en daarbij aan te geven hoe deze hun
uitwerking hebben op het NDICI.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een tijdlijn te schetsen voor de implementatie
van het Scenario «status quo +». De Minister geeft aan zoals gebruikelijk de Kamer
te informeren over de uitkomst van de informele Raad. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister dit te doen voor aanvang van het commissiedebat over de formele
Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking in mei.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse
Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 april met interesse gelezen. De leden hebben
hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Europese financiële architectuur voor
ontwikkeling (EFAD) eigenlijk het enige onderwerp is op de agenda. Allereerst hebben
de leden vragen over de manier waarop deze informele bespreking is opgezet. Het besluit
is relatief laat gekomen om deze bespreking te houden, bovendien is het slechts ter
input voor de Ecofinraad in mei. Waarom is er gekozen voor deze opzet en wat is precies
het doel van deze extra ingelaste vergadering? Wat vindt de Minister van de waarschijnlijke
conclusie die zal volgen op dit jarenlange dossier waarin er toch zal worden overgegaan
op samenwerking tussen publieke OS-financierders? Waarom is er jarenlang niet voor
gekozen door de Minister om zich te mengen in deze discussie?
De leden van de SP-fractie constateren dat het rapport van de groep van wijzen nog
steeds een belangrijke rol speelt op theoretisch vlak over de opties die er bestaan
om de OS-coördinatie van de publieke financierders te verbeteren. Los van dit besluitpunt
zijn er dan ook meerdere aanbevelingen gedaan. De leden willen de Minister dan ook
vragen een overzicht te bieden van de uitvoering van de aanbevelingen die zijn gedaan
door deze groep van wijzen. Welke gevolgen heeft de coronapandemie gehad op deze hele
EFAD-discussie? Kan de Minister ten slotte aangeven waarom het rapport van de onafhankelijke
consultants over de verschillende opties door de Raad is aangemerkt als limité?
Inbreng leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking over de
Europese financiële architectuur voor ontwikkeling. Zij hebben daar nog enkele vragen
bij.
De leden van de GroenLinks-fractie delen de inzet van het kabinet dat de besluitvorming
over de inrichting van de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling moet
streven naar maximale ontwikkelingsimpact. In dat kader zetten zij wel vraagtekens
bij de keuze voor Scenario C, aangemerkt als «status quo +». Hoe verhoudt deze keuze
zich tot de bevindingen en aanbevelingen van de groep van wijzen, waar dit Scenario
C geen onderdeel van was? Hoe verhoudt deze uitkomst zich tot de bevinding dat de
huidige architectuur leidt tot overlappingen, gaten en inefficiënties die het behalen
van Europese doelstellingen ondermijnen? Op welke concrete wijze gaat Scenario C deze
problematiek verhelpen?
Klopt het, zo vragen dezelfde leden, dat de EBRD en de EIB deels actief zijn in dezelfde
landen in dezelfde sectoren? Wat is dan de meerwaarde van een aparte EBRD en EIB?
In hoeverre is de keuze voor de «status quo +»-optie een gevolg van tegenstrijdige
belangen of onwil om lastigere keuzes te maken die op lange termijn wel logischer
zouden zijn? Waarom is het rapport van de consultants over de haalbaarheid van de
verschillende opties aangemerkt als limité-vertrouwelijk? Is het kabinet bereid om te pleiten voor openbaring van dit rapport?
De groep van wijzen concludeerde, volgens de leden van de GroenLinks-fractie terecht,
dat klimaatverandering de grootste mondiale uitdaging is, met een steeds groter wordende
impact op ontwikkelingslanden, en deed dan ook de aanbeveling dat de Europese financiële
architectuur voor ontwikkeling zich hier sterker op moet richten. Hoe gaat de keuze
voor optie C zorgen dat dit punt op ambitieuze en coherente wijze wordt geadresseerd?
Welk deel van de portfolio’s van de EBRD en EIB zijn momenteel gericht op klimaatmitigatie
en klimaatadaptatie?
In de geannoteerde agenda lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat het kabinet
groot belang hecht aan betere coördinatie en samenwerking tussen de verschillende
instellingen op het niveau van de Europese Unie en van de lidstaten, maar ook dat
Scenario C volgens het kabinet het beste aansluit bij een open architectuur waarin
ontwikkelingsbanken met elkaar concurreren ten bate van zoveel mogelijk ontwikkelingsimpact.
Hoe verhouden de samenwerking en concurrentie zich tot elkaar? Hoe wordt bijvoorbeeld
voorkomen dat ontwikkelingsbanken met elkaar gaan concurreren op het verlagen van
eisen aan de additionaliteit van financiering, of op het verlagen van sociale en milieugerelateerde
standaarden om portfolio’s uit te kunnen breiden? Hoe beziet de Minister het huidige
IMVO-beleid van de EIB en EBRD? Welke mogelijkheden ziet de Minister tot verbetering?
Deze leden zijn ook benieuwd op welke wijze er bij de inrichting van de toekomstige
Europese financiële architectuur voor ontwikkeling invulling wordt gegeven aan de
belangrijkste aanbevelingen van het rapport Making the Global Financial System Work for All van de G20 Eminent Persons Group, uit 2018, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van garanties en verzekeringsinstrumenten?
Voorts zijn zij benieuwd op welke wijze rekening wordt gehouden met geopolitieke ontwikkelingen
op het gebied van concessionele financiering, bijvoorbeeld vanuit China en de Verenigde
Staten.
Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het kabinet bereid is om de
conclusies van de recente evaluatie van de FMO onder de aandacht te brengen van de
leden van de Raad en op te roepen om ook bij de Europese financiële instellingen in
te zetten op sterker lokaal eigenaarschap, grotere betrokkenheid van lokale maatschappelijke
organisaties, grotere transparantie en verbeterde klachtenmechanismen.
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van
29 april 2021.
2021Z06447 – Brief regering d.d. 19-04-2021, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.