Initiatiefnota : Initiatiefnota
35 813 Initiatiefnota van het lid Kwint over «Naar vore! Plannen voor een gezonde popsector»
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
1. Inleiding
Muziek is overal, in mijn leven althans. Maar wanneer ik rondkijk zie ik dat dat voor
velen niet anders is. Oortjes in de metro, speakers in de kledingzaak, muziek in de
kroeg – toen dat nog kon althans – en Spotify over de boxen in de voetbalkantine.
Muziek verbindt, zelfs al kun je er avondenlang ruzie over maken of iets nou wel of
niet goed is. Misschien juist wel daarom. Miljoenen mensen vinden elkaar in wat ze
mooi vinden of waar ze echt niet naar kunnen luisteren.
Nederland is een muziekland. Acts reizen heel de wereld over om hun kunsten te vertonen
en Nederlanders lopen, wanneer ze kunnen, podia en festivals plat om van livemuziek
– of dat nu urban, EDM of pop is – te genieten.
Maar dat gaat niet vanzelf en is ook niet vanzelfsprekend. Achter die optredens gaat
een kwetsbare infrastructuur van oefenruimtes, opnamestudio’s, kleine en grote podia,
geluidstechnici, managers, opleidingen, podiumbouwers en nog veel meer schuil. En
muzikanten, producers en songwriters natuurlijk. De kurk waarop deze gigantische sector
drijft. Mensen die hun ziel en zaligheid geven om een keer in de lokale kroeg te kunnen
spelen of hun favoriete muziek kunnen schrijven of produceren. Of mensen die in privéjets
naar Ibiza gevlogen worden om voor duizenden mensen hun kunsten te vertonen. Mensen
te inspireren en te vermaken. Die laatste groep kennen we allemaal, maar de kwetsbare
wereld en infrastructuur die daarachter ligt blijft vaak voor politici en beleidsmakers
onzichtbaar. En wordt dus als gegeven gezien. Die infrastructuur en die muzikanten
die zijn er, die waren er, en die zullen er dus wel altijd zijn.
Dat is een luie leugen. Niks gaat vanzelf. Het schrijven en produceren van een liedje
niet. Het boeken van een opnamestudio niet. In een busje stappen naar Sneek of Vlissingen
om in Het Bolwerk of De Piek op te treden niet. En helaas het betalen van je boodschappen
en je huur van wat je verdient met je muziek ook niet.
Te lang heeft Den Haag de popsector in zijn breedte genegeerd. Het was een voormalig
Kamerlid van een regeringspartij die – eerlijk weliswaar – hardop zei wat een groot
deel van de Kamer jarenlang dacht: «Pop staat voor populair, dus die redden zichzelf
wel, daar hoeft geen geld naartoe.» Gelukkig begint dat beeld langzaam te kantelen,
mede door het eindeloze werk van twee van mijn voorgangers: Arda Gerkens en Jasper
van Dijk. Beiden haalden ze muzikanten naar de Kamer, gaven ze de sector een gezicht
en pleitten ze voor meer aandacht. In het geval van Arda leidde dat zelfs tot de eerste
popnota: «Oorstrelend en Hartveroverend»1.
Deze nota was ook de indirecte aanleiding voor de nota die nu voor u ligt. Toen ik
op Eurosonic aan de praat was met ESNS-oprichter Peter Smidt en zei dat ik zat te
puzzelen met het idee van een nieuw plan, reageerde hij zo enthousiast dat ik niet
meer terug kon. Een plan werd gemaakt, bijeenkomsten werden gepland, koppen bij elkaar
gestoken, en toen kwam corona.
Dat was lastig voor de nota, maar vooral een ramp voor de sector. Miljoenen euro’s
staan in de vorm van vouchers uit bij bezoekers. Zalen moesten een groot deel van
hun personeel ontslaan. Artiesten zaten zonder werk thuis. En de hele keten van producenten,
managers, geluidstechnici, podium- en tentenbouwers en al die mensen die je vergeet
wanneer je gewoon naar een bandje staat te kijken, zag hun gedeelde levenswerk in
elkaar storten.
Dit is geen corona-noodpakket. Daar hebben we talloze ideeën voor. Van garantiefondsen
tot inkomensondersteuning, van het redden van podia tot experimenten met evenementen.
Maar daar gaat deze nota niet over. Deze initiatiefnota is voor daarna, een visie
op een dynamische, beweeglijke en fantastisch inspirerende sector. En wat de overheid
meer kan doen om die sector te ondersteunen. Niet omdat ze het zelf anders niet doen.
Zoals zoveel kunstenaars zal ook de muzikant liedjes maken wanneer niemand hem of
haar ervoor betaalt. Maar omdat we de artistieke – en zeker ook economische – waarde
van deze sector tekort doen als er maar een handjevol mensen naartoe gaat. Muzikanten
verdienen beter. Letterlijk en figuurlijk. En als niemand meer in aanraking komt met
een instrument, verlies je de aanwas van nieuw talent.
Deze nota is een poging om de popsector in al zijn breedte – van hardcore punk voor
25 man in de Dynamo te Eindhoven tot De Staat en Hardwell voor tienduizenden uitzinnige bezoekers op een festivalweide (en overal waar u pop
leest mag u ook rap, metal, R&B, EDM, rock, latin, hardstyle enz. lezen) – de erkenning
te geven die zo verdiend is en het perspectief op nog vele jaren van fantastische
producties. En niet alleen omdat dat goed is voor muzikanten, maar vooral in de overtuiging
dat de hele sector in potentie de kracht heeft om voor miljoenen Nederlanders hoop,
vermaak en inspiratie te bieden.
Ten slotte ben ik u nog een titelverklaring verschuldigd. In 2020 overleed Geert Timmers,
beter bekend als Bob Fosko. Dat hij een sleutelfunctie heeft vervuld in de Nederlandse
underground scene met zijn Raggende Manne zal bekend zijn. Maar hij was ook een van
de stuwende krachten achter de eerste popnota van mijn voorganger Arda Gerkens en
had zichzelf al in de aanbieding gedaan om ook aan deze nota mee te werken. Het was
hem – en ons – niet gegund. Als eerbetoon aan Bob Fosko wilde ik een van de songtitels
van zijn legendarische band De Raggende Manne als titel voor deze nota gebruiken.
Maar het vinden van een songtitel die enigszins de lading dekte en ook nog binnen
het gangbare parlementaire taalgebruik viel, was nog geen sinecure. Uiteindelijk is
het de voetbalklassieker «Naar Vore» geworden. Als uiting van hoop. Op naar iets mooiers,
iets beters, dat meer recht doet aan deze schitterende sector! Naar vore!
2. Bezoekers en concerten2
Live-concerten in clubs en op podia trokken in 2018 meer dan vijf miljoen bezoekers.
Tel daarbij op de 27,2 miljoen bezoekers van festivals in Nederland in 2019, en je
ziet hoeveel mensen jaarlijks genieten van een optreden.
Veel Nederlanders staan niet alleen met een drankje in de hand naar een optreden te
kijken, maar nemen ook zelf regelmatig een instrument in de hand. 1,4 miljoen Nederlanders
zien zichzelf als beoefenaar van popmuziek en geven aan in het jaar ervoor zelf popmuziek
gemaakt te hebben. Specifieker onderzoek van Van der Bork – die de ondergrens voor
het zijn van muzikant legt bij 50 minuten per week – wijst op een half miljoen Nederlanders.3 70.000 hiervan hebben de ambitie om uiteindelijk hun beroep te maken van hun muziek.
Dat zal voor velen niet de realiteit zijn en deze nota heeft zeker niet de ambitie
om ervoor te kunnen zorgen dat al deze mensen een goed belegde boterham kunnen verdienen
in de muziek.
Bovendien is het verre van eenvoudig om een harde knip te maken tussen amateurmuzikant
en prof. Je kunt dit beter zien als een schaal waarbij het overgrote merendeel van
deze mensen iets verdient met optreden, maar verder primair afhankelijk is van zijn
inkomen van andere werkzaamheden of een partner. Bij de mogelijkheden om een carrière
in de muziek te ontwikkelen wordt in het volgende hoofdstuk uitgebreider stilgestaan.
Dit hoofdstuk zal enerzijds beschrijven hoe de realiteit momenteel is in de hele keten
van de popmuziek. Van oefenruimte en muziekschool tot Ziggo Dome en Lowlands. Anderzijds zal geprobeerd worden een richting aan te geven hoe deze infrastructuur
uitgebouwd en versterkt kan worden.
Hierbij moet aangetekend worden dat een groot deel van de data gebaseerd is op educated
guesses. Omdat het merendeel van de ondersteuning van popmuziek lokaal plaatsvindt
ontbreekt vaak de broodnodige informatie. Ook is niet altijd een hard onderscheid
te maken tussen poppodia en schouwburgen en onttrekken veel kleinere evenementen zich
simpelweg aan het oog van de overheid.
De grootste branchevereniging in Nederland voor podia en festivals (VNPF) telt 106
leden, maar Nederland heeft meer poppodia. EM-Cultuur komt tot een 187 locaties met
één of meerdere zalen die zich primair richten op pop in de breedste zin van het woord.
Het merendeel daarvan zijn kleinere zalen met een capaciteit van minder dan 400. Het
aantal theaters ligt fors hoger, er zijn in Nederland 475 theaters die voor popmuziek
ook van belang zijn. Immers, zo rond de 20 procent van de programmering van deze zalen
richt zich ook op pop in de breedste zin van het woord.
Daarnaast kent Nederland zo’n 1000 festivals, waarvan het niet mogelijk is om een
uitsplitsing per genre te maken. Na een explosieve groei van dit aantal de laatste
jaren, stagneert de groei en is er zelfs sprake van een kleine afname. Voor het onderhouden
van de infrastructuur vervullen festivals sowieso een complexe dubbelrol. Ze bieden
artiesten een broodnodige plek om op te treden en de gages die uitgekeerd worden zijn
vaak hoger dan bij een gemiddelde clubshow. Bovendien bieden ze een artiest de kans
om een breder publiek te bereiken. Daar staat tegenover dat het verloop stevig is.
En dat een deel van de festivals buiten het eigen speelweekend een kleinere rol heeft
in het overeind houden van de popinfrastructuur in Nederland. Hier staat tegenover
dat er ook organisaties zijn die hun festival verankeren in een totaalprogramma dat
wel degelijk een forse invloed heeft op het lokale poplandschap.
Helaas is over het aantal beschikbare oefenruimtes geen zinnig woord te zeggen. Het
aantal muziekscholen is na een stevige daling de afgelopen jaren gestabiliseerd op
130 tot 135. 350.000 tot 400.000 Nederlanders maken hier regelmatig gebruik van.
Naast een overzicht van de aanwezige infrastructuur loont het ook de moeite om naar
de omvang van de sector en de geldstromen binnen deze sector te kijken. Zoals Dialogic
terecht constateert, kenmerkt de pop zich als een «winner takes all»-markt, waarbij
een klein deel van de makers het overgrote deel van de verdiensten ontvangt terwijl
het overgrote deel van de makers een klein deel van de verdiensten moet verdelen.4
En waar het gemiddelde inkomen5 van de professionele muzikant rond de 17.000 euro per jaar ligt is er een kleine
bovenklasse van 10 procent die boven de 45.000 euro per jaar uitkomt en het gemiddelde
fors naar boven trekt.
Het inkomen van muzikanten en componisten is de afgelopen twintig jaar radicaal van
samenstelling veranderd. De opkomst van illegaal downloaden heeft geleid tot een decimering
van de inkomsten die artiesten uit fysieke geluidsdragers halen. De opkomst van populaire
streamingdiensten zoals Spotify of Deezer heeft een deel van deze inkomsten gecompenseerd,
maar lang niet alle. Om nog maar te zwijgen van Facebook en YouTube die geen inkomsten
voor plays afdragen aan artiesten, maar wel praktisch onmisbaar zijn voor het bereik
van een artiest. Echter, om hier op te vallen zijn betaalde advertenties vaak onvermijdelijk.
Zo kan het dat je ondanks miljoenen views nog altijd een forse kostenpost hebt aan
Facebook in plaats van een inkomstenbron. Er zijn wel degelijk artiesten die goed
geld verdienen aan YouTube, maar dat wordt pas aantrekkelijk wanneer je miljoenen
views hebt en de reclametijd voor je video kunt gaan vermarkten. In die zin draagt
deze partij dus alleen maar bij aan de «winner takes all»-economie die sowieso al
sterk is in de popsector. Tussen 2012 en 2019 nam de omzet aan Nederlandse fysieke
verkoop af van 94 naar 41 miljoen. Maar de omzet vanuit digitaal groeide van 30 miljoen
in 2012 naar meer dan 160 miljoen in 2019. De eerste kanttekening daarbij is wel dat
de grote crash in verkoop van cd’s in 2012 al begonnen was. De tweede kanttekening
is dat de inkomsten vanuit digitaal niet eerlijk verdeeld worden. Een buitenproportioneel
deel van de opbrengsten komt ten goede aan enkele grote namen, die bovendien vaak
in het verleden al verdiend hebben aan hun fysieke plaat. Bijvoorbeeld, het is voor
een oudere band met nogal wat evergreens achter hun naam heel fijn dat mensen op een
feestje hun hits aanzetten, maar die acts hebben vaak al relatief veel verdiend aan
hun platen. Voor nieuwe releases is het – los van het vinden van een groot bereik
– vaak lastig om hiervan rond te komen. Ter indicatie, voor een miljoen streams op
Spotify (dat zijn er ontzettend veel) krijg je ongeveer 3.000 euro. Wat dan ook nog
verdeeld wordt tussen muzikant, auteur, management en publisher. Gemiddeld houdt de
artiest zelf 20 procent van dit bedrag over.
Hiervoor in de plaats zijn liveoptredens een steeds groter onderdeel van de inkomsten
van een artiest geworden. Dat lijkt op het eerste gezicht geen probleem te zijn, maar
de compensatie is verre van compleet. En zeker in een vroeg stadium van iemands carrière
– wanneer de live-inkomsten nog beperkt zijn – kan het logistiek een forse uitdaging
zijn om een week of een weekend op tour te gaan, wanneer je ook gewoon een baan hebt.
Bovendien worden redelijk wat speelplekken in hun voortbestaan bedreigd. Ook staan
voor een steeds grotere groep de gages onder druk. Later in deze nota zullen enkele
voorstellen gedaan worden om deze inkomenspositie te verbeteren.
Poppodia wijken af van de gangbare podia zoals we die in de overige podiumkunsten
kennen.6 Een fors aantal ontvangt helemaal geen subsidie en met 24 procent is het gemiddelde
percentage aan subsidie per zaal een stuk lager dan in andere sectoren. Deze subsidie
is vaak compleet verstrekt door de gemeente en bestaat enerzijds uit subidies in verband
met cultuur en anderzijds – zeker bij kleinere zalen – ook uit subsidies voor jongerenwerk.
Landelijk is slechts een handvol regelingen beschikbaar, vaak via het Fonds Podiumkunsten.
Onlangs werd voor het eerst een band – De Staat – opgenomen in de culturele basisinfrastructuur. Een doorbraak, zeker, maar ook een
teken aan de wand dat dit zolang geduurd heeft. In totaal kregen muziekacts twee miljoen
euro aan subsidie in 2019.
3. Infrastructuur
Doordat de verschillende zaken die essentieel zijn voor een gezond popklimaat zeer
versnipperd worden georganiseerd, is er geen overheid of instantie die de samenhang
bepaalt of zelfs maar in de gaten houdt. Een hbo- of mbo-instelling bepaalt zelf of
er een voor de sector relevante opleiding wordt gestart. Een gemeente beslist of een
poppodium wel of niet blijft bestaan (of, zoals de afgelopen decennia helaas vaak
gebeurde, dat er een totale infrastructuur wordt ontmanteld ten faveure van een multi-inzetbaar
entertainmentcentrum dat bijna altijd duurder uitpakt dan de gemeenteraad is voorgeschoteld,
wat dan vaak weer gefinancierd wordt door te beknibbelen op de exploitatie). Voor
veel jongerenwerkinstellingen – die de afgelopen jaren zowel qua schaal fors gegroeid
zijn onder druk van fusies en die zwaar te lijden hebben gehad onder bezuinigingen
in het sociaal domein – is het kleine podium of het kleine jongerencentrum iets wat
ze erbij doen. Schaalvergroting van de organisatie gecombineerd met een afnemend budget
leidt er dan maar wat vaak toe dat deze kleine speelplekken worden afgestoten.
De afgelopen jaren zien we twee trends op het gebied van podia en oefenruimtes voor
muzikanten. Een fors aantal podia dreigt te verdwijnen en wordt op het laatste moment
ofwel op korte termijn gered of verdwijnt wel degelijk. Zoals Willemeen, Asterisk,
De Kade, Apollo en De Piek. Daarnaast zien we dat menig poppodium een exploitatierekening
heeft die als een molensteen om de nek hangt. Een peperduur pand, torenhoge huur,
jaarlijkse tekorten en dreigende sluiting. Met als gevolg dat bezuinigd wordt op datgene
waartoe het podium op aarde is. Namelijk een mooie en uitdagende programmering. Coverbands
en dansavonden te over. En de jaarlijkse tours van de grootste Nederlandse artiesten
komen ook nog wel binnen. Dat is mooi, want hier is vraag naar, mensen genieten hiervan
en het biedt de kans voor een kleine groep Nederlandse muzikanten om van hun werk
te leven. Tevens biedt het werkgelegenheid aan een hoop mensen. Maar lokaal talent
krijgt steeds minder de kans om live meters te maken, om zo een betere muzikant te
worden. Ook krijgen jongeren steeds minder vaak de kans om zelf iets te organiseren.
Op de lange termijn is dat slecht voor een levendig popklimaat in Nederland. Als artiest
word je steeds beter door op te kunnen treden. En als jongere ga je sneller achter
de schermen in deze sector werken, wanneer je al op jonge leeftijd de kans krijgt
om zelf dingen die je mooi vindt te organiseren. Daarnaast is op veel plekken sprake
van een moordende concurrentie tussen plekken die er wel zijn. Dit terwijl steden
als Tilburg en Eindhoven laten zien dat meerdere zalen in een stad elkaar ook kunnen
aanvullen en versterken.
Festivals komen en gaan en of er een festival beschikbaar is dat ruimte biedt aan
Nederlandse artiesten in jouw gemeente is verre van een gegeven. Laat staan of je
als jonge maker ondersteuning kunt krijgen met het maken van je eerste stappen als
optredend artiest.
Daarnaast is de landelijke overheid tot nu toe zeer terughoudend geweest in het aanpakken
van de grote spelers die veel geld verdienen aan de muziek van derden, maar deze winst
niet of nauwelijks delen. Ook is het altijd maar de vraag of subsidie die voor de
gehele culturele sector bedoeld is, uiteindelijk ook deels bij de popmuziek terecht
komt. Tot nu toe is dat slechts sporadisch het geval, omdat – zoals Dialogic op basis
van gesprekken met de sector terecht constateert – zowel de regelingen als de aanvraagprocedures
niet goed aansluiten op de popsector. Ook is er vaak veel minder ervaring met het
aanvragen van dit soort subsidies waardoor men vaak achter het net vist. Twee kanten
op mist men expertise. Aanvragers kennen hun weg niet door het woud van regelingen
en beoordelaars kennen de popsector onvoldoende om een aanvraag op waarde te kunnen
schatten.
Het eerste dat de overheid zou moeten doen om een begin te maken met effectief popbeleid
is de noodzakelijke functies in beeld brengen en daarmee een eigen infrastructuur
van de popmuziek maken en in kaart te brengen. Landelijk, regionaal en lokaal. Ter
illustratie is een schema (zie figuur 1) ingevoegd dat ik met toestemming heb gebruikt,
met dank aan Jasper van Vugt. Niet omdat dit nu per se het moet worden, maar wel omdat
dit ontzettend helpt om de verschillende functies die nodig zijn – per dorp, stad,
regio, provincie of land – in kaart te brengen en zo dus te kunnen zien waar de sector
versterkt moet worden. Dit is ongetwijfeld niet het meest tot de verbeelding sprekende
voorstel in deze nota, maar er moet duidelijk worden wie er nu precies waarvoor verantwoordelijk
is. Waar sommige provincies de afgelopen jaren steken hebben laten vallen, waren er
grote steden die die regionale functie over namen. Maar er waren ook steden die hier
niet toe in staat waren of simpelweg een andere politieke keuze maakten. Dat leidt
tot willekeur, onduidelijkheid en naar elkaar kijken wie er uiteindelijk de rekening
betaalt. Dat kan anders en beter.
Figuur 1
Het is hierbij expliciet de bedoeling om breder te kijken dan alleen naar mensen die
«hun geld» verdienen of willen verdienen in de sector. Net als dat gezond sportbeleid
niet alleen maar profsporters voortbrengt, geldt dat succesvol popbeleid ook tot doel
heeft om meer mensen met plezier muziek te laten maken. Daar is nog een wereld te
winnen. Onder andere door het stimuleren – binnen- en buitenschools – van op een eigentijdse
manier met muziek aan de slag gaan. Succesvolle voorbeelden zijn (binnenschools) de
Buma Music Academy en (buitenschools) Popsport, die beiden al op jonge leeftijd jongeren
stimuleren om met muziek aan de slag te gaan, ook als ze niet van plan zijn om daar
hun werk van te maken. De kracht van popmuziek is onder meer dat deze in de praktijk
vaak al zo alom aanwezig is in de leefwereld van kinderen en jongeren dat het eenvoudiger
is om ze aan het musiceren te krijgen via iets waar ze al mee bekend zijn dan via
iets wat ze niks zegt. Die unieke kwaliteit van popmuziek wordt nog onvoldoende gebruikt.
Binnen deze visie en het maken van een inventarisatie van wat er nodig is aan infrastructuur
voor een levendig popbeleid is een expliciete rol weggelegd voor het nachtleven. Vanwege
de creativiteit en soms de explosiviteit, vanwege de belangrijke rol die het nachtleven
zowel qua werk als hobby speelt in het leven van tienduizenden jonge mensen en vanwege
de rol die nachtcafés, clubs en podia hebben in het binnentreden van de livemuzieksector,
hetzij op het podium, hetzij achter de schermen.
Dit overzicht van de popinfrastructuur – lokaal, regionaal en landelijk – kan vervolgens
ook als basis dienen wanneer onverhoopt oefenruimtes wegvallen, een zaal de deuren
sluit of er een ander onderdeel in de keten verdwijnt. Bij het wegvallen van voorzieningen
grijp je dan terug op deze basisinfrastructuur om binnen de regio – bij voorkeur in
samenwerking met een provinciale popkoepel – in kaart te brengen wat er nodig is om
het popklimaat op peil te houden of te brengen.
De afgelopen jaren is er in fors wat provincies beknibbeld op de provinciale popkoepels,
ze functioneren niet allemaal even goed en in Friesland dreigt deze koepel zelfs te
verdwijnen. Dat terwijl deze koepels de enige geïnstitutionaliseerde beschermers van
de popcultuur zijn. Het is juist van belang om de rol van deze koepels te versterken
in plaats van ze te laten verpieteren. Het is dan wel van belang dat deze koepels
hun tentakels verder uitwerpen dan het traditionele bandjescircuit. De verschillen
per provincie zijn groot, maar gemiddeld gezien zijn ze beter geworteld in de pop
en rock dan in de urban en EDM. Het is dus zaak dat ze ook gebruik maken van de expertise
van mensen die deze sectoren als hun broekzak kennen.
Als een van de voornaamste problemen constateert Dialogic in haar rapport dat culturele
ondersteuningsregelingen vaak niet toegeschreven zijn op de popsector. Hierdoor ontstaat
een situatie waarin artiesten ofwel het onderspit delven wanneer ze aanvragen ofwel
er helemaal niet meer aan beginnen. De cijfers zijn er ook naar. Door de popkoepels
te versterken kunnen zij enerzijds artiesten adviseren bij een aanvraag en anderzijds
de overheid adviseren hoe deze regelingen beter op de sector aan kunnen sluiten. Ook
kan in overleg met deze koepels en onder meer het Fonds Podiumkunsten en het Fonds
Cultuurparticipatie een begin gemaakt worden met het ontwerpen van subsidieregelingen
die specifiek voor deze sector geschikt zijn.7
Door een beter zicht te krijgen op de staat van de lokale, regionale en landelijke
popinfrastructuur kan een gemeente ook beter dan nu besluiten nemen over wat er nodig
is om het eigen poplandschap nog wat te verfraaien. Op die manier is een gemeente
ook beter bewapend tegen de vastgoedontwikkelaar die met een glanzende prospectus
gouden bergen belooft wanneer er een nieuw multifunctioneel entertainmentcentrum neer
moet worden gezet.
Immers, de recente geschiedenis heeft bewezen dat waar de bouwkosten doorgaans ver
de aanvankelijke schatting overstijgen, de exploitatiekosten gebruikt worden om de
bouwkosten te betalen. Dan heb je een schitterend zalencentrum dat elk jaar in de
problemen zit omdat er eigenlijk te weinig geld over is om het op een goede en creatieve
manier draaiende te houden. Daarom adviseren wij om bij nieuwbouw altijd de exploitatie
volwaardig mee te nemen, en ook in kaart te brengen wat een nieuw, groot centrum betekent
voor de hoeveelheid oefenplekken, de breedte van de programmering, de ruimte om artiesten
een eerlijke gage te betalen en een stabiel popklimaat in de regio.
Datzelfde geldt voor festivals. Het is zeker niet zo dat de conclusie getrokken moet
worden dat een festival een negatieve uitwerking heeft op de regionale popcultuur.
Wel zou bij het toelaten van festivals naast de nu al gangbare afwegingen, zoals impact
op geluidsoverlast en het milieu, ook gekeken moeten worden naar wat een organisatie
bereid is te doen om ook gedurende het jaar te investeren in het popklimaat in de
regio. Zodat een gemeente weloverwogen een keuze kan maken. Hierbij zou ook de rol
die een organisatie aan jongeren zelf geeft mee moeten spelen. Waar in theorie het
publiek en de artiesten van deze sector een stuk jonger en diverser zijn dan die in
een hele hoop andere culturele sectoren, is daar bestuurlijk en in organisaties nog
lang niet altijd wat van terug te zien. En juist om ervoor te zorgen dat ook aan de
top steeds meer groepen hun plek weten te vinden, die die kans nu nog onvoldoende
krijgen, is het van belang om al vanaf jonge leeftijd mensen de kans te geven om zelf
iets (mede) te organiseren.
Voor een sector die draait op jongeren, is het aan de bestuurlijke top best wel oud.
En voor een sector waar de meest gedraaide artiesten in Nederland bijna allemaal hiphop
maken is het toch gênant dat nog altijd «urban» als containerterm wordt gebruikt voor
een hele paraplu aan kunstvormen. En dat zo weinig artiesten doorstromen naar belangrijke
beleidsmakende plekken in de sector. Beter begeleiden van jonge makers, producers
en andere betrokkenen kan helpen om hun stem ook te laten horen binnen de industrie
zelf.
Speciale aandacht verdienen de kleine poppodia die hun wortels hebben in het jeugd-
en welzijnswerk. Dit omdat popcultuur hier zowel doel als middel is. Het doel is dan
het programmeren van mooie avonden voor zowel artiest als fan, maar het middel is
hier zeker net zo belangrijk. Door met goede begeleiding jongeren al op jonge leeftijd
de verantwoordelijkheid te geven over een deel van de programmering, zetten zij vaak
hier hun eerste stappen in deze sector. En door jongeren te leren dat er genoeg kansen
zijn om zelf iets neer te zetten, wanneer ze zich onvoldoende herkennen in het overige
culturele aanbod, wordt hen duidelijk gemaakt dat je wel kunt mokken dat wat er is
niet leuk is, maar dat je er ook voor kunt kiezen om dan daar zelf wat aan te doen.
Bovendien trekt deze sector bovengemiddeld veel jongeren aan met een kwetsbare achtergrond.
Door daar in een vroeg stadium aandacht aan te geven en ze instrumenten – deze keer
doorgaans in de figuurlijke zin – aan te reiken waarmee ze iets kunnen neerzetten,
verklein je de kans dat ze later ontsporen. Een minimale financiële investering heeft
zo een potentieel groot maatschappelijk effect.
4. Makers
Het leven van menig popmuzikant gaat niet over rozen. Een matig inkomen, op onmogelijke
tijden in een busje stappen naar een plek ver van huis om dan weer diep in de nacht
thuis te zijn en de ochtend erna weer aan het reguliere werk te moeten. Deze nota
gaat dat niet voor iedereen oplossen. Muzikanten zijn gedreven en gepassioneerde artiesten
die bereid zijn om een hoop in te leveren. Omdat ze gewoon muziek willen maken. En
misschien omdat ze de hoop hebben om uiteindelijk door te breken en «het te maken».
Wel kan deze nota een bijdrage leveren aan het bestendigen van de mogelijkheden van
artiesten om zich muzikaal en zakelijk te ontwikkelen. En aan het vergroten van de
kansen dat je wel een fatsoenlijke boterham kunt verdienen aan je muziek. Niet iedereen
hoeft met champagne in de privéjet te stappen. Maar een stuk meer mensen dan nu zouden
van hun werk tenminste hun huur moeten kunnen betalen.
Een fors deel van de in het bovenstaande paragraaf genoemde punten draagt natuurlijk
al bij hieraan. Immers, oefenruimtes, podia, popkoepels en festivals zijn onmisbaar
voor artiesten om meters te kunnen maken en om hun muziek ten gehore te brengen (en
dus geld te kunnen verdienen). Maar daarmee zijn we er niet. Nog altijd wordt er in
de sector goed geld verdiend. Geld dat echter lang niet altijd terecht komt bij de
makers. Het was niet voor niks dat dat Dutch DJ Foundation (recentelijk gefuseerd
met BAM Popauteurs) werd opgericht door de ouders van enkele grote, maar jonge dj’s
om voorlichting te geven. Ze zouden de eersten niet zijn die vol enthousiasme een
deal tekenen waarbij ze afstand doen van een groot deel van hun rechten. En dus hun
toekomstige verdiensten.
Ook zonder slechte intenties van derden is het verdienmodel van artiesten fragiel.
Managers (en soms songwriters) ontvangen een deel van de royalties en gages. Soms
moeten muzikanten in de eigen band betaald worden. En waar een poppodium vaak personeel
in vaste dienst heeft, is de artiest nog wel eens de sluitpost op de begroting. Dit
zijn individueel niet allemaal problematische zaken. De manager doet belangrijk werk.
De songwriter heeft recht op een vergoeding. En voor de barman of de geluidstechnicus
is een vast inkomen net zo belangrijk als voor ieder ander. Maar zeker wanneer een
podium of festival krap in de exploitatiekosten zit, blijft er soms te weinig over
om van rond te komen voor de artiest.
Veel muzikanten verdienen binnen de sector bij. Als boeker bij een poppodium, als
producent of componist van andermans werk, of soms als muziekdocent. Helaas zijn
er een fors aantal muziekscholen verdwenen waardoor werkgelegenheid daar is weggevallen
(los van de desastreuze gevolgen voor het aantal jongeren dat een instrument gaat
spelen). Ook neemt muziek een minder groot deel in van het curriculum op basis- en
middelbare scholen.
Net als bij het bewaken van de infrastructuur zouden ook voor de inzet van muzikanten
op scholen de provinciale popkoepels een grote rol kunnen spelen. Immers, zowel op
de basisschool als op de middelbare school worstelen scholen met het vinden van mensen
die deze lessen voor hun rekening kunnen nemen. Wanneer een artiest begeleid wordt
door een gediplomeerde docent kan hij of zij een gigantische meerwaarde hebben. Een
school kan dan een aanvraag doen bij de popkoepel, die de school daarna in contact
brengt met een artiest die het leuk vindt om op deze manier enthousiasme aan kinderen
over te brengen en een extra zakcentje te verdienen. Bovendien kan een overstap naar
het onderwijs na een muzikale carrière op lange termijn ook geen kwaad, zeker gezien
het grote lerarentekort. De popkoepels kunnen op zo’n manier ook een belangrijke rol
spelen in het lokaal coördineren van de ontzettend veel mooie initiatieven die er
op het gebied van cultuurparticipatie zijn.
Maar wanneer je jongeren enthousiasmeert door de inzet van artiesten op scholen, moeten
ze daarna ook voldoende toegang hebben tot instrumenten en mogelijkheden om te ontdekken
wat ze zelf leuk vinden. Of dat nu een laptop met programmeersoftware of een elektrische
gitaar is. Daarbij zijn initiatieven zoals het Leerorkest, Muziek voor Kinderen,
de instrumentenprogramma’s van het Oranjefonds en het Jeugdfonds Sport en Cultuur
onmisbaar. Die kunnen er zorg voor dragen dat kinderen uit gezinnen die het zich soms
simpelweg niet kunnen veroorloven om een kind een instrument en muziekles te bieden,
ook een eerlijke kans krijgen.
Om te voorkomen dat artiesten altijd de sluitpost op de begroting zijn, zouden vakbonden,
andere vertegenwoordigers van artiesten en brancheorganisaties die festivals en zalen
vertegenwoordigen afspraken moeten maken over richtsnoerbedragen. Op deze manier weet
een artiest tenminste wat hij ongeveer kan vragen. En kan een zaal makkelijker rekening
houden met een eerlijke gage. Om de kans voor lokale acts te vergroten kunnen afspraken
gemaakt worden om ook in voorprogramma’s voldoende ruimte vrij te maken. Uiteraard
moet dit altijd gebeuren in overleg met de artiest of zijn management. Het is logisch
om hier aan te sluiten bij de initiatieven rondom Fair Practice en Fair Pay die door
Kunsten»92 in overleg met de hele cultuursector zijn ontplooid.
Met de opkomst van streamingplatforms en de teruglopende kijk- en luistercijfers op
radio en tv – zeker onder jongeren – zou je de conclusie kunnen trekken dat het belang
van radio en tv afneemt. Toch is mainstream aandacht in de media nog altijd een belangrijke
katalysator voor aandacht. Het fameuze minuutje dat acts bij De Wereld Draait Door
mochten optreden was muziekliefhebbers vaak een doorn in het oog – want waarom zo
kort – maar was voor bands vaak ontzettend belangrijk.
Helaas weten redacties dit vaak ook en moeten artiesten – wanneer ze al een kans krijgen
– vaak voor een benzinevergoeding op komen draven. Zeker bij de publieke omroep is
dat eigenlijk niet te accepteren. Daarom stellen we voor om als uitgangspunt te nemen
dat voor fatsoenlijk werk fatsoenlijk betaald moet worden. Tenminste bij de publieke
omroep krijgt daarom elke act een fatsoenlijke vergoeding. Ook wordt in gesprek met
de publieke omroep ervoor zorg gedragen dat in het zogenaamde concessiebeleidsplan
– het plan waarin de ambities en doelen van de NPO worden vastgelegd – voldoende aandacht
wordt besteed aan Nederlandse popartiesten.
Ondanks dat vinyl een forse comeback maakt, is het percentage dat een artiest aan
inkomsten binnenhaalt uit de fysieke verkoop van geluidsdragers niet meer te vergelijken
met het begin van deze eeuw. Zoals al eerder geconstateerd werd, is het optreden een
belangrijker onderdeel gaan uitmaken van de inkomstenbron. Echter, in plaats van de
LP of de CD – en ja, zelfs het cassettebandje maakt in bepaalde subculturen een comeback
– zijn streamingsdiensten nu een belangrijke bron van inkomsten geworden. Toch kan
schijn bedriegen. Waar de platte nummers (Nederlandse platenmaatschappijen verdienden
206,8 miljoen aan streaming en verkoop) goed lijken, komt gemiddeld slechts tussen
de 10 en 50 procent bij de artiest terecht. Daarbij laten diverse artiesten aan Dialogic
weten dat het percentage vaak dichter bij de 10 dan de 50 ligt. Daarnaast vallen ook
buitenlandse acts op Nederlandse labels onder dit bedrag.
Bovendien hebben artiesten en hun vertegenwoordigers minder invloed dan voorheen op
wat ze aan hun werk verdienen. Streamingplatforms hanteren eigen afdrachtmodellen
en daar valt weinig aan te onderhandelen. Sterker nog, onlangs kondigde Spotify aan
dat artiesten de mogelijkheid gaan krijgen om hun songs vaker te laten verschijnen
in de luistersuggesties die de streamingreus op basis van je muzieksmaak doet. Uiteraard
staat daar een lagere royalty return tegenover.8
Sowieso is de afdracht per afgespeelde track bij streamingplatforms nogal verschillend
per land. Zo krijgt een Noorse artiest bijna het dubbele per afgespeelde track. Daarom
stellen wij voor om in het belang van de artiest een hogere vergoeding per track te
innen.
Waar de streamingplatforms misschien niet veel afdragen, bieden ze artiesten wel een
schat aan informatie. Over waar hun fans zitten, wat die nog meer luisteren en wat
de tracks zijn die eruit springen. Op die manier kunnen artiesten die hier handig
mee zijn, hun kansen op commercieel succes vergroten.
Platforms zoals YouTube, Instagram en Facebook zijn vaak echter meer een kostenpost
dan een bron van inkomsten voor artiesten. Ze zijn onmisbaar in het bereiken van een
breder publiek en in sommige gevallen ook een manier om als artiest een relatie met
je luisteraars op te bouwen. Maar om dit bereik te genereren moet vaak geld neergelegd
worden, geld dat niet wordt terugverdiend door views op deze platforms. Immers, je
krijgt geen vergoeding voor het aantal keren dat je video’s bekeken worden. YouTube
biedt nog de mogelijkheid om te verdienen aan advertenties voor je video, maar dit
draagt primair vooral bij aan het versterken van de «winner takes all»-economie die
de popsector sowieso al is. Je kunt namelijk alleen maar wat geld verdienen wanneer
je toch al een groot bereik hebt. Voor de rest zijn deze kanalen eerder een kostenpost
(of een investering, wanneer je iets positiever ingesteld bent) dan een reële bijdrage
aan een verdienmodel.
Door van streamingplatforms en social media giganten een eerlijke bijdrage te vragen,
wordt het voor Nederlandse artiesten beter mogelijk om mee te profiteren van de opbrengsten
van hun eigen werk.
Daarnaast kan een generieke streamingheffing of investeringsverplichting, zoals ook
regelmatig wordt voorgesteld voor videodiensten, bijdragen aan het in brede zin versterken
van het Nederlandse popklimaat. Deze nota stelt voor om een fonds naar Canadees model
op te zetten.
Al lange tijd investeert Canada in een levendig popklimaat.9 En de resultaten zijn ernaar10. Of het nu The Weeknd is, Feist of Arcade Fire, allemaal zijn ze Canadees. Ook miljoenenacts
zoals Justin Bieber, Shawn Mendes en Drake zijn Canadees. Dat is niet een toevalstreffer
of een uitzonderlijk getalenteerde lichting. Al jarenlang investeert Canada in jong
talent, ontwikkelprogramma’s en opnames van nieuw werk. Dat gaat niet zonder voorwaarden.
Artiesten moeten een uitgebreide analyse maken van waar ze nu staan en waar ze naartoe
willen, ze moeten een deel zelf betalen, en de opbrengsten vloeien deels terug naar
de sector.
Omdat Canada de meerwaarde ziet van de hele infrastructuur is dit geld niet alleen
bedoeld voor jonge artiesten. Managers, labels, publishers, evenementorganisatoren,
allemaal kunnen ze aanspraak doen op ondersteuning. Zolang ze zich maar richten op
het ondersteunen van de Canadese muzieksector en bereid zijn om zelf ook te investeren
in een bloeiende popcultuur. In totaal circuleert er bijna 30 miljoen aan Canadese
dollars in deze programma’s. Echter, deze verdienen zichzelf deels terug. Op deze
manier wordt het permanent mogelijk om te investeren in zowel jong talent als meer
ervaren artiesten, en de infrastructuur om de artiesten heen overeind te houden. Ook
in Duitsland heeft men goede ervaringen met een uitgebreid ondersteuningsprogramma
voor pop in de meest brede zin van het woord11. En in Zweden neemt muziekeducatie al op jonge leeftijd een voorname plek in het
onderwijs in. Ieder kind kiest een instrument en ouders die dit niet kunnen betalen
worden geholpen. De resultaten zijn ernaar! Hoewel Zweden 9 miljoen inwoners heeft,
telt de Zweedse Buma/Stemra maar liefst zo’n 70.000 leden, terwijl Nederland met 17
miljoen inwoners 30.000 bij Buma aangesloten leden heeft. Ook zijn Zweedse componisten
extreem succesvol. Iedereen kent Abba, maar meer recent was Max Martin verantwoordelijk
voor een paar van de grootste hits van het afgelopen decennium. Taylor Swift, Britney
Spears, The Weeknd, Justin Timberlake en vele anderen scoorden allemaal nummer-1 hits
die geschreven zijn door Martin. Zijn persoonlijke economische waarde wordt ondertussen
op meer dan 250 miljoen dollar geschat. Ter inspiratie hebben we twee samenvattingen
van de Canadese en Duitse regelingen toegevoegd.
Educatie – zowel over de sector als binnen de sector – kan een belangrijke bijdrage
leveren aan het vergroten van kennis onder kunstenaars en het voorkomen dat fouten meermaals door meerdere mensen
gemaakt worden, of dat het wiel op vele honderden plekken opnieuw wordt uitgevonden.
Natuurlijk hebben de daadwerkelijke popopleidingen een belangrijke rol daarbij. Niet
alleen voor de studenten die ze afleveren, maar ook als netwerkplekken waar kennis
kan worden uitgewisseld. Maar in ons ideaal is ook voor dit doel een belangrijke functie
weggelegd voor de provinciale popkoepels zoals verenigd in POPnl. Door het organiseren
van evenementen over bepaalde thema’s zorgen ze voor kennisdeling. Maar idealiter
functioneren ze ook als helpdesk voor artiesten. Zij kennen de regels en regelingen,
de kansen en bedreigingen en de goede en slechte ervaringen en kunnen op zo’n manier
beginnende artiesten laagdrempelig begeleiden. En de andere kant op kunnen ze de overheid
informeren over hoe regelingen die ongetwijfeld met de beste wil van de wereld bedacht
zijn niet aansluiten op de behoeften van een muzikant. Zo was er enkele jaren een
toursupport voor beginnende bands in het buitenland. Maar om daarvoor in aanmerking
te gaan moest je zeker een week op tour. Terwijl juist beginnende acts vaak in het
weekend in het busje stappen om hun eerste shows in Duitsland of België te spelen.
Zo maken deze koepels ook de regelingen voor de sector beter.
Via het auteurs- en naburig recht kunnen muzikanten en auteurs ervoor zorg dragen
dat ze meedelen in de verdiensten die worden gemaakt over een compositie. Toch valt
dat in de praktijk niet altijd mee. Enerzijds omdat van auteurs die in opdracht werken
nogal eens gevraagd wordt afstand te doen van hun rechten en anderzijds omdat de regelgeving
moet worden aangescherpt.
De gedwongen overdracht van rechten aan de opdrachtgever is een kwalijke zaak, niet
in de laatste plaats wanneer dit gebeurt door publieke partijen. Zo vraagt de publieke
omroep dit nog met regelmaat aan componisten wanneer zij werk schrijven. In bredere
zin bestaat de noodzaak om de mooie idealen zoals die in de Fair Practice Code zijn
vastgelegd te vertalen naar het auteurs- en naburig recht. Zo zou je tenminste van
gesubsidieerde instellingen mogen vragen dat zij eventuele conflicten afhandelen via
de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht in plaats van een bus vol dure advocaten
op een armlastige ZZP’er af te sturen. Wanneer het aan de initiatiefnemer ligt wordt
deze Geschillencommissie sowieso verplicht, maar zeker voor publieke of gesubsidieerde
partijen. Een verplicht te innen collectieve vergoeding werd eerder voor videodiensten
afgedwongen door een voorstel van Groen Links en de SP.12 Het ligt voor de hand een soortgelijke heffing ook voor audiostreaming in het leven
te roepen.
In Duitsland gingen sterrenacts zoals Rammstein, Die Toten Hosen en Helene Fischer
al naar de rechter, omdat ze vinden dat in het verleden gesloten deals over de inkomstenverdeling
– die voor de dominantie van streamingdiensten werden gesloten – niet langer recht
doen aan de realiteit in de muziekindustrie.13 Het heeft er alle schijn van dat dit het begin is van een jarenlange serie rechtszaken
om ook deze contracten meer in lijn te brengen met de muziekmarkt anno 2021. Het is
de moeite waard om deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen om te kijken of dit aanknopingspunten
biedt om ook de positie van Nederlandse artiesten te verbeteren. Hetzelfde geldt voor
pogingen om de verdeling in uitkeringen door streamingsdiensten tussen masterrecht
en auteursrecht aan te passen, aangezien nu het overgrote merendeel van de uitkering
belandt bij de masterrechthebbende, wat vaak de platenmaatschappij is. De vraag is
of die verdeling gezien de veranderende muziekindustrie en het afnemende belang van
bijvoorbeeld fysieke distributie van platen nog te rechtvaardigen is.
Ten slotte stelt deze nota voor om een uitkeringsregeling zoals de WWIK opnieuw in
te voeren. Deze uitkering bestond tot 2012 en bood kunstenaars de mogelijkheid om
geleidelijk hun inkomen uit hun werk op te bouwen. Of de regeling precies zo vormgegeven
moet worden valt te bezien, maar er is grote behoefte aan een regeling die ervoor
zorgt dat artiesten juist in de fase voordat ze «geld gaan verdienen» (door een tour
of een nieuwe release) kunnen investeren in hun eigen muziek. Juist omdat de kosten
zo ver voor de baten uit gaan is het voor muzikanten vaak ingewikkeld om deze investeringen
– in zowel tijd als geld – te doen, terwijl de meerwaarde enorm kan zijn. En het voor
de overheid om ontzettend kleine bedragen ging.
5. Beslispunten
De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken de volgende maatregelen
te nemen:
• In overleg met lokale en provinciale overheden en deskundigen te komen tot een visie
op popbeleid en de noodzakelijke bouwstenen daartoe, teneinde te komen tot een basisinfrastructuur
van wat per regio minimaal noodzakelijk is voor een gezonde popcultuur. Hierbij dient
de functie talentontwikkeling, zowel op amateur als op professioneel niveau meegenomen
te worden. (Begrote kosten: nihil)
• Het herschrijven van bestaande regelingen ter ondersteuning van makers en sectoren,
zodat ze beter aansluiten op de realiteit van de groepen voor wie ze bedoeld zijn,
zeker ook de popsector. (Begrote kosten: nihil)
• Ondersteuning van de popsector breder te bezien dan alleen vanuit cultureel beleid
en ervoor zorg te dragen dat popcultuur – net zoals dat dit bij sport vaak het geval
is – ook vanuit de terreinen preventie en ontwikkeling ondersteund wordt. (Begrote
kosten: nihil)
• Te faciliteren dat de economische positie van een gezin er niet toe mag leiden dat
kinderen niet in aanraking komen met instrumenten of muziekles gaan volgen.(Begrote
kosten: 1 miljoen, afhankelijk van uitkomst waar deze regelingen en ondersteuningsfondsen
nu nog te kort schieten)
• In overleg met vakbonden en brancheorganisaties te komen tot richtsnoerbedragen die
– in lijn met de Fair Practice Code – een indicatie geven van wat een eerlijke beloning
voor popmuzikanten zou zijn. (Begrote kosten komen tot deze bedragen: nihil. Begrote
kosten om dit mogelijk te maken: 5 miljoen)
• Ervoor zorg te dragen dat tenminste de publieke omroepen artiesten betalen wanneer
ze komen optreden. En te stimuleren dat ook commerciële aanbieders dit doen. (Begrote
kosten: nihil)
• De noodzakelijke stappen te nemen om ervoor zorg te dragen dat Nederlandse artiesten
een vergelijkbare vergoeding per afgespeeld nummer krijgen als hun collega’s in landen
zoals Noorwegen. (Begrote kosten: nihil)
• In samenspraak met brancheorganisaties met voorstellen te komen die ertoe leiden dat
ook partijen als Facebook en YouTube per stream gaan betalen en niet voor hun verantwoordelijkheid
wegduiken met het argument dat ze slechts een podium bieden voor derden om materiaal
op te plaatsen. (Begrote kosten: nihil)
• Te komen tot een investeringsfonds voor de Nederlandse popsector naar Canadees model,
waarmee de gehele sector wordt ondersteund. (Begrote kosten overheidsdeel: 7,5 miljoen)
• Zorg te dragen voor een sterke en daadkrachtige nationale popkoepel, als overkoepelend
orgaan voor de provinciale popkoepels, en deze koepels onder meer in te zetten als
expertisepunten voor jonge makers, maar ook als «popmakelaar» voor scholen die gastdocenten
zoeken en bewakers van de lokale en provinciale popinfrastructuur. (Begrote kosten:
1,5 miljoen)
• Een brede doorlichting van auteurs- en naburige rechten waarbij in het algemeen gekeken
wordt naar de mogelijkheden voor het versterken van collectief beheer en daarbinnen
specifiek gekeken wordt naar een sterkere rol voor de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht,
de gedwongen overdracht van rechten naar opdrachtgevers en een collectieve vergoeding
voor audiostreaming. (Begrote kosten: nihil)
• In kaart te brengen wat de kosten en baten van de oude WWIK-regeling waren, zowel
in financieel als in cultureel opzicht; en op basis hiervan een voorstel te doen dat
artiesten beter in staat stelt om in hun levensonderhoud te voorzien. In deze regeling
zouden ook producers en songwriters kunnen worden meegenomen. (Begrote kosten doorlichting,
nihil. Begrote kosten om te komen tot een soortgelijke regeling: nu nog onbekend,
zou uit doorlichting moeten blijken)
6. Financiële consequenties
Deze initiatiefnota heeft als doel het leggen van de basis voor het popbeleid voor
de komende vier jaar. De beleidsvoorstellen die hiermee zijn gemoeid worden geraamd
op circa 15 miljoen. Afgezet tegen de baten hiervan, namelijk bescherming van muziekscholen,
jeugdcentra, kleine popzalen, grote podia en festivals en een fatsoenlijk inkomen
voor makers, acht de indiener dit een verstandige besteding van middelen. De indiener
vraagt de Kamer ermee in te stemmen het kabinet te vragen dekking te vinden op de
Rijksbegroting 2021–2022.
7. Verantwoording en dankwoord
Zoals al gezegd ontstond het plan om deze notitie te gaan schrijven op Eurosonic 2020
toen corona nog ver weg leek en ik even bij stond te praten met Peter Smidt, de Godfather
van ESNS en een belangrijke steunpilaar van de popnota van Arda Gerkens.
Sindsdien is er een hoop gebeurd, werden grootse plannen gesmeed met een tour langs
popzalen, met in de middag rondetafelgesprekken en in de avond optredens van artiesten.
En toen kwam corona. Waardoor de hele sector totaal stil kwam te liggen en een ieders
inkomsten plotseling opdroogden.
Mijn dankbaarheid aan de gehele sector is gigantisch. Ondanks dat heel veel mensen
momenteel primair worstelen met de vraag of ze aan het eind van de maand nog een baan
of een inkomen hebben, als ze dat nog hebben, waren mensen bijna zonder uitzondering
bereid om mee te denken. Boekers, docenten, artiesten, platenbazen, festivalorganisatoren,
allemaal leverden ze hun bijdrage. Een kleine 125 mensen uit de sector hebben gereageerd
op mijn oproep, met vele nuttige suggesties. Een paar mensen wilde ik graag specifiek
bedanken.
Ten eerste, mijn vrienden die mee dachten over alle mooie ideeën die uiteindelijk
niet door konden gaan. Over een tour. Over nog veel meer. David de Greef, Richard
Theuws – die op zich wel iets anders aan zijn hoofd had –, Valerie Land, Hendrik-Jan
Derksen, Bianca Pander en Frank Kimenai. Die, ook toen onze wilde ideeën weg vielen,
bleven meedenken over de taaie kost die uiteindelijk in deze nota terecht is gekomen.
Daarnaast Arjo Klingens van de Popcoalitie, Ruben Brouwer van Mojo, Cedric Muyres
van het Music Managers Forum en Aafke Romeijn van BAM! We zaten al in een appgroep
om het te hebben over livemuziek, maar jullie input – ondanks dat jullie genoeg te
doen hadden middenin de coronacrisis – was ontzettend waardevol.
Ten slotte, Jasper van Vugt, wiens schema ik schaamteloos gejat heb, en die een lopende
popencyclopedie en telefoonklapper tegelijk is, Henca Maduro, die me hielp om verder
te kijken dan de genres en scenes die ik zelf al kende en waar ik zelf een netwerk
had, en Frank Janssen die het mogelijk maakte om deze notitie in concept te presenteren
op Eurosonic Noorderslag, zodat de sector daar nog de laatste tips kon geven.
Ik hoop dat we elkaar snel weer eens mogen treffen bij een live-optreden. Dat is ondertussen
zo lang geleden dat het me niet eens meer zoveel uitmaakt bij welk optreden.
Indieners
-
Indiener
J.P. Kwint, Tweede Kamerlid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.