Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 12 april 2021, over de Wet betaald ouderschapsverlof
35 613 Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof)
Nr. 26
                   VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
            
Vastgesteld 22 april 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 12 april 2021 overleg
                  gevoerd met de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
               
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige
                           andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het
                           Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk
                           en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU
                           van de Raad (PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof) (Kamerstuk 
35 613);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 januari 2021
                           inzake reactie op verzoek commissie naar aanleiding van de wetenschappelijke toets
                           over het Wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof (Kamerstuk 
                        35 613) (Kamerstuk 
35 613, nr. 11).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Peters
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Kwint, Maatoug, Palland, Peters, Stoffer,
                  Tielen en Van Weyenberg,
               
en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom. Wij zijn compleet. Vandaag hebben we een vergadering van de
                     vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als onderwerp het wetsvoorstel
                     Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere wetten
                     in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees parlement.
                     Nou, het is wat!
                  
We hebben vandaag in principe tot 16.00 uur de tijd. Ik stel daarom voor dat we spreken
                     in de volgorde waarop we hier zitten. Het aantal interrupties zal ik in principe niet
                     limiteren, al hecht niemand er, denk ik, aan om hier per se tot 16.10 uur te zitten.
                     Ik kijk daarbij even naar de excellentie, maar goed, in principe is die ruimte er
                     wel. De spreektijden zijn opgegeven.
                  
Dan nog enkele bijzonderheden. De eerste is de vraag om eventuele moties enkel in
                     te dienen in de tweede termijn van de Kamer. Verder ga ik bij de moties niet het mooie
                     riedeltje af: wordt de indiening voldoende ondersteund? Dat moest ik vroeger steeds
                     voorlezen, maar dat hoeft nu niet meer. Over het aantal interrupties hebben we het
                     gehad. De stemmingen van dit debat vinden op dinsdag 20 april plaats. Na de eerste
                     termijn van de Kamer schorsen we ter voorbereiding van de antwoorden van de Minister,
                     maar ook voor de lunchpauze, zodat we goed kunnen eten.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Vroege lunch!
De voorzitter:
We zullen vroeg lunchen als jullie niet lang praten. Ik zag op de sprekerslijst dat
                     de heer Kwint van plan is om een Cubaanse toespraak te houden, maar we gaan 't zien.
                  
Ik geef het woord aan mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De tijd dat je als jonge vrouw geen andere keuze had dan je
                     leven in te richten door je betaalde werk te stoppen, te trouwen en voor man en kinderen
                     te zorgen is reeds lange tijd voorbij. Gelukkig! Tegelijkertijd is de Nederlandse
                     vrouw nog lang niet zo gelijkwaardig aan de Nederlandse man als we, als ik, zou willen.
                     Slechts iets meer dan de helft van de Nederlandse vrouwen is financieel onafhankelijk,
                     tegenover meer dan drie kwart van de mannen. Ondanks dat zes op de tien Nederlanders
                     vindt dat betaald werk en zorg gelijkelijk verdeeld zouden moeten zijn tussen twee
                     partners, is dat bij slechts 16% het geval. En toch, toch, geven moeders en vaders
                     de verdeling van de werk- en zorgtaken een dikke zeven, zo'n zeven die tevredenheid
                     uitstraalt. En die tevredenheid is niet makkelijk veranderbaar.
                  
Tijdens de eerste lockdown in de coronacrisis gingen vaders iets meer doen aan de
                     zorg thuis dan moeders, maar die stijging is inmiddels alweer fors gedaald en weer
                     lager dan het aantal moeders dat meer is gaan doen thuis. Met andere woorden, patronen
                     en verwachtingen over hoe mannen en vrouwen taken verdelen zitten diep ingebakken.
                     Een van de manieren die kunnen leiden tot een meer gelijke taakverdeling is betaald
                     ouderschapsverlof. In Nederland bestaan voor zowel moeders als vaders al diverse vormen
                     van betaald en onbetaald ouderschapsverlof en in Europa is nu de afspraak gemaakt
                     om meer betaald ouderschapsverlof in te zetten. Omdat dat in de zomer van 2022 opneembaar
                     moet zijn, ligt nu het wetsvoorstel voor om het ouderschapsverlof, dat nu voor beide
                     ouders beschikbaar is, voor een periode van negen weken met 50% doorbetaling mogelijk
                     te maken.
                  
De VVD is enthousiast over de wens en het streven naar gelijkwaardigheid en het sterk
                     verbeteren van de economische positie van vrouwen. Vrijheid begint immers bij financiële
                     onafhankelijkheid. Ik zou willen dat alle vrouwen en moeders in Nederland vrij zijn
                     om hun talenten te ontdekken, te ontwikkelen en vooral ook in te zetten. We hebben
                     vrouwen en moeders keihard nodig om ons samen uit deze crisis te werken. Maar de VVD
                     twijfelt over dit instrument, allereerst omdat de richtlijn door Europa is uitgevaardigd
                     en wat ons betreft onvoldoende aansluit bij de Nederlandse situatie en behoeften.
                     Zo weten we niet wat het huidige ouderschapsverlof doet met de verdeling van werk
                     en zorg bij ouderlijke paren, noch als het onbetaald is noch als de doorbetaling door
                     afspraken in de cao's wel 50% of 70% is. Heeft de Minister daar Nederlandse cijfers
                     en inzichten over? Met andere woorden, wat doet ouderschapsverlof nu met de gelijke
                     verdeling van zorgtaken en betaald werk? Graag een reactie.
                  
In het nader verslag doet de Minister een gooi naar het verwachte gebruik, maar hij
                     beschrijft geen verwachtingen of doelstellingen als het gaat om die verdeling van
                     taken thuis en van betaald werk. Heeft hij daar inmiddels al een scherper beeld bij
                     en hoe kan de Minister dit wetsvoorstel dan als doelmatig en doeltreffend beoordelen?
                     De VVD is hier kritisch op en wil het wetsvoorstel dan ook wat eerder evalueren dan
                     na vijf jaar. Vandaar dat ik daarover een amendement heb ingediend.
                  
De tweede reden om kritisch te kijken naar dit instrument, is dat het best wel heel
                     veel geld kost. Met de voorgestelde 50% doorbetaling is een slordige 360 miljoen euro
                     gemoeid, een bedrag dat moet worden opgebracht door andere gezinnen en ondernemers.
                     Zeker in deze tijd is dat niet niks. Ik vind het prima om geld vanuit de samenleving
                     aan het goede doel van gelijkwaardigheid van man en vrouw te besteden, maar dan wel
                     als het daadwerkelijk effect heeft. En dat is nu een gok, een schatting, een verwachting
                     en misschien een hoop.
                  
Ik twijfel en ben kritisch, maar ik begrijp ook dat we hier een Europese richtlijn
                     hebben die niet zomaar veranderbaar is. Prima, maar laten we hem dan wel kritisch
                     en prudent uitvoeren. Dat heeft dit huidige voorstel wat ons betreft in zich. Met
                     een goede evaluatie zal het helpen om betere verlofregelingen te gaan ontwikkelen.
                  
Er zijn niet alleen betere, maar ook beter begrijpbare verlofregelingen nodig. Dat
                     vindt de VVD, en niet alleen wij. Vorig jaar heeft Smeulders daar samen met Van Weyenberg
                     nog een motie over ingediend. Ouderschap is vaak wel voorspelbaar, mantelzorg heel
                     vaak niet. In beide gevallen is het voor mensen echter moeilijk te voorspellen welke
                     financiële consequenties er zitten aan het opnemen van verlof. Dat kan echt beter.
                     Dat moet echt beter en eenvoudiger. Dan gaat het niet alleen om de regeling zelf,
                     om het stelsel, maar ook om de begrijpbaarheid ervan voor mensen. De tijdelijke commissie
                     Uitvoeringsorganisaties heeft het daar ook over in haar rapport. Is een nieuwe wet
                     wel doenlijk voor de burgers? Ik wil graag van deze Minister weten op welke wijze
                     hij ervoor kan zorgen dat de toegankelijkheid en begrijpbaarheid van de regelingen
                     vergroot kan worden. Ik zou graag een soort toets willen voor de eenvoud en begrijpelijkheid,
                     of je er met een beetje gezond verstand ook wat mee kan en of je dat kan wat ermee
                     bedoeld is. Is de Minister daartoe bereid?
                  
Over een toets gesproken: ik was best teleurgesteld dat de Minister geen mkb-toets
                     heeft toegepast op deze regeling. Sterker, hij wil dat ook niet doen, schrijft hij.
                     Nou is de mkb-toets niet alleen bedoeld om een regeling al dan niet te starten, maar
                     ook om te kijken op welke wijze die regeling bij de mkb'er terechtkomt en hoe deze
                     daar gebruik van moet maken. Daarom alsnog de vraag – we hebben immers nog een dik
                     jaar voor de regeling van kracht wordt – of de Minister kan zorgen dat de implementatie
                     van deze regeling wordt getoetst met de mkb-toets. Graag een toezegging.
                  
Voorzitter. 60% van de Nederlanders wil dat betaald werk en taken thuis gelijkwaardiger
                     verdeeld worden tussen partners. Als deze verlofregeling daaraan kan bijdragen, is
                     dat goed. Dat wachten dan we maar even af. Maar de VVD wil graag meer ambitieuze en
                     effectieve maatregelen, zoals meer verdienen als je meer uren werkt, die ervoor zorgen
                     dat vrouwen een onafhankelijker positie kunnen innemen in ons land. Daar zal ik mij
                     de komende periode met hart en ziel voor blijven inzetten.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tielen. De heer Kwint heeft een interruptie.
De heer Kwint (SP):
Ja, want ik vond dat de VVD een mooi verhaal had over de toegankelijkheid van regelingen.
                     Het moet een beetje te begrijpen zijn en met gezond verstand moet je, als je aan een
                     inschrijfformulier begint, bij voorkeur ook het einde halen, anders heeft het niet
                     zo veel zin. Ik ben het daar heel erg mee eens, maar toegankelijkheid is breder dan
                     dat. Toegankelijkheid gaat ook over: kun je het betalen? Daar zit de grote zorg van
                     mijn fractie, namelijk: als 50% tot 70% van het loon doorbetaald wordt, dan zal dat
                     voor iedereen tot grosso modo 140% van het minimumloon betekenen dat zij in inkomen
                     erop achteruitgaan wanneer zij ervoor kiezen om ouderschapsverlof op te nemen. Hoe
                     voorkomen wij nou, vraag ik de VVD, dat deze regeling uiteindelijk vooral een leuk
                     extraatje wordt voor de gezinnen die het toch al vrij eenvoudig kunnen missen, die
                     weinig merken van die inkomensachteruitgang? Hoe voorkomen we dat mensen met een lager
                     inkomen uiteindelijk er simpelweg niet voor kúnnen kiezen om zorgtaken eerlijker te
                     verdelen, omdat verlof opnemen voor hen bijvoorbeeld zou betekenen dat zij met hun
                     inkomen onder het minimumloon zouden uitkomen?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik hoor meneer Kwint «een leuk extraatje» noemen. Dat lijkt mij typisch een verkeerd
                     labeltje om op dit wetsvoorstel te plakken, maar dat terzijde. Iedereen gaat erop
                     achteruit als hij dit verlof opneemt. Dat is de eigenschap van dit verlof. Het is
                     niet 100% doorbetaald. Het is redelijk planbaar en voorspelbaar. Hopelijk kunnen mensen
                     daar rekening mee houden. De vraag is hoe dat voor lage inkomens en middeninkomens
                     is; als ik het goed begrijp, is dat de vraag van meneer Kwint. Ik vind een grens heel
                     lastig, omdat je niet in de huishoudens van mensen zelf kan kijken. U legt nu de grens
                     bij een bepaald inkomensdeel. Ik denk dat het breder geldt. Nogmaals, ouderschap is
                     voor het grootste deel voorspelbaar. Je mag aannemen dat mensen daarop voorbereid
                     zijn. Vervolgens vraag ik me af – dat is misschien weer een vraag terug – hoe het
                     verschil bij de huidige regelingen is en hoe de verschillen zijn bij de regelingen
                     waar al 50% of 70% wordt doorbetaald op grond van cao-afspraken. Ik zie daar heel
                     weinig cijfers over. Dat is ook de reden waarom ik bij de Minister vraag om juist
                     dit soort kennis, waar u een aantal veronderstellingen doet die niet per se waar of
                     onwaar zijn. Volgens mij moeten we daar beter grip op hebben om de goede keuzes te
                     kunnen maken.
                  
De heer Kwint (SP):
Volgens mij zijn die veronderstellingen niet zo heel ingewikkeld; daar hoef je geen
                     Einstein voor te zijn. Als je minder geld hebt, heb je minder geld om uit te geven.
                     Dat is de veronderstelling die onder mijn vraag ligt. Dat lijkt mij geen buitengewoon
                     wild wereldvreemd concept. Natuurlijk is ouderschap planbaar, maar – ik kan mij op
                     enige persoonlijke ervaring beroepen – het is al duur zat, zeker aan het begin. Je
                     kan je niet voorstellen wat je allemaal in huis moet halen voor zo'n klein kind. Je
                     denkt dat het niet zoveel ruimte inneemt, maar dat valt in de praktijk behoorlijk
                     tegen. Als het opnemen van verlof betekent dat je bijvoorbeeld onder het minimumloon
                     uitkomt, in een tijd die sowieso al duurder is, dan is het toch niet zo heel gek om
                     te veronderstellen dat dat ertoe gaat leiden dat mensen besluiten om weer zo snel
                     mogelijk aan het werk te gaan? Dat is niet omdat ze niet na willen denken over een
                     betere verdeling van zorgtaken, maar dat is simpelweg omdat ze het geld nodig hebben.
                     Dan wordt een groep uitgesloten waarvoor het juist belangrijk is ook de kans te krijgen
                     om dat verlof op te nemen en de zorgtaken te verdelen. Dat is niet bewust en niet
                     omdat ze niet in aanmerking komen voor de regeling, maar gewoon omdat ze het niet
                     kunnen betalen.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
En wat is uw vraag precies?
De heer Kwint (SP):
Zouden we dat niet moeten repareren vandaag?
Mevrouw Tielen (VVD):
Nee. De VVD vindt niet dat we dat moeten repareren. Er worden zo veel veronderstellingen
                     en omstandigheden door meneer Kwint aangevoerd. Daar ga ik niet zomaar in mee. Het
                     gelijker verdelen van werk en zorgtaken betekent niet altijd dat je daar verlof voor
                     moet opnemen. Sterker nog, ik vraag mij af of dat eraan bijdraagt. Er zitten zo veel
                     dingen in dat simpele antwoord op de simpele vraag van meneer Kwint of we dat verschil
                     niet moeten repareren. Daarop is het antwoord: nee.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Een mooie bijdrage van mevrouw Tielen. Wat mij vooral aansprak, is dat ze toch nog
                     een keer nadrukkelijk terugkwam op de mkb-toets. Dat viel ons ook op. Als ik kijk
                     naar de financiering van het hele voorstel – ik denk dat de mkb-toets met name op
                     de regeldruk ziet – zie je dat twee derde door de werkgevers moet worden opgebracht.
                     Als je dat combineert met deze tijd, die al best heel lastig is voor ondernemers –
                     dat zijn vaak de werkgevers, zeker als het gaat om de kleine ondernemers – dan denk
                     ik: nou, ik zie daar iets opdoemen wat het nóg lastiger maakt voor bedrijven, niet
                     alleen qua regels maar ook qua financiering. Hoe kijkt mevrouw Tielen daartegen aan?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
De mkb-toets heb ik nu inderdaad vooral in verband gebracht met de regeldruk; dat
                     klopt. Heel eerlijk gezegd denk ik dat dat ook het makkelijkst te toetsen is. Zoals
                     ik al zei, is het best wel een dure regeling. Het gaat om 360 miljoen euro structureel.
                     Dat zul je ergens vandaan moeten halen. Het voorstel om deels gezinnen en deels de
                     werkgever te belasten kan volgens mij een redelijk eerlijke deal zijn, zeker als je
                     weet dat het werkt. Vanuit de kringen van de mkb'ers heb ik zelf ook wel de vraag
                     gehoord of het dan wel eerlijk is en of dit het goede moment is. Ik denk dat we open
                     moeten staan voor die kritiek. Tegelijkertijd geldt dat natuurlijk voor iedereen die
                     het op moet brengen. Ik kan deze verdeling uitleggen, maar ik heb wel hetzelfde kritische
                     gevoel erbij als meneer Stoffer.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ook nog even over die mkb-toets. Ik heb meer een informerende of belangstellende vraag.
                     Ook wij hadden naar aanleiding van het verslag de vraag gesteld waarom die niet is
                     toegepast. We hebben kennis genomen van het antwoord van de Minister, namelijk: ik
                     ga dat ook niet doen. Mevrouw Tielen hoor ik nu zeggen: laten we dat nu toch alsnog
                     doen. Hopelijk gaan we de wet nu aannemen. Wat doen we dan nog met de eventuele effecten
                     van die toets? Hoe ziet zij dat? Ik hoorde haar iets zeggen over implementatie. Kunt
                     u dat nader toelichten?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Mij gaat het er vooral om of het straks voor de mkb'er begrijpelijk is wat er van
                     hem wordt verwacht. We leggen eigenlijk de hele aanvraag neer bij de werkgever, dus
                     bij de ondernemer. Die heeft daar nu ook al mee te maken, maar de vraag is: weten
                     we eigenlijk wel of die ondernemer dat nu goed snapt? Ik spreek echt mkb'ers die zeggen
                     dat ze geen hr-afdeling hebben, dat ze het ingewikkeld vinden en er ook ander personeel
                     voor moeten aannemen en dergelijke. Dus laten we dat nou eens in kaart brengen en
                     de mensen van het ministerie in contact brengen met de mkb'ers die ermee moeten werken,
                     zodat het in ieder geval toegankelijk en begrijpelijk is voor mkb'ers. Dat is mijn
                     doel met name.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Mijn vraag aan de VVD is als volgt. De richtlijn spreekt over «passend betaald ouderschapsverlof»
                     en «behoorlijke levensstandaarden». Vindt u de helft van 110% – laat ik boven het
                     minimumloon gaan zitten – een behoorlijke levensstandaard?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik vind het heel lastig om dat soort vragen te beantwoorden. Ik zei net in het interruptiedebatje
                     met de heer Kwint ook al dat er heel veel omstandigheden aan vastzitten. We proberen
                     het nu plat te slaan op getallen, maar het is niet plat te slaan op getallen. De richtlijn
                     gaat ervan uit dat wij net als alle andere lidstaten in Europa een deel van het ouderschapsverlof
                     betaald moeten maken, zodat de taken gelijkelijker verdeeld kunnen worden. Daar zit
                     een minimum van 40% aan en verder – gelukkig! – wordt het aan het land gelaten hoe
                     dat precies in te richten. Ik denk, heel eerlijk, dat we nog lang niet genoeg weten
                     over wat «passend» is. Dus volgens mij is dit een goede manier om ermee te beginnen
                     en het dan heel goed en kritisch te evalueren. Dan kunnen we op basis daarvan wellicht
                     nóg passender dingen doen in de toekomst.
                  
De voorzitter:
Akkoord. Dan geef ik het woord aan de heer Stoffer namens de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Juist in deze coronatijd zien we wat echt telt: aandacht en tijd
                     voor de mensen om ons heen. De wet die we vandaag bespreken, wil het evenwicht tussen
                     werk en privéleven verbeteren, onder andere door betaald ouderschapsverlof in te voeren.
                     De SGP vindt het goed dat er oog is voor de moeilijkheid om werk en zorgtaken te combineren;
                     dat valt bepaald niet altijd mee. Maar toch hebben we wel enkele bedenkingen bij het
                     voorstel. Want opnieuw komt de Europese Commissie met een richtlijn onder het motto:
                     de superstaat EU weet wat goed voor u is. Hiermee gaat ze rechtstreeks in tegen de
                     nationale bevoegdheden van de lidstaten. Als SGP blijven wij ons hiertegen verzetten.
                  
In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de Minister nogmaals aan dat hij
                     niet overtuigd is van de subsidiariteit van het voorstel en ook de proportionaliteit
                     werd deels negatief beoordeeld. Het voorstel grijpt dus te sterk in op de nationale
                     regelgeving. Mijn vraag aan de Minister is wat het kabinet gaat doen aan het feit
                     dat de Europese Commissie keer op keer met voorstellen komt waarmee zij feitelijk
                     haar boekje te buiten gaat. Een antwoord in de trant van «we zijn demissionair, dus
                     de volgende ziet het maar», is mij iets te kort voor de bocht. Zeker gezien de politieke
                     kleur van de Minister, die in het kabinet niet telt, verwacht ik wel een visionair
                     antwoord op deze vraag.
                  
Met dit voorstel is veel geld gemoeid, met name vanwege de betaling van het ouderschapsverlof.
                     De kernvraag is natuurlijk wel of we dit verlof ook op deze manier hadden uitgebreid
                     als het niet per se moest van de EU. Ik ben daar nog niet direct van overtuigd.
                  
Deze wet zorgt ervoor dat ouders recht krijgen op negen weken ouderschapsverlof tegen
                     een uitkering van 50% van hun loon. Dat klinkt mooi, en het is ook belangrijk dat
                     ouders er kunnen zijn voor de opvoeding van hun kind, maar de vraag is wel wie dit
                     gaat betalen. Zojuist bleek al uit het interruptiedebatje met de VVD dat twee derde
                     bij de werkgevers vandaan moet komen en dat de belastingbetaler voor het overige bijdraagt.
                     Het is dus gewoon een forse lastenverzwaring en dat vinden wij als SGP best heel ver
                     gaan. En dan is het ook nog niet eens duidelijk of dit wetsvoorstel het gewenste –
                     tenminste: het door velen gewenste – effect zal hebben.
                  
Vooral voor kleine werkgevers is het mijns inziens lastig dat de verlofregelingen
                     op sommige punten fors worden uitgebreid. Ze moeten dan tijdelijk een goede kracht
                     van toch al een klein team missen. En dat is niet het enige, want dat is misschien
                     nog wel te organiseren. Maar werkgevers worden ook nog eens opgezadeld met extra administratieve
                     lasten. Ze moeten een aanvraag voor een uitkering doen bij het UWV, terwijl ze daar
                     verder eigenlijk geen baat bij hebben. Is de Minister het met ons eens dat het onwenselijk
                     is dat bedrijven een soort tussenpersoon worden, zeker voor die kleine ondernemingen?
                     En moeten organisaties bij uitbetaling van een uitkering dit bedrag voorschieten voordat
                     ze uiteindelijk van het UWV de vergoeding ontvangen? Zeker in deze crisistijd zitten
                     heel veel organisaties krap bij kas, en buiten crisistijd is dat bij een aantal ook
                     gewoon het geval. Kan het niet zo geregeld worden dat de medewerker zelf de aanvraag
                     bij het UWV indient, zodat de werkgever geen, in mijn ogen, onnodige schakel in het
                     aanvraagproces is? Graag daarop een reactie.
                  
Terecht wordt van verschillende kanten aangegeven dat er een oerwoud aan verlofregelingen
                     is ontstaan. Kan er niet werk gemaakt worden van een veel eenvoudigere en eenduidigere
                     verlofregeling? Dat geeft duidelijkheid en minder gedoe voor werkgevers en voor werknemers,
                     die vaak door de bomen het bos niet meer zien.
                  
Op grond van de Wet flexibel werken hebben werknemers het recht om de werkgever te
                     vragen de arbeidsduur, de werktijden of de arbeidsplaats aan te passen. Dat geldt
                     niet voor een werkgever met minder dan tien werknemers in dienst. De Minister geeft
                     aan dat deze werkgevers wel een regeling moeten treffen met betrekking tot het recht
                     van de werknemers om de arbeidsduur aan te passen. Wat houdt dat concreet in? Hoe
                     ziet de Minister dat voor zich? In het geval dat een werkgever een verzoek om aanpassing
                     weigert, moet hij daarvoor een reden opgeven. Dat lijkt me niet onlogisch, maar in
                     het wetsvoorstel is vastgelegd dat dit schriftelijk moet gebeuren terwijl de richtlijn
                     dit niet verplicht. In een kleine organisatie is het toch ook begrijpelijk als dat
                     gewoon mondeling plaatsvindt zonder dat daar allerlei papieren rompslomp aan verbonden
                     wordt? Ook graag daar een reactie op.
                  
Dan een punt waar we op inhoud tegenaan lopen. De SGP heeft namelijk ook bedenkingen
                     bij de geest van dit wetsvoorstel. Wat me opvalt, is dat de motieven voor het wetsvoorstel
                     vooral gericht zijn op emancipatie en waardering van betaald werk. De regering wil
                     een cultuuromslag bewerkstelligen, zodat het normaal wordt voor mannen om ouderschapsverlof
                     op te nemen – ik denk: ja, daar kun je toch zelf voor kiezen – en uiteindelijk ook
                     om meer zorgtaken op zich te nemen. Kortom, ik heb de indruk dat de regering verplicht
                     vrouwen de arbeidsmarkt wil opjagen nu dat vanuit belastingregelgeving niet gelukt
                     is.
                  
Voorzitter. U kent de SGP als een warm pleitbezorger van de keuzevrijheid voor gezinnen,
                     voor vrouwen en daarmee uiteindelijk volgens mij ook voor mannen. Daarom de volgende
                     vraag. Vindt de Minister dat niet net als de SGP heel erg betuttelend? Is hij het
                     niet met mij eens dat het maar de vraag is of er zo meer mannen gebruik gaan maken
                     van de ouderschapsverlofregeling? Verwacht de Minister niet dat bij een compensatie
                     van 50% van het dagloon ouders alsnog de afweging maken hoe dit inkomstenverlies het
                     best financieel gedragen kan worden? Daardoor zal toch meestal de minstverdienende
                     partner of de partner met een parttimedienstverband het verlof gaan opnemen.
                  
Dan een punt dat met name de SP en ook anderen – lof daarvoor – hebben gemaakt: dat
                     mensen die krapper bij kas zitten vaak niet de financiële ruimte hebben om verlof
                     tegen een uitkering van 50% van hun loon op te nemen, omdat ze dan alsnog veel inkomsten
                     mislopen. Is het kabinet het met de SGP eens dat het onwenselijk is dat deze regeling
                     in de praktijk daarom minder toegankelijk is voor mensen uit lage-inkomensgroepen
                     of eenverdieners? Hoe kan de toegankelijkheid van deze regelingen ook voor hen vergroot
                     worden, zodat dit niet alleen een verlofregeling is voor mensen met hoge inkomens?
                  
Ook de individuele benadering is ons een doorn in het oog, want wij willen juist af
                     van die individualistische benadering. Daarom pleiten we voor een gezamenlijk recht
                     op ouderschapsverlof voor beide ouders. De Minister geeft in de nota naar aanleiding
                     van het verslag aan dat dit nu juist de ongelijke opname door ouders versterkt, maar
                     is dat dan een probleem? Ouders kunnen toch heel goed daar zelf een weloverwogen keuze
                     in maken? Keuzevrijheid binnen het gezin. In de reactie van het kabinet op de wetenschappelijke
                     toets lees ik dat ouders zelf vrij moeten kunnen beslissen of en wanneer betaald ouderschapsverlof
                     wordt opgenomen, zodat dit zo goed mogelijk aansluit bij hun persoonlijke situatie.
                     Waarom geldt dit dan ook niet voor de vraag wie van de ouders dat verlof opneemt?
                  
Voorzitter, tot slot nog één punt. We hebben een heel aantal goede verlofregelingen
                     in Nederland, die misschien beter georganiseerd kunnen worden, maar ze zijn er wel.
                     Maar wat de SGP betreft ontbreekt er één belangrijke regeling in dit rijtje: het rouwverlof.
                     Daarom houdt de SGP samen met GroenLinks al langer een pleidooi hiervoor. Mevrouw
                     Van Exel is een petitie gestart om het rouwverlof op de kaart te zetten. Ze is ervaringsdeskundige,
                     omdat ze én haar man én haar dochter verloor. Al meer dan 20.000 mensen vinden ook
                     dat er meer moet gebeuren en ondertekenden de petitie. Ik hoop natuurlijk dat dat
                     de 40.000 gaat halen, zodat het ook behandeld gaat worden in het parlement.
                  
Bij de begrotingsbehandeling gaf de Minister aan een onderzoek te starten naar rouwverwerking
                     en verzuim door rouw. Mijn vraag is of hij kan aangeven hoe ver het is en wanneer
                     we de eerste resultaten kunnen ontvangen. Want iets wat in onze ogen echt onderbelicht
                     is en toch onze volle aandacht verdient, zijn werkende ouders die te maken krijgen
                     met een miskraam of een doodgeboorte. Terwijl ze net hun kindje verloren en de rauwe
                     klap van dit verdriet nog diep voelen, wordt de werknemer vaak alweer verwacht op
                     de werkplaats, voor de klas, op kantoor of waar dan ook. En wat ik mooi vond, dat
                     triggerde mij, was dat het parlement van Nieuw-Zeeland onlangs unaniem in heeft gestemd
                     met een wetsvoorstel voor betaald verlof voor deze rouwende ouders. In Nederland melden
                     mensen zich nu soms ziek om dat verdriet toch te kunnen verwerken. Als SGP zeggen
                     we, met GroenLinks: laten we het verdriet van deze ouders serieus nemen. Mijn vraag
                     is dan ook aan de Minister of hij dit onderwerp daarom wil betrekken bij het aangekondigde
                     onderzoek naar rouwverwerking en de reactie van het kabinet daarop. Ik zou zeggen:
                     laten we het rouwverlof nu echt gaan regelen, ook voor deze ouders, want de impact
                     van verlies is gewoon immens.
                  
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Palland namens de fractie van het CDA.
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. In onze gezinnen en families zorgen we voor elkaar en zijn
                     we thuis. Het gezin, in welke samenstelling dan ook, is de plek waar je opgroeit en
                     alles leert wat je later nodig hebt. Juist dat thuis staat vaker onder druk. Onder
                     andere door het spitsuurmoment, een bekend fenomeen. Voor jonge gezinnen is de combinatie
                     van werken en zorgen topsport. Vandaag de dag komt daar door corona ook geregeld nog
                     eens een taak als thuisleraar of -opvang voor je kinderen bij voor vele ouders. Het
                     is permanent spitsuur en daardoor is er weinig tijd voor elkaar. Daarom is het goed
                     dat er de afgelopen periode stappen zijn gezet in verlofregelingen, met onder andere
                     de Wieg.
                  
Vandaag ligt er een aanvullende stap voor in het ouderschapsverlof. We behandelen
                     een aantal wetswijzigingen in verband met de implementatie van de Europese richtlijn
                     die voor meer evenwicht tussen werk- en privéleven voor ouders en mantelzorgers moet
                     gaan zorgen. Het CDA beschouwt dit als een belangrijke stap in de richting van een
                     betere balans tussen werk en privé. Allereerst wil ik de Minister en zijn ambtenaren
                     bedanken voor de gegeven antwoorden naar aanleiding van de schriftelijke ronde.
                  
Voorzitter. Nog steeds is er in Nederland een ongelijke verdeling van betaald werk
                     en onbetaalde zorg. Bijvoorbeeld bij de zorg voor kinderen tussen mannen en vrouwen,
                     waarbij vrouwen nog steeds het overgrote deel van de zorgtaken op zich nemen en waarbij
                     een infrastructuur en een cultuur rondom zorgtaken vrouwen disproportioneel benadeelt.
                     Het is goed dat we met dit wetsvoorstel de ongelijkheid voor een deel terugdringen
                     en gezinnen faciliteren. Door het scheppen van de juiste randvoorwaarden moet het
                     vanzelfsprekender worden dat mannen en vrouwen taken verdelen, samen keuzes maken
                     en het voor vrouwen vanzelfsprekender is dat ook zij, zonder schuldgevoel, hun werkzaamheden
                     kunnen vervolgen na de geboorte van een kind.
                  
De wet stelt ouderschapsverlof voor tegen 50% loon. Dit komt bovenop de Wieg, die
                     aanvullend geboorteverlof tot vijf weken mogelijk maakt tegen een vergoeding van 70%
                     van het salaris. Een aantal betrokken advies- of belangenorganisaties hebben gepleit
                     voor een hoger percentage. Dit zal het gebruik van het ouderschapsverlof doen toenemen.
                     Het wordt dan aantrekkelijker om gebruik ervan te maken of beter bereikbaar voor lagere
                     inkomensgroepen en éénverdieners, en daar zouden we toch naar moeten streven. Hoe
                     ziet het kabinet dit? Is ook overwogen om de hoogte van de regeling inkomensafhankelijk
                     te maken of bijvoorbeeld te koppelen aan een minimumbedrag, zoals in België?
                  
Het verlofstelsel wordt er met deze wetswijziging niet eenvoudiger op. Collega's benoemden
                     dat ook al. 100% doorbetaling, 70% doorbetaling, een deel 50%, en een en ander kan
                     nog weer iets positiever zijn, afhankelijk van cao's die gelden. Daarnaast zijn er
                     diverse kindregelingen. De Minister heeft eerder aangegeven de kindregelingen te willen
                     vereenvoudigen. Dat zou ook mensen met een smalle beurs meer tegemoet moeten komen.
                     Hoe staat het daarmee?
                  
Voorzitter. In het SER-advies Optimalisering verlof na geboorte kind wordt bepleit
                     om in de financieringsregeling de overheidsverantwoordelijkheid tot uiting te laten
                     komen en het wetsvoorstel niet te dekken door een verhoging van de Aof-premie. Hoe
                     kijkt de Minister daartegen aan? Wat het CDA betreft monitoren we vooruitlopend op
                     de invoering en de evaluatie van het wetsvoorstel het te verwachten gebruik door middel
                     van groepen ouders voor en na de wetswijziging te vergelijken, omdat er nog beperkt
                     inzicht is in het gebruik van de Wieg en er ook andere regelingen zijn. Zo kan men
                     in de komende jaren meerdere malen nauwgezet de effecten volgen en kan eventueel op
                     korte termijn nog bijgestuurd worden. In ieder geval willen we periodiek zien of ouders
                     met een laag inkomen gebruikmaken van deze regeling en, zo ja, wat de duur, hoogte
                     en periode van het verlof is. Ook willen we dat daarbij naar de samenhang tussen het
                     gebruik van de diverse regelingen wordt gekeken.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Palland, u heeft een interruptie van de heer Kwint. Ik wachtte tot het einde
                     van het blokje, maar dat duurde wat langer.
                  
De heer Kwint (SP):
Het mooie is dat mevrouw Palland aan het eind van haar blokje weer precies terugging
                     naar het punt waar ik haar een vraag over wilde stellen. Dat valt dus helemaal op
                     z'n plek op deze manier. Het CDA legt de Minister de volgende vragen voor. Waarom
                     is er bijvoorbeeld niet gekozen voor een minimum, zoals in België? Kan iedereen met
                     een verschillend inkomen wel gelijkelijk gebruikmaken van die regeling? Die zorg delen
                     wij. Maar ik zou de vraag ook om willen draaien: wat denkt het CDA hiervan? Is het
                     CDA ervan overtuigd dat dat niet nodig is of kunnen wij er vandaag nog voor zorgen
                     dat er wel zo'n minimumbedrag komt?
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Dat is best een terechte vraag. Dat is ook best een worsteling die voorligt. Ik heb
                     benoemd in de inleiding dat dit een belangrijke stap voorwaarts is. We gaan van 0%
                     betaling voor negen weken naar 50%. Dat komt boven op de aanvullingen die we de afgelopen
                     periode al hebben gedaan met 70% voor die eerste vijf weken. Daarmee zetten we dus
                     echt stappen en maken we het ook beter toegankelijk voor een hele grote groep mensen.
                     De vraag is of dit nu voldoende is, naast het feit dat er nog verschil zit in al die
                     percentages. Met die vraag worstelden wij ook voor de verkiezingen. Toen hebben we
                     eerlijk tegen elkaar gezegd: moeten we dit nu behandelen of niet? Toen hebben we met
                     elkaar besloten om het controversieel te verklaren. We zetten hiermee een stap vooruit,
                     maar het is goed om toch nog eens te kijken of dat anders zou moeten. Daar moeten
                     we dan ook een degelijke dekking onder leggen en keuzes in maken. Aansluitend bij
                     wat ik tussen de regels door lees van wat de Minister aangeeft, zetten we hiermee
                     de structuur neer en behandelen we dit nu, zodat er voldoende tijd is voor de uitvoeringsorganisaties
                     om die structuur goed in te regelen. Ik ben er een voorstander van om dat tijdig te
                     doen, want die verplichting rust ook op ons met de implementatie van de Europese richtlijn.
                     Dan denk ik dat het goed is om hier in een vervolg nog eens een keer goed naar te
                     kijken.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik ben het er al snel mee eens dat we de tijd moeten nemen voor de invoering. Maar
                     hoe goed je de structuur ook neerzet, dat betekent uiteindelijk niet dat mensen meer
                     geld in hun portemonnee krijgen. Dat zorgt alleen voor een goede uitvoering. Waar
                     onze angst zit, is dat je een groot deel van de mooie, nobele doelen die deze richtlijn
                     en de uitvoering daarvan in een wet hebben, tenietdoet wanneer je ervoor zorgt dat
                     die regeling de facto voor een fors deel van de mensen onbetaalbaar is. We hebben
                     toch geen evaluatie over drie jaar of zo nodig om te bedenken dat als mensen minder
                     geld overhouden, ze minder makkelijk in staat zullen zijn om van zo'n regeling gebruik
                     te maken?
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Dat geldt natuurlijk voor al die regelingen. Dan is ook de vraag hoe hoog je dat percentage
                     legt. Ik zie ook een amendement van uw kant met 100%. Dat gaat nog een paar stappen
                     verder. We zetten nu al een behoorlijke stap door van 0% naar 50% doorbetaling te
                     gaan. Daardoor maken we het voor een hele grote groep al beter bereikbaar en toegankelijk.
                     Die stap ligt hier nu voor. Dat vind ik een belangrijke eerste stap. Daarnaast gunnen
                     we de uitvoeringsorganisaties nu de tijd om de juiste infrastructuur neer te leggen.
                  
De voorzitter:
Helder. Dan heeft u nog een interruptie van mevrouw Maatoug van GroenLinks.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Vanuit GroenLinks snappen wij heel erg de worsteling. Dank ook voor de openheid daarover.
                     Tegelijkertijd – gun mij even om in mijn nieuwe rol te komen – zijn we dit nu aan
                     het behandelen, juist in acht nemend dat de uitvoering niet goed uitlegbaar en ingewikkeld
                     is. Zouden we het dan niet juist in één keer goed moeten doen, zodat heel begrijpelijk
                     is wat het percentage is en we niet nog een keer een verandering krijgen in de toekomst?
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ik denk dat wij daar best nog even de tijd voor kunnen nemen. Dat lees ik eigenlijk
                     ook een beetje tussen de regels door, maar ik hoor daar ook graag een reactie van
                     de Minister op. Hier is heel veel geld mee gemoeid. Dat verdient een deugdelijke dekking.
                     Ik denk dat dat ook goed doorgerekend moet worden. Dat vraagt inspanningen van diverse
                     partijen, die daar wellicht het gesprek over gaan voeren. Hoe logisch het ook klinkt,
                     ik vind het dan toch wat te kort door de bocht om dat zo even te regelen en te zeggen:
                     laten we nu zaken doen en het percentage ophogen.
                  
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter. Het CDA zou graag zien dat bij de evaluatie ook gekeken wordt naar de
                     neveneffecten van dit wetsvoorstel, zoals een kleine verhoging van het kindertal,
                     het gegeven dat het aanbieden en opnemen van ouderschapsverlof grotere gevolgen heeft
                     voor kleine dan grote werkgevers, en het feit dat zzp'ers geen gebruik kunnen maken
                     van deze regeling, waardoor gelijke behandeling alleen onder werknemers wordt bevorderd.
                  
Tot slot, voorzitter. In de huidige wet- en regelgeving is het mogelijk om ouderschapsverlof
                     op te nemen totdat het kind 8 jaar is. Maar er kunnen zich ook in de leeftijd van
                     8 tot 18 jaar genoeg situaties voordoen waarin ouders tijdelijk minder willen werken
                     om extra tijd te hebben voor en met hun kinderen, bijvoorbeeld in een nieuwe fase
                     als kinderen naar de middelbare school gaan, voor hulp bij thuisonderwijs of voorbereiding
                     op examens of begeleiding in de puberteit en daarmee verwante vraagstukken. Die signalen
                     en de wens om daar ruimte voor te hebben, bereiken ons van verschillende kanten. Daarom
                     heeft het CDA een amendement ingediend waarmee het mogelijk wordt om het deel onbetaald
                     ouderschapsverlof op te nemen voor ouders met kinderen in de leeftijd tot 18 jaar.
                  
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
O, u was aan het einde van uw betoog. U heeft nog een interruptie van mevrouw Tielen
                     namens de VVD.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik hoor het CDA – en dat spreekt mij aan – zeggen dat het gemonitord en onderzocht
                     moet worden om te zien wat de daadwerkelijke effecten zijn. Maar ik hoor vooral: het
                     gebruik in relatie tot de inkomenshoogte, de neveneffecten op het kindertal en de
                     invloed op werkgevers. Daarmee suggereert mevrouw Palland eigenlijk dat betaald ouderschapsverlof
                     per definitie leidt tot een betere en meer gelijke verdeling tussen partners als het
                     gaat om betaald werk en zorg. Of begrijp ik dat verkeerd?
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ik had die conclusie daar persoonlijk niet aan verbonden. De vraag is meer: wat is
                     het effect van deze voorstellen, gelet op het gebruik van de regeling, en wat doet
                     dat in het gebruik, afhankelijk van inkomenssituaties en dergelijke? Ik had daar niet
                     de conclusie aan verbonden dat dat per definitie leidt tot een meer gelijke verdeling,
                     maar misschien kan mevrouw Tielen daar nog een toelichting op geven.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Nou, mevrouw Tielen zou dat effect ook graag willen zien. Als het CDA toch pleit voor
                     inzicht in wat de regelingen voor effecten hebben, dan zou ik dat graag mee willen
                     nemen. Daar ging het ook een beetje over in de interruptiedebatjes. Het lijkt wel
                     alsof het met betaald ouderschapsverlof allemaal beter en gelijker verdeeld wordt,
                     maar we zien in de praktijk dat dat niet zo is. Als het buitenlands wetenschappelijk
                     onderzoek iets laat zien, dan is dat in het aantal uren huishoudelijke taken van de
                     vader, maar verder eigenlijk niet. De moeder gaat er niks minder van doen, dus de
                     vraag is eigenlijk of het dan het geld waard is. Ik denk dat mevrouw Palland en ik
                     allebei die inzichten zouden willen hebben.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ja, dat klopt. Dat lijkt mij heel nuttig. Nu begrijp ik de interruptie van mevrouw
                     Tielen ook beter. Er zit bij mij wel een kleine veronderstelling in: op het moment
                     dat je het gedeeltelijk betaalt, dan doet dat ook iets met het gebruik daarvan door
                     de niet-barende partner; laat ik het maar zo formuleren. Die veronderstelling heb
                     ik, maar het lijkt mij vooral goed om de effecten daarvan in kaart te brengen.
                  
De voorzitter:
Helder. Dan geef ik het woord aan mevrouw Maatoug namens GroenLinks. O, meneer Stoffer
                     heeft ook een interruptie. Excuus.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ik zat de verslagen nog eens een beetje te lezen en toen zag ik een hele mooie vraag
                     van het CDA, namelijk om die regelingen uit te breiden tot 18 jaar. Ik had daar zelf
                     nooit over nagedacht. Het ging volgens mij niet om het groter maken van de regeling,
                     qua omvang. Ik heb nergens kunnen vinden waarom die afgetopt wordt op 8 jaar, maar
                     dat zal wel iets te maken hebben met praktische zorgen. Toen dacht ik: hé, dat is
                     mooi, want je verbreedt het van de zorg voor naar het welzijn van kinderen. Mijn vraag
                     is: gaat het CDA nog iets doen qua voorstellen om de wet hierop te verbeteren? Want
                     ik neig er best naar om dan mee te doen. Mijn vraag is eigenlijk: gaat daar nog een
                     vervolg op komen?
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Zeker. Daar sloot ik mee af, maar dat is blijkbaar tussen wal en schip beland bij
                     de heer Stoffer. Wij hebben inderdaad een amendement voorbereid om het recht op het
                     onbetaalde deel van het ouderschapsverlof te verlengen tot de leeftijd van 18 jaar.
                     Dat wijzigt niks aan de omvang van het ouderschapsverlof, maar ouders worden dan langer
                     in staat gesteld om daar aanspraak op te maken. Dat is overigens mede ingediend door
                     de ChristenUnie. Ik zou het uiteraard toejuichen als ook de SGP zich daaraan wil verbinden.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ik merk dat ik beter op moet letten, zelfs tot aan het einde van de bijdrage. Dank
                     voor het antwoord. Ik ga er serieus naar kijken, want ik vond het echt een mooi voorstel.
                  
De voorzitter:
Dank u, meneer Stoffer. Dan geef ik nu wel het woord aan mevrouw Maatoug namens GroenLinks.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal meteen even goed gaan zitten, zodat ik goed te verstaan
                     ben.
                  
Dit is een bijzonder debat voor mij, want dit is mijn eerste debat en het is ook meteen
                     wetgeving. Dat is volgens mij heel bijzonder in deze periode. Als ik de inbrengen
                     tot nu toe hoor, dan denk ik dat we het algemene doel, de combinatie van ouder zijn
                     en zorg, allemaal onderschrijven. Ik wil dan ook beginnen met het geven van complimenten
                     aan de Minister en het ministerie voor het voorleggen van deze wet, zeker in het afgelopen
                     drukke coronajaar. Dank daarvoor.
                  
Tegelijkertijd, bij het lezen van de stukken, had de GroenLinksfractie ook wel een
                     beetje een dubbel gevoel. Ik hoor in de inbrengen al een paar keer de vraag waarom
                     we het hier nu eigenlijk over moeten hebben. In de ideale situatie hadden we onze
                     zaakjes op orde en zouden we helemaal niks hoeven doen bij een nieuwe richtlijn. Dan
                     zouden wij in Nederland onze verlofregeling immers al goed op orde hebben. GroenLinks
                     zit hier ook een beetje met de gedachte dat dat wel jammer is. Vanuit dat stukje teleurstelling
                     houd ik mijn inbreng en heb ik een aantal vragen voor de Minister. Ik ben vergeten
                     te zeggen dat mij inbreng ook namens de PvdA is; dat maakt het ook bijzonder.
                  
De centrale vraag aan de Minister is de vraag die we aan het eind van het debat allemaal
                     beantwoord moeten hebben: regelen we hiermee passend ouderschapsverlof en betaald
                     ouderschapsverlof en voldoet het aan die behoorlijke levensstandaard? Als ik de stukken
                     lees die we toegestuurd hebben gekregen, dan zijn er twee punten waar ik me toch wel
                     zorgen over maak.
                  
Allereerst geeft de Minister zelf aan dat vanwege de arbeidsmarkteffecten lagere-inkomensgroepen
                     in hun verwachtingen minder gebruik zullen gaan maken van deze regeling. Dat is dus
                     de verwachting die we nu al hebben. In antwoord op vragen van de SP-fractie wordt
                     ook aangegeven dat er een groep zal zijn die onder het bestaansminimum zal uitkomen.
                     Dat roept bij ons de vraag op of we daarmee voldoen aan de richtlijn. Dat is de vraag
                     die ik net ook aan de VVD-fractie stelde. Juist voor deze groep lijkt het ons heel
                     belangrijk dat financiële middelen geen rol spelen bij de overweging om samen de zorgtaken
                     binnen een gezin op te pakken. Ik hoor graag van de Minister hoe hij dat weegt en
                     waarom daar zo voor gekozen is. Laat duidelijk zijn: er ligt een amendement van mijn
                     collega de heer Smeulders. Voor ons is het heel belangrijk dat keuzevrijheid betekent
                     dat financiële middelen geen doorslaggevende rol spelen; daarom kiezen wij voor 100%.
                  
Om het goed te begrijpen als GroenLinks vraag ik de Minister waarom er nu gekozen
                     is voor die 50%. Want als we de stukken goed lezen zien we een worsteling en een weging.
                     Ik herken de worsteling die de collega van het CDA aanduidt. Aan de ene kant wordt
                     er gezegd: het is meer dan niets. Dat zien we ook: 50% is beter dan nul; daar is niks
                     tegen in te brengen. Toch zien we dat er in alle andere regelingen, ook in andere
                     regelingen bij de sociale zekerheid, vaak voor 70% wordt gekozen. Waarom wordt er
                     dus ook hier niet gekozen voor 70%? Waarom is hier echt een andere afweging gemaakt
                     dan bij andere regelingen, ook binnen de verlofregelingen?
                  
Ik vind het interessant dat er in dit debat tot dusverre heel veel gevraagd is naar
                     feiten. Dat vinden wij als GroenLinks ook heel belangrijk, maar wij waren ook heel
                     blij met de goede onderbouwing middels het ibo en de literatuurverwijzingen. Wat blijkt?
                     In heel veel andere landen wordt er al heel lang gebruikgemaakt van verlofregelingen.
                     Op het moment dat je een adequate inkomensregeling hebt ... Ik quote ook even het
                     ibo met verwijzingen naar literatuur: «Om de opname door mannen te stimuleren, moet
                     het ouderschapsverlof op een aanzienlijk niveau worden doorbetaald». In alle systemen
                     – gelukkig zijn wij niet de enigen in de wereld en Europa – zien we meer gebruik zodra
                     er een adequaat niveau is. Dat zit vaak boven de 60%, zoals we ook in de mooie tabel
                     van de Minister zien. Dus ook hier de vraag: waarom maken we niet beter gebruik van
                     de stelsels zoals ze in andere landen gelden?
                  
Voorzitter. Ik zou namens GroenLinks graag aandacht willen vragen voor drie specifieke
                     groepen, met daarbij een vraag. De eerste groep zijn de zzp'ers. Die zijn nu niet
                     opgenomen in deze regeling. Dat staat ook niet in de richtlijn, dus dat snappen we,
                     maar ik zou de Minister toch willen vragen om mee te denken en wellicht een aanzet
                     te geven voor hoe wij, als wij in het vervolg debatten gaan hebben om dat verlofstelsel
                     beter te maken, ook zelfstandigen erin mee kunnen nemen. Wat vindt de Minister een
                     verstandige eerste zet in dat opzicht? Wellicht kan hij ons ook binnen deze regeling
                     suggesties en informatie daaromtrent geven. Want ik denk dat de doelstelling van de
                     combinatie voor alle soorten werkenden geldt.
                  
Dan de tweede groep waar GroenLinks graag aandacht voor wil vragen. Net als de SGP
                     waren wij zeer verrast en hebben wij met nieuwsgierigheid gekeken naar het voorstel
                     van Nieuw-Zeeland. Er is daar de mogelijkheid gekomen om bij een miskraam of doodgeboorte
                     een aantal dagen betaald verlof op te nemen. Een miskraam is een verdrietige en ontzettend
                     ingrijpende gebeurtenis voor ouders. Mensen die dat overkomt, durven dit vaak niet
                     bespreekbaar te maken. We zien dus ook dat ze dit voor zichzelf houden. Daarom krijgen
                     ze niet altijd de juiste hulp en kunnen werkgevers hier niet goed op inspelen. GroenLinks
                     vraagt de Minister daarom om hier verder onderzoek naar te doen, ook in lijn met de
                     vragen van de SGP over het rouwverlof. Hoe kunnen we dit onderwerp, hoe pijnlijk ook,
                     toch meer bespreekbaar maken? Hoe kunnen we de kennis over dit onderwerp bij werkgevers
                     vergroten? Hebben we zicht op de wijze waarop dit in de praktijk door verschillende
                     werkgevers wordt vormgegeven?
                  
Tot slot, voorzitter. De laatste groep waar GroenLinks graag aandacht voor wil vragen,
                     zijn de huishoudelijke werkers. Bij de implementatie van deze richtlijn krijgen zij
                     opeens recht op verlof. GroenLinks vraagt zich af hoe dit zich verhoudt tot de Regeling
                     dienstverlening aan huis. Ik maak ook graag van deze gelegenheid gebruik om te vragen
                     hoe het staat met de motie die door mijn eervolle collega Smeulders is ingediend tijdens
                     de vorige begrotingsbehandeling.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Maatoug. U heeft een interruptie van mevrouw Tielen van de VVD.
Mevrouw Tielen (VVD):
Als u mij toestaat, voorzitter. Allereerst complimenten aan mevrouw Maatoug. Het lijkt
                     wel alsof u al jaren deel uitmaakt van deze commissie en dit debat. Complimenten dus
                     voor uw eerste optreden bij ons. Ik begrijp dat dat bijzonder is. Ik vind het ook
                     bijzonder. Welkom ook.
                  
U had het over de effectiviteit van verlofregelingen in die zin dat als ze betaald
                     of deels betaald worden, ze ook meer worden opgenomen. Maar laten we hier dan niet
                     een soort zelfbevlekkende successen zien? Dat doen wij volgens mij vaker in de politiek,
                     zo van «als een regeling maar veel gebruikt wordt, dan is het goed». De vraag is of
                     dat het doel is van de regeling. Het doel van de regeling is volgens mij niet dat
                     die gebruikt wordt. Het is een middel om uiteindelijk iets anders te bereiken; in
                     dit geval een gelijke verdeling van betaald werk en zorg. Is mevrouw Maatoug het dan
                     met mij eens dat er nog best weinig bewijs is dat een gelijkere verdeling van werk
                     en zorg thuis tot stand komt door verlofregelingen?
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank voor deze vraag. Wat ons opviel bij het doornemen van de stukken, is dat er veel
                     gebruik van wordt gemaakt in landen waar een ruime regeling is. Grosso modo is de
                     verdeling van zorgtaken binnen het gezin in die landen anders dan in landen waar dat
                     helemaal niet het geval is. Wat wij als GroenLinks niet gaan doen, is correlatie met
                     causatie verwarren. Ik denk ook dat het heel moeilijk zal zijn om het precies te krijgen
                     zoals de VVD graag wil, maar de tabel en het ibo laten wel degelijk zien dat gezinnen
                     voor een gelijkere verdeling kiezen in de systemen die ruim zijn. Wij voelen ons er
                     dus best wel comfortabel bij om te zeggen dat wij daar een link zien en dat Nederland
                     daarin achterblijft.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik herken wat mevrouw Maatoug zegt. Zij vergeet dan alleen iets, denk ik. Zij spreekt
                     namelijk over de verdeling van zorgtaken. Dat is precies wat ik ook zie in al die
                     wetenschappelijke onderzoeken. Het gaat dus niet over werk. Volgens mij moeten we
                     het over werk en zorg hebben, want heel eerlijk gezegd, om het helemaal plat te slaan,
                     zou ik het best wel zonde vinden om 360 miljoen euro bij alle gezinnen en ondernemers
                     in Nederland op te halen om te zorgen dat de papa's een uurtje meer stofzuigen in
                     de week. Dat lijkt mij toch zonde van het geld.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dat delen wij niet helemaal. Dat zal u niet verbazen. Wij zien namelijk dat vooral
                     die eerste periode heel bepalend is voor de rest van de keuzes. Het samen oppakken
                     van het ouderschap is wel degelijk een patroon. We zien ook dat de inkomens een heel
                     belangrijke beperking zijn om die keuze te maken. Daarom vroegen wij in onze inbreng
                     ook hoe de weging van vooral de laagste inkomens is, want die hebben nu niet de luxe
                     om dat zelf in te vullen en te kiezen voor gelijke zorgtaken binnen het gezin.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Maatoug. Ik sluit mij helemaal aan bij de complimenten die u heeft
                     gekregen van mevrouw Tielen. Zo is het inderdaad precies.
                  
Meneer Kwint, het woord is aan u.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel. Ik ben nog steeds een beetje aan het nadenken over hoe een uur meer stofzuigen
                     in de week eruit zou zien. Dan heb je in ieder geval een heel groot huis, denk ik.
                     En een huis dat een stuk schoner is inderdaad, op termijn.
                  
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dit was echt uitlokking. Ik ben heel benieuwd of meneer Kwint voor ons kan duiden
                     hoe vaak hij stofzuigt, wat hij dan stofzuigt, hoeveel tijd hij daaraan kwijt is,
                     hoe tevreden hij is over zijn stofzuigresultaten en wat zijn vrouw daarvan vindt.
                     Nee, laat maar. Volgens mij gaan we nu te snel.
                  
De voorzitter:
Vervolgt u maar gewoon uw betoog, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Laat ik het zo zeggen: ik schat zelf mijn stofzuigvaardigheden hoger in dan mijn vrouw
                     doet. Ik vind zelf dat ik dat heel goed kan.
                  
Voorzitter. Het zal velen bekend zijn dat ik tijdens het uitvoeren van dit bijzonder
                     verantwoordelijke ambt ook voor het eerst vader geworden ben. Alle clichés daarover
                     zijn waar: het is schitterend, het is bijzonder, maar het is bij tijd en wijle ook
                     best wel zwaar en je wordt geacht je leven binnen no-time weer volkomen op orde te
                     hebben, terwijl het in de praktijk vooral een chaos is van luiers, flesjes, rammelaars
                     en allerlei andere dingen. Dat is ook waar. Een gebrek aan nachtrust, hoor ik de Minister
                     nu zeer terecht zeggen. De SP kan zich niet aan de indruk onttrekken dat degene die
                     ooit bedacht heeft dat je na een paar dagen je leven wel weer op orde hebt, zelf in
                     het verleden ook niet zo heel veel moeite heeft gedaan om werk en zorg eerlijk te
                     verdelen in zijn eigen gezin. Dat is namelijk wel heel erg snel. Het is dan ook mooi
                     dat de Nederlandse regering met een beetje druk van buiten, werk gaat maken van langdurig
                     betaald ouderschapsverlof. Het is namelijk belangrijk dat ouders bij hun kinderen
                     kunnen zijn, na de geboorte, kort na de geboorte, iets langer na de geboorte, maar
                     ook tijdens de jaren dat het kind opgroeit. Dat deden wij tot nu toe gewoon niet zo
                     goed in Nederland. Toch hebben wij wel een hoop vraagtekens bij het wetsvoorstel dat
                     nu voor ons ligt. Dat zullen geen hele verrassende vraagtekens zijn, want die heeft
                     u grotendeels al kunnen lezen in de schriftelijke inbreng. Maar ja, als we daarin
                     niet de antwoorden krijgen die we willen, dan proberen we het in het debat gewoon
                     nog een keer.
                  
Toen wij vroegen hoe het kabinet deze regeling toegankelijk denkt te gaan maken, kregen
                     wij als voornaamste antwoord terug dat het kabinet de twijfel wel snapt, maar dat
                     er ook een verantwoordelijkheid bij werknemers ligt. Die werknemers moeten het geld
                     opbrengen om een deel van het verlof te betalen. Dat is precies ons punt van zorg.
                     Als je een goed inkomen hebt, bijvoorbeeld als je Kamerlid bent – ik noem maar een
                     dwarsstraat – dan is het niet zo ingewikkeld om wat geld opzij te zetten voor je ouderschapsverlof.
                     Maar als je schoonmaker of pakketbezorger bent, of in de zorg werkt, dan is ouder
                     worden zelf vaak al duur genoeg, zoals ik net ook al zei. Je moet vaak al sparen en
                     geld opzijzetten om kleren, een bed, luiers en alles wat erbij komt te kunnen betalen.
                     Laat staan dat je nog meer geld opzij kunt zetten om voor enige tijd minder of niet
                     te gaan werken. Leven rond het minimumloon betekent nu eenmaal voor duizenden mensen
                     in Nederland dat er elke dag keuzes gemaakt moeten worden. Met dit wetsvoorstel zet
                     de Minister mensen voor een keuze: een keuze tussen tijd met het kind of wat meer
                     geld. Begrijp me niet verkeerd: dit is een vooruitgang. Dat gaat niemand ontkennen.
                     Maar het is wel een selectieve vooruitgang en een vooruitgang waarvan wij vrezen dat
                     die voor een groot deel van de mensen die het wat minder breed hebben, uiteindelijk
                     geen echte keuze is. Als het kabinet dan schrijft dat dat eigen verantwoordelijkheid
                     is, dan lijkt me dat een hele comfortabele schijnrealiteit, maar wel nog altijd een
                     schijnrealiteit.
                  
Daarom steunen wij het voorstel van GroenLinks, om doorbetaling naar 100% te brengen,
                     van harte. Als zij het niet hadden gedaan, dan hadden we het zelf wel ingediend, maar
                     meneer Smeulders was sneller dan wij. Het is niet voor niks dat zo veel organisaties,
                     van de FNV tot WOMEN Inc., een verhoging van die vergoeding ondersteunen. Zij spreken
                     namelijk de mensen waar dit voorstel een echte uitkomst voor zou moeten bieden: de
                     mensen die ik net heb aangehaald. Een derde van de mensen gaf aan, volgens mij in
                     het onderzoek van de FNV samen met WOMEN Inc., dat mensen nu al geen gebruik maken
                     van het ouderschapsverlof, omdat de vergoeding onvoldoende was. Ik ben heel benieuwd
                     wat de Minister tegen deze mensen zou willen zeggen. Zorgt zijn wetsvoorstel ervoor
                     dat er een financiële prikkel wordt weggenomen? Wij denken van niet. Wij hebben er
                     zelf ook een voorstel voor gedaan. Dit voorstel neemt niet al onze zorgen weg, maar
                     wel een deel. Het zorgt er in ieder geval voor dat dit niet alleen maar een leuk extraatje
                     voor de hogere middenklasse gaat worden.
                  
Dat zou ons zeer kwalijk lijken, omdat wij willen dat er ook voor mensen met een lager
                     inkomen niet alleen formeel maar ook praktisch een recht op ouderschapsverlof, op
                     vaderschapsverlof komt. Hoe dan? Nou, simpel, door te voorkomen dat de doorbetaling,
                     die bij de ene regeling 50% en bij de andere regeling 70% is, ertoe leidt dat mensen
                     onder de grens van het minimumloon uitkomen. Op het moment dat je onder het minimumloon
                     uitkomt, kan dat tot twee dingen leiden. Eén is armoede, en dat willen we niet, en
                     twee is een blijvende oneerlijke verdeling van zorgtaken en een partner die minder
                     thuis zal zijn met zijn of haar jonge kind dan hij of zij zou willen. En dat willen
                     we ook niet. Ik beveel ons amendement dus van harte aan. Ik kan me niet voorstellen
                     dat een bewindspersoon van een partij die emancipatie en een gelijke verdeling van
                     zorgtaken zo belangrijk vindt, ook maar één argument tegen dit amendement kan verzinnen.
                     We gaan zien of hem dat lukt; hij heeft een lange lunchpauze om het voor te bereiden,
                     begrijp ik. Maar mocht hij toch een argument hiertegen kunnen bedenken, dan adviseer
                     ik mijn collega's om dat advies gewoon in de wind te slaan.
                  
Er zijn nog wat andere punten waar ik bij stil wil staan. De Stichting van de Arbeid
                     kaart ook nog twee andere punten aan. Het kabinet kiest ervoor om ondanks het advies
                     van de SER en de stichting de betaling van het verlof te vergoeden via de arbeidsongeschiktheidsfondsen
                     in plaats van uit de algemene middelen. Wat is daar precies het idee achter? Is het
                     niet gek om dit te betalen uit hetzelfde potje als bijvoorbeeld een WAO of een WIA?
                     Waarom past deze ouderschapsvergoeding in hetzelfde potje als deze twee vergoedingen?
                     Ik ben benieuwd waarom hiervoor gekozen is.
                  
Dan het tweede punt van de stichting, dat ook andere organisaties terecht naar voren
                     hebben gebracht. Zeker in het licht van de gebeurtenissen van de afgelopen maanden,
                     of eigenlijk jaren, verdient dit punt de aandacht van ons allemaal. Het betreft de
                     voortdurend toenemende complexiteit van ons stelsel. Als er iets naar voren kwam tijdens
                     en rondom het naar buiten komen van het toeslagenschandaal is het wel, behalve het
                     onmenselijk handelen van de overheid zelf, dat er een ontoegankelijk en onmogelijk
                     systeem is opgetuigd. Deze wet gaat natuurlijk niet over een toeslag, maar ik wil
                     de Minister toch vragen om te reflecteren op dit onderwerp. Hoe gaan wij ervoor zorgen
                     dat het zo toegankelijk mogelijk wordt? Want we hebben al een paar keer gewezen op
                     de financiële toegankelijkheid van de regeling, op het risico dat het alleen voor
                     hogere inkomens en middeninkomens interessant is. Maar toegankelijkheid is meer dan
                     dat. Gaan we er extra op letten dat dit niet gaat bijdragen aan een nog ingewikkelder
                     systeem en problemen in de uitvoering?
                  
Al met al is dit wat ons betreft zeker een stap vooruit; dat gaat niemand ontkennen.
                     Maar het kan en moet veel beter. Ik hoop dat het kabinet en de collega's luisteren
                     naar onze argumenten en naar al die belangenorganisaties die van zich hebben laten
                     horen. Ik hoop ook dat ze deze kans grijpen om te zorgen voor een ouderschapsverlof
                     dat écht voor iedereen werkt en niet alleen voor de mensen die het financieel toch
                     al wel kunnen lijden om even wat minder te gaan werken.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Dan is het woord aan de heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank u wel, voorzitter. We behandelen hier een wat D66 betreft belangrijke wet in
                     de blessuretijd van deze Minister. Dat doen we, omdat we uiteindelijk natuurlijk met
                     de implementatie van een Europese Richtlijn zitten. Deze regeling moet er nu van Europa
                     komen, maar het is natuurlijk eigenlijk wel heel treurig dat we ons door Europa hebben
                     moeten laten dwingen om iets te doen. Aan de start van de afgelopen regeerperiode
                     was er overigens ook nog sprake van een betaald geboorteverlof van, als ik het goed
                     zeg, twee dagen. Met de Wieg is het geboorteverlof voor partners nu verhoogd naar
                     zes weken, waarvan de eerste week volledig betaald is en de andere vijf weken voor
                     75%. Daar komt dan nu het recht op twee keer negen weken betaald ouderschapsverlof
                     bij. Mijn fractie vindt dat een heel belangrijke en ook heel positieve stap vooruit.
                     Het is een stap die past bij het ervoor zorgen dat je arbeid en zorg beter kunt combineren
                     als jonge ouder, of – laat ik het preciezer zeggen – als ouder van jonge kinderen.
                  
Ik vind het ook heel verstandig dat de eis bij de behandeling van het wetsvoorstel
                     vandaag is dat dat verlof niet overdraagbaar is tussen de partners. Daarmee draagt
                     het echt bij aan een gelijkere verdeling van zorgtaken. Dat is voor mijn fractie inderdaad
                     een expliciet doel van deze wet, zeg ik met een knipoog naar collega Stoffer. Uit
                     al het onderzoek blijkt dat beide ouders zorgtaken beter kunnen verdelen en dat het
                     bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen en aan een gelijkere verdeling van arbeid.
                     Het feit dat de heer Stoffer overigens zei dat hij het treurig vond dat dit werd betaald
                     uit het belastingvoordeel voor alleenstaande werkende ouders of tweeverdienersgezinnen,
                     deed mij deugd. Dat was misschien ook wel het enige punt waarop ik het met de heer
                     Stoffers inbreng eens was, los van het rouwverlof en het eind. Maar dat geheel terzijde,
                     want dit soort belastingvoordelen voor werkende tweeverdieners hebben weleens op een
                     minder welwillende reactie van de SGP-fractie kunnen rekenen. Dat was even een klein
                     uitstapje.
                  
Voorzitter. Ben ik dan heel tevreden met dit wetsvoorstel? Nou, ik vind het een worsteling,
                     omdat ik een aantal vragen heb die primair gaan over het niveau van 50%. Veel collega's
                     hebben er al hun zorgen over uitgesproken of dat nou voldoende is om te zorgen dat
                     ook mensen met een inkomen net boven of op het minimumloon er voldoende gebruik van
                     zullen maken. Ik vraag de Minister om nog een keer te beargumenteren: waarom nou deze
                     50% en waarom niet de 70% uit de Wet geboorteverlof, de Wieg? Dat zou toch bij kunnen
                     dragen aan wat meer eenduidige en misschien ook minder complexe regelingen voor verlof,
                     als in ieder geval de betalingsniveaus gelijk zijn? Dat zou toch een extra bijdrage
                     kunnen leveren?
                  
Tegelijkertijd realiseer ik me dat dingen ook betaald moeten worden. Als ik kijk naar
                     het voorstel dat er nu ligt, zijn beide manieren waarop het wordt betaald, eigenlijk
                     niet dingen waar ik juichend voor kies. De ene manier is de Aof-premie. Dat klinkt
                     technisch, maar dat betekent gewoon dat het voor werkgevers duurder wordt om mensen
                     in dienst te hebben, terwijl we dat allemaal juist graag willen, want het is ook nog
                     eens crisis. De andere manier is het belastingvoordeel voor werkende alleenstaande
                     ouders en voor tweeverdieners, de aanvullende combinatiekorting, die naar het oordeel
                     van mijn fractie een belangrijke bijdrage kan leveren aan het feit dat beide partners
                     of de alleenstaande kunnen werken. Dat brengt vaak ook weer kosten met zich mee; neem
                     de kinderopvang. Ik snap dat de dekking ergens vandaan moet komen, maar kan de Minister
                     nog eens aangeven waarom er nou eigenlijk voor deze dekking is gekozen en niet voor
                     een andere?
                  
Met alle sympathie die ik heb voor uitbreiding, betekent dit ook dat ik me wel steeds
                     zit af te vragen waaruit we dit dan gaan financieren. Want ik zou het niet rechtvaardig
                     vinden als je dit helemaal zou laten betalen uit de combinatiekorting, dus door tweeverdieners
                     en werkende alleenstaande ouders. Ik ervaar hier dus wel een worsteling. Die zit inhoudelijk
                     op de 50%. Mevrouw Maatoug, die ik ook complimenteer met haar eerste bijdrage – ik
                     vind het ook leuk om met haar in een commissie te zitten – vroeg al terecht of de
                     Minister kan uitleggen dat dit inderdaad wel passend is, conform de eis van de richtlijn,
                     namelijk dat het een passende financiering, een passende uitkeringshoogte moet zijn.
                     Ik heb ook wel de vraag hoe de Minister die 50% ziet. Of is dit gewoon puur plat de
                     uitkomst, zo van: tot daar kon ik er geld voor vinden en daarboven niet meer?
                  
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik snap de worsteling van D66 wel. Elke uitbreiding moet natuurlijk ergens van betaald
                     worden. Als we straks met het ongewijzigde voorstel akkoord gaan, zou het dan niet
                     gek zijn dat het resultaat van onze worsteling uiteindelijk het volgende is? Mensen
                     die een heel hoog inkomen hebben en zelf al makkelijker financieel in de omstandigheid
                     zijn om de ruimte te pakken om een paar weken verlof op te nemen, om niet te werken,
                     krijgen dat straks ook nog voor de helft doorbetaald. Maar dat geldt juist niet voor
                     de mensen voor wie zo'n regeling primair een bijdrage zou kunnen leveren, de mensen
                     die anders niet even tijdelijk zouden kunnen stoppen met werken of minder kunnen gaan
                     werken. Deze mensen die in ieder geval geen verlof op zouden kunnen nemen, zouden
                     dat straks nog steeds niet kunnen. Dat zou toch een heel onwenselijke uitkomst van
                     het dilemma zijn, dat ik overigens begrijp?
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Misschien een paar antwoorden. Het eerste. Dit is gemaximeerd tot het maximumdagloon.
                     Heel hoge inkomens gaan er dus nog veel meer op achteruit dan de 50%. Dat vind ik
                     overigens prima verdedigbaar, maar dat is wel een keuze in dit wetsvoorstel die ik
                     steun. Dat weet de heer Kwint ook. Het tweede. Dit hebben we natuurlijk ook gehad
                     met het geboorteverlof in de Wieg. Daar is toen voor 70% gekozen. Ik weet dat de partij
                     van de heer Kwint ook daarop een aanvulling had gewild, maar daarbij hebben we toen
                     voor 70% gekozen. Persoonlijk vind ik nu het meest ingewikkelde dat we in deze wet
                     niet voor die 70% kiezen. Verder wil ik dit monitoren. Uit de stukken blijkt dat ongeveer
                     12% van de huishoudens de kans loopt tijdelijk onder het sociaal minimum te komen.
                     Als beide partners het minimumloon verdienen, dan er is er een gezinsinkomen dat hoger
                     is. Dat heb je natuurlijk ook. Het vraagstuk waar de heer Kwint hier aandacht voor
                     vraagt is heel terecht, maar dat zou zich ook voordoen als je kiest voor die 70%,
                     waaraan mijn fractie, denk ik, de grootste voorkeur zou geven. Maar vandaag zet ik
                     aan het einde van de dag liever twee stappen vooruit in de wetenschap dat we bij de
                     komende kabinetsformatie, en misschien wel samen met de heer Kwint en zijn partij,
                     misschien kunnen afspreken het percentage verder te verhogen. Uit de stukken van de
                     Minister heb ik begrepen dat je dat percentage de komende zes maanden of het komende
                     jaar op elk moment nog kunt verhogen zonder dat dit tot uitvoeringsproblemen leidt,
                     als we de implementatie nu maar in gang zetten. Aan de Minister vraag ik om een bevestiging:
                     heb ik dat goed begrepen? Mijn antwoord aan de heer Kwint is hier: twee stappen vooruitzetten
                     terwijl ik er liever drie had gezet.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik heb me voorgenomen om mij niet te wagen aan voorspellingen over de huidige kabinetsformatie,
                     want tot nu toe ben ik nog elke keer door de werkelijkheid ingehaald. Dat zal ik nu
                     dus ook niet doen. Ik snap het: twee stappen vooruit. Volgens mij zegt bijna iedereen
                     die hier aanwezig is dat we hierbij te maken hebben met een vooruitgang. De vraag
                     is hoe die vooruitgang uitpakt. Het argument dat we de komende maanden altijd nog
                     kunnen besluiten om het percentage te verhogen omdat dat niet tot uitvoeringsproblemen
                     zal leiden, snap ik niet zo goed, want ik neem aan dat je tot zo'n hoger percentage
                     overgaat als je tot nieuwe inzichten bent gekomen. Ik ben dan toch benieuwd welke
                     inzichten nog om de hoek klaarliggen. Welke inzichten komen over een paar maanden
                     wel tot ons die er nu nog niet zijn?
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Die vraag van de heer Kwint snap ik. Over de voorspellingen ben ik het met hem eens.
                     De glazen bol heeft ons, denk ik, al verrast met dingen waar we nooit aan hadden gedacht
                     als we daarvoor samen een scenario hadden geschreven.
                  
Ik hoef er niet van overtuigd te worden dat 70% beter is dan 50%, want daar ben ik
                     al van overtuigd. Alleen, ik moet het wel betaald krijgen op een manier die de meerderheid
                     van deze Kamer heeft. U hebt de heel kritische inbreng gehoord van in ieder geval
                     één van de voormalige coalitiepartners. De Minister heeft dit voorstel naar de Kamer
                     gestuurd toen dit kabinet missionair was. De formatie is wel de kans om ervoor te
                     zorgen dat dit bijvoorbeeld uit de algemene middelen wordt betaald. In alle eerlijkheid,
                     tijdens de onderhandelingen bij de kabinetsformatie gaat het er dus niet om dat ik
                     opeens denk «ik vind 70% toch mooier», maar gaat het misschien wel om de vraag of
                     we daarvoor dekking vinden. Overigens, in de doorrekening van mijn verkiezingsprogramma
                     kunt u zien dat ik middelen vrijmaak voor het realiseren van die 70%, maar die wil
                     ik nu niet halen via de combinatiekorting, en het verder verhogen van Aof-premie vind
                     ik op dit moment ook ingewikkeld. Dat is mijn worsteling. Ik twijfel niet over de
                     70%, maar ik krijg de dekking nog niet rond.
                  
Voorzitter. Ik heb nog een paar precieze vragen. Zou een uitkeringshoogte van 70%
                     ook niet veel beter passen bij de vereenvoudiging? Dank ook voor alle stukken die
                     ik heb gekregen naar aanleiding van de motie die ik samen met collega Smeulders heb
                     ingediend over de stroomlijning van het verlofinstrumentarium. Ik constateer wel dat
                     een aantal dingen die ik ook echt prettig vind, wel een stevig prijskaartje hebben,
                     en dat vraagt natuurlijk weer om politieke besluitvorming.
                  
Het volgende levert wel nog een zoektocht op. Bij deze wet wordt aangenomen dat werkgevers
                     na afloop een vergoeding vragen. Bij de Wieg wordt die van tevoren aangevraagd, net
                     als bij het zwangerschapsverlof, maar hier gebeurt dat na afloop. Ik snap het, maar
                     het draagt natuurlijk niet bij aan de eenduidigheid van de regelgeving, met name voor
                     kleine werkgevers. Hoe ziet de Minister dit nu werken? Wat wordt nou gedaan aan voorlichting,
                     opdat duidelijk is wat wij in dezen van kleine werkgevers verwachten? Ik heb in het
                     bijzonder een vraag over de groep waar mevrouw Maatoug net over sprak, namelijk de
                     huishoudelijk werkers die vallen onder de Regeling dienstverlening aan huis. Als zij
                     al een werkgever hebben, dan is dat de persoon in wiens huis zij werken. Dat zijn
                     er vaak meer. Kan de Minister nog eens aangeven hoe voor hen het aanvragen van dat
                     verlof gaat? Ik probeer even te kijken hoe het er in de praktijk gaat uitzien als
                     een van de collega's die de regeling gebruikt dat zou willen. Graag een concrete uitwerking.
                     Ik ben er even naar op zoek of we hiermee wel iets doen wat in de praktijk werkbaar
                     is. Ik deel, voor de goeie orde, het doel volledig, maar ik zie nog niet voor me hoe
                     in de praktijk zo'n aanvraag eruit gaat zien.
                  
Er zijn vragen over het rouwverlof gesteld, waarbij ik me kortheidshalve aansluit.
                     Ik denk ook echt dat we breder naar het verlofstelsel moeten kijken. Het is heel ingewikkeld
                     geworden. Ik zat ter voorbereiding op dit debat de varianten te bekijken die we kregen
                     naar aanleiding van de motie ingediend met collega Smeulders. Enige stroomlijning
                     lijkt me echt wenselijk, voor mensen zelf, maar ook voor onze uitvoerders. We hebben
                     ons geloof ik allemaal heilig voorgenomen daar wat beter naar te luisteren.
                  
Voorzitter. Hoe ziet de Minister in de komende periode de link voor zich tussen gratis
                     kinderopvang, de rijke schooldag en het ouderschapsverlof als hij wat meer vooruitkijkt?
                     Wat mijn fractie betreft gaan we uiteindelijk het gebruik van kinderopvang veel goedkoper
                     maken. Gratis is waar je naartoe wil. Niks is natuurlijk gratis, maar het gebruik
                     wordt dan gratis. We geloven dat dat goed is voor de ontwikkeling van kinderen, goed
                     voor de gelijkere verdeling van zorgtaken en goed voor een gelijkere verdeling van
                     arbeid tussen beide partners. Nederland heeft op dat punt, zeker als je kijkt naar
                     het aantal gewerkte uren, echt een uitzonderlijke positie, ook als je naar landen
                     om ons heen kijkt. Met name heel veel moeders werken in kleine deeltijdbanen. Bij
                     het dat meer gelijk maken en zorgen dat het voor beiden mogelijk is om werk te verdelen
                     op een manier die bij hen past, heeft Nederland nog een lange weg te gaan. Wij zien
                     het voorstel dat we vandaag behandelen niet als een tovermiddel, maar wel als een
                     onderdeel daarvan, als een belangrijke bijdrage. Daarom zal mijn fractie dit wetsvoorstel
                     steunen als een weg vooruit, al is het nog niet het ideaal.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Het verlanglijstje van meneer Van Weyenberg ligt op tafel. Dat kennen wij natuurlijk
                     al. Wanneer vindt meneer Van Weyenberg het succesvol? Wat zijn de criteria waarnaar
                     meneer Van Weyenberg kijkt om te bepalen of het wetsvoorstel dat hier vandaag ligt
                     het succes heeft dat hij ervan verwacht?
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat zit heel erg in het gebruik: is dat ook evenwichtig voor mensen met hogere en
                     minder hoge inkomens? Mijn zorgen daarover heb ik net ook in mijn bijdrage geschetst.
                     Uiteindelijk moet het onderdeel zijn van een wat bredere insteek, die ertoe leidt
                     dat zorgtaken gelijker verdeeld worden, maar ook dat arbeid in Nederland gelijker
                     tussen beide partners kan worden verdeeld. Uiteindelijk gaan mensen daar zelf over.
                     Dat weet ik. Maar in Nederland zijn er, ook door hoe we het hebben georganiseerd,
                     nog veel patronen die je kunt aanpakken, ook door dit te doen. Mevrouw Tielen vroeg
                     er in haar bijdrage bijvoorbeeld aandacht voor dat dit verlof niet overdraagbaar is.
                     Ik vind het heel moeilijk om tot drie cijfers achter de komma hier een doelgetal op
                     te plakken. Zo werkt het niet. Dat is misschien ook altijd iets met progressieven.
                     Andere landen – collega Maatoug haalde al het beleidsonderzoek en de literatuur aan
                     – laten zien dat betaald ouderschapsverlof op een serieus niveau een bijdrage kan
                     leveren aan de doelen. Mevrouw Tielen zei in haar inbreng heel erg dat ze totaal niet
                     overtuigd is en vroeg zich af waar de Minister dit op baseert. Ik denk dat de ervaringen
                     uit veel landen om ons heen laten zien dat ze daar misschien best wel gerust over
                     kan zijn.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Ervaringen en wetenschappelijke onderzoeken zijn daar nog best kritisch over, maar
                     goed, daar ben ik in mijn eigen inbreng op ingegaan. Als ik meneer Van Weyenberg goed
                     hoor, begon hij met: succes is gebruik. Daarmee zou het wetsvoorstel een doel op zichzelf
                     zijn. Gelukkig voegde hij daar een aantal dingen aan toe. Als ik het goed begrijp,
                     krabt de heer Van Weyenberg zich toch ook achter de oren als het gebruik heel hoog
                     is maar het effect op de gelijke verdeling van taken niet. En andersom: stel dat het
                     effect heel laag is maar de gelijke verdeling van zorg en arbeid beter is door andere
                     instrumenten, dan is het kennelijk toch niet zo effectief. Is meneer Van Weyenberg
                     dat met mij eens?
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is een hele open vraag, mevrouw Tielen. U stelt in uw eigen inbreng een vraag
                     waaruit blijkt dat u heel kritisch bent. Ik ben ervan overtuigd en het blijkt ook
                     uit de literatuur, dat dit werkt, maar ik ben het helemaal met u eens dat dit alleen
                     niet genoeg is. Sterker nog, daarom denk ik dat je uiteindelijk de uitkeringen meer
                     moet verhogen naar 70% en dat je dit in samenhang met doen met het ervoor zorgen dat
                     de belastingmaatregelen zodanig zijn dat voor beide partners werken nog meer gaat
                     lonen en dat wat betreft de kinderopvang echt grote stappen worden gezet. Want als
                     je al het succes van de gelijkere verdeling van arbeid op gaat hangen aan dit wetsvoorstel,
                     dan leg je de lat zo neer dat je dit met deze wet alleen nooit kan realiseren. Het
                     is altijd een combinatie van verlof, het aantrekkelijk maken met belastingen en met
                     openingstijden van publieke instellingen en gratis kinderopvang of in ieder geval
                     zorgen dat het gebruik van kinderopvang heel, heel veel goedkoper wordt.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Precies, en volgens mij is het aan ons als Kamer om die doeltreffendheid en doelmatigheid
                     van de afzonderlijke regelingen goed te beoordelen om zo uiteindelijk het gezamenlijke
                     doel neer te zetten. En dat is volgens mij wat we hier vandaag ook moeten doen.
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben altijd voor het borgen van doelmatigheid, maar het is soms wel heel makkelijk
                     om de lat zo neer te leggen dat een wetsvoorstel in zijn eentje daar nooit overheen
                     kan springen. Wat mij betreft is dit een onmisbaar onderdeel, maar als je alleen dit
                     doet en je verder niets doet aan de kinderopvang, dan gaan u en ik teleurgesteld worden.
                     Dus ik hoop ook op dat punt op uw steun.
                  
De voorzitter:
Dan zijn we hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. In overleg
                     met de Minister schors ik voor een kwartier; dus dan wordt het toch de lunch daarna,
                     zeg ik met name tegen de heer Kwint die zoals altijd wat hongerig uit zijn ogen kijkt.
                     Er zijn tot op heden drie amendementen ingediend waarover de Minister een oordeel
                     wordt gevraagd, en dat zijn de amendementen met de stukken nrs. 9, 15 en 16. Ik schors
                     de vergadering tot 11.30 uur.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dat van mij is nog niet ingediend. Met Bureau Wetgeving wordt nog aan
                     de laatste punten en komma's gesleuteld.
                  
De vergadering wordt van 11.16 uur tot 11.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan Minister Koolmees voor zijn eerste termijn.
Minister Koolmees:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst, gefeliciteerd, mevrouw Maatoug, met
                     uw eerste inbreng in een wetgevingsoverleg. Ik ken u wat langer. Ik vind u zeer intelligent.
                     U bent echt een aanwinst voor het parlement. «We gaan correlatie niet met causatie
                     verwarren»; dan smelt mijn ministerhart. Welkom en mijn complimenten voor uw inbreng.
                  
Ik dank ook alle leden van de commissie voor het feit dat u mij ook in de demissionaire
                     periode de mogelijkheid geeft om dit wetsvoorstel te behandelen. Dat doen we omdat
                     het een implementatie is van Europese wet- en regelgeving. De datum van inwerkingtreding
                     daarvan, 2 augustus 2022, ligt weliswaar nog heel ver in de tijd, maar we hebben die
                     tijd wel nodig om het te bouwen en het bij het UWV in de systemen te verwerken. We
                     moeten op tijd klaar zijn met de uitvoering, de ICT-systemen en het opleiden van medewerkers
                     om de werkgevers die vragen hebben te woord te staan. Het moment voor het UWV dat
                     onomkeerbare stappen moeten worden genomen, komt naderbij. Uitstel van inwerkingstelling
                     is dan niet meer mogelijk. Vandaar dat ik heel erg erkentelijk ben dat u het wetsvoorstel
                     vandaag wilt behandelen.
                  
Ik ga niet helemaal terug in de tijd, maar heel kort het volgende. In de voorgaande
                     kabinetsperiode zijn een paar stappen gezet waar ik heel trots op ben. Ik noem de
                     invoering van de Wieg, de Wet invoering extra geboorteverlof, waar we – zoals volgens
                     mij de heer Van Weyenberg zei – als Nederland echt een been hebben bijgetrokken, ook
                     in vergelijking met andere Europese landen. We hadden twee dagen betaald verlof. Daar
                     is nu eerst een stap gezet naar vijf dagen tegen 100% en dan nog naar vijf weken tegen
                     70%. Dat is natuurlijk een grote uitbreiding geweest van de combinatie arbeid en zorg.
                     Dit is een tweede stap daarin. Ik vind dat belangrijk. Ik vind het belangrijk dat
                     deze regelingen up-to-date worden gebracht en we een been bijtrekken, ook in vergelijking
                     met andere landen in Europa. Want laten we er ook eerlijk over zijn – mevrouw Maatoug
                     zei dat ook – dat we als Nederland wel een beetje achterliepen op dit terrein, ook
                     als je het vergelijkt met bijvoorbeeld Duitsland en België, landen direct om ons heen.
                     Ik ben er ook gewoon trots op dat het voor werkende ouders nu mogelijk wordt om langer
                     bij hun pasgeboren kind te kunnen zijn. Daardoor kunnen ze een sterkere band met het
                     kind opbouwen, maar kunnen ze ook bewuster stilstaan bij de verdeling van taken in
                     het huishouden tussen de twee partners. We weten uit de praktijk namelijk dat in Nederland
                     toch de vrouw in heel veel gevallen automatisch minder ging werken en de taken in
                     het huishouden meer ging doen. Ook daarin zijn we als Nederland natuurlijk echt wel
                     een outlier. Als je kijkt naar Duitsland en België – dan bedoel ik niet de participatiegraad,
                     want die is in Nederland heel erg hoog – dan zie je dat de deeltijdfactor in Nederland
                     echt gigantisch is. Daarmee blijft voor vrouwen in Nederland de arbeidsparticipatie
                     in uren echt nog zwaar achter. Dat is natuurlijk best wel bijzonder. Er zijn meer
                     redenen voor dan alleen maar de combinatie arbeid en zorg en verlofregelingen. Dat
                     heeft ook te maken met scholen en culturele aspecten. Maar ik ben het eens met wat
                     de heer Van Weyenberg zei: met deze wet gaan we niet de wereld in één keer helemaal
                     beter maken, maar we creëren wel de voorwaarde om bewuster om te gaan met de afweging
                     «wie doet wat en hoe» in het huishouden. Met deze richtlijn wordt beoogd een evenwicht
                     tussen werk- en privéleven van ouders en mantelzorgers te verwezenlijken en de gelijkheid
                     tussen mannen en vrouwen te stimuleren, onder andere door de arbeidsparticipatie van
                     vrouwen te bevorderen. Nogmaals, niet eens zozeer alleen maar in percentages deelname,
                     maar vooral ook in uren. Ook gaat het om de vraag: blijven met name vrouwen werken
                     na de geboorte van een kind? Komen ze terug op het oude aantal uren dat ze werkten
                     voordat het kind werd geboren? Dit zijn bepalende momenten in het leven van heel veel
                     mensen in Nederland. De heer Kwint heeft het meegemaakt in zijn periode als Kamerlid.
                     Ik ook twee keer. Inderdaad, de wereld staat op z'n kop. Hartstikke leuk, maar je
                     moet in die periode wel met elkaar nadenken over de vraag: hoe gaan we dat de komende
                     jaren invullen?
                  
De grootste verandering in dit wetsvoorstel is de implementatie van de invoering van
                     betaald ouderschapsverlof. We hebben natuurlijk het onbetaald ouderschapsverlof, en
                     daar wordt nu een betaald element aan toegevoegd, in het eerste jaar na de geboorte
                     van het kind. Dat is een bewuste keuze. Het is niet overdraagbaar. Dat is ook een
                     bewuste keuze. We hebben nog geen wettelijke betalingsverplichting in Nederland. We
                     hebben wel voorbeelden van cao's op bedrijfsniveau waarin afspraken zijn gemaakt.
                     Die heb ik meegestuurd in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarin zit overigens
                     diversiteit in het percentage van betaling. Daar kom ik zo meteen op terug als het
                     gaat om het betalingsniveau.
                  
Dan bij de inleiding het punt van de heer Stoffer: gaat Europa hier nu eigenlijk over?
                     De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik hier een beetje mee geworsteld heb. Het voorstel
                     uit Europa kwam nog onder Minister Asscher. Minister Asscher heeft het BNC-fiche in
                     uw Kamer behandeld in de loop van 2017. Toen ik aantrad als Minister eind oktober
                     2017, lag er al een gele kaart en had het parlement al gezegd: dit vinden wij geen
                     onderwerp voor Europese wet- en regelgeving. Eerlijk gezegd heeft mij dat wel de handen
                     op de rug gebonden. Ik werd op pad gestuurd door het parlement naar Europa om eigenlijk
                     hiertegen te zijn. Ik kon ook niet onderhandelen. Ik kon niet meepraten, want het
                     parlement had gezegd: u heeft een gele kaart en u stemt maar gewoon tegen. Uiteindelijk
                     is het tijdens een van mijn allereerste Europese vergaderingen geweest, in december
                     2017, dat ik samen met Denemarken tegen deze richtlijn heb gestemd, terwijl ik tegelijkertijd
                     als Minister was aangetreden met een Wieg in de aanbieding, over de uitbreiding van
                     het geboorteverlof, en met een agenda uit het regeerakkoord om de combinatie van arbeid
                     en zorg beter te maken. Dat voelde wel dubbel. Ik begrijp de argumentatie van de heer
                     Stoffer als hij vraagt of het een onderwerp is waar je op detailniveau in Europa over
                     zou moeten gaan. Ik wil best meegaan in deze discussie, maar tegelijkertijd kun je
                     niet ontkennen dat er al heel veel minimale grenzen zijn. Ik denk dan bijvoorbeeld
                     aan het bevallingsverlof en aan andere vormen van verlof, die binnen die sociale agenda
                     van Europa juist bedoeld zijn om een gelijk speelveld voor alle lidstaten neer te
                     leggen. Daarmee wil men voorkomen dat er een soort race to the bottom ontstaat. We
                     hebben verder ook heel vaak te maken met grenswerkers, mensen die in Duitsland wonen
                     en in Nederland werken of vice versa. Dat geldt natuurlijk ook voor België en daardoor
                     kunnen er grote verschillen ontstaan in bescherming in socialezekerheidsregelingen.
                     Dat kan vervolgens ook weer leiden tot onduidelijkheid voor burgers en tot allerlei
                     andere risico's die daarmee gepaard gaan.
                  
Ik begrijp de principiële vraag, maar dit was wel een van mijn concreetste voorbeelden
                     van waarom ik toen heb gezegd, ook richting de heer Wiersma, toenmalig woordvoerder
                     Sociale Zekerheid namens de VVD, dat kabinet en Kamer hier meer structureel over na
                     zouden moeten denken. Hoe stuur je met andere woorden je Minister naar Europa? Welk
                     onderhandelingsmandaat geef je hem mee? Als je continu een gele kaart neerlegt, weet
                     je één ding zeker: je positioneert jezelf aan de zijkant van het speelveld en je kan
                     niet je best doen om het voorstel ten goede te beïnvloeden.
                  
Concreet. Er waren twee landen tegen, Nederland en Denemarken. Denemarken was niet
                     tegen, omdat ze niet konden voldoen aan de regeling, want Denemarken heeft veel meer
                     verlofregelingen dan in het voorstel stonden omschreven. Denemarken was om principiële
                     overwegingen tegen. Verder was Nederland er dus op tegen, maar de rest was hiervoor,
                     deels omdat ze het al hadden en deels omdat ze het belangrijke socialepijlerwetgeving
                     vinden. Ik heb toen tegengestemd, maar wel met een ingewikkeld hart, laat ik het zo
                     formuleren. Ik ben ook wel weer blij dat we nu zover zijn dat we het kunnen implementeren,
                     maar tegelijkertijd denk ik wel dat er meer aandacht had kunnen zijn voor de specifieke
                     Nederlandse omstandigheden als de Nederlandse vertegenwoordiger ook ruimte had gehad
                     om te onderhandelen. Maar dat is meer iets voor mijn opvolger. Voor u zou het ook
                     een aandachtspunt kunnen zijn. Recent hebben we het bijvoorbeeld ook aan de orde gehad
                     toen we spraken over het richtlijnvoorstel voor een wettelijk minimumloon in Europa.
                     Toen heb ik hetzelfde betoogd, namelijk: ik begrijp de vraagtekens die worden gezet
                     bij de subsidiariteit van het voorstel, maar zorg er nou voor dat de Nederlandse vertegenwoordiger
                     wel kan onderhandelen. Als je dat doet, kun je immers rekening laten houden met de
                     specifieke omstandigheden in Nederland.
                  
Dit was een lang antwoord, maar dit is nu de richtlijn en die moeten we implementeren!
                     Dank voor de mogelijkheid om dat te doen.
                  
Wat is het belang van het wetsvoorstel? Ik zei net in mijn inleiding al dat we er
                     in Nederland nog lang niet zijn, hoewel mannen de afgelopen jaren wel meer zijn gaan
                     zorgen en vrouwen meer zijn gaan werken. De balans tussen werk en privé valt voor
                     veel vrouwen anders uit dan voor mannen. De heer Stoffer zei terecht dat er ook keuzevrijheid
                     is en daar ben ik het dan ook mee eens. We gaan mensen ook niet dwingen om een bepaald
                     aantal uren te werken. Tegelijkertijd zie je natuurlijk wel dat instituties, normen
                     en waarden, en regelingen wel degelijk ook prikkels bevatten die eigenlijk de bestaande
                     verhoudingen in stand houden. Bij de behandeling van de Wieg heb ik dan ook aangegeven
                     dat deze ongelijkheid echt in het begin ontstaat, namelijk wanneer het kind net is
                     geboren. Vaak wordt dan al de taakverdeling tussen man en vrouw voor een langere periode
                     vastgelegd. Daardoor bestaat het risico dat met name vrouwen niet terugkeren naar
                     het arbeidsmarktproces of naar het aantal uren dat ze daarvoor hadden.
                  
Ik denk dat dit soort instrumenten wel degelijk helpen om dat een extra zetje te geven.
                     Hoeveel precies? Daar hebben we ook in de nota naar aanleiding van het verslag over
                     gecorrespondeerd. Dat blijft natuurlijk heel lastig te voorspellen, deels omdat het
                     dus niet... Je kunt een internationale vergelijking maken, maar dan moet je ook alle
                     elementen vergelijken. Dat is heel erg ingewikkeld, maar je kunt dus niet geïsoleerd
                     zeggen: alleen dit wetsvoorstel zorgt voor x meer participatie of voor x meer participatie
                     in uren. Je moet namelijk ook met allerlei culturele normen rekening houden en die
                     veranderen heel langzaam in de tijd. Ik denk dat het ook heel ingewikkeld is om dat
                     concreet te maken.
                  
Mevrouw Tielen vroeg wat ik ervan verwacht. Op basis van wetenschappelijke literatuur
                     komt het ibo deeltijdwerk – ik dacht dat mevrouw Maatoug er ook naar verwees – tot
                     de conclusie dat verlofopname door mannen leidt tot een gelijkere verdeling van zorgtaken.
                     Maar daar hoort ook een kanttekening bij, namelijk dat de arbeidsmarkteffecten op
                     langere termijn niet eenduidig vast te stellen zijn. Het heeft mogelijk een positief
                     effect op de deelname van vrouwen, maar mogelijk ook een negatief effect op de deelname
                     van mannen. Dat moet je natuurlijk ook in ogenschouw nemen. Dat heeft wel als effect
                     dat de verdeling van taken weer evenwichtiger is. Maar de vraag is natuurlijk hoe
                     je dat weegt. Dat kan verschillend worden gewogen.
                  
De beschikbare cijfers staan ook in de nota naar aanleiding van het verslag. We hebben
                     natuurlijk wel cijfers over wat er nu is, want bij 24% van de werknemers is er nu
                     op cao-niveau een afspraak over een gedeeltelijke doorbetaling. Je ziet dat de betalingsniveaus
                     verschillen. Soms is het 30%, 50%, 60% en soms ook 70%, altijd binnen een bandbreedte.
                     Bij de vaststelling van het percentage van 50% hebben we daar ook naar gekeken. We
                     hebben gekeken: wat is passend? Hetgeen werkgevers en werknemers met elkaar afspreken
                     op cao-niveau kan een indicator daarvoor zijn. In een aantal cao's staat dat percentage
                     van 50%. In de nota naar aanleiding van het verslag is een tabel opgenomen met de
                     betalingsniveaus in verschillende cao's. Die 50% is mede daarop gebaseerd. Daar kom
                     ik zo op terug. Dat is één input geweest. We weten ook dat 41% van de moeders met
                     kinderen onder de 8 jaar ouderschapsverlof heeft opgenomen; van de mannen is dat 24%.
                     Dat heeft natuurlijk te maken met het onbetaalde karakter ervan. De verwachting is
                     dan ook dat als je het verlof gaat betalen en deels gaat vergoeden, mannen er daarmee
                     meer gebruik van zullen maken. Dat staat ook in de nota naar aanleiding van het verslag.
                  
Er zijn nog drie vragen op dit punt. Mag ik die even afmaken, voorzitter? De heer
                     Stoffer vroeg: gaan mannen wel meer ouderschapverlof opnemen en verwacht u niet dat
                     vooral de minstverdienende partner dit verlof gaat opnemen? Ik begrijp de vraag, maar
                     uit de literatuur is bekend dat de opname van verlof door mannen sterker afhankelijk
                     is van het betalingsniveau. Dat weten we uit praktijkervaring. Maar omdat wij nu een
                     onbetaald verlof hebben en het voor een deel gaan betalen, verwachten we wel degelijk
                     dat mannen er meer gebruik van gaan maken dan in de huidige situatie het geval is.
                  
De heer Stoffer vroeg of het betuttelend is, want vrouwen worden de arbeidsmarkt op
                     gejaagd. Ik zei het net al: dat is niet het doel van het wetsvoorstel. Ik denk dat
                     de werkelijkheid in Nederland ook echt een andere is. Er is keuzevrijheid. Mensen
                     mogen zelf kiezen hoe ze hun werkzame leven invullen. Het feit dat instituties, normen
                     en waarden en culturele opvattingen wel degelijk effect hebben op de deelname in uren,
                     is onmiskenbaar het geval in Nederland. Een hele dikke stapel rapporten uit het recente
                     verleden bewijst ook dat dat het geval is.
                  
De voorzitter:
Excellentie, u heeft een interruptie, eerst van mevrouw Tielen en daarna van de heer
                     Stoffer.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Bij die percentages van 41% en 24% met onbetaald ouderschapsverlof gaat het om niet
                     door de overheid betaald verlof. Ik ben dus heel benieuwd. Is overwogen om daar een
                     dieper inzicht in te krijgen? Dat zijn toch duizenden vaders en moeders, die waarschijnlijk
                     onder verschillende cao's vallen. Ik kan me voorstellen dat die 50% niet alleen gebaseerd
                     is op het lijstje met waar ongeveer de spreiding zit, maar ook wellicht op wat diepere
                     kennis over bij welk percentage hoeveel mensen er nou daadwerkelijk gebruik van gaan
                     maken.
                  
Minister Koolmees:
Ik wil daar zo meteen uitgebreid op terugkomen, als u dat goedvindt, want er zijn
                     meer vragen gesteld over de percentages van 50%, 70% en 100%.
                  
De voorzitter:
Dan de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Ik wil toch even reageren op wat de Minister zojuist aangaf. Het klinkt natuurlijk
                     wat populistisch, «vrouwen de arbeidsmarkt op jagen». Ik bedoel eigenlijk de laag
                     die er misschien onder zit, namelijk dat betaald werk hoger gewaardeerd wordt dan
                     onbetaald werk. Daar zit voor mij de crux. Dit is wat mij betreft niet de tafel om
                     daar uitgebreid op in te gaan. Dat doen we, denk ik, wel weer in andere debatten.
                     Maar ik wil graag duidelijk maken dat het daar voor mij zit. Ik zie dat de fiscaliteit
                     die kant opgaat, maar ook regelingen zoals deze. Ik zou graag de waardering voor onbetaald
                     werk, in wat voor vorm dan ook, meer en uitgebreider zien. Ik hoop dat we daar de
                     komende jaren met elkaar aan kunnen werken.
                  
Minister Koolmees:
Het stofzuigen van de heer Kwint wordt genoemd.
De heer Stoffer (SGP):
Ik wil hem wel een cursus geven, want ik ben daar heel goed in.
Minister Koolmees:
Ik ben er ook heel goed in, en ik ben ook heel goed in dweilen.
Ik dank de heer Stoffer voor deze nuancering. Ik begrijp wat u zegt. Daar staat tegenover
                     dat we ook een collectief publiek belang hebben bij voldoende draagvlak voor onze
                     collectieve voorzieningen. Denk aan vergrijzing en betaalbaarheid van de AOW. Alleen
                     al op mijn begroting – heel veel mensen realiseren zich dat niet – zijn de AOW-uitgaven
                     per jaar 45 miljard euro. De AOW moet toch betaald worden, voor de toekomst. Ook vanuit
                     dat perspectief begrijp ik dus wel de beleidsnoodzaak, om het zo maar te zeggen, om
                     ervoor te zorgen dat er voldoende belasting- en premieopbrengsten zijn. Maar u heeft
                     gelijk: je moet daarbij wegen in hoeverre je het dwingend doet, in hoeverre je probeert
                     te verleiden en in hoeverre je probeert rekening te houden met de kwaliteit van het
                     leven en met andere aspecten. Die bredere discussie lijkt mij dus goed. Maar als er
                     ergens nog onbenut arbeidspotentieel is in Nederland en als er nog echt sprake is
                     van een grote kloof in economische zelfstandigheid, dan zit die tussen mannen en vrouwen
                     in Nederland. Dat is gewoon een feit en geen politieke opvatting. Het is overigens
                     ook mijn politieke opvatting, maar het is ook een feit.
                  
De voorzitter:
Dat is makkelijk.
Minister Koolmees:
Ja. Daar heb ik heel vaak last van, voorzitter, dat feiten in lijn zijn met mijn politieke
                     opvatting.
                  
De voorzitter:
Ja, ik ook, maar niet als voorzitter. Dit was een beetje een uitlokking. Meneer Stoffer
                     nog.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ja, maar daar ga ik niet op in. Ik zal u een beetje sparen; dan zijn we ook op tijd
                     klaar. Dat komt in de komende jaren wel weer terug. Ik hoop dat de Minister op een
                     bepaalde plek terugkomt, zodat we er over kunnen blijven discussiëren. De feiten kloppen,
                     maar je kunt anders aankijken tegen die waardering. Denk aan de vraag of je vindt
                     dat ieder arbeidspotentieel benut moet worden en ga zo maar door. Maar daar komen
                     we later op terug. Dat laten we nu even zitten. Zo ben ik dan ook wel weer. Maar dank
                     voor het antwoord tot zover. Helemaal eens zijn we het niet, maar de zorgen delen
                     we volgens mij wel.
                  
De voorzitter:
Excellentie, vervolgt u uw betoog. Als u aangeeft wanneer u bij een volgend blokje
                     bent, wordt u niet steeds geïnterrumpeerd gedurende het blokje.
                  
Minister Koolmees:
Ja. Ik heb nog één toevoeging aan het antwoord op de vraag van mevrouw Tielen. Dan
                     ga ik naar het blokje over de hoogte van de uitkering en de financiering daarvan.
                     In 2019 gaf 10% van de mannen en 8% van de vrouwen aan wel behoefte te hebben aan
                     ouderschapsverlof, maar daar geen gebruik van te hebben gemaakt. 32% van de mannen
                     en 29% van de vrouwen gaf als reden daarvoor aan dat de vergoeding onvoldoende was.
                     Ofwel er is geen wettelijke vergoeding, ofwel de cao-vergoeding is onvoldoende. Daaraan
                     zie je dus dat er best wel wat behoefte aan is, die misschien vervuld wordt door dit
                     wetsvoorstel.
                  
De financiering. De heer Kwint, de heer Van Weyenberg, mevrouw Maatoug en mevrouw
                     Palland hebben gevraagd: waarom heeft u voor deze invulling van de financiering gekozen?
                     In alle eerlijkheid is het de afgelopen jaren onderdeel van een bredere discussie
                     geweest. Betaald ouderschapsverlof moest worden geïmplementeerd vanuit een Europese
                     richtlijn. Dat heeft budgettaire consequenties. Als je 50%, 60% of 70% kiest, is de
                     budgettaire schade, om het zo maar te zeggen, anders. Even ter indicatie: het verschil
                     tussen 50% en 70% is ongeveer 170 miljoen euro structureel. 100% vergoeden kost overigens
                     ongeveer 900 miljoen euro structureel. Dan heb je echt een prikkel, namelijk «alles
                     vergoed». Dan heb je ook een gedragseffect, waardoor de rekening natuurlijk fors hoger
                     wordt. Het moet – mevrouw Tielen zei dat – wel betaald worden, dus je moet ergens
                     wel dekking vandaan halen.
                  
Een aantal aspecten kwamen bij elkaar in de besprekingen met de partijen, formerly
                     known as the coalition. We hadden dit wetsvoorstel Betaald ouderschapsverlof, maar
                     we hadden ook wensen ten aanzien van de uitvoering door het UWV en de SVB. Dat gaat
                     deels over de uitvoering van de kindregeling, maar denk ook aan de ICT en de problemen
                     bij het UWV. Ook dit wetsvoorstel leunt op de uitvoeringscapaciteit van het UWV. We
                     hebben een afspraak gemaakt. De Minister van Financiën zei: u dekt het maar lekker
                     vanuit uw eigen begroting, want er is niet ergens een geldboom in de tuin die algemene
                     middelen genereert; als u algemene middelen krijgt, zal het ergens anders worden belast,
                     worden opgehaald of worden bezuinigd. Dat vond ik een terecht punt van de Minister
                     van Financiën. Ik heb dus in mijn eigen begroting gezocht naar dekking voor dit wetsvoorstel,
                     maar ook voor de uitvoering van het UWV en de SVB. Dat wetsvoorstel over de kinderbijslag,
                     waar ik het net over had, heeft overigens ter consultatie opengestaan. Dat is recent
                     openbaar geworden. Daar is een hoop commentaar op gekomen. Daarom is het volgens mij
                     goed om het bredere palet te schetsen. Deze regeling voor betaald ouderschapsverlof
                     heeft te maken met de combinatie arbeid en zorg. Daarmee lag het voor de hand om het
                     ook te zoeken in de combinatie van arbeid en zorg.
                  
Ook politiek gezien, de heer Weyenberg zei het al, is er in de oude coalitie – zo
                     zal ik het maar zeggen – onderscheid tussen de financiering van de IACK, de inkomensafhankelijke
                     combinatiekorting, en de financiering van bijvoorbeeld de kinderbijslag of van de
                     generieke kindregelingen, de inkomensondersteunende kindregelingen. Dus daar hebben
                     we een politiek evenwicht in proberen te vinden binnen mijn begroting, om het ook
                     binnen de partijlijnen te verdedigen. Dat is één element.
                  
Het andere element zit «m erin dat 24% van de werknemers al een cao-regeling heeft.
                     Deze wettelijke regeling komt daar eigenlijk voor in de plaats. In sommige gevallen
                     valt er dus als het ware budget vrij aan de cao-tafels, omdat het nu een collectieve
                     regeling wordt die wordt betaald via het UWV. Daarnaast is een deel van de opbrengst
                     van deze regeling, namelijk meer arbeidsparticipatie in uren, ook belangrijk voor
                     werkgevers. Daarom hebben we gezegd dat we vinden dat een deel van de rekening moet
                     worden betaald door de werkgevers.
                  
Dit alles bij elkaar genomen, zorgt ervoor dat het deels gaat via de Aof-premie, deels
                     ook via de inkomensafhankelijke combinatiekorting en deels via de kinderbijslag. Richting
                     de heer Kwint zeg ik dat de Aof-premie niet alleen arbeidsongeschiktheid betreft;
                     het zijn eigenlijk een soort werkgeverspremies die voor alle werkgevers wordt opgehaald.
                     In dit wetsvoorstel zit de Aof-premie en de IACK.
                  
Het mag geen verbazing wekken dat we ook een discussie gehad hebben over de hoogte
                     van het niveau van deze regeling. De heer Van Weyenberg zei al dat daarbij natuurlijk
                     verschillen zijn tussen de partijen. Sterker nog, ik heb de verkiezingsprogramma's
                     gelezen en daarin zie ik ook dat er verschillen zijn in het gewenste niveau van dekking
                     tussen de verschillende politieke partijen in dit huis. Maar het moet wel betaald
                     worden. Dus als u een hogere uitkering wil, waar allerlei argumenten voor te vinden
                     zijn, en stel dat we dus van 50% naar 70% gaan, dan kost dat ongeveer 170 miljoen
                     structureel waar dekking voor gevonden moet worden. Nog los van dat amendement over
                     100%, want dat betreft 900 miljoen extra, dat is dus een extra grote uitbreiding hiervan.
                     Dat is één element, het meer boekhoudkundige element van deze discussie.
                  
We hebben ook gekeken naar wat gangbaar is in de cao-afspraken en naar wat een niveau
                     is dat verdedigbaar is en waar je met elkaar op zou kunnen landen. Dit was een vraag
                     van onder anderen mevrouw Tielen. We zijn toen uitgekomen op die 50%. We hebben daarbij
                     ook geconstateerd dat er politiek gewoon verschillen van mening zijn op dit onderwerp.
                  
Het is natuurlijk ingewikkeld dat de implementatie van het wetsvoorstel pas ingaat
                     op 2 augustus 2022, dus ver na mijn periode als Minister. We hebben daarom de afspraak
                     gemaakt dat deze dekking een placeholder is. Een placeholder betekent dat het alle
                     partijen vrijstaat om tijdens de formatie een andere dekking voor te stellen. Het
                     staat natuurlijk per definitie alle partijen vrij om tijdens een formatie afspraken
                     te maken, maar gegeven het feit dat dit wetsvoorstel pas volgend jaar ingaat, is dat
                     in dit geval nog helderder; laat ik het zo formuleren.
                  
Omdat ik ook weet dat verschillende partijen een hoger percentage uitkering willen,
                     heb ik in de implementatie van deze regeling hiermee rekening gehouden. Als het wetsvoorstel
                     wordt aangenomen, wordt de regeling geïmplementeerd op 50%. Maar mocht er bijvoorbeeld
                     bij formatiebesprekingen uitkomen dat het 60% of 70% zou moeten worden, dan kan dat
                     zodanig op tijd worden verwerkt door het UWV dat het op tijd kan worden meegenomen
                     bij de implementatie van deze regelgeving.
                  
Dit was een bredere verdediging van en een breder inkijkje in hoe wetten worden gemaakt.
                     Nu naar de inhoud: wat verwachten we? De richtlijn vereist een passend betalingsniveau
                     dat opname van verlof door beide ouders vergemakkelijkt. We hebben nu niks en gaan
                     naar 50%, dus dat is een forse stap vooruit, zeker omdat voor een groot deel van de
                     werknemers, 76%, nu helemaal niks geregeld is, ook niet op cao-niveau. Uiteraard geldt
                     dat naarmate het betalingsniveau hoger ligt, er meer mensen verlof zullen opnemen
                     en dat zij dat dan ook voor een langere periode zullen doen. Maar daar staat tegenover
                     dat het kabinet vindt dat er wel een eigen bijdrage kan worden verwacht van werknemers,
                     omdat het inderdaad een eigen keuze is, sowieso om ouder te willen worden maar ook
                     om dit verlof op te nemen.
                  
We hebben natuurlijk wel flexibiliteit toegepast. Net als bij de Wieg kun je die betaalde
                     weken in de loop van het eerste jaar opnemen. Je kunt ze dus ook spreiden over de
                     verschillende maanden van het eerste jaar om zo de inkomensterugval op te vangen,
                     maar wel de combinatie van werk en zorg, de verdeling van de taken, op een juiste
                     manier te kunnen uitvoeren. Daarmee sluit het ook aan bij de systematiek die we hebben
                     gekozen voor de Wieg, waarbij de eerste vijf dagen 100% wordt doorbetaald en dan vijf
                     weken 70%. Deze komt als het ware achteraan. Maar ook in de Wieg hebben we voor de
                     eerste zes maanden na de geboorte van een kind de mogelijkheid geboden om bijvoorbeeld
                     elke maand een week extra op te nemen om daarmee inkomenseffecten te kunnen opvangen.
                     Je kan er ook voor kiezen om het vijf weken achter elkaar op te nemen. Dat is de vrijheid
                     die mensen in deze regelingen krijgen bij het opnemen van verlof.
                  
De heer Stoffer vroeg nog – de heer Van Weyenberg refereerde daar ook aan – waarom
                     ervoor is gekozen dat het echt individueel opneembaar is. Dat is een bewuste keuze
                     geweest, ook in de Europese discussie, omdat het inderdaad gaat over de verdeling
                     van arbeid en zorg over de partners. Wij weten dat als het overdraagbaar is, het dan
                     toch vaak wordt overgeheveld naar de minstverdienende partner. Dat is in heel veel
                     gevallen toch weer de vrouw, waarmee je eigenlijk het paard achter de wagen spant.
                     Daarom hebben we dat vastgelegd in de regelingen. Daar hebben we als Nederland hartstochtelijk
                     voor gepleit, ook al werd er niet altijd naar ons geluisterd.
                  
Wat ingewikkeld is... We hebben nu 50% in het wetsvoorstel. De mogelijkheid om naar
                     hoger te gaan is open en kan voor 2 augustus 2022 technisch worden verwerkt. Alleen
                     kost dat 170 miljoen euro, waar wel dekking voor moet zijn, en er moeten minimaal
                     76 zetels in uw Kamer en 38 aan de andere kant zijn om dat voor elkaar te krijgen.
                     Ik kan u wel vertellen dat het een ingewikkelde discussie is. Ik waarschuw u alvast.
                     Ik heb er een paar keer over gedaan, over dit gesprek, kan ik u vertellen. Dat is
                     dus mogelijk, zeg ik richting de heer Van Weyenberg.
                  
Dan richting de heer Kwint en ook richting mevrouw Palland. Wat niet mogelijk is –
                     die discussie hebben we bij de Wieg ook gehad – is het leggen van een ondergrens in
                     een uitkering van het niveau van het minimumloon of van het sociaal minimum. Je zou
                     in beide gevallen rekening moeten houden met de arbeidsduur van degene die het verlof
                     opneemt. Er zijn natuurlijk ook mensen die in deeltijd werken en daarmee onder het
                     wml uitkomen en dus minder verdienen. Die gaan we dan als het ware overcompenseren.
                     Het kan namelijk niet de bedoeling zijn om werknemers die weinig uren per week werken
                     het sociaal minimum te bieden, wat hoger is dan het loon dat ze normaal zouden verdienen.
                     Dat is één element.
                  
Het andere element is een uitvoeringselement. We hebben in de polisadministratie geen
                     betrouwbare informatie over de arbeidsduur van werknemers. Er staat wel iets over
                     aantal gewerkte uren, maar daar wordt niet echt op gehandhaafd, niet op gecontroleerd.
                     Uiteindelijk is voor alle socialezekerheidsregelingen het verdiende loon in het tijdvak
                     de basis voor de uitkering: voor de WW, voor de WIA, voor alle regelingen die er zijn.
                     De gegevens die er zijn, zijn dus niet volledig sluitend. Daar kun je geen betrouwbare
                     uitkering op baseren. Daarbij komt dat deze gegevens door de werkgever worden aangeleverd,
                     terwijl de werknemer er nadeel van kan ondervinden als de gegevens niet goed worden
                     doorgegeven. Dat is ook nog een aandachtspunt daarin.
                  
Vanwege deze aspecten, zowel de vraag wat je wil vergoeden als de uitvoerbaarheid
                     daarvan, hebben we ervoor gekozen om geen ondergrens te hanteren, overigens net als
                     bij de Wieg, waar we dezelfde discussie hebben gehad. We hebben natuurlijk ook gekeken
                     naar de Toeslagenwet en we hebben bij de Wieg gekeken. Dat maakt het wel weer ontzettend
                     complex, niet alleen voor de uitvoering maar ook voor de mensen zelf. Daar hebben
                     we dan ook van afgezien.
                  
Wat natuurlijk wel geldt – ik pleit daar niet voor – is dat naarmate het niveau van
                     de uitkering hoger is, het effect van onder een bepaald niveau komen kleiner is voor
                     ik zal maar zeggen iemand die voltijds werkt. Het geldt dus niet voor de mensen die
                     in deeltijd werken, maar voor de mensen die voltijds werken.
                  
Al met al is het niet overdraagbaar. We kiezen nu voor een uitkeringspercentage van
                     50%. Het is een fundamentele stap die we zetten, een stap vooruit. Het is een wettelijk
                     recht op betaald ouderschapsverlof. Of dat hoger moet zijn is niet aan mij. Het is
                     aan de formerende partijen en een volgend kabinet om dat te doen, maar die ruimte
                     is er wel.
                  
De voorzitter:
Daarmee bent u aan het einde van dit blokje. Dat roept in ieder geval bij drie personen
                     een interruptie op. De eerste is van mevrouw Maatoug van GroenLinks.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Ik dank de Minister voor de beantwoording en de uiteenzetting in dit blokje. GroenLinks
                     sloeg even aan op de cao's. Wij hebben dat prachtige SEO-onderzoek Arbeid en zorg
                     uit 2009 erbij gepakt. Het klopt dat 24% van de werknemers valt onder zestien cao's,
                     maar als ik ga turven, zijn er drie op 50, twee komen onder 50% en elf zitten boven
                     de 50%. Een grof gemiddelde, wat niet helemaal juist is omdat sommigen op wml-niveau
                     zitten, is 57,2. Ik zie dus ook twee cao's met een afspraak over 70% wml-niveau. Ik
                     ben wel benieuwd, gezien het verhaal over uitvoering, hoe zij dat doen, want ook in
                     die sectoren werken waarschijnlijk mensen in deeltijd. Kunnen we daar lessen uit trekken?
                  
Minister Koolmees:
Ik weet het niet zeker, maar mijn verwachting zou zijn dat de werkgever gewoon betaalt.
                     Ik kan dat checken voor de tweede termijn. Het loopt dan dus niet via een publieke
                     regeling, maar de werkgever betaalt gewoon zelf 70% door. Dat is de verklaring, denk
                     ik.
                  
De voorzitter:
En dat weet u dan zeker in de tweede termijn.
Minister Koolmees:
Zeker.
De voorzitter:
Dan komen we bij een vraag van mevrouw Palland namens het CDA.
Mevrouw Palland (CDA):
Een beetje voortbordurend op dit punt, want ik begrijp het betoog van de Minister,
                     ook over dat er haken en ogen zitten aan een ondergrens, dat het uiteraard gekoppeld
                     is aan de arbeidsuur en hoeveel uren je werkt in de week, en dat daarover geen betrouwbare
                     informatie is in de polisadministratie. Maar mij staat bij dat het wetsvoorstel wel
                     aangeeft dat we wel een dergelijk bedrag hanteren voor dga's. Hoe zit dat dan?
                  
Minister Koolmees:
Dat klopt. Dat is ook een vraag van ik dacht mevrouw Maatoug over dienstverlening
                     aan huis en voor dga's. Dga's zijn opgenomen in de polisadministratie. Dat geldt overigens
                     voor de NOW ook. Die 5% van de dga's die ook socialezekerheidspremies betalen en die
                     in de polisadministratie van het UWV zitten, vallen hier ook onder, omdat het daarvoor
                     heel lastig is om betrouwbare inkomensgegevens vast te stellen. Overigens, voor dienstverlening
                     aan huis geldt ook dat er vaak geen premies worden afgedragen, want het is vrijgesteld
                     tot een bepaald niveau. De richtlijn schrijft wel voor dat deze mensen recht hebben
                     op betaald ouderschapsverlof. Er is gekozen voor 50% betalingsniveau op wml-niveau.
                     Dat is een soort vast bedrag. Het is daarmee dus niet loongerelateerd, want dat hebben
                     we niet.
                  
De voorzitter:
Helder. Dan de heer Kwint namens de SP.
De heer Kwint (SP):
Met dank aan mevrouw Palland voor deze voorzet, want volgens mij is dit precies de
                     kernvraag. Voor de ene groep zeggen we: we weten het niet, dus we hebben ergens maar
                     een streep gezet om te voorkomen dat ze anders in de problemen komen en te weinig
                     krijgen om van rond te komen. Voor de andere groep zeggen we: we hebben de inkomensgegevens
                     niet, dus het is technisch niet mogelijk, dus dan kom je misschien maar onder het
                     minimumloon uit. Volgens mij zijn er twee opties om hiernaar te kijken. Je kunt zeggen
                     «het is ingewikkeld, dus we doen niets, of we doen in ieder geval niets extra's».
                     Of je zegt: het is ingewikkeld en dus nemen wij doelbewust het risico dat misschien
                     een kleine groep mensen met een laag inkomen iets meer krijgt; misschien zelfs iets
                     meer dan 100%.
                  
Ik snap dat het intuïtief heel gek is dat mensen in een keer meer geld gaan verdienen
                     als ze thuis zitten, maar het alternatief is de situatie waar je in zit. Dat is dus
                     dat mensen die maar 50% doorbetaald krijgen in een keer op een inkomensniveau terechtkomen
                     waardoor ze misschien niet de optie hebben om dat verlof op te nemen, en dus ook niet
                     de optie hebben om, wat de Minister zo uitgebreid omschrijft, in die fase van hun
                     leven met hun partner betere afspraken te maken over de verdeling van werk en zorg.
                     Toch?
                  
Minister Koolmees:
Voor een deel ga ik mee met de redenering van de heer Kwint. Ik vind de inleiding
                     niet helemaal recht doen aan de complexe werkelijkheid waar we in de uitvoering mee
                     te maken hebben. Ik ben het eens met wat mevrouw Tielen in haar eerste termijn zei.
                     Het gaat hier vaak over het gezinsniveau van inkomen. We hebben, ook bij het UWV,
                     niet de informatie over het totale inkomensniveau van het hele gezin. Dat is één.
                     Twee. Vanwege de arbeidsduurbeperking en ook vanwege het feit dat we niet kunnen vaststellen
                     of iemand vrijwillig in deeltijd werkt of door omstandigheden gedwongen in deeltijd
                     werkt, kun je dat punt nooit helemaal corrigeren. Het zou ook heel raar zijn dat je
                     die groep zou overcompenseren. Het klinkt niet diplomatiek, maar dat is wel de consequentie
                     daarvan. Het derde element is dat we echt gekeken hebben naar alternatieven daarvoor,
                     bijvoorbeeld bij de Wieg. Dan kom je in een discussie over de Toeslagenwet. Dan kom
                     je in allerlei andere, ontzettend ingewikkelde, complexe uitvoering. Daarvan kun je
                     niet goed beargumenteren voor wie dat dan precies nodig is en voor wie niet. Daar
                     loop je ook weer allerlei risico's met terugbetalingen, terugvorderingen, allerlei
                     complexiteitsissues. Vanwege de uitvoerbaarheid en de eenvoudigheid van de regeling
                     hebben we uiteindelijk gekozen voor deze implementatie.
                  
Nogmaals, als je een hoger percentage vergoedingen hebt, kom je automatisch met een
                     kleinere groep die hieronder dreigt te komen. Dat is waar. Maar aan de andere kant
                     van deze vergelijking staat dat het gemaximeerd is op het sv-dagloon. Dat element
                     wordt vaak niet gehanteerd in deze discussie. Maar het sv-dagloon is maximaal € 53.000.
                     50% daarvan is dus de maximumvergoeding. Het Kamerlid – het voorbeeld van de heer
                     Kwint in zijn eerste termijn – krijgt niet 50% van zijn Kamerlidmaatschapvergoeding,
                     maar veel minder. Dat is in lijn met normale socialezekerheidswetgeving. Zo doen we
                     het ook bij de WW-regeling, de WIA-regeling en alle andere regelingen. Daarvan zou
                     je ook kunnen beargumenteren – sommige mensen doen dat ook – dat dat oneerlijk is,
                     want daarmee geef je mensen met een hoger inkomen geen 50%, maar veel minder. Daar
                     hebben we allemaal minder gevoelens bij. Dat vinden we allemaal minder erg. Maar ook
                     vanuit de eenvoudigheid en uitvoerbaarheid is het wel belangrijk dat we het op een
                     gegeven moment ook behapbaar houden voor bijvoorbeeld het UWV.
                  
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik heb in ieder geval geleerd dat er schijnbaar mensen zijn die dat een probleem vinden.
                     Die ben ik nog niet tegengekomen. Ik heb niet het idee dat de mensen bovenaan de curve
                     ...
                  
Minister Koolmees:
Mensen met een inkomen van € 60.000 of € 70.000 hebben ook een hypotheek.
De heer Kwint (SP):
Zeker.
Minister Koolmees:
Die is gebaseerd op hun inkomen. Ook daar geldt natuurlijk deze afweging. Dan kan
                     je zeggen: dat vinden we minder erg. Dat begrijp ik. Politiek gezien begrijp ik dat
                     ook en ben ik het misschien nog met u eens ook. Maar ook dat is een consequentie van
                     de keuze om aan te sluiten bij het sv-dagloon.
                  
De heer Kwint (SP):
Ja, dat snap ik. Maar een stap terug in zijn betoog zei de Minister: het is raar om
                     te overcompenseren. Vervolgens zei hij: van alle andere opties is de uitvoering ingewikkeld.
                     Nu hebben wij als Kamer de zware plicht op onze schouders genomen om rekening te houden
                     met dat laatste. Maar als je de uitvoering behapbaar wilt houden, is het hanteren
                     van een ondergrens die samenvalt met bijvoorbeeld het fulltime wettelijk minimumloon
                     niet ingewikkeld. Over de vraag of dat nou 50% of 70% daarvan is, gaan wij nog stemmen,
                     maar het is niet zo lastig om het fulltime minimumloon als berekeningsgrond te nemen,
                     ook voor mensen die misschien maar drie dagen per week werken. En inderdaad, voor
                     een heel kleine groep mensen kan dat de gekke consequentie hebben dat ze ineens meer
                     gaan verdienen als ze net een kind hebben en een poosje thuis gaan zitten. Het alternatief
                     is dat wij ons verschuilen achter de complexiteit en daarmee de regeling voor een
                     deel van de ouders een stuk minder toegankelijk maken.
                  
Minister Koolmees:
Ik verschuil mij niet achter de complexiteit. Absoluut niet. Ik heb geprobeerd uit
                     te leggen dat wij niet weten of mensen vrijwillig minder uren per week werken en daarmee
                     onder het wml komen, dat wij de arbeidsduur in de systematiek van het UWV niet goed
                     kunnen vaststellen, en dat wij het in de uitvoering dus ook niet kunnen. Die situatie
                     heb ik beschreven. De oplossing naar de andere kant door het op individueel niveau
                     te corrigeren in een Toeslagenwet en aan te vullen en dat soort dingen, maakt het
                     juist weer heel erg ingewikkeld. Dat maakt het ook heel erg complex voor mensen zelf.
                     Dat geldt niet alleen voor de uitvoering met allerlei terugbetalingen, terugvorderingen
                     en ingewikkeldheden; dan moet je je ook afvragen of je mensen daar echt een dienst
                     mee bewijst. Maar u heeft helemaal gelijk: de keuze om met de systematiek aan te sluiten
                     bij het sv-dagloon – het minimum maar ook het maximum – zorgt ervoor dat sommige groepen
                     minder vergoed krijgen dan je eigenlijk zou willen. Dat geldt voor de iets hogere
                     inkomens, niet alleen maar voor het Kamerlidniveau, maar ook voor de mensen met twee
                     keer modaal bijvoorbeeld. Maar dat is eigenlijk gangbare praktijk in de socialezekerheidswetgeving,
                     die we in dit huis toch vaak hebben besproken. Ja... Mooier kan ik het niet maken.
                  
De voorzitter:
Het is zoals het is. Dan mevrouw Maatoug nog. Daarna kunt u door naar het tweede blokje.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Is dat waarom we binnen deze systematiek, met het sv-loon, kiezen voor die 70% in
                     alle regelingen? Ik loop het risico dat ik «m platsla – dat is een woord dat we al
                     meer gebruikt hebben – maar versta ik de Minister goed dat hij zegt: ik had het eigenlijk
                     graag anders gezien, maar gezien de politieke verhoudingen is dit de uitkomst geweest?
                  
Minister Koolmees:
Nee, dat zou een beetje flauw zijn. Ik verdedig het wetsvoorstel hier. Ik breng het
                     niet voor niks naar uw Kamer op deze manier. Ik heb gezocht naar een dekking en een
                     niveau die passend zijn en ik heb daar verschillende argumenten bij genoemd: bestaande
                     cao's, aanvulling op de Wieg, andere argumentatie, maar ook budgettaire consequenties.
                     Ik constateer ook dat andere partijen, waaronder mijn eigen partij, een andere wens
                     hebben. Maar ik zit hier niet namens een partij, maar namens de Kroon. Het enige wat
                     ik heb gedaan, is dat ik bij de implementatie van het wetsvoorstel de ruimte heb geboden
                     om daarvan af te wijken, tussen het aannemen van dit wetsvoorstel en de invoering
                     op 2 augustus 2022. Die ruimte is er, maar dat is echt aan de partijen zelf en niet
                     aan mij. Ik heb de dekking van het wetsvoorstel – dan praat je over 370 miljoen –
                     zover gebracht en het is aan anderen om te kijken of je verder zou willen.
                  
De voorzitter:
Dat is nog eens een charmant antwoord. Het is eigenlijk geen... Maar goed, gaat u
                     door naar het tweede blokje.
                  
Minister Koolmees:
Dank u, voorzitter. Ik heb nog een mapje «diversen». Daarin zit alles een beetje door
                     elkaar heen. Leuk hè?
                  
De heer Stoffer vroeg: is het voor kleine werkgevers wel werkbaar om te voldoen aan
                     de bepaling omtrent flexibel werken? Moet het schriftelijk of kan het ook mondeling?
                     Dat is een lastig punt, want niet voor niets geldt het recht van werknemers om de
                     werkgever te verzoeken om de arbeidsduur, de werktijden of de arbeidsplaats te wijzigen.
                     Dat geldt niet indien de werkgever minder dan tien werknemers in dienst heeft. Daar
                     is een aparte categorie voor. De richtlijn bepaalt echter dat ouders van kinderen
                     tot 8 jaar en mantelzorgers moeten kunnen verzoeken om flexibele werkregelingen, ongeacht
                     de grootte van het bedrijf waar ze werken. Het is helemaal gefocust op de werknemers
                     en niet op de werkgever. Om deze reden wordt de Wet flexibel werken aangepast voor
                     deze specifieke situatie. Het is wel zo dat de afspraken schriftelijk moeten worden
                     vastgelegd, net zoals nu al is geregeld in de Wet flexibel werken. Alleen dan wordt
                     de werknemer in staat gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van de
                     werkgever. Als je het alleen maar mondeling doet, dan loop je het risico dat het niet
                     aantoonbaar is en dat er geen bewijslast is. Dan krijg je weer een risico later. Dit
                     is overigens ook een verplichting op basis van de richtlijn.
                  
Mevrouw Tielen vroeg hoe we de begrijpelijkheid en de toegankelijkheid van de regeling
                     kunnen vergroten. De heer Van Weyenberg vroeg naar de doenvermogentoets van het UWV.
                     In de zogenoemde doenvermogentoets noemt het UWV als knelpunt de veelheid aan verlofregelingen,
                     met op bepaalde aspecten afwijkende procedures en afwijkende percentages. Daar heeft
                     u het ook al over gehad in de eerste termijn. Ik begrijp en erken dat het bestaan
                     van meerdere verlofregelingen met een eigen regime voor verwarring kan zorgen. Het
                     is natuurlijk wel zo dat veel verlofvormen elkaar nu uitsluiten, zoals het zwangerschaps-
                     en bevallingsverlof, het geboorteverlof en het adoptieverlof. Niemand heeft in dezelfde
                     periode met alle verlofvormen tegelijk te maken. Zo is het natuurlijk ook opgezet.
                     Het ouderschapsverlof is in feite de enige verlofvorm die voor alle ouders die werknemer
                     zijn, beschikbaar is. Voor alle andere vormen geldt dat niet.
                  
Ik ben het wel met u eens dat de veelheid aan verlofvormen grote eisen stelt aan de
                     communicatie en de voorlichting richting zowel werkgevers als werknemers. Ik ben ook
                     blij dat het UWV zelf aangeeft optimaal duidelijkheid te zullen verschaffen via de
                     website, maar bijvoorbeeld ook via het opstellen van een beslisboom, zodat de aanvrager
                     naar het juiste aanvraagformulier wordt geleid, en via een rekentool voor de werknemer,
                     zodat die inzicht krijgt in het bedrag van de uitkering. Er komt ook een speciale
                     module voor werknemers die zelf de uitkering aanvragen, zoals huishoudelijk werkers,
                     de groep die dienstverlening aan huis verzorgt. Op deze manier worden ook die rechthebbenden
                     zo goed mogelijk geïnformeerd.
                  
Ten slotte zal het UWV de klanten wijzen op de volgende verlofvormen. Wie een bevallingsverlofuitkering
                     of een geboorteverlofuitkering krijgt, wordt gewezen op de mogelijkheid om ouderschapsverlof
                     op te nemen en op wat dat precies betekent. Het is natuurlijk heel goed dat het UWV
                     dit zo netjes doet. Mantelzorg valt daar overigens buiten, want daarvoor wordt geen
                     uitkering verstrekt. Ik heb een ambtelijke notitie naar u toegestuurd over de verschillende
                     verlofvormen, ook ter inspiratie. Met mijn demissionaire status mag ik daar niet al
                     te veel meer aan knutselen.
                  
Mevrouw Maatoug vroeg waarom niet-verzekerde werknemers wel worden meegenomen in deze
                     wet maar zelfstandigen niet. De richtlijn is gericht op werknemers en niet op ondernemers.
                     Er is één uitzondering, die ik heb toegelicht, in de dga-sfeer. Het gaat daarbij om
                     dga's die als het ware werknemer zijn in hun eigen bedrijf en daar ook de premies
                     voor betalen. Overigens is de discussie over ondernemerschap versus werknemerschap
                     bij zzp ook nog een kiezel in mijn schoen.
                  
Mevrouw Tielen vroeg om de evaluatie na drie jaar te houden in plaats van na vijf
                     jaar. Dat betreft een amendement! Ik ben al bij de amendementen. Ik weet niet wat
                     het nummer is van dit amendement.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
15.
Minister Koolmees:
In het wetsvoorstel is uitgegaan van een evaluatie binnen vijf jaar. Daar is voor
                     gekozen omdat een gedragsverandering wordt beoogd ten aanzien van de verdeling van
                     zorg, die meestal niet zo heel snel gaat. In de praktijk kun je daar op de korte termijn
                     niet al heel veel over zeggen. Maar als u dat al eerder wil laten doen om de informatie
                     die u noemde in eerste termijn, boven tafel te krijgen, dan heb ik daar geen bezwaar
                     tegen. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer.
                  
Daarmee is ook de vraag van mevrouw Palland beantwoord om in de evaluatie en monitoring
                     ook aandacht te besteden aan het gebruik van ouderschapsverlof door lage inkomens,
                     en aan de gevolgen voor en effecten op grote en kleine werkgevers. Dat kan inderdaad
                     meegenomen worden in de evaluatie. Aangezien zzp'ers niet in aanmerking komen voor
                     betaald ouderschapsverlof zal deze groep niet meegenomen worden in de evaluatie. Dat
                     heeft weer te maken met het punt van mevrouw Maatoug van zonet.
                  
Mevrouw Tielen, maar ik meen ook mevrouw Palland, vroeg waarom er geen mkb-toets is
                     uitgevoerd. Een mkb-toets wordt bij richtlijnen in principe uitgevoerd in de fase
                     van de opstelling van het BNC-fiche. Dat is de beoordeling van het kabinet van een
                     nieuw Commissievoorstel. Deze praktijk is pas vastgesteld na het BNC-fiche voor dit
                     voorstel, want dat stamt al uit 2017. De specifieke mkb-toets was er toen nog niet.
                     Ik wil met alle liefde voor de implementatie alsnog een mkb-toets laten uitvoeren,
                     maar wel met een disclaimer, een caveat: de wet kan niet worden aangepast, omdat het
                     een richtlijn betreft. Maar als er nuttige dingen voor de implementatiepraktijk uit
                     naar voren komen, dan vind ik dat een zeer nuttig inzicht. Ik wil graag toezeggen
                     dat we dat gaan doen.
                  
De heer Van Weyenberg, mevrouw Maatoug, de heer Kwint en ook de Partij van de Arbeid
                     en de heer Stoffer vragen naar de stand van zaken bij het onderzoek naar het rouwverlof.
                     Het onderzoek start binnenkort. De aanbesteding loopt nu; naar verwachting is dit
                     aan het eind van het jaar gereed. Ook de Nieuw-Zeelandse suggestie zal ik daarin meenemen.
                     In Nieuw-Zeeland bestaat wel verlof voor rouwende ouders.
                  
Het laatste amendement van mevrouw Palland heb ik nog niet gezien. Klopt dat?
Mevrouw Palland (CDA):
Dat klopt. De discussie met Bureau Wetgeving was nog even of het amendement zorgvuldig
                     genoeg is geformuleerd op het punt van het oprekken tot 18 jaar van het onbetaalde
                     ouderschapsverlof na het eerste jaar.
                  
Minister Koolmees:
Ik ga even improviseren, maar dat vind ik altijd gevaarlijk, dus laat ik daar voor
                     de zekerheid in tweede termijn op terugkomen. We hebben het daar eerder over gehad.
                     Ik begrijp ook de achtergrond van de vraag: de mogelijkheid om die ruimte niet alleen
                     te hebben voor kinderen tot 8 jaar maar ook voor kinderen die naar de middelbare school
                     gaan. Het amendement dat ik heb gezien, heeft ook consequenties voor het betaalde
                     deel. Dat heeft dus niet alleen budgettaire consequenties maar ook allerlei uitvoeringstechnische
                     consequenties. Daar ben ik geen fan van. Het betaalde verlof is in principe alleen
                     beschikbaar in het eerste jaar na geboorte, maar --- en daar zit de ingewikkeldheid
                     – het is bij nieuw gevormde gezinnen beschikbaar tot een jaar na opname in het gezin,
                     mits het kind nog geen 8 jaar oud is. Met andere woorden: na scheiding en hertrouwen
                     met samengestelde gezinnen ontstaat weer een nieuw recht. Dan is het natuurlijk wel
                     weer betaald en dan wordt het wel weer heel ingewikkeld. De heer Kwint heeft allerlei
                     leuke ideeën hierover. Dat zou ik ook niet aanraden. Maar dat is één argument. Ik
                     ga dus even kijken of dat in dat nieuwe amendement kan worden opgelost of niet. Dat
                     weet ik oprecht niet.
                  
Het tweede argument is dat je ook moet bijhouden of je het al hebt opgenomen. Nu is
                     de periode acht jaar. Als je in die acht jaar ouderschapsverlof hebt opgenomen, dan
                     kun je dat vaak wel registreren bij de werkgever. Als je het oprekt naar twaalf jaar
                     of achttien jaar, moeten alle werkgevers, ook de werkgever waarbij je nieuw in dienst
                     treedt, dit gaan bijhouden. Daarmee wordt het voor de uitvoering, voor de werkgevers
                     heel erg ingewikkeld. Dat is mijn andere argument om terughoudend te zijn ten aanzien
                     van dit amendement. Dat is niet omdat ik het niet begrijp, maar omdat het daardoor
                     weer heel ingewikkeld wordt om bij te houden hoeveel verlof iemand al heeft gebruikt,
                     zeker voor mkb-werkgevers. Maar ik wacht met het geven van mijn eindoordeel totdat
                     ik het definitieve amendement heb gezien.
                  
De voorzitter:
Dat kan eventueel ook later nog schriftelijk.
Minister Koolmees:
Dan heb ik nog een amendement van de heer Kwint en de heer Van Dijk. Ik geloof dat
                     dat het amendement op stuk nr. 14 of stuk nr. 18 is geworden.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Het amendement op stuk nr. 16.
Minister Koolmees:
Dat is het amendement op stuk nr. 16 geworden. We hebben het daar uitgebreid over
                     gehad, ook over de ingewikkeldheid en de uitvoering van het amendement. Tegen die
                     achtergrond ontraad ik het amendement, omdat het ook gewoon onuitvoerbaar en niet
                     controleerbaar is in de praktijk.
                  
Daarmee heb ik volgens mij alle vragen en alle amendementen gehad.
De voorzitter:
Dat klopt. Dan geef ik eerst het woord aan de heer Van Weyenberg en daarna aan de
                     heer Kwint.
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
De heer Kwint was eerst.
De voorzitter:
De heer Van Weyenberg is galant. Dan geef ik als eerste het woord aan de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik snap dat het meer kost. Dat is precies het idee van het amendement. Het idee is
                     dat er een ruimere regeling voor bepaalde groepen komt. Ik zit nog steeds te kauwen
                     op dat uitvoeringsargument. Laat ik gewoon de tekst erbij pakken. Daarin staat dat
                     bij de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uur
                     per week. Daarmee sla je het hele bezwaar over dat de Minister net noemde, namelijk
                     dat je niet weet hoeveel uur mensen werken, dat dat niet wordt bijgehouden en dat
                     daar niet op wordt gehandhaafd, waardoor de daarover beschikbare gegevens niet heel
                     erg betrouwbaar zijn. Ik snap dat dat als consequentie heeft dat misschien een kleine
                     groep mensen in de gekke situatie komt te zitten dat zij tijdens hun verlof meer geld
                     gaan verdienen dan wanneer zij aan het werk zijn. Wij wisselden daar net ook even
                     over van gedachten. Aangezien het om mensen met lagere inkomens gaat, denk ik dat
                     dat nuttig besteed geld is, want ouder van een kind worden is al duur genoeg. De babyzaken
                     van deze wereld zullen daar blij mee zijn. Als je ervan uitgaat dat de arbeidsduur
                     40 uur per week is, dan neem je daarmee toch het uitvoeringsargument weg?
                  
Minister Koolmees:
Nee, want de kwaliteit van de arbeidsduur is heel slecht in de polisadministratie
                     van het UWV. Zoals bij alle socialezekerheidsregelingen is het inkomensniveau dus
                     de basis voor de uitkering. Daarin kun je twee elementen hebben. Stel dat je 50% van
                     de tijd werkt – je werkt 20 uur per week – dan is jouw inkomen ook 50% van minimaal
                     het wml. In zo'n polisadministratie komt dus het inkomen dat je hebt verdiend naar
                     voren, maar het corrigeren daarvan naar arbeidsduur is in de praktijk heel erg ingewikkeld
                     en in de uitvoering heel kwetsbaar, omdat we daar geen goede data voor hebben.
                  
Het is ook niet zo relevant hoeveel uur er gewerkt wordt, want het gaat over inkomen
                     dat wordt verdiend. Even uitgaande van die 40 uur per week, dan veronderstel je dat
                     iemand minimaal het wml verdient. Dat is namelijk het minimumloon dat mensen moeten
                     verdienen in Nederland. Het is dan een percentage daarvan. Uw voorstel is het omgekeerde.
                     Uw voorstel houdt in dat je wel degelijk rekening houdt met de arbeidsduur. Dan heb
                     je twee problemen. Het ene probleem is dat je mensen die vrijwillig minder uren per
                     week werken en daarmee onder het wml komen, daarvoor compenseert. Dat is het ene probleem.
                     Het andere probleem is dat we het niet kunnen controleren omdat de kwaliteit van de
                     arbeidsduur niet goed is. De combinatie van die twee argumenten maakt dat we het amendement
                     ontraden.
                  
Dan is er nog één amendement: het amendement van de heer Smeulders. Ik denk dat mevrouw
                     Maatoug dat gaat overnemen. Ik weet niet precies hoe dat technisch werkt. Dat amendement
                     gaat over het verhogen naar 100%. Daarvan heb ik al gezegd dat dat 900 miljoen euro
                     zou kosten en dat ik ook geen dekking daarvoor heb gezien. Alleen al om dat argument
                     zou ik het dus ontraden, los van alles wat ik heb gezegd over de ruimte die er in
                     de komende periode is om voor 2 augustus 2022 nog stappen te kunnen zetten.
                  
De voorzitter:
Dan de heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Misschien heb ik het gemist, maar ik had ook een precieze vraag gesteld over de wijze
                     waarop huishoudelijke hulpen verlof kunnen aanvragen. Ik zag de Minister toen al een
                     beetje moeilijk kijken, dus ik hoop dat het niet gerelateerd is aan het feit dat die
                     vraag nog niet beantwoord is. Ik probeer mij gewoon even voor te stellen – ik vind
                     dat dat hoort bij zorgvuldige wetgeving – hoe het nu gaat als huishoudelijke hulpen
                     via de Regeling dienstverlening aan huis dit verlof willen gebruiken. Die werken meestal
                     op heel veel verschillende plekken voor opdrachtgevers, of een soort werkgevers. Dus
                     hoe gaat de aanvraag van dat betaalde ouderschapsverlof dan in de praktijk? Wie gaat
                     het achteraf aanvragen? Ik probeer dit nog even scherp te krijgen, want we steunen
                     de opname van die groepen in dit wetsvoorstel en ik ben het daar qua principe erg
                     mee eens, maar ik heb in alle oprechtheid nog helemaal geen beeld van de wijze waarop
                     dit er in de praktijk uit gaat zien.
                  
Minister Koolmees:
Dit is inderdaad, zoals de heer Kwint net terecht zei, de groep waar we het wel voor
                     doen, even plat gezegd. Dienstverleners aan huis behoren tot de groep niet-verzekerde
                     werknemers. Dus met andere woorden: ze zijn niet opgenomen in de polisadministratie
                     van het UWV. Er worden ook geen premies voor afgedragen. Maar via het richtlijnvoorstel
                     worden ze wel onder de werking van dit wetsvoorstel gebracht. Dus voor hen geldt ook
                     dat ze recht hebben op ouderschapsverlof en een uitkering gedurende negen weken als
                     die negen weken in het eerste jaar na de geboorte worden opgenomen. Maar omdat we
                     geen inkomensgegevens hebben, moeten we daar een proxy voor doen. Daarvoor geldt dat
                     we uitgaan van 50%, namelijk de 50% voor iedereen, keer het minimumloon. Hiervoor
                     is gekozen omdat ze niet verzekerd zijn. Er zijn dus geen inkomensgegevens en geen
                     arbeidsduurgegevens in de polisadministratie van het UWV. Zodoende zijn we teruggevallen
                     op deze terugvaloptie. Dit is eigenlijk een bijzondere uitzondering voor deze groep
                     ten opzichte van alle andere groepen die als werknemers zijn aangemeld. Ik heb net
                     al gezegd dat ze bij het UWV voor deze groep een aparte informatievoorziening gaan
                     organiseren als deze mensen het aan gaan vragen bij het UWV.
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter, als u mij toestaat. Ik heb mij verder nogal ingehouden. Check. Ik maak
                     daaruit op dat zij degenen zijn, de huishoudelijke werkers zelf, die zich melden bij
                     het UWV. Ik neem aan dat er dan ook gewoon een totale ontslagbescherming geldt? Het
                     kan niet zo zijn dat degene bij wie je werkt, kan zeggen: ik vind het onhandig dat
                     je een tijdje niet komt, dus ik wil je überhaupt niet meer. Ik probeer me gewoon operationeel
                     voor te stellen hoe dit eruit gaat zien. Moet je dit dan melden bij de plekken waar
                     je werkt? Normaal is de werkgever in beeld, maar dat is hier niet zo. Ik heb even
                     niet scherp of deze groep eigenlijk al onder het recht op onbetaald ouderschapsverlof
                     viel, waarbij er natuurlijk ook een bepaalde vorm van ontslagbescherming is; waarschijnlijk
                     was het daar ook een grijs gebied. Dus nogmaals, ik verwelkom dit voorstel, maar ik
                     probeer me hier juist voor te stellen hoe dit straks gaat. Als ik de Minister overvraag,
                     dan mag het ook wat meer in de tweede termijn, maar ik wil echt even precies begrijpen
                     waar ik hier nu ja of nee tegen zeg. Als er in de uitvoering nog zaken moeten worden
                     uitgewerkt over de manier waarop dit proces gaat verlopen, dan wil ik graag weten
                     hoe dat gebeurt en hoe we dat ook gaan horen. Ik wil straks niet een wet hebben die
                     in de praktijk meteen misloopt in de uitvoering, of tot allerlei conflicten leidt
                     tussen deze huishoudelijk werkers en de huishoudens waar zij schoonmaken, en dat we
                     dat dan hier hebben laten lopen.
                  
Minister Koolmees:
Dat laatste vind ik een ... We laten niks lopen. Deze groep heeft gewoon recht op
                     dit betaalde ouderschapsverlof, maar men moet het inderdaad wel zelf aanvragen. Omdat
                     we geen inkomensgegevens en geen polisadministratie hebben, is het dus 50% van het
                     minimumloon. De heer Kwint merkt terecht op: voor die groep wel. Juist ook voor die
                     groep. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat wij uit de praktijk weten dat de onderhandelingspositie
                     voor de mensen uit de dienstverlening aan huis wel echt een kwetsbare is. Ja, er zijn
                     arbeidscontracten en ja, er zijn bepaalde loondoorbetalingsverplichtingen, maar de
                     ervaring is natuurlijk wel dat als dat niet wordt gehonoreerd, het voor deze groep
                     echt heel ingewikkeld is om zijn recht te halen. Dat ga ik ook niet oplossen met dit
                     wetsvoorstel, zeg ik u ook.
                  
Een aantal jaar geleden, in 2014, heeft de commissie-Kalsbeek daar heel uitgebreid
                     naar gekeken. De commissie heeft ook suggesties gedaan over wittewerksterregelingen
                     en al dat soort elementen. Er is toen gekozen om dat niet te doen, en vast te houden
                     aan de Regeling dienstverlening aan huis. Wat ik dus met dit wetsvoorstel kan doen,
                     is het bieden van het recht om dit op te vragen, wat echt heel lastig gaat worden
                     in de praktijk, om de naleving en de instandhouding van het arbeidscontract voor elkaar
                     te krijgen. Dat is gewoon het eerlijke antwoord. Mooier kan ik het niet maken.
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Als ik het dan goed begrijp, haalt de werkende recht bij het UWV. Ik neem aan dat
                     hier ook heel apart voorlichting op plaats gaat vinden, juist ook voor deze groep.
                     Want dit is natuurlijk een andere rol dan bij alle andere regelingen, waarbij het
                     via de werkgever loopt. Dit geldt overigens waarschijnlijk ook voor die dga's, maar
                     die zijn gemiddeld misschien iets meer op de hoogte van hun rechten en hebben ook
                     een andere onderhandelingspositie, want het is hun eigen bedrijf. Mijn tweede vraag
                     is hoe ook zij worden geholpen om dit te communiceren naar hun werkgever, degene bij
                     wie zij in huis werken. Dat dit niet perfect is, weet ik, want die hele regeling is
                     niet perfect, verre van zelfs, maar we hadden nog steeds niets beters. Ik ben gewoon
                     op zoek naar hoe we maximale duidelijkheid kunnen bieden aan de mensen die dit verlof
                     willen aanvragen. Hoe kunnen we hen helpen om dat zo goed mogelijk te doen, in alle
                     imperfectie, op de plekken waar zij werken, zodat ze er niet opeens toch uitvliegen
                     en dan naar de rechter moeten of weet ik wat voor ellende wel niet? Want we weten
                     dat dat voor deze groep ook heel ingewikkeld is.
                  
Minister Koolmees:
Nogmaals, ik begrijp de vraag, maar we moeten in het kader van dit wetsvoorstel even
                     twee dingen uit elkaar trekken. Het eerste punt is dat ook mensen die werknemer zijn
                     volgens de Regeling dienstverlening aan huis recht hebben op betaald ouderschapsverlof.
                     Het UWV gaat ze helpen om dat recht te kunnen verzilveren. Daarvoor is een specifiek
                     betalingsschema opgesteld van 50% van het wml, omdat we geen inkomensgegevens hebben.
                     Daar zit dus eigenlijk een soort standaardregeling in. Dat gaat het UWV netjes doen
                     en onder de aandacht brengen. Het UWV gaat mensen ook via de beslisboom netjes helpen
                     bij het aanvragen van zo'n uitkering. Wat dit aan de andere kant betekent voor de
                     arbeidsrelatie tussen de «inhuurder», zal ik maar zeggen, of de opdrachtgever en degene
                     die de dienstverlening aan huis doet, heeft op zich niks te maken met het wetsvoorstel.
                  
Ik begrijp alleen wel wat de heer Van Weyenberg zegt: het risico is natuurlijk dat
                     deze mensen dan niet meer opgeroepen worden of dat hun contract wordt beëindigd, omdat
                     zij negen weken niet beschikbaar zijn om de dienstverlening aan huis te doen. Puur
                     arbeidsrechtelijk is dat allemaal geregeld: in de wetgeving en ook in allerlei transitievergoedingsbepalingen
                     en arbeidscontractbepalingen. Maar de werkelijkheid is dat deze groep natuurlijk een
                     kwetsbare onderhandelingspositie heeft. We zien in de praktijk steeds dat deze groep
                     heel veel moeite heeft om zijn recht te halen en ook afhankelijk is van die ene opdrachtgever.
                     Ik ga dus niet beloven dat ik dit oplos, want dat kan ik gewoon niet waarmaken. Je
                     ziet daarin ook de worsteling met deze groep van de laatste tien jaar.
                  
De voorzitter:
Afrondend, meneer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is een eerlijk antwoord. Dat snap ik ook. Nogmaals, ik vind het goed dat ze daaronder
                     vallen. Dat is beter dan dat we dat niet zouden hebben gedaan. Ik ben op zoek naar
                     hoe we de kans op ongelukken zo klein mogelijk kunnen maken, in de wetenschap dat
                     de Minister zegt dat hij het niet kan uitsluiten. Dat snap ik en dat vraag ik ook
                     niet aan de Minister. Er moet volgens mij wel heel goed nagedacht worden hoe hieraan
                     expliciet veel aandacht kan worden besteed in de voorlichting van de overheid over
                     de Regeling dienstverlening aan huis. Zowel de mensen die gebruikmaken van de Regeling
                     dienstverlening aan huis als werkenden die de dienstverlening aanbieden, moeten we
                     heel goed wijzen op hun rechten. Ik zou ook willen vragen om, als we straks gaan monitoren,
                     dus niet pas bij de evaluatie, een beetje een vinger aan de pols te gaan houden. Ik
                     ben zelf heel benieuwd of het uitkeringsniveau bij deze groep straks een belemmering
                     is of dat zij andere belemmeringen ervaren. Dat is anders dan bij anderen. Ik zou
                     willen vragen daar specifiek aandacht aan te geven.
                  
Minister Koolmees:
Ik vind het een terecht punt en we nemen het ook mee in de evaluatie als aandachtspunt,
                     in aanvulling op de vraag van mevrouw Palland.
                  
De voorzitter:
Dan als laatste mevrouw Maatoug.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Ik besef dat we nu laat gaan lunchen, dus ik zal het kort houden. In het verlengde
                     van de vraag van de heer Van Weyenberg wil ik de suggestie doen om ook bij deze groep
                     specifiek na te denken of communicatie aan de opdrachtgever nodig is om daarover geen
                     verwarring te hebben. We praten nu namelijk constant over de werknemer.
                  
Het kan zijn dat ik het gemist heb, maar ik wil graag een stand van zaken rondom de
                     motie-Smeulders over deze groep.
                  
Minister Koolmees:
Over de «dienstverlening aan huis»-groep?
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Over de motie die was aangenomen tijdens de begrotingsbehandeling.
Minister Koolmees:
Ik hoor dat daar eind april of begin mei een reactie op komt. Dat is binnenkort, over
                     een paar weken. Ik wist dat zelf niet; dat wordt mij ingefluisterd van hierachter.
                  
Uw eerste punt begrijp ik wel, maar vind ik ook echt heel ingewikkeld om te operationaliseren.
                     Want wij hebben geen registratie van wie de «dienstverlening aan huis»-regeling gebruikt.
                     Ik denk dat u die in de praktijk allemaal gebruikt, maar er is geen centrale registratie
                     van. We hebben ook geen postadres waar we iets naartoe kunnen sturen. Je kunt hooguit
                     in de algemene voorlichting zeggen: «U heeft iemand via de dienstverlening aan huis
                     aan het werk. Let op: dit zijn de rechten, dit zijn de plichten en dit zijn de mogelijkheden
                     voor betaald ouderschapsverlof.» Dat kunnen we zeker doen. Dat wil ik ook graag toezeggen,
                     maar heel gericht mensen bereiken gaat niet lukken.
                  
De voorzitter:
Oké. Dit was dan de eerste termijn van de Minister. Ik kijk even naar de Kamer of
                     er behoefte is aan een korte schorsing, een paar minuten, om eventueel aan afstemming
                     te doen over moties die er eventueel zijn. Of gaan we meteen door? Het kan ook dat
                     de Minister behoefte heeft aan een schorsing. Ik concludeer dat er geen behoefte is
                     aan een schorsing. Dan geef ik het woord aan mevrouw Tielen.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn heldere toelichtingen en uiteenzettingen.
                     Ik ben nog steeds kritisch. Dat is niet omdat ik per se kritisch ben hierop, maar
                     omdat ik vind dat wij als Kamer oprecht de verantwoordelijkheid hebben om instrumenten
                     te wegen. Wat kost het? Wat levert het op? Wat doet de regeling of de wet zelf? Hoe
                     dient die het doel? Dat zeg ik niet voor niets. Dit is niet iets wat ik vind, want
                     volgens mij hebben wij dit vastgelegd in de Comptabiliteitswet, waarin doelmatigheid
                     en doeltreffendheid aan regelgeving en wetgeving worden gekoppeld. Volgens mij is
                     het aan ons – ik voel die verantwoordelijkheid ook – om die weging kwalitatief te
                     doen. Want – wie weet? – zouden we met de 360 miljoen die nu gereserveerd is voor
                     deze verlofregeling ook veel leukere en vooral veel effectievere dingen kunnen doen
                     voor werkende ouders. Volgens mij moeten we ons dat telkens afvragen.
                  
Ik ben blij met de toezegging van de Minister om daar inzicht in te krijgen. Ik ben
                     blij met zijn «oordeel Kamer» over het amendement, want ik geloof oprecht dat we dan
                     aanvullende inzichten kunnen ophalen. Ik zou eigenlijk best wel graag meekijken met
                     de opzet voor de evaluatie. Want ik hoor het gebruik vaak terug, maar ik geloof toch
                     dat het belangrijk is om daarin ook een aantal andere aspecten mee te nemen. Ik hoop
                     dat we tegen die tijd met de dan zittende Minister daarover in gesprek kunnen gaan.
                  
Verder dank ik de Minister voor zijn toezegging op de mkb-toets, want dan hoef ik
                     daar geen motie over in te dienen. Dat scheelt ook altijd weer. Bedankt!
                  
Ik heb wel nog een motie over de toegankelijkheid.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat werknemers in Nederland gebruik kunnen maken van diverse vormen
                  van verlof om arbeid en zorg (tijdelijk beter) te kunnen combineren;
               
overwegende dat het complex van regelingen voor mensen lang niet altijd goed te begrijpen
                  is;
               
overwegende dat het voor mensen daarom bijna onmogelijk is om goed geïnformeerde keuzes
                  te maken over de combinatie van arbeid en zorg binnen een gezin en te kunnen berekenen
                  wat de (financiële) gevolgen van die keuzes zijn voor de korte en de langere termijn;
               
overwegende dat de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties adviseert bij nieuwe
                  wetgeving te toetsen of deze «doenlijk is voor burgers»;
               
verzoekt de regering om een toegankelijkheidstoets op de huidige verlofregelingen
                  toe te passen die ziet op de begrijpelijkheid voor burgers en kleine werkgevers, en
                  na te gaan welke vereenvoudigingsmogelijkheden hierbij aansluiten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Tielen.
Zij krijgt nr. 17 (35 613).
Dank u wel, mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel. Ik kijk uit naar de verdere behandeling.
De voorzitter:
Dat begrijp ik. Ik ook.
Dan geef ik nu het woord aan de heer Stoffer namens de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitgebreide beantwoording van vragen van collega's,
                     maar ook van mijzelf. Het is, denk ik, een goede eerste oefening in macht en tegenmacht.
                     Ik heb in ieder geval geleerd dat er ook een vervelende macht in Europa is. Daar kijken
                     we wat anders tegen aan; maar goed, laat ons dat allemaal later in bespiegelingen
                     nog eens bekijken. Ik vond het in ieder geval plezierig om deze wet zo met elkaar
                     te behandelen.
                  
We hebben allerlei dingen gedeeld. We zijn het niet overal over eens, en dat hoeft
                     ook niet altijd zo te zijn, maar het is wel goed om elkaar daarover te spreken, ook
                     later. De wet wordt natuurlijk toegepast en dan zijn dit soort besprekingen ook erg
                     van belang.
                  
Een punt wil ik nog even constateren, en dat is het volgende. Mevrouw Maatoug en ik
                     hadden gezamenlijk een motie opgesteld rond rouwverlof, waarin het er met name om
                     gaat – naar een voorbeeld uit Nieuw-Zeeland – ook miskraam en doodgeboorte hierin
                     mee te nemen. Maar de Minister heeft een goede toezegging gedaan. Zonet, in de eerste
                     schorsing, hebben wij elkaar geconsulteerd: als die er zou komen, zouden wij de motie
                     niet indienen. Een motie is volgens mij minder waard dan een toezegging van de Minister
                     of Staatssecretaris. Om het positief te formuleren: een toezegging van de Minister
                     is meer waard dan een aangenomen motie. Je moet je natuurlijk afvragen of de motie
                     het haalt, maar nu zelfs D66 haar positief beoordeelt, denk ik: zo, dat gaat de goede
                     kant op! Dus dank voor deze toezegging.
                  
Wat ons betreft is dit de tweede termijn van de SGP. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Palland namens het CDA.
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Naast mijn dankzegging aan de Minister en zijn ambtelijke
                     ondersteuning voor de adequate adressering van al onze vragen en overpeinzingen nog
                     drie punten.
                  
Er was wat discussie: hebben we de doelen nou helder geformuleerd, en wat is nou precies
                     het doel van dit wetsvoorstel? Voor mijn gevoel bleef het toch een beetje hangen op
                     de gelijke verdeling van taken. Volgens mij hangt er een doel boven, en dat is dat
                     we gezinnen tegemoet willen komen bij de combinatie van werk en zorg. Dat is volgens
                     mij het overkoepelende doel, en met dit wetsvoorstel zetten we een stapje in de goede
                     richting.
                  
Het tweede punt betreft het amendement. Daarnet begreep ik via de mail dat er lichtelijk
                     witte rook vanuit de burelen van het Bureau Wetgeving komt. Als het goed is, komt
                     dit naar de collega's en de Minister. Ik begrijp zijn overwegingen bij het amendement.
                     Het is niet de bedoeling om het ingewikkeld te maken. Ik heb begrepen dat de overwegingen
                     samengestelde gezinnen betreffen: dan zou er een nieuw recht ontstaan. Dat is niet
                     iets wat wij met dit amendement beogen; dat beogen we juist niet. Wij willen daar
                     helemaal niets aan wijzigen. Het enige wat wij aan het wetsvoorstel willen wijzigen,
                     is dat het recht op het ouderschapsverlof na het eerste jaar, dus het onbetaalde deel,
                     kan worden opgenomen tot 18 jaar. Als dat consequenties heeft in die zin dat rechten
                     die er zijn tot 8 jaar doorlopen tot 18 jaar, dan zij dat zo, maar wij beogen daarmee
                     niet om nieuwe rechten te implementeren. Mijn vraag is sowieso of het een beoogd iets
                     is dat in de wet dit nieuwe recht ontstaat tot 8 jaar. Misschien kan de Minister daar
                     in tweede termijn nog even op ingaan.
                  
Bij de overweging dat dit misschien wat administratieve lasten met zich meebrengt,
                     omdat de werkgevers dit langer moeten bijhouden – tot 18 jaar in plaats van tot 8
                     jaar – denk ik: dat is al zo tot 8 jaar, dus in principe wijzigt dat ook niet. Op
                     het moment dat mensen wisselen van werkgever, zou kunnen worden volstaan met het afgeven
                     of het meegeven van een verklaring daaromtrent. Dus ik denk dat die bezwaren beperkt
                     zijn. Dat lees ik eigenlijk ook een beetje terug in de nota naar aanleiding van het
                     verslag, waarbij vooral door het kabinet is aangegeven dat het van belang is dat het
                     betaalde deel tot het eerste jaar beperkt is. Daar willen wij ook recht aan doen in
                     het amendement.
                  
Tot slot, voorzitter, een motie. Er is een toezegging gedaan om eerder te evalueren.
                     Daarin worden een aantal zaken meegenomen. Dat is heel goed. Ik zou samen met de heer
                     Van Weyenberg voor de periode die daaraan voorafgaat iets willen meegeven.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op dit moment nog weinig bekend is over het bereik en gebruik
                  van het geboorteverlof en het (betaald) ouderschapsverlof;
               
overwegende dat het wetsvoorstel over (drie of) vijf jaar geëvalueerd wordt, maar
                  er op dit moment nog weinig zicht is op het te verwachten gebruik van deze ouderschapsverlofregeling;
               
overwegende dat de effecten van het wetsvoorstel al op korte termijn na inwerkingtreding
                  zichtbaar kunnen worden, waardoor mogelijke aanpassing van wet- en regelgeving gewenst
                  is;
               
verzoekt de regering nog voordat het wetsvoorstel in werking treedt te starten met
                     het monitoren van (te verwachten) effecten van dit wetsvoorstel, in samenhang met
                     de overige geboorteverlofregelingen, waarbij in ieder geval wordt meegenomen:
                  
– hoeveel ouders gebruikmaken van de huidige en na invoering aangepaste regelingen;
– of en zo ja er een verschil is tussen het aanvragen en opnemen van mensen met een
                           laag en een hoog inkomen;
                        
– de samenhang tussen (het gebruik van) diverse regelingen;
en de Kamer hierover jaarlijks te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Palland en Van Weyenberg.
Zij krijgt nr. 18 (35 613).
Dank u wel, ook voor de mooie beeldspraak rondom witte rook en conclaven. Ik moet
                     daar altijd wel om lachen uit uw mond. Ik mag het woord geven aan mevrouw Maatoug.
                     Sorry, aan mevrouw Tielen.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Het is niet gebruikelijk om iets te amenderen op de motie, maar het is een goeie motie;
                     die voelt goed. Ik hoorde u spreken over het verschil in gebruik tussen hoge en lage
                     inkomens. Ik zou het zelf wel interessant vinden – ik vraag me even af of mevrouw
                     Palland dat ook vindt – in hoeverre ook het aantal uren per week dat mensen al werken
                     kan worden meegenomen in het verschil in opname van verlof.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Bedoelt u daarmee of het gebruik van het verlof invloed heeft op het aantal te werken
                     uren, het aantal gewerkte uren, dus of de arbeidsduur gaat wisselen?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Of voltijders er anders van gebruikmaken dan deeltijders.
Mevrouw Palland (CDA):
Dat zou interessant zijn. Ik denk dat dit te vangen is in «gebruikmaken van de regeling».
                     Dat is er een soort specificatie van.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Sorry, voorzitter. Nou hoor ik de ambtelijke staf al met de Minister: heeft mevrouw
                     Tielen niet zitten opletten, want die informatie uit de UWV-polisadministratie is
                     dus niet betrouwbaar? Maar volgens mij kan een monitor aanvullende informatie ophalen.
                     Dat lijkt mij wel interessant.
                  
Minister Koolmees:
Dat waren wij niet aan het doen. Wij waren aan het overleggen met elkaar over hoe
                     het wel zou kunnen.
                  
De voorzitter:
Nou, waarvoor dank. Dan alsnog mevrouw Maatoug.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ook namens GroenLinks complimenten en dank voor de uitgebreide beantwoording.
                     Wij zijn heel blij met de toezegging over het meenemen van Nieuw-Zeeland in het werk
                     rond het rouwverlof en kijken ook uit naar de uitwerking van de motie-Smeulders, die
                     we in april kunnen verwachten.
                  
Mij rest alleen maar twee dingen te zeggen: complimenten voor de laatste motie en
                     ik kijk ook heel erg uit naar de samenwerking met de rest van de collega's in deze
                     commissie.
                  
De voorzitter:
Dat is geheel wederzijds. Dan is het woord aan de heer Kwint...
De heer Kwint (SP):
Ja, dank u wel.
De voorzitter:
Namens de SP, sorry.
De heer Kwint (SP):
Altijd, voorzitter! Ik kan het kort houden. Uiteindelijk zijn wij er blij mee dat
                     er een stap gezet wordt, maar het zal niet verbazen dat wij ons wel zorgen maken over
                     de manier waarop die stap is ingevuld. Daar hebben de Minister en ik uitgebreid over
                     gediscussieerd. Daar zijn we het nou eenmaal nog steeds niet over eens.
                  
Ik snap praktisch dat de Minister ruimte wil bieden om eventueel nog percentages en
                     dergelijke aan te passen in de toekomst, maar ik vind dat politiek toch gek. Wij als
                     Kamer hebben altijd de mogelijkheid en de ruimte om wetten naar believen aan te passen.
                     Wij hebben er in principe geen jota mee te maken of het kabinet dan wel of niet demissionair
                     is. Een wet ligt hier als die behandeld moet worden. Dan is het aan ons om die wet
                     te beoordelen dan wel aan te passen. Ik heb alle begrip voor de praktische omstandigheden
                     waarin de Minister verkeert, maar ik vind het ergens wel een gekke figuur, omdat een
                     wetsbehandeling volgens mij altijd een moment zou moeten zijn waarop je van gedachten
                     wisselt en nog eens een keer kijkt of het hier en daar wat beter kan.
                  
Dan over mijn eigen amendement, wat ik dus een mooi voorbeeld vind van hoe we deze
                     wet een stuk mooier zouden kunnen maken, totaal ongeacht de huidige status van dit
                     kabinet. De Minister zegt: op deze manier wordt de uitvoering veel te ingewikkeld.
                     Ik zit nog steeds te puzzelen, want ik zie dat nog niet helemaal. Laat ik dan de vraag
                     omdraaien: welke mogelijkheid ziet de Minister in de formulering of in een andere
                     formulering om er juist wél voor te zorgen dat een verlofregeling waarvan wij het
                     belangrijk vinden dat er gebruik van kan worden gemaakt, ook echt voor alle inkomensgroepen
                     bereikbaar is? Volgens mij zijn we het niet oneens over de risicoanalyse, namelijk
                     dat vooral de mensen die wat minder geld te besteden hebben, in de praktijk een stuk
                     minder aan dit recht hebben dan in theorie.
                  
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Van Weyenberg namens D66.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank, voorzitter, en dank aan de Minister voor de beantwoording en een aantal toezeggingen
                     die hij heeft gedaan. Ik heb samen met collega Palland een motie ingediend om de vinger
                     aan de pols te houden rondom het gebruik. Ik was tevens blij met de aparte toezegging
                     over de mensen die gebruikmaken van de Regeling dienstverlening aan huis, om ook in
                     de voorlichting, onder andere op websites, mensen zo veel mogelijk duidelijkheid te
                     verschaffen. Ik heb ook alle slagen om de arm van de Minister gehoord over de grens
                     aan zijn beïnvloeding daarbij, maar ik denk wel dat het goed is om dit maximaal te
                     proberen.
                  
Na alle mooie stappen vooruit, blijft de kiezel in de schoen de 50%; daar heb ik gewoon
                     zorgen over. Ik weeg uiteindelijk het antwoord van de Minister daarop iets anders
                     dan de heer Kwint. De Minister zei dat het uiteindelijk altijd aan de Kamer is om
                     te beslissen wat we doen, wat trouwens ook voor de dekking geldt. Hij zei echter ook
                     dat we in de implementatietermijn tot augustus 2022 nog de technische gelegenheid
                     hebben om aan dat percentage te draaien en we toch deze wet op dat moment kunnen laten
                     ingaan. Zoiets is niet altijd het geval. Soms is het namelijk zo dat als je iets hebt
                     vastgezet, de uitvoering zegt: hier kan niets meer aan worden veranderd want anders
                     gaat de termijn schuiven. Ik heb de Minister echter zo verstaan dat er nog steeds
                     ruimte is om de implementatiedatum te halen als je de komende maanden zou besluiten
                     om iets aan dat percentage te doen. Dat is niet altijd zo en dat is dus iets wat ik
                     wel goed in mijn oren heb geknoopt.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dat heeft de Minister inderdaad zo gezegd. Ik kijk even naar de Minister of hij behoefte
                     heeft aan een korte schorsing.
                  
Minister Koolmees:
Nee, hoor.
De voorzitter:
Dat komt dan goed uit. Het woord is aan de Minister.
Minister Koolmees:
Ik ga de sprekers even op volgorde langs. Mevrouw Tielen wil ik bedanken voor het
                     intrekken van haar motie over de mkb-toets, naar aanleiding van mijn toezegging. Dan
                     de motie van mevrouw Tielen over de toegankelijkheidstoets: oordeel Kamer.
                  
Dank aan de heer Stoffer voor het niet indienen van de motie vanwege de toezegging
                     over Nieuw-Zeeland. De aanbesteding vindt nu plaats en dat komt dus naar uw Kamer
                     toe.
                  
Mevrouw Palland heeft drie punten aan de orde gesteld. Ik heb het amendement nog niet
                     gezien zodat ik er dus nog geen oordeel over kan vellen. De stemming is volgende week
                     dinsdag. Wij zullen ervoor zorgen dat we voor dinsdag een korte schriftelijke reactie
                     op het amendement geven. Ik heb wel nog steeds zorgen over de administratieve lasten,
                     vooral voor kleinere werkgevers, maar ik zal mij daarover ook verstaan met VNO en
                     MKB-Nederland om na te gaan hoe zij ertegenaan kijken. Dat zal ik dan ook meenemen
                     in mijn reactie op het amendement. Ik wil ook technisch nog even kijken hoe precies
                     dat punt over de herleving van rechten precies is geregeld. Dat kan ik nu namelijk
                     niet stante pede doen. Dus dat doe ik even schriftelijk, als u dat goed vindt.
                  
Over het doel ben ik het met mevrouw Palland eens. Ik heb zelf in mijn inleiding daarover
                     drie dingen gezegd. Het eerste is het kunnen opbouwen van een sterke band met het
                     kind. Het tweede is extra mogelijkheden krijgen om werk en gezin op elkaar af te stemmen.
                     Het derde is om ook aan de partner ruimte te bieden om een rol op te pakken in de
                     zorg en de opvoeding. Dat zijn dus de drie doelen die ook in de memorie van toelichting
                     zijn opgenomen. Het betreft dus niet alleen meer uren werken, maar ook de kwaliteit
                     van leven.
                  
De motie van mevrouw Palland krijgt van mij oordeel Kamer. We hebben natuurlijk geen
                     gegevens over arbeidsduur, wat we zo-even richting de heer Kwint ook al uitgebreid
                     hebben betoogd. Maar je zou natuurlijk wel kunnen vragen, in een enquête-achtige sfeer,
                     of het effect heeft gehad op het aantal uren dat mensen werken. Daar zat ik dus even
                     over te filosoferen, maar daar komen we dan later op terug. De motie krijgt oordeel
                     Kamer.
                  
Dank aan mevrouw Maatoug. De reactie op de motie-Smeulders komt dus eind april, begin
                     mei.
                  
Ik kom bij de heer Kwint. Ik kom even terug op iets wat ik heb gezegd in de eerste
                     termijn, wat ik niet helemaal correct heb gezegd. Voor het huishoudelijk personeel
                     of de Regeling dienstverlening aan huis geldt inderdaad dat het loon op wml-niveau
                     is, op basis van de 40 uur per week. Dat is een fictie, vanwege de uitvoerbaarheid
                     en de 50% daarvan. Het is naar rato van de arbeidsduur op basis van het door de werkende
                     meegestuurde contract. Dat is dus in de praktijk de toepassing door de dienstverlener
                     aan huis. Anders zou je weer in een situatie terechtkomen – dat is mijn invulling
                     – waarin je, als je 3 uur per week werkt, voor 40 uur betaald zou worden. Dat zou
                     ook weer ondoenlijk zijn. Van de dienstverlener aan huis wordt natuurlijk wel gevraagd
                     om in te vullen hoeveel uur die er daadwerkelijk werkt, als u begrijpt wat ik bedoel.
                     Alleen, in de fictie van het UWV, de polisadministratie, zit wml op basis van 40 uur,
                     als u begrijpt wat ik bedoel. Nee, u begrijpt niet wat ik bedoel.
                  
De heer Kwint (SP):
Nou ja, ik ben vooral benieuwd naar wat dat dan materieel gezien tot gevolg heeft.
                     Wat krijgt zo iemand nou uiteindelijk? Kijk, iemand kan wel een contract meesturen,
                     maar als er vervolgens voor het UWV toch met 40 uur gerekend wordt, dan heeft het
                     meesturen van zo'n contract ook niet heel veel zin.
                  
Minister Koolmees:
Dat is dus mijn aanpassing ten opzichte van de eerste termijn; er wordt niet gerekend
                     met 40 uur.
                  
De heer Kwint (SP):
Juist. Oké, duidelijk.
Minister Koolmees:
Het wordt dus naar rato meegerekend. Daarmee neem ik ook de gelijkschakeling die ik
                     u ruimhartig gaf weer voor een deeltje terug. Maar even voor de volledigheid, om dit
                     toch recht te zetten: ik heb het gewoon verkeerd gezegd in de eerste termijn.
                  
De heer Van Weyenberg (D66):
Ja, ook wat in het verlengde hiervan, het volgende. Begrijp ik het dan goed dat iemand
                     die bijvoorbeeld zeven contracten heeft gewoon dat hele setje moet meesturen, en dat
                     dan de uren worden opgeteld? Is dat hoe dit gaat werken in de praktijk?
                  
Minister Koolmees:
De heer Van Weyenberg zegt het terecht. Ik zeg dit niet met leedvermaak of humor.
                     Dit is wel echt ingewikkeld voor deze groep, echt ingewikkeld. Deze groep valt onder
                     de richtlijn, maar dit is precies het probleem in de praktijk, waardoor deze groep
                     een heel slechte onderhandelingspositie heeft. We zien in de praktijk ook dat er formeel
                     arbeidscontracten zijn, maar er ook een vakantie-uitkering is, die waarschijnlijk
                     gewoon vaak echt een papieren letter is. Laten we ook gewoon eerlijk zijn. Maar het
                     kan wel. Er zijn heel goede voorbeelden. Er zijn ook heel goede voorbeelden van werkgevers
                     die gewoon een arbeidscontract sluiten, doorbetalen bij ziekte, doorbetalen bij vakanties
                     en dat keurig doen. Er zijn er heel veel die dat keurig doen. Maar inderdaad, als
                     je deze uitkering aanvraagt en vier opdrachtgevers of huishoudens hebt, moet je vier
                     contracten meesturen om voor het aantal uren dat je werkt deze vergoeding te kunnen
                     krijgen. Daarmee is het ook wel weer rechtvaardig, omdat het op de juiste manier uitpakt
                     voor werknemers die een partnercontract hebben en bijvoorbeeld voor twaalf uur per
                     week werken. Het is ingewikkeld allemaal.
                  
Het tweede punt van de heer Kwint... Nee, het eerste punt van de heer Kwint: ja, het
                     is een gekke figuur. Je kunt als Minister gewoon een wetsvoorstel indienen en dan
                     prima een hoger percentage vaststellen. Ja, dat kan. Er zijn een paar verzachtende
                     omstandigheden. Eén. Normaal gesproken wordt zo'n wetsvoorstel niet in demissionaire
                     status behandeld. Normaal gesproken zou het controversieel worden verklaard, denk
                     ik. De bijzondere omstandigheid is dat het gewoon moet vanwege de implementatie van
                     de Europese richtlijn. Het was zelfs controversieel verklaard, maar het moet nu en
                     daarom behandelen we het nu, met alle ongemak van dien.
                  
Het tweede is: u kunt als Kamer natuurlijk een amendement indienen om het percentage
                     te verhogen. Maar daarvan zal ik altijd zeggen: show me the money. Laat dan ook zien
                     waar de dekking vandaan komt. Ook de Minister van Financiën zal dat aan mij vragen.
                     Het is best ingewikkeld, kan ik u uit ervaring vertellen, om daar 76 zetels onder
                     vandaan te halen. Desalniettemin heb ik wel gelezen, niet alleen in de schriftelijke
                     ronde maar ook in de verkiezingsprogramma's, dat bij meerdere partijen deze wens leeft.
                     Wat ik dus heb gedaan, is het mogelijk maken. Ik kan zo'n haakje ook toevoegen aan
                     de wet, zodat het mogelijk is. In de uitvoering kan het. Ik ga even informeren voor
                     de stemming van volgende week. Dan moet het, denk ik, bij AMvB. Ik ga er eerst even
                     op kauwen hoe dat moet.
                  
Los daarvan blijft de politieke keuze bij uw Kamer liggen: welk percentage willen
                     we op 2 augustus 2022 en hoe financieren we dat dan? Gratis geld bestaat niet; dat
                     vind ik altijd leuk om te zeggen. Het dient geen enkel doel, maar het is wel leuk
                     om te zeggen.
                  
De tweede vraag van de heer Kwint is: welke mogelijkheden zijn er dan? Een aantal
                     mogelijkheden heb ik al geschetst. Die ben ik ook langsgelopen, bijvoorbeeld de Wieg.
                     Verder was er de opmerking: kunnen we alle inkomensgroepen wel bereiken? Ik heb al
                     geschetst dat de SV-dagloonafbakening betekent dat mensen met een inkomen boven de
                     € 54.000 per jaar naar rato een vergoeding krijgen. Dit is een kwetsbaarheid en dat
                     erken ik ook. Wat het ingewikkeld maakt, is het volgende. Als je een gezinsinkomen
                     hebt, weet je ook niet precies wat de partner verdient, bij wijze van spreken, en
                     wat de mogelijkheden zijn. Dit is wel de meest uitvoerbare, de minst complexe en ook
                     voor de werknemers in Nederland de gemakkelijkst te begrijpen regeling die we hebben.
                     De politieke keuze is aan u. U beslist wat u met dat percentage wilt doen. Mijn laatste
                     antwoord op dit punt: als dat percentage hoger is, dan is de groep die daaronder valt,
                     wel kleiner. Dat heb ik ook laten zien in de nota naar aanleiding van het verslag.
                     Het gaat dan volgens mij van 12% naar 7%.
                  
De heer Van Weyenberg heeft zijn zorgen herhaald over de 50%. Nogmaals, in het briefje
                     dat ik u sowieso voor de stemmingen zal sturen, zal ik hoe het precies zit even technisch
                     uitwerken. Ik heb begrepen dat daar een wetstechnisch dingetje zit, maar daar kom
                     ik dus nog even op terug.
                  
Dat was het, voorzitter. We kunnen lunchen!
De voorzitter:
Ook dat valt onder de keuzevrijheid, excellentie.
Dank u wel voor dit debat. Voordat de beraadslaging wordt gesloten, meld ik u nogmaals
                     dat de stemmingen over het wetsvoorstel, de amendementen en de moties op dinsdag 20 april
                     plaats zullen vinden. Ook over het nog in te dienen amendement-Palland zal dan gestemd
                     worden. De Minister zal dat amendement schriftelijk van een oordeel voorzien.
                  
Dan dank ik u recht hartelijk. Ik complimenteer mevrouw Maatoug nog een keer met haar
                     eerste optreden. Complimenten zult u misschien nog wel vaker krijgen, maar een eerste
                     optreden krijgt u nooit meer. Met deze opmerking sluit ik de vergadering.
                  
Sluiting 13.03 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen | Vergissing | 
|---|---|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | ||
| D66 | 23 | Voor | ||
| PVV | 17 | Voor | ||
| CDA | 15 | Voor | ||
| PvdA | 9 | Voor | ||
| SP | 9 | Voor | ||
| FVD | 8 | Voor | ||
| GroenLinks | 8 | Voor | ||
| PvdD | 6 | Voor | ||
| ChristenUnie | 5 | Voor | ||
| DENK | 3 | Voor | ||
| JA21 | 3 | Tegen | ||
| SGP | 3 | Tegen | ||
| Volt | 3 | Voor | ||
| 50PLUS | 1 | Voor | ||
| BBB | 1 | Voor | ||
| BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | Vergissing | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.