Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel) : Memorie van toelichting
35 809 (R2152) Voorstel van rijkswet van de leden Ellemeet en Ploumen tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de introductie van een bevoegdheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om ter bescherming van de volksgezondheid in een noodsituatie of crisis een dwanglicentie te kunnen verlenen voor een farmaceutisch product, een medisch hulpmiddel of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek (Rijkswet dwanglicenties farmaceutische producten en medische hulpmiddelen)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
                         
                         
I.
ALGEMEEN
2
                         
                         
                         
                         
                         
1.
Inleiding
2
2.
Probleemanalyse
2
                         
                         
a.
Octrooirechten en de toegankelijkheid van medicijnen
2
                         
                         
b.
Productielimieten als gevolg van het octrooirecht
3
                         
                         
c.
Ontbreken van een expliciet kader voor de afwegingen omtrent het algemeen belang
6
                         
                         
d.
Vertraging van marktvergunningen vanwege de regelgeving omtrent klinische testen
7
                         
                         
e.
Internationale vergelijkingen
7
                         
                         
f.
Data- en marktexclusiviteit en aanvullende beschermingscertificaten
8
                         
                         
g.
Dwanglicenties in crisissituaties
9
3.
Voorgestelde wetswijziging
10
4.
Internationale en Europese wet- en regelgeving
11
                         
                         
a.
Internationale wet- en regelgeving
11
                         
                         
b.
Europese wet- en regelgeving
11
5.
Mogelijke neveneffecten
12
6.
Koninkrijksaspecten
13
7.
Internetconsultatie
13
                         
                         
                         
                         
                         
II.
ARTIKELSGEWIJS
21
I. ALGEMEEN
               
1. Inleiding
               
Een octrooi is een uitsluitend recht tot het exploiteren van een uitvinding, zoals
                  een geneesmiddel. De houder van een octrooi kan vrijwillig aan derden licenties verlenen,
                  met of zonder remuneratie. Met deze licentie kan de octrooihouder een andere partij
                  bijvoorbeeld het recht verlenen om een geoctrooieerd product te maken en te verkopen.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de Minister van EZK) kan, indien
                  het algemeen belang dit naar zijn oordeel vordert, zonder toestemming van de octrooihouder
                  een licentie verlenen aan een derde partij.1 In dit geval is er sprake van een dwanglicentie: de octrooihouder wordt gedwongen
                  om een aantasting van zijn of haar octrooirecht te dulden zodat een derde, gebruikmakend
                  van de licentie, het geneesmiddel kan produceren en verhandelen. Als een aspirant-licentiehouder
                  constateert dat de octrooihouder na onderhandelingen niet bereid is om de gevraagde
                  licentie onder redelijke voorwaarden te verlenen, kan hij de Minister van EZK verzoeken
                  om een dwanglicentie af te geven. Overigens tast een dwanglicentie niet het recht
                  van de octrooihouder aan om zelf het product te blijven produceren en te blijven leveren.
               
Met dit wetsvoorstel wordt de Rijksoctrooiwet 1995 gewijzigd om te bewerkstelligen
                  dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister van VWS)
                  de bevoegdheid krijgt om in een noodsituatie of crisis een dwanglicentie voor een
                  farmaceutisch product, een medisch hulpmiddel of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek
                  te verlenen om de volksgezondheid te beschermen. De aanleiding voor deze wijziging
                  is de huidige COVID-19 pandemie, omdat deze pandemie de waarde van snel kunnen handelen
                  ten tijde van een crisis in de volksgezondheid bloot heeft gelegd.
               
Voor geneesmiddelen geldt dat zij op grond van Verordening (EG) nr. 469/20092 onder voorwaarden een aanvullend beschermingscertificaat (hierna: ABC) kunnen krijgen.
                  Een ABC is een verlenging van het octrooi met alle beperkingen en verplichtingen die
                  daaraan zijn verbonden. Uitzonderingen op het octrooi, zoals een dwanglicentie, zijn
                  ook van overeenkomstige toepassing. Dit geldt ook voor het verlengde ABC op grond
                  van artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1901/20063. In het vervolg zal steeds over octrooi gesproken worden; hier wordt dan ook het
                  ABC mee bedoeld.
               
2. Probleemanalyse
               
a. Octrooirechten en de toegankelijkheid van medicijnen
               
Het effectief indammen van het COVID-19 virus heeft zowel Nederland als de rest van
                  de wereld gepresenteerd met een internationale uitdaging van ongekende omvang. De
                  huidige pandemie heeft wederom duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat er snel
                  kan worden gehandeld in een gezondheidscrisis, maar heeft ook laten zien hoe afhankelijk
                  overheden zijn van farmaceutische bedrijven voor de ontwikkeling en levering van voldoende
                  geneesmiddelen.
               
De initiatiefnemers beogen met dit initiatiefwetsvoorstel drie problemen te adresseren
                  ten tijde van een noodsituatie. Ten eerste, de problematiek omtrent productielimieten
                  gecreëerd door octrooirechten en data- en marktexclusiviteit. Ten tweede, het ontbreken
                  van een expliciet kader om de afweging tussen de diverse aspecten van het algemeen
                  belang te kunnen maken. Tot slot, de vertraging voor het verkrijgen van een marktvergunning
                  vanwege de regelgeving omtrent klinische testdata.
               
b. Productielimieten als gevolg van het octrooirecht
               
Met de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: WTO) en aansluitend de
                  totstandkoming van Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna: TRIPS-verdrag) in 1995, werden de
                  internationale regels omtrent het beschermen van intellectueel eigendomsrecht vastgesteld.4  Het TRIPS-verdrag creëerde de verplichting voor alle WTO-leden om octrooien te verlenen
                  met een minimum van 20 jaren op alle technologiegebieden. Voorafgaand aan het TRIPS-verdrag
                  verleenden veel landen geen octrooien voor farmaceutische producten of beperkten zij
                  de octrooivoorwaarden, waardoor andere bedrijven de nieuwe producten generiek konden
                  produceren. Op deze wijze werden geneesmiddelen geproduceerd tegen lagere prijzen
                  en werden dure geneesmiddelen toch beschikbaar voor patiënten.5
Naast deze bescherming via het internationale octrooirecht, worden geneesmiddelen
                  in de Europese Unie ook beschermd middels data- en marktexclusiviteit. Data-exclusiviteit
                  verbiedt gedurende een bepaalde periode het gebruik van farmaceutische testgegevens
                  voor regelgevende doeleinden van geneesmiddelen, wat de registratie en daarmee het
                  op de markt brengen van generieke geneesmiddelen vertraagd. Deze data-exclusiviteit
                  is momenteel vastgelegd in Europese wetgeving.6 Daarnaast krijgen weesgeneesmiddelen (een geneesmiddel voor een zeldzame ziekte,
                  een weesziekte) tien jaar marktexclusiviteit bij hun toelating op de Europese markt.7 Kort gezegd komt dit erop neer dat circa tien jaar geen ander geneesmiddel met dezelfde
                  therapeutische waarde voor die weesziekte geregistreerd kan worden. Data-exclusiviteit
                  geldt in de Europese Unie voor 8 jaar (aangevuld met 2+1 jaar marktexclusiviteit,
                  dus in totaal een exclusiviteit van maximaal 11 jaar).8 Na 8 jaar kan een generiek bedrijf met gebruik van de bestaande data van het eerste
                  bedrijf een handelsvergunning aanvragen bij het Europees Geneesmiddelen Agentschap
                  (hierna: EMA) of het College Beoordeling Geneesmiddelen (hierna: CBG).9
De bescherming van intellectueel eigendom en Europese data- en marktexclusiviteit
                  zou ervoor moeten zorgen dat farmaceuten investeringen in nieuwe geneesmiddelen kunnen
                  terugverdienen zodat de productie van innovatieve geneesmiddelen wordt gestimuleerd.
                  Initiatiefnemers zijn van mening dat deze bescherming van intellectueel eigendom gerechtvaardigd
                  is zolang investeringen niet zijn terugverdiend, maar merken op dat het huidige gebrek
                  aan transparantie, het onmogelijk maakt om vast te stellen welke compensatie voor
                  investeringen te rechtvaardigen is. Daarbij merken initiatiefnemers op dat het octrooisysteem
                  op deze manier misbruikt kan worden om lange tijd schaarste te creëren en hoge prijzen
                  te vragen voor geneesmiddelen welke disproportioneel zijn aan de ontwikkelkosten.
               
De COVID-19-crisis heeft daarnaast duidelijk gemaakt dat het huidige systeem van octrooirechten
                  en Europese data- en marktexclusiviteit de toegankelijkheid van cruciale medicijnen
                  en medische hulpmiddelen voor de bestrijding van een crisis in de weg kan zitten.
                  Zo kwam de farmaceut AstraZeneca in januari 2020 in opspraak toen het aankondigde
                  60 procent minder vaccins te kunnen leveren vanwege problemen bij hun productiefaciliteit
                  in België.10 Terwijl AstraZeneca met leveringsproblemen kampt, heeft het bedrijf, net als andere
                  grote farmaceutische bedrijven, haar octrooirechten of kennis niet vrijwillig gedeeld
                  in de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) van de Wereldgezondheidsorganisatie
                  (hierna: WHO). Tegelijkertijd zijn er achttien generieke geneesmiddelenproducenten
                  die hebben toegezegd te willen helpen met het produceren van farmaceutische producten
                  tegen COVID-19. Daarnaast kunnen in lage- en middeninkomenslanden 43 vaccinfabrikanten
                  de productie ondersteunen, waarvan er nu pas enkele een licentie hebben gekregen.11
Het voorbeeld van AstraZeneca illustreert dat de gebreken van het huidige systeem
                  vergaande negatieve consequenties kunnen hebben. Zo concludeerde Professor Brook Baker,
                  een expert op het gebied van intellectueel eigendom en de toegankelijkheid van medicijnen:
               
«De meest onverantwoordelijke barrière in het midden van een wereldwijde pandemie
                     die miljoenen levens bedreigt, zijn door de overheid toegekende monopolies aan de
                     farmaceutische industrie. Deze intellectuele eigendomsmonopolies belemmeren niet alleen
                     de open wetenschap die nodig is om de medische ontdekkingen van nieuwe tests, therapieën,
                     vaccins en medische hulpmiddelen te versnellen, maar ze beperken ook de productie
                     tot enkele leveranciers die op geen enkele manier kunnen voldoen aan de dringende
                     wereldwijde vraag en die waarschijnlijk een hoog prijskaartje zullen verbinden aan
                     deze medicijnen en prioriteit zullen geven aan het aanbod naar rijke en machtige landen.
                     We moeten dringend de intellectuele eigendomsrechten van medische technologie bundelen
                     om onze beste wetenschappelijke inspanningen te mobiliseren en om alle beschikbare
                     wereldwijde productiecapaciteit te gebruiken om medische benodigdheden over de hele
                     wereld te versnellen.»12
Daarnaast hebben farmaceuten als Pfizer en Moderna reeds aangegeven hun vaccin niet
                  tegen kostprijs te willen leveren.13 Dit staat haaks op de toezegging van de voorzitter van de Europese Commissie Ursula
                  von der Leyen, die tijdens de World Health Assembly in mei 2020 aangaf een COVID-19-vaccin
                  te realiseren voor «een universeel algemeen belang», welke «universeel kan worden
                  ingezet en voor iedereen beschikbaar is».14
Eerlijke en rechtvaardige wereldwijde toegang tot een vaccin is van vitaal belang
                     om de pandemie in te dammen. Zonder deze internationale aanpak zal de epidemie voortduren
                     in landen waar de financiële middelen om dure vaccins aan te schaffen beperkt is.
                     Pfizer schat zelf dit jaar 50 miljoen doses van hun vaccin te kunnen produceren.15 Om de gehele wereldbevolking te kunnen vaccineren, zal de productiecapaciteit echter
                     meer dan 7 miljard vaccins moeten bedragen. De bescherming van intellectueel eigendom
                     in combinatie met de beperkte productiecapaciteit van individuele farmaceuten zal
                     prijzen kunstmatig hoog houden en de reeds bestaande fabricagebeperkingen verergeren,
                     met als gevolg dat minder economisch ontwikkelde landen geen vaccin voor hun bevolking
                     kunnen veiligstellen.
                  
Zoals de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aangeeft: «Geen enkel land is
                     veilig en gezond totdat alle landen veilig en gezond zijn.»16 Als de ziekte blijft woeden in landen waar geen behandelingen of vaccins beschikbaar
                     zijn, dan zou zelfs een land met een brede vaccinatiegraad nog steeds kwetsbaar zijn
                     (aangezien niet iedereen gevaccineerd zal worden of zal kunnen worden, vaccinimmuniteit
                     is misschien niet blijvend en de kosten van handhaving van grenscontroles, quarantaines
                     en reisbeperkingen voor plaatsen waar COVID-19 nog steeds wijdverbreid is, enorm zouden
                     zijn). De directeur-generaal van de WHO beaamde dit: «vaccin-nationalisme is niet
                     alleen onethisch, het is ook niet epidemiologisch of economisch zinvol.»17
Als COVID-19-behandelingen, -vaccins en -fabricagetechnologieën worden beschermd met
                  het intellectueel eigendomsrecht, beperkt dat hoeveel, waar en door wie kan worden
                  geproduceerd. De initiatiefnemers delen de opvatting van Dorothy Tembo, de waarnemend
                  uitvoerend directeur van het Internationale Handelscentrum, dat «in de COVID-19-crisis
                  samenwerking moet prevaleren boven concurrentie.»18 Daarnaast is dit initiatiefwetsvoorstel in lijn met de verklaring van de Europese
                  Unie in de Algemene Raad van de WTO van 18 december 2020 waarin zij aangaf dat:
               
«Wat nu het meest nodig is, naast het ontwikkelen van vaccins, is het vergroten van
                     de productiecapaciteit en een naadloze doorstroming door de transport- en distributiesectoren.
                     De beste manier om dat te bereiken is door de technologie en knowhow te verspreiden
                     van degenen die de vaccins hebben ontwikkeld, door samen te werken met andere bedrijven
                     die kunnen bijdragen aan de productiecapaciteit van de ontwikkelaars. Intellectuele
                     eigendom is een sleutelfactor bij het bieden van een kader dat deze samenwerking mogelijk
                     maakt.»19
                     
De COVID-19-pandemie heeft blootgelegd hoezeer de wereld een vaccin, geneesmiddelen,
                  hulpmiddelen en behandelingen nodig heeft op de kortst mogelijke termijn. Het huidige
                  systeem van octrooien zit echter grootschalige productie in de weg en zorgt ervoor
                  dat deze farmaceutische producten niet toegankelijk genoeg zijn. Niet alleen op nationaal
                  maar zeker ook op internationaal niveau met potentiële negatieve consequenties voor
                  de volksgezondheid, zowel in binnen- als buitenland.
               
c. Ontbreken van een expliciet kader voor de afwegingen omtrent het algemeen belang
               
De initiatiefnemers zien het effectief inzetten van dwanglicenties als een manier
                  om in noodsituaties op korte termijn farmaceutische producten toegankelijk en betaalbaar
                  te maken. Landen mogen in principe zelf bepalen wat de motieven zijn voor het inzetten
                  van dwanglicenties. In Nederland is dit in de Rijksoctrooiwet 1995 gekoppeld aan het
                  «algemeen belang», waardoor de motivering voor een dwanglicentie breed kan zijn. Het
                  gaat dan bijvoorbeeld om volksgezondheid, innovatie en rechtszekerheid, zoals beschreven
                  in de persoonlijke beschouwing van André de Jong over de inzet van de dwanglicenties
                  bij hoge prijzen van medicijnen:
               
«Op dit moment ontbreekt binnen de overheid een expliciet kader om de afweging te
                     kunnen maken tussen de diverse aspecten van het algemeen belang en op basis daarvan
                     te besluiten dat er een aanwijsbaar publiek belang is dat de afgifte van een dwanglicentie
                     vordert. Omdat dwanglicenties tot nu toe nooit zijn afgegeven door de Minister, is
                     ook niet duidelijk wat door de overheid onder proportionele inzet van dwanglicenties
                     wordt verstaan en heeft evenmin rechterlijke toetsing daarvan kunnen plaatsvinden.»20
De initiatiefnemers delen de opvatting van André de Jong, zoals hierboven beschreven.
                  Het ontbreken van een expliciet kader om de afweging tussen de diverse aspecten van
                  het algemeen belang te kunnen maken, is wat de initiatiefnemers betreft zeer zorgelijk,
                  zeker in een noodsituatie. Met dit initiatiefwetsvoorstel zijn de initiatiefnemers
                  dan ook voornemers duidelijkheid te scheppen wat betreft de verantwoordelijke bewindspersoon
                  inzake afgifte van een dwanglicentie voor een farmaceutisch product, een medisch hulpmiddel,
                  of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek ten tijde van een noodsituatie
                  of crisis.
               
De initiatiefnemers leggen in dit initiatiefwetsvoorstel ten tijde van een noodsituatie
                  of crisis de verantwoordelijkheid voor het afgeven van een dwanglicentie voor een
                  farmaceutisch product, een medisch hulpmiddel of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek
                  bij de Minister van VWS in plaats van de Minister van EZK. Dit is omdat de Minister
                  van EZK altijd een afweging zal maken tussen het economisch belang en het belang van
                  de volksgezondheid. De initiatiefnemers zijn echter van mening dat ten tijde van een
                  crisis of noodsituatie voor de volksgezondheid, het economisch belang een minder belangrijke
                  rol zou moeten spelen. De Minister van VWS is ten tijde van een crisis in de volksgezondheid
                  de aangewezen bewindspersoon, wat de initiatiefnemers betreft, om een afweging te
                  maken betreffende een dwanglicentie voor een farmaceutisch product, een medisch hulpmiddel
                  of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek.
               
Ten tijde van een noodsituatie of crisis zal het volksgezondheidsbelang primair moeten
                  worden overwogen. De Minister van VWS zal daarom een centrale rol moeten spelen in
                  het afgeven van een dwanglicentie ten tijde van een noodsituatie of crisis in de volksgezondheid
                  en niet slechts een consultatieve rol op zich moeten nemen.
               
d. Vertraging van marktvergunningen vanwege de regelgeving omtrent klinische testen
               
Naast het ontbreken van een specifiek kader voor het maken van een afweging tussen
                  de diverse aspecten van het algemeen belang, baart ook de vertraging voor het verkrijgen
                  van een marktvergunning vanwege de regelgeving omtrent klinische testen de initiatiefnemers
                  zorgen. Voor het verkrijgen van een marktvergunning (ook wel handelsvergunning genoemd)
                  zal de dwanglicentiehouder door klinische testen de veiligheid en effectiviteit van
                  het medicijn moeten aantonen en door kwaliteitsstudies de veiligheid van het productieproces
                  moeten garanderen. Het compleet overdoen van klinische testen die wel 5–10 jaar kunnen
                  duren, kan de effectieve inzet van dwanglicenties ernstig vertragen.21 Deze vertraging kan ongekend schadelijke gevolgen hebben voor de volksgezondheid
                  ten tijde van een gezondheidscrisis. Dit initiatiefwetsvoorstel beoogt ook dit te
                  adresseren. In zijn persoonlijke beschouwing over de inzet van de dwanglicenties bij
                  hoge prijzen van medicijnen beaamt André de Jong de noodzaak om in een nood- of crisissituatie
                  manieren te vinden om «versneld om te gaan met de technische eisen van de EMA.»22 De initiatiefnemers beogen door middel van dit initiatiefwetsvoorstel hieraan gehoor
                  te geven.
               
e. Internationale vergelijkingen
               
Initiatiefnemers vinden het van groot belang dat farmaceutische bedrijven in een crisis
                  gedwongen kunnen worden om hun octrooien op te geven zodat medicijnen, vaccins en
                  medische hulpmiddelen zo snel mogelijk op grote schaal kunnen worden geproduceerd.
                  Hoewel sommige bedrijven, zoals AstraZeneca en Johnson & Johnson gehoor hebben gegeven
                  aan de oproep van de Verenigde Naties, WTO, WHO, en Europese Commissie om hun vaccins
                  te verkopen voor de kostprijs, hebben farmaceuten zoals Moderna en Pfizer dit niet
                  gedaan.23 Als gevolg hiervan hebben landen over de hele wereld preventieve maatregelen genomen
                  om ervoor te zorgen dat ze octrooibarrières kunnen doorbreken en toegang kunnen krijgen
                  tot de benodigde innovaties.
               
Sinds de start van de COVID-19-pandemie hebben landen als Duitsland, Frankrijk, Israël
                  en Canada reeds wetgeving ingesteld om de inzet van dwanglicenties te vergemakkelijken.
                  Ondertussen heeft Israël een dwanglicentie afgegeven op een hiv-medicijn wat getest
                  werd op eventuele effectiviteit bij de behandeling van COVID-19, genaamd lopinavir/ritonavir.
                  Hiermee staat Israël nu een generieke producent toe het medicijn te importeren.
               
Canada en Duitsland hebben hun octrooirecht gewijzigd om het proces waarmee dwanglicenties
                  kunnen worden afgegeven te versnellen. Daarnaast nam in Ecuador een commissie van
                  het parlement een resolutie aan waarin de Minister van Volksgezondheid van dat land
                  werd gevraagd om dwanglicenties af te geven voor patenten met betrekking tot coronavirus-technologieën.
                  Het parlement van Chili heeft unaniem een resolutie aangenomen waarin wordt verklaard
                  dat de wereldwijde uitbraak van coronavirus het gebruik van dwanglicenties rechtvaardigt
                  om de toegang tot alle technologieën die nodig zijn om de uitbraak aan te pakken te
                  vergemakkelijken. Ook overweegt het Braziliaanse parlement wijzigingen in het octrooirecht
                  die een effectieve automatische dwanglicentie zouden introduceren.24
f. Data- en marktexclusiviteit en aanvullende beschermingscertificaten
               
De Europese geneesmiddelenwetgeving kent momenteel geen uitzondering op de data- en
                  marktexclusiviteit in geval van een dwanglicentie.25 De Europese regelgeving voor dwanglicenties voor export buiten de EU heeft wel een
                  dergelijke uitzondering.26 Uitzonderingen op data- en marktexclusiviteit zijn ook te vinden in vrijwillige licenties
                  zoals die van de Medicines Patent Pool.27
Deze EU-wetgeving gaat met het beleid op data-exclusiviteit echter verder dan het
                  internationaal recht omdat het TRIPS-verdrag wel in het gebruik van dwanglicenties
                  voorziet. De vrijheid die lidstaten in het Verdrag van Parijs wordt geboden om dwanglicenties
                  op te leggen, wordt in de artikelen 7, 8, 31 en 31bis van het TRIPS-verdrag uit 1994
                  en de Doha Verklaring over TRIPS en volksgezondheid uit 2001 verder uitgewerkt. Hierbij
                  worden enkele sectoren waar publieke belangen in het geding zijn specifiek benoemd.
                  De volksgezondheid is er daar één van. Artikel 31 van het TRIPS-verdrag bevat de regels
                  voor dwanglicenties. Zo kan een dwanglicentie pas worden afgegeven na een redelijke
                  onderhandelingstermijn met de betreffende octrooihouder. Dit vereiste komt echter
                  te vervallen in geval van een noodsituatie of voor gebruik door de overheid voor «public
                  non commercial use». Daarnaast is in artikel 31 van het TRIPS-verdrag bepaald dat
                  een dwanglicentie in individuele gevallen wordt verleend, niet exclusief en niet overdraagbaar
                  is en dat een redelijke vergoeding dient te worden betaald. Artikel 31 moet in samenhang
                  met de Doha Verklaring worden gelezen waarin staat dat: «Each member has the right
                  to grant compulsory licenses and the freedom to determine the grounds upon which such
                  licenses are granted».28
EU-wetgeving geeft exclusieve rechten aan een octrooihouder in de vorm van data- en
                  marktexclusiviteit en staat daarmee het effectieve gebruik van dwanglicenties op een
                  nationaal niveau in de weg, zelfs in noodsituaties. Hoewel het afgeven van dwanglicenties
                  een nationale competentie is, valt beleid omtrent data- en marktexclusiviteit binnen
                  de Europese farmaceutische wetgeving. Deze systemen laten een sterk gebrek aan samenhang
                  zien in het effectieve gebruik van dwanglicenties door een EU-lidstaat.
               
Op 25 november 2020 deed de Europese Commissie een oproep waarin wordt bepleit dat
                  een effectief systeem voor het afgeven van dwanglicenties op het nationale niveau
                  noodzakelijk is om de COVID-19-pandemie in te dammen.29 De Europese Commissie geeft daarin specifiek aan dat dwanglicenties onder nationale
                  wet- en regelgeving vallen en moedigt lidstaten daarbij aan om een effectief systeem
                  te bewerkstelligen. De Europese Commissie doet daarbij specifiek de suggestie om een
                  extra snel systeem te creëren waarmee dwanglicenties kunnen worden ingezet ten tijde
                  van een noodzakelijke situatie, waaronder een pandemie. Het huidige EU-wetgevingssysteem
                  inzake dwanglicenties contrasteert dus niet alleen met de oproep van 25 november 2020,
                  maar ook met de internationale regelgeving van het TRIPS-verdrag van de Wereldhandelsorganisatie.
               
De voorzitter van de Nederlandse onderzoekscommissie dwanglicenties gaf in zijn rapport
                  aan dat «in een echte crisissituatie waarin sprake is van een pandemie, zoals nu met
                  het COVID-19-virus het geval is, nood breekt wet geld[t].» Het zou, volgens de voorzitter
                  van de onderzoekscommissie dwanglicenties binnen de Nederlandse wet- en regelgeving
                  mogelijk moeten zijn om een uitzondering op data-exclusiviteit te maken.30 De initiatiefnemers beogen met een nationale uitzonderingsgrond op het gebied van
                  data- en marktexclusiviteit ten tijde van een crisis of noodsituatie internationale
                  en nationale wetgeving met elkaar in lijn te brengen. Indien er bezwaren zijn vanuit
                  de Europese Commissie of derde partijen, zien de initiatiefnemers het als een goede
                  zaak dat de discrepantie in wetgeving wordt beoordeeld door een juridische instantie,
                  zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie.
               
g. Dwanglicenties in crisissituaties
               
In de huidige Rijksoctrooiwet 1995 heeft de Minister van EZK de bevoegdheid om, indien
                  het algemeen belang dit naar zijn oordeel vordert, een dwanglicentie af te geven.31 De voorzitter van de Nederlandse onderzoekscommissie dwanglicenties stelt in zijn
                  rapport echter dat het gebruik van een dwanglicentie in een pandemie: «een evidente
                  conclusie van het afwegingskader [zal] zijn.»32 De gedachte achter de inzet van een dwanglicentie, of het dreigen daarmee, in deze
                  context, is dat de overheid daarmee een wettelijk middel in handen heeft om de door
                  farmaceutische bedrijven gevraagde hoge prijzen voor nieuwe geneesmiddelen waarop
                  een octrooi rust, te verlagen en zo beter beschikbaar te maken voor patiënten.
               
Dwanglicenties zijn in Nederland tot nu toe echter nog nooit afgegeven door de Minister
                  van EZK. Duitsland en Canada hebben echter hun octrooiwetgeving reeds aangepast en
                  hierdoor de Minister van Volksgezondheid van hun land de mogelijkheid gegeven om dwanglicenties
                  af te geven. Dit is gedaan om te voorkomen dat er vanuit economisch oogpunt, in plaats
                  van volksgezondheidsoverwegingen wordt gehandeld.33 De initiatiefnemers beogen met dit initiatiefwetsvoorstel een vergelijkbare wijziging
                  door te voeren op dit gebied.
               
De dreiging van een dwanglicentie kan het octrooihoudende bedrijf ertoe brengen een
                  betere prijs aan te bieden of in te stemmen met een vrijwillige licentie om niet-vrijwillige
                  maatregelen te voorkomen. De TRIPS Flexibiliteit-database, die een overzicht geeft
                  van de verplichte licenties die op farmaceutisch gebied worden gebruikt, toont aan
                  dat sinds 2001 van de 21 aangekondigde, maar niet uitgevoerde dwanglicenties er 13
                  werden opgegeven omdat de octrooihouder een vrijwillige licentie of een betere prijs
                  bewerkstelligde.34 Wat de initiatiefnemers betreft, toont dit aan dat dwanglicenties in de meerderheid
                  van de gevallen effectief zijn in bewerkstelligen van beter betaalbare farmaceutische
                  producten.
               
3. Voorgestelde wetswijziging
               
Dit initiatiefwetsvoorstel beoogt een wijziging in de Rijksoctrooiwet 1995, waardoor
                  in bepaalde noodsituaties of crisissen de Minister van VWS in plaats van de Minister
                  van EZK, de bevoegdheid heeft om een dwanglicentie te verlenen ten aanzien van farmaceutische
                  producten, medische hulpmiddelen of medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
                  Daarnaast beoogt dit wetsvoorstel daarbij het proces voor een dwanglicentie te vergemakkelijken.
                  Het vergemakkelijken van het proces gebeurt door middel van dit initiatiefwetsvoorstel
                  op drie verschillende manieren corresponderend met de drie geïdentificeerde probleemstellingen.
                  Ten eerste neemt dit initiatiefwetsvoorstel een nationale uitzondering op markt- en
                  dataexclusiviteit op in de nationale wetgeving waardoor in noodsituaties en crisissen
                  specifieke geneesmiddelen sneller beschikbaar en toegankelijker zijn. Ten tweede versnelt
                  deze voorgestelde wetswijziging het proces inzake het afgeven van marktvergunningen
                  door het versoepelen van de regelgeving omtrent klinische testen voor de generieke
                  fabrikant die produceert door middel van een dwanglicentie. Ten derde draagt dit initiatiefwetsvoorstel
                  bij aan een kader voor het maken van een afwegingen tussen de diverse aspecten van
                  het algemeen belang door middel van het prioriteren van de Minister van VWS en daarmee
                  het gezondheidsbelang voor het afgeven van een dwanglicentie voor een farmaceutisch
                  product, een medisch hulpmiddel of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek
                  ten tijde van een crisis of noodsituatie.
               
Onder andere Duitsland, Canada, Ecuador, Israël en Chili gingen Nederland voor in
                  het verbeteren en versnellen van het proces waarmee dwanglicenties afgegeven kunnen
                  worden ten tijde van een volksgezondheidscrisis. Het overkoepelende doel van dit initiatiefwetsvoorstel
                  is daarmee het waarborgen van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van farmaceutische
                  producten ten tijde van een noodsituatie.
               
Om dit te bewerkstelligen, zorgt de beoogde wetswijziging ervoor dat de Minister van
                  VWS in plaats van de Minister van EZK bevoegd is een gedwongen licentie onder een
                  octrooi als bedoeld artikel 57, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 te verlenen,
                  indien dringende redenen in het belang van de volksgezondheid dit naar zijn oordeel
                  in een noodsituatie of crisis vorderen om de volksgezondheid te beschermen, en het
                  een farmaceutisch product, medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek
                  betreft.
               
Ook regelt dit wetsvoorstel dat eventuele rechten toegekend onder data- en marktexclusiviteit
                  geen effect hebben op een dwanglicentiehouder welke op grond van de dwanglicentie
                  gemachtigd is om het geoctrooieerde product met gebruikmaking van de dwanglicentie
                  op de markt te brengen. Op deze manier adresseert dit initiatiefwetsvoorstel de zorgen
                  omtrent de vertragingen geassocieerd met het verkrijgen van een marktvergunning vanwege
                  de regelgeving inzake klinische testen. Het initiatiefwetsvoorstel stipuleert immers
                  dat het afvaardigen van een marktvergunning door zowel de EMA als het CBG gebaseerd
                  kan zijn op de klinische gegevens van de originele octrooihouder. Oftewel, deze voorgestelde
                  wetswijziging zorgt ervoor dat wanneer een dwanglicentie wordt afgegeven door de Minister
                  van VWS voor een geneesmiddel ten tijde van een noodsituatie of crisis, de EMA en
                  het CBG efficiënt en snel kunnen handelen.
               
Voor bepaalde technologie zal naast een octrooilicentie ook overdracht van kennis,
                  kunde en technologie (cellijnen bijvoorbeeld) nodig zijn om effectief gebruik te maken
                  van de licentie. Mocht er een weigering van de octrooihouder plaatsvinden om deze
                  kennis, kunde en technologie ter beschikking te stellen, dan kan dit wat de initiatiefnemers
                  betreft worden beschouwd als misbruik van marktmacht die door de Autoriteit Consument
                  en Markt kan worden aangepakt op basis van de Mededingingswet.35
Op grond van de beoogde wetswijziging heeft de Minister van VWS, in plaats van de
                  Minister van EZK, in noodsituaties de mogelijkheid om af te wijken van de vereiste
                  om te onderzoeken of de octrooihouder bereid is de licentie onder redelijke voorwaarden
                  vrijwillig te verlenen in gevallen van een noodsituatie of urgentopenbaar niet-commercieel
                  gebruik. Dit is in lijn met artikel 31 van het TRIPS-verdrag dat bepaalt dat het vereiste
                  om pas een dwanglicentie af te geven na een redelijk onderhandelingstermijn met de
                  betreffende octrooihouder vervalt in geval van een noodsituatie of voor gebruik door
                  de overheid voor «public non commercial use». Uiteraard waarborgt dit initiatiefwetsvoorstel
                  ook de stipulatie van artikel 31 van het TRIPS-verdrag dat de dwanglicentie niet overdraagbaar
                  is en dat een redelijke vergoeding dient te worden betaald aan de originele octrooihouder.
                  Ook behoudt dit initiatiefwetsvoorstel de mogelijkheid voor de Minister om te besluiten
                  dat een bezwaar tegen het besluit om de dwanglicentie af te geven geen schorsende
                  werking heeft. Op deze wijze kan er zo effectief mogelijk worden gehandeld in het
                  kader van eventuele toekomstige noodsituaties of crisissen.
               
4. Internationale en Europese wet- en regelgeving
               
a. Internationale wet- en regelgeving
               
Met dit initiatiefwetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan het Verdrag van Parijs
                  over intellectueel eigendom36 en het TRIPS-verdrag van de WTO en de Doha Verklaring over TRIPS en volksgezondheid.37 De vrijheid die lidstaten in het Verdrag van Parijs wordt geboden om dwanglicenties
                  op te leggen, is in de artikelen 7 en 8, 31 en 31bis van het TRIPS-verdrag uit 1994
                  en de Doha Verklaring over TRIPS en volksgezondheid uit 2001 verder uitgewerkt. Daarbij
                  zijn enkele sectoren waar publieke belangen in het geding zijn specifiek benoemd.
                  De volksgezondheid is er daar één van.
               
Artikel 31 van het TRIPS-verdrag bevat de regels voor dwanglicenties. Zo kan een dwanglicentie
                  pas worden afgegeven na een redelijke onderhandelingstermijn met de betreffende octrooihouder.
                  Dit vereiste komt echter te vervallen in geval van een noodsituatie, zoals een epidemie,
                  of voor gebruik door de overheid voor «public non commercial use». Daarnaast is in
                  artikel 31 van het TRIPS-verdrag bepaald dat een dwanglicentie in individuele gevallen
                  wordt verleend, niet exclusief en niet overdraagbaar is en dat een redelijke vergoeding
                  dient te worden betaald.
               
b. Europese wet- en regelgeving
               
Op dit moment hebben EU-landen de nationale bevoegdheid, afgeleid van het internationale
                  TRIPS-verdrag, om dwanglicenties in te zetten. Het uitoefenen van deze nationale bevoegdheid
                  wordt echter bemoeilijkt door de huidige Europese data- en marktexclusiviteitregels.
                  Door deze regels kan een generiek bedrijf pas na 8 jaar met gebruik van de bestaande
                  data van het eerste bedrijf een handelsvergunning aanvragen bij de EMA. Dit zou dus
                  betekenen dat een derde partij aan wie een licentie is verleend om een geoctrooieerd
                  geneesmiddel generiek te produceren deze niet effectief kan inzetten omdat er geen
                  gebruik kan worden gemaakt van de benodigde data. Op het moment dat een dwanglicentie
                  wordt ingezet, kan een farmaceutische bedrijf zich nu dus nog beroepen op de Europese
                  bescherming van haar gegevens.
               
In de nieuwe EU-strategie op intellectueel eigendom38 worden EU-landen door de Europese Commissie aangemoedigd om dwanglicenties in te
                  zetten in crisissituaties en hiertoe nationale wetgeving door te voeren. Initiatiefnemers
                  willen met voorliggend wetsvoorstel gehoor geven aan deze oproep, maar zijn van mening
                  dat de huidige discrepantie tussen het nationaal, Europees en internationaal recht
                  hiervoor wel dient te worden verholpen. Zij zijn daarom van mening dat het geoorloofd
                  is om een nationale uitzonderingsgrond in te stellen voor de Europese data- en marktexclusiviteitsregels.
                  Hiermee krijgt de Minister van VWS de mogelijkheid om eventuele rechten die zijn toegekend
                  onder markt- en dataexclusiviteit op te heffen wanneer dit nodig is om een dwanglicentie
                  effectief in te zetten. In 2006 heeft de Europese Commissie aangegeven dat een huidige
                  uitzondering voor markt- en dataexclusiviteit nog niet bestaat, daarmee aangevend
                  dat een dergelijke uitzondering wel wenselijk zou zijn.39 De Europese regelgeving voor dwanglicenties voor export buiten de EU heeft wel een
                  dergelijke uitzondering wat aantoont dat dit een noodzakelijk onderdeel is van het
                  effectief inzetten van dwanglicenties.40
Initiatiefnemers beogen met deze uitzonderingsgrond internationale, Europese en nationale
                  wetgeving met elkaar in lijn te brengen. Indien er bezwaren zijn vanuit de Europese
                  Commissie of derde partijen, zien de initiatiefnemers het als een goede zaak dat de
                  discrepantie in wetgeving wordt beoordeeld door een juridische instantie, zoals het
                  Hof van Justitie van de Europese Unie.
               
5. Mogelijke neveneffecten
               
Dit initiatiefwetsvoorstel zal niet de oplossing bieden voor alle problemen die de
                  initiatiefnemers zien in de farmaceutische industrie. Niettemin kan dit wetsvoorstel
                  wel een systeemverbetering bewerkstelligen en de Minister van VWS een extra instrument
                  geven om in tijden van crisis, zowel op nationaal als internationaal niveau de beschikbaarheid
                  van farmaceutische producten, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor
                  in-vitrodiagnostiek te kunnen waarborgen.
               
Het introduceren van dwanglicenties is echter vaak gekoppeld aan de verwachting dat
                  de inzet hiervan het innovatieklimaat zou kunnen schaden. Op dit gebied is de Canadese
                  ervaring met het inzetten van dwanglicenties relevant. Tussen 1969 en 1992 had Canada
                  een dwanglicentiesysteem voor geneesmiddelen. Gedurende deze periode gaf Canada 613
                  dwanglicenties af voor de import of productie van generieke medicijnen. Als gevolg
                  van dit beleid had Canada een van de laagste prijzen voor geneesmiddelen in de geïndustrialiseerde
                  wereld. Ook had dit beleid geen negatief effect op de groei van de industrie in Canada.
                  Als gevolg van de NAFTA schafte Canada in 1993 het dwanglicentiesysteem voor geneesmiddelen
                  af. Dit leidde tot een snelle toename in de prijzen van geneesmiddelen.41
Dit initiatiefwetsvoorstel richt zich op nood- en crisissituaties voor de volksgezondheid
                  en laat de verdere farmaceutische praktijk onverlet.
               
6. Koninkrijksaspecten
               
De onderhavige wijzingen zijn, net als de Rijksoctrooiwet 1995 zelf (behoudens hoofdstuk
                  7), van toepassing in Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
                  Sint Eustatius en Saba). De Europese verordeningen waarvan wordt voorgesteld om af
                  te wijken in geval de bedoelde dwanglicentie wordt verleend, gelden niet in Curaçao,
                  Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. Dit vormt geen probleem: immers
                  voor deze overzeese gebiedsdelen zal de uitzondering dan geen betekenis hebben. De
                  Rijksoctrooiwet 1995 is, behoudens enkele met name overgangsrechtelijke bepalingen
                  in verband met de situatie voor de inwerkingtreding van de Rijksoctrooiwet 1995, niet
                  van toepassing in Aruba. Aruba heeft een eigen landsverordening inzake octrooien.
                  Het onderhavige wetsvoorstel brengt in deze situatie geen verandering.
               
De Rijksoctrooiwet 1995 betreft een rijkswet als bedoeld in artikel 38, tweede lid,
                  van het Statuut voor het Koninkrijk, welke op grond van onderlinge overeenstemming
                  (consensus) tussen de betrokken landen is vastgesteld. De initiatiefnemers zijn zich
                  ervan bewust dat, los van bovengenoemde inhoudelijke overwegingen, deze overeenstemming
                  ook is vereist voor de vaststelling van de door dit wetsvoorstel beoogde wijziging.
                  Tegen deze achtergrond menen de initiatiefnemers dat aan artikel 38 van het Statuut
                  voor het Koninkrijk in deze initiatiefprocedure invulling kan worden gegeven, doordat
                  tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel voor de betrokken landen gelegenheid
                  bestaat zich hierover uit te spreken.42
7. Internetconsultatie
               
De leden Ellemeet en Ploumen hebben het initiatiefwetsvoorstel vanaf 24 december 2020
                  tot 2 februari 2021 via internetconsultatie open gesteld voor reacties. Er zijn op
                  deze internetconsultatie 79 reacties ontvangen. De reacties kunnen ruwweg worden verdeeld
                  in zes verschillende categorieën.
               
a. Zorgen omtrent vrijwillige vaccinatie
               
In de grootste groep reacties (65) werden zorgen geuit omtrent eventuele gedwongen
                  vaccinatie. Deze groep lijkt onder de impressie te zijn dat het begrip «dwanglicentie»
                  zich vertaalt naar gedwongen vaccinatie.
               
Dit is een foutieve interpretatie van het initiatiefwetsvoorstel. Zoals reeds gespecificeerd
                  in de memorie van toelichting, refereert het begrip dwanglicentie naar de bevoegdheid
                  van de Minister van EZK om, indien het algemeen belang dit naar zijn oordeel vordert,
                  zonder toestemming van de octrooihouder een licentie te verlenen aan een derde partij.
                  De octrooihouder wordt gedwongen om een aantasting van zijn eigendomsrechten te dulden
                  zodat een derde, gebruikmakend van de licentie, het product kan produceren en verhandelen.
                  Dit initiatiefwetsvoorstel is op geen enkele wijze gerelateerd aan eventuele gedwongen
                  vaccinatie.
               
b. De probleemanalyse
               
Verscheidene partijen geven aan de probleemstelling niet duidelijk genoeg te vinden.
                  Hierbij wordt verwezen naar het idee dat het octrooirecht niet de oorzaak is van het
                  gebrek aan vaccins. Daarnaast worden vraagtekens gezet bij de oplossingsrichting van
                  dit initiatiefwetsvoorstel. Specifiek wordt aangekaart dat dwanglicenties de vereisten
                  van markttoelating niet opheffen en wordt er volgens een aantal reacties niet genoeg
                  aandacht geschonken aan hoe het publiceren van kennis door middel van het octrooisysteem
                  bij kan dragen aan de ontwikkeling van kennis. Aan de andere kant is er ook een enkele
                  reactie binnengekomen van iemand die de oplossingsrichting niet daadkrachtig genoeg
                  vindt en een volledige opheffing van het octrooirecht voorstelt.
               
Hoewel de initiatiefnemers grote problemen zien in het huidige systeem wat betreft
                  het octrooirecht, zijn zij geen voorstanders van de volledige opheffing van het octrooirecht.
                  Tot op zekere hoogte draagt het octrooirecht bij aan de bescherming van uitvindingen
                  en de mogelijkheid voor farmaceutische bedrijven om hun investeringen terug te verdienen,
                  waarvan de initiatiefnemers de meerwaarde inzien. Echter merken de initiatiefnemers
                  ook op dat het gebrek aan transparantie binnen deze industrie ertoe leidt dat het
                  octrooirecht misbruikt kan worden om op lange termijn schaarste te creëren en hoge
                  prijzen te vragen voor geneesmiddelen welke disproportioneel zijn aan de ontwikkelkosten.
               
De initiatiefnemers zien het octrooirecht wel degelijk als een belangrijk onderdeel
                  van de huidige schaarste wat betreft vaccins, maar zien het initiatiefwetsvoorstel
                  in zijn algemeenheid als een breder instrument om de toegankelijkheid en betaalbaarheid
                  van farmaceutische producten, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor
                  in-vitrodiagnostiek te waarborgen ten tijde van een noodsituatie of crisis. De huidige
                  crisis geeft vooral veel goede voorbeelden waarom aanpassingen aan de Rijksoctrooiwet
                  1995 noodzakelijk zijn. Het voorstel zou in de toekomst echter ook toepasbaar kunnen
                  zijn op medicijnen die gebruikt worden voor bijvoorbeeld behandelingen voor een pandemische
                  ziekte waarbij de prijs van het geoctrooieerde middel een barrière vormt.
               
Er zijn kortgezegd twee barrières voor generieke fabrikanten om tot productie van
                  farmaceutische producten over te kunnen gaan. Ten eerste, de octrooibarrière en ten
                  tweede, het kennistekort. Ten opzichte van de eerste barrière is het belangrijk om
                  te benoemen dat octrooirechten de eigenaar van het octrooi het exclusieve recht bieden
                  om deze technologie te gebruiken. Als dit exclusieve recht komt te vervallen, bijvoorbeeld
                  door middel van een dwanglicentie, dan stelt de overheid meer producenten in staat
                  om het product te maken. Het vergroten van het aantal producenten dat een farmaceutisch
                  product, medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek kan maken,
                  zorgt op die manier voor een verhoging van de productiecapaciteit en tegelijkertijd
                  voor een verlaging van de kwetsbaarheid van de productieketen ten opzichte van productiefouten
                  en vertragingen in leveringen. Een kennistekort kan een tweede barrière vormen, omdat
                  de informatie opgenomen in een octrooi niet altijd genoeg is om generieke productie
                  daadwerkelijk op te zetten. Hiervoor is ook overdracht van kennis, kunde en technologie
                  nodig. Mocht er een weigering van de octrooihouder plaatsvinden om deze kennis, kunde
                  en technologie ter beschikking te stellen, dan kan dit wat de initiatiefnemers betreft
                  worden beschouwd als misbruik van marktmacht die door de Autoriteit Consument en Markt
                  kan worden aangepakt op basis van de Mededingingswet.43 Een dwanglicentie voor een farmaceutisch product, medisch hulpmiddel of medisch hulpmiddel
                  voor in-vitrodiagnostiek is een gerichte oplossing voor een probleem dat zich voor
                  kan doen tijdens een noodsituatie of crisis in de volksgezondheid omdat het de eerste
                  barrière, de octrooibarrière, wegneemt. Ten tweede, heft dit initiatiefwetsvoorstel
                  in een noodsituatie of crisis data- en marktexclusiviteit op en bewerkstelligt dit
                  initiatiefwetsvoorstel een manier om versneld om te gaan met de technische vereisten
                  van de EMA en het CBG.
               
Ten opzichte van de aangekaarte problematiek rondom het afgeven van een dwanglicentie
                  en de vereisten van markttoelating zouden de initiatiefnemers graag duidelijk willen
                  maken dat dwanglicenties de vereisten van een handelsvergunning niet opheffen. Echter,
                  een handelsvergunning kan niet door de EMA of het CBG worden afgegeven als er nog
                  data- of marktexclusiviteit bestaat. Om het effectief inzetten van dwanglicenties
                  te realiseren regelt dit initiatiefwetsvoorstel dat de generieke producent gebruik
                  kan maken van de opgenomen farmaceutische, preklinische en klinische documentatie
                  van de octrooihouder.
               
Ook zien de initiatiefnemers in dat het publiceren van kennis als onderdeel van het
                  octrooirecht kan bijdragen aan de ontwikkeling van kennis. Echter, de duur van het
                  alleenrecht op de exploitatie van deze kennis zorgt volgens de initiatiefnemers voor
                  vertraging in de daadwerkelijke ontwikkeling van deze kennis. Door actief kennis en
                  octrooirechten te delen, desnoods via een dwanglicentie, wordt onderzoek en productie
                  van generieke farmaceutische producten gefaciliteerd. Dit komt niet alleen de betaalbaarheid
                  en toegankelijkheid van de farmaceutische producten ten goede maar verspreidt ook
                  de benodigde kennis en bevordert zo innovatie en kennisontwikkeling.
               
c. Bevoegdheid dwanglicentie Minister van VWS
               
In een aantal van de reacties worden vraagtekens gezet bij het toekennen van de bevoegdheid
                  om dwanglicenties af te geven ten tijde van een noodsituatie of crisis aan de Minister
                  van VWS voor een farmaceutisch product, een medisch hulpmiddel of een medisch hulpmiddel
                  voor in-vitrodiagnostiek. Ten eerste hebben sommige partijen aangegeven dat een noodsituatie
                  of crisis zoals een pandemie al onder het begrip «algemeen belang» valt waardoor onder
                  de huidige wetgeving de Minister van EZK de bevoegdheid heeft om een dwanglicentie
                  te verlenen. Daarnaast overlegt de Minister van EZK onder de huidige wetgeving met
                  de ministerraad en daaruit trekken sommige partijen de conclusie dat dit initiatiefwetsvoorstel
                  geen wezenlijke verandering brengt. Ook is voor een aantal partijen de correlatie
                  tussen het verlenen van een dwanglicentie door de Minister van VWS en de schaarsteproblematiek
                  niet duidelijk. Tot slot wordt op dit thema de vraag gesteld hoe dit initiatiefwetsvoorstel
                  het farmaceutisch product sneller beschikbaar maakt, als er nu al een spoedprocedure
                  bestaat voor het afgeven van dwanglicenties.
               
Ten eerste, zoals opgemerkt door een aantal reacties, zal de Minister van EZK altijd
                  een afweging maken tussen het economische belang en het belang van de volksgezondheid.
                  De initiatiefnemers zijn echter van mening dat ten tijde van een crisis of noodsituatie
                  voor de volksgezondheid, het economisch belang een minder belangrijke rol zou moeten
                  spelen. De Minister van VWS zou, volgens de initiatiefnemers, ten tijde van een crisis
                  in de volksgezondheid de aangewezen persoon moeten zijn om de afweging te maken over
                  een dwanglicentie betreffende een farmaceutisch product, medisch hulpmiddel of medisch
                  hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek. Op dat moment zal de volksgezondheid primair
                  moeten worden overwogen. De Minister van VWS zal daarom een centrale rol moeten spelen
                  in het afgeven van een dwanglicentie ten tijde van een noodsituatie of crisis in de
                  volksgezondheid en niet slechts een consultatieve rol op zich moeten nemen.
               
Ten opzichte van de vraagstelling omtrent de spoedprocedure zouden de initiatiefnemers
                  graag duidelijk willen maken dat dit initiatiefwetsvoorstel bewerkstelligt dat de
                  Minister van VWS, net als de Minister van EZK onder de huidige wetgeving, in de bedoelde
                  noodsituaties de mogelijkheid heeft om te bepalen dat een bezwaar tegen het besluit
                  om de dwanglicentie in te zetten geen schorsende werking heeft. Op deze wijze kan
                  er zo effectief en snel mogelijk worden gehandeld.
               
Daarnaast heft dit initiatiefwetsvoorstel markt- en dataexclusiviteit op in de bedoelde
                  noodsituatie voor de desbetreffende geneesmiddelen en creëert het initiatiefwetsvoorstel
                  derhalve een manier om versneld om te gaan met de technische vereisten van de EMA
                  en het CBG.
               
Tot slot zijn de initiatiefnemers van mening dat het verleggen van de competentie
                  naar de Minister van VWS wiens primaire focus de volksgezondheid betreft, het proces
                  om de productie van een bepaald farmaceutisch product, medisch hulpmiddel of medisch
                  hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek ten tijde van een noodsituatie of crisis efficiënter
                  en sneller zal maken.
               
d. Uitvoeringsproblemen
               
Ook geven een aantal partijen aan verschillende uitvoeringsproblemen te zien. Ten
                  eerste, attenderen een aantal reacties de initiatiefnemers erop dat een octrooi vaak
                  enkel toegang biedt tot een beperkte (afgebakende) techniek en daarom geen volledig
                  recept overlevert hoe een veilig en effectief geneesmiddel gemaakt dient te worden.
                  Daarnaast geven deze partijen aan dat los van het octrooi ontwikkelde kennis vaak
                  is beschermd als bedrijfsgeheim onder de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Ook zijn
                  er vraagtekens gezet bij de gelimiteerde bestaande productiecapaciteit en hoe deze
                  zich verhoudt tot het effect van een eventuele dwanglicentie. Daarnaast attendeerde
                  een reactie de initiatiefnemers erop dat het bij een biologisch geneesmiddel, in tegenstelling
                  tot een chemisch geneesmiddel, vaak niet mogelijk is om een identieke kopie te maken.
                  Een producent zou er volgens deze reactie eerder voor kiezen om als contractproducent
                  te werken voor een farmaceut om zo geen compatibiliteitsstudies uit te hoeven voeren.
               
De initiatiefnemers zijn zich ervan bewust dat een octrooi geen direct recept biedt.
                  Zoals eerder benoemd erkennen de initiatiefnemers dat het kennistekort een barrière
                  kan vormen voor generieke productie van farmaceutische producten. Zoals eerder benoemd
                  zal er voor bepaalde technologie naast een octrooilicentie ook overdracht van kennis,
                  kunde en technologie nodig zijn om effectief gebruik te maken van de licentie. Mocht
                  er een weigering van de octrooihouder plaatsvinden om deze kennis, kunde en technologie
                  ter beschikking te stellen, dan kan dit wat de initiatiefnemers betreft worden beschouwd
                  als misbruik van marktmacht die door de Autoriteit Consument en Markt kan worden aangepakt
                  op basis van de Mededingingswet.44 De initiatiefnemers zouden er ook graag op willen wijzen dat wat deze kwestie betreft,
                  vrijwillige samenwerking door middel van medicijnen «patent pools» of directe technologie
                  transfers, de voorkeur geniet. Als dit echter niet plaatsvindt, moet de Minister van
                  VWS in staat zijn een dwanglicentie af te kunnen geven.
               
Ten opzichte van de reactie over de gelimiteerde productiecapaciteit zouden de initiatiefnemers
                  graag willen uitlichten dat achttien generieke geneesmiddelenfabrikanten al hebben
                  toegezegd te willen helpen met het produceren van farmaceutische producten tegen COVID-19.45 In lage- en middeninkomen landen kunnen ten minste 43 vaccinfabrikanten de productie
                  ondersteunen, waarvan er pas enkele een licentie hebben verkregen. Dit initiatiefwetsvoorstel
                  beoogt zulke beschikbare capaciteit maximaal in te zetten.46
De initiatiefnemers zouden graag toe willen lichten dat een compatibiliteitsstudie
                  nodig is om aan te tonen dat een «biosimilar» eenzelfde werking heeft als een «original».
                  Dit is nodig wanneer een generieke producent een biologisch geneesmiddel op de markt
                  wil zetten. Als de generieke producent onder de naam van de octrooihouder produceert
                  dan hoeft de generieke producent geen compatibiliteitsstudie uit te voeren. Het huidige
                  initiatiefwetsvoorstel voorziet al deels in het vergemakkelijken van marktregistratie
                  voor generieke producenten door middel van het opheffen van data- en marktexclusiviteit
                  in de desbetreffende situatie. Dat betekent niet dat er geen compatibiliteitsstudies
                  meer gedaan hoeven worden, maar dat een deel van de eerdere studies bijvoorbeeld wel
                  kan worden gebruikt bij de marktregistratie van de biosimilar. Daarnaast erkennen
                  de initiatiefnemers dat het niet bij ieder geneesmiddel mogelijk zal zijn om deze
                  generiek te produceren. De initiatiefnemers zouden er echter graag op willen wijzen
                  dat dit reeds onderdeel is van de afweging van de desbetreffende bewindspersoon voor
                  het afgeven van een dwanglicentie.
               
Als de octrooihouder de productiecapaciteit reeds maximaliseert door middel van het
                  delen van haar licentie met het maximale aantal contractproducenten dan zou de dwanglicentie
                  hoogstwaarschijnlijk niet noodzakelijk zijn. Echter als dit niet het geval is, dan
                  kan een dwanglicentie een effectief middel zijn om de toegankelijkheid en betaalbaarheid
                  van farmaceutische producten te waarborgen.
               
e. Het Europees recht
               
Verscheidene partijen hebben vragen gesteld over de discrepantie tussen de wijzigingen,
                  zoals voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel, en de huidige Europese wet- en regelgeving
                  inzake data- en marktexclusiviteit. Ten eerste geven deze partijen aan dat het initiatiefwetsvoorstel
                  een uitzondering op de bescherming van data- en marktexclusiviteit bevat ondanks dat
                  het lidstaten niet op nationaal niveau kunnen afwijken van Verordening 726/2004, omdat
                  deze verordening geen mogelijkheid bevat om af te wijken van de regels desbetreffende
                  data- en marktexclusiviteit. De enige uitzondering hierop is een dwanglicentie die
                  is verleend voor geneesmiddelen die bestemd zijn voor markten buiten de Europese Unie
                  op grond van artikel 18, tweede lid, van Verordening (EG) 816/2006.47 Daarnaast wordt in deze reacties aangegeven dat het niet eerbiedigen van de bescherming
                  van data- en marktexclusiviteit in strijd is met het loyaliteitsbeginsel zoals verankerd
                  in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (standaardarrest
                  Simmenthal48). Ook geven enkele van deze partijen aan dat het TRIPS-verdrag niet de grondslag
                  is voor de regeling van dwanglicenties in de Nederlandse wetgeving. De initiatiefnemers
                  zijn er door deze reacties op geattendeerd dat dwanglicenties al waren opgenomen in
                  de Rijksoctrooiwet in 1910.
               
Ook hebben enkele partijen vraagtekens gezet bij de bereidheid van de EMA om het voorgestelde
                  artikel 57b, tweede en derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 toe te passen vanwege
                  haar verbondenheid aan het Europees recht. Daarbij deed een enkeling de suggestie
                  dat de Nederlandse wetgever alleen het CBG kan binden en dat het wetsvoorstel om die
                  reden alleen betrekking zou hebben op de toelating van geneesmiddelen door het CBG
                  in Nederland. Ook werden de initiatiefnemers erop gewezen dat het Europees recht al
                  voorziet in de mogelijkheid om ten tijde van bijzondere situaties geneesmiddelen toe
                  te laten zonder de normaal benodigde handelsvergunning in welke regels over dossier-
                  en marktbescherming niet van toepassing zijn. Tot slot werd de suggestie gedaan om
                  dit vraagstuk niet op Nederlands niveau maar op Europees niveau te agenderen.
               
De initiatiefnemers zijn verheugd met de suggestie om dit vraagstuk op Europees niveau
                  te agenderen. Beide initiatiefnemers werken met desbetreffende fracties op het Europees
                  niveau samen om dit te bewerkstelligen op de korte termijn. Ten opzichte van de reacties
                  dat het initiatiefwetsvoorstel een uitzondering op de bescherming van data- en marktexclusiviteit
                  bevat, zouden de initiatiefnemers graag willen opmerken dat de EU-wetgeving op dit
                  gebied verder gaat dat het internationaal recht omdat het TRIPS-verdrag wel in het
                  gebruik van dwanglicenties voorziet. De vrijheid die lidstaten in het Verdrag van
                  Parijs wordt geboden om dwanglicenties op te leggen, wordt in de artikelen 7 en 8,
                  31 en 31bis van het TRIPS-Verdrag uit 1994 en de Doha Verklaring over TRIPS en volksgezondheid
                  uit 2001 verder uitgewerkt. Hierbij worden enkele sectoren, waar publieke belangen
                  in het geding zijn, specifiek benoemd. De volksgezondheid is er daar één van. Daarnaast
                  verduidelijkt de Doha Verklaring dat «Each member has the right to grant compulsory
                  licenses and the freedom to determine the grounds upon which such licenses are granted».49
Aangezien het Nederlandse recht niet in strijd mag zijn met internationale verdragen,
                  is het de intentie van de initiatiefnemers om door middel van dit initiatiefwetsvoorstel
                  het nationaal recht in lijn te brengen met het TRIPS-verdrag, zoals gestipuleerd in
                  de Doha verklaring. Indien hiertegen bezwaren zijn zien de initiatiefnemers het als
                  een goede zaak dat de discrepantie in wetgeving wordt beoordeeld door een juridische
                  instantie, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie.
               
Ten opzichte van de reactie dat het TRIPS-verdrag niet de grondslag is voor de regeling
                  van dwanglicenties zoals in de Nederlandse wetgeving zouden de initiatiefnemers graag
                  op willen merken dat de Nederlandse regelgeving niet in strijd mag zijn met het TRIPS-verdrag.
                  Daarbij is de Doha verklaring een verduidelijking van de mogelijkheden van landen
                  onder het TRIPS-verdrag om de volksgezondheid te beschermen. Dit initiatiefwetsvoorstel
                  is consistent met zowel het TRIPS-verdrag als de Doha verklaring.
               
Wat betreft de vragen aangaande de bereidheid van de EMA om het voorgestelde artikel 57b,
                  tweede en derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 toe te passen, zouden de initiatiefnemers
                  graag willen verwijzen naar ten eerste de oproep van de Europese Commissie van 25 november
                  2020 waarin werd bepleit dat een effectief systeem voor het afgeven van dwanglicenties
                  op het nationale niveau noodzakelijk is en de Europese Commissie lidstaten specifiek
                  aanmoedigt om een effectief systeem te bewerkstelligen.50 Ten tweede zouden de initiatiefnemers graag willen verwijzen naar de oproep van de
                  voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, om wellicht artikel 122 van het Verdrag
                  betreffende de werking van de Europese Unie te gebruiken om dwanglicenties in te kunnen
                  zetten.51 Wat de initiatiefnemers betreft is dit initiatiefwetsvoorstel consistent met de oproep
                  van de Europese Unie, het TRIPS-verdrag, de Doha verklaring, en de oproep van de voorzitter
                  van de Europese Raad.
               
f. Proportionaliteit
               
Ook zijn er enkele vragen gesteld over de proportionaliteit van de voorgestelde wetgeving.
                  Zo zijn de initiatiefnemers erop gewezen dat dwanglicenties alleen mogen worden ingezet
                  als daar een deugdelijke juridische grondslag voor is en als de toepassing daadwerkelijk
                  leidt tot een oplossing. Daarnaast moet een dwanglicentie een duidelijk doel dienen.
               
De initiatiefnemers zouden willen benadrukken dat het initiatiefwetsvoorstel zich
                  toespitst op een situatie van nood of crisis. De initiatiefnemers zijn zich daarbij
                  bewust dat voor de afgifte van een dwanglicentie moet worden gekeken of er een generieke
                  producent in staat is om het farmaceutisch product te maken. De voorzitter van de
                  Nederlandse onderzoekscommissie dwanglicenties stelt in zijn rapport dat het gebruik
                  van een dwanglicentie in een pandemie: «een evidente conclusie van het afwegingskader
                  [zal] zijn.»52 Hieruit is de conclusie te trekken dat ten tijde van nood of crisis voor de volksgezondheid
                  het afgeven van een dwanglicentie voor een farmaceutisch product, medisch hulpmiddel
                  of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek proportioneel zal zijn.
               
g. Overig
               
Daarnaast is er nog een aantal overige kanttekeningen geplaatst bij het initiatiefwetsvoorstel.
                  Zo is er verwezen naar het idee in de memorie van toelichting dat dataexclusiviteit
                  aangepakt zou kunnen worden op basis van misbruik van macht. Het kritiekpunt hier
                  is dat bij het formuleren van Europese regelgeving al een afweging is gemaakt tussen
                  het belang van bescherming van de investeringen in nieuwe producten en de vrije mededinging.
                  Daarnaast wijst een indiener erop dat de 613 dwanglicenties afgegeven door Canada
                  geneesmiddelen met eenvoudige chemische verbindingen betrof en dat in een huidige
                  situatie geneesmiddelen complexer zijn. Daarnaast is er volgens deze reactie een kans
                  dat in Canada de dwanglicenties voornamelijk zijn afgegeven voor geneesmiddelen afkomstig
                  uit landen waar het betreffende middel al langer op de markt was. In dat geval zou
                  het volgens deze reactie dus gegaan zijn om middelen die al volledig ontwikkeld waren
                  waarvan de werkzaamheid, effectiviteit en veiligheid al vastgesteld was. Dit zegt
                  volgens deze partij niets over het beschikbaar maken van volstrekt nieuw ontwikkelde
                  middelen op korte termijn bij een medische noodsituatie.
               
Ook merkt een aantal partijen op dat Duitsland wel haar wetgeving heeft aangepast
                  wat betreft dwanglicenties, maar dat deze wijziging geen invloed had op Europese wet-
                  en regelgeving inzake data- en marktexclusiviteit. Daarnaast hebben de initiatiefnemers
                  een reactie ontvangen met betrekking tot het ontbreken van een afwegingskader voor
                  de toekenning van dwanglicenties en voor de vergoeding van de octrooihouder.
               
Met betrekking tot de reactie dat een beroep op dataexclusiviteit niet door de Autoriteit
                  Consument en Markt kan worden aangepakt op basis van de Mededingingswet, zouden de
                  initiatiefnemers graag een voorbeeld van de invloed van de Autoriteit Consument en
                  Markt willen aanhalen. In maart kwam de farmaceut Roche in opspraak toen het bedrijf
                  de basisvloeistof voor haar COVID-19-test niet kon leveren, maar ook het recept hiervoor
                  niet wilde vrijgeven waardoor Nederland een gebrek aan testcapaciteit had.53 Deze bevindingen waren voor de Europese Commissie aanleiding om een voorlopig onderzoek
                  te starten naar de machtspositie van Roche op de Nederlandse markt en mogelijk misbruik
                  van de economische machtspositie van het bedrijf. Ook de Autoriteit Consument en Markt
                  bevestigde de zaak in de gaten te houden.54 De zaak resulteerde in een toezegging van Roche om haar recept voor de basisvloeistof
                  vrij te geven.55 De initiatiefnemers zien de rol van de Autoriteit Consument en Markt en de Europese
                  Commissie in het voorbeeld van Roche als een bevestiging van haar bereidheid om misbruik
                  van marktmacht aan te pakken.
               
De kritiek op het Canadese voorbeeld is een foutieve interpretatie van het doel van
                  het wetsvoorstel. Het Canadese voorbeeld wordt aangehaald om aan te tonen dat de zorgen
                  omtrent de financiële gevolgen van het inzetten van dwanglicenties ongegrond zijn.
                  Ten opzichte van zorgen omtrent het effect van het inzetten van dwanglicenties verwijzen
                  de initiatiefnemers graag naar de beantwoording in het hoofdstuk: de probleemanalyse.
Tot slot is het ontbreken van een wijziging wat betreft markt- en dataexclusiviteit
                  binnen de Duitse wetgeving geen reden voor de initiatiefnemers om de Nederlandse wet
                  hierop niet aan te passen. De initiatiefnemers zien een mogelijkheid voor Nederland
                  om het voortouw te nemen op Europees niveau, zoals door toenmalig Minister van VWS,
                  de heer Bruins verschillende malen is aangekondigd, wat betreft het waarborgen van
                  de toegankelijkheid en betaalbaarheid van farmaceutische producten ten tijde van een
                  nationale crisis of noodsituatie.
               
II. ARTIKELSGEWIJS
               
Artikel I
Onderdeel A
In dit onderdeel wordt voorgesteld aan artikel 1 van de Rijksoctrooiwet 1995 twee
                  begrippen toe te voegen. Het gaat om Richtlijn 2001/83/EG56 en Verordening (EG) nr. 726/2004. Beide Europese rechtshandelingen worden twee keer
                  genoemd in het voorgestelde artikel 57b, waardoor opname in de begripsbepaling zorgt
                  voor compactere regelgeving.
               
Onderdeel B
Dit onderdeel strekt ertoe een artikel 57b in de Rijksoctrooiwet 1995 in te voegen.
                  Op grond van het eerste lid van het artikel krijgt de Minister van VWS op basis van
                  de in dat lid genoemde voorwaarden, in plaats van de Minister van EZK de bevoegdheid
                  om een dwanglicentie af te geven. De bevoegdheid kan worden ingezet om een dwanglicentie
                  te verlenen aan een derde partij die het farmaceutisch product, medische hulpmiddel
                  of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek dat nodig is in het belang van de volksgezondheid,
                  in een noodsituatie of crisis effectief kan produceren of importeren. Met andere woorden:
                  de octrooihouder wordt in deze gevallen gedwongen om een aantasting van zijn octrooirecht(en)
                  te dulden zodat een derde, gebruikmakend van de dwanglicentie het farmaceutisch product,
                  medische hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek kan produceren
                  en verhandelen, waardoor het sneller in grotere getale op de markt kan komen in het
                  algemeen belang.
               
Op dit moment is het aan de Minister van EZK om te bepalen of het algemeen belang
                  de inperking van het eigendomsrecht van de octrooihouder rechtvaardigt. Dit blijft
                  met voorgestelde wetswijziging het geval, met uitzondering van de specifieke situatie
                  omschreven in het voorgestelde eerste lid. Daarvan is sprake als de Minister van VWS
                  van oordeel is dat verlening van een dwanglicentie noodzakelijk is, omdat het belang
                  van de volksgezondheid dit naar zijn oordeel vordert om in een crisis of noodsituatie
                  (zoals een pandemie) de volksgezondheid te beschermen, en slechts indien het een farmaceutisch
                  product, een medisch hulpmiddel, of een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek
                  betreft.
               
Het begrip farmaceutisch product omvat in elk geval geneesmiddelen, werkzame bestanddelen
                  en diagnosesets ex vivo. Deze diagnosesets ex vivo vallen ook onder het begrip medisch
                  hulpmiddel of medisch hulpmiddel voor in vitrodiagnostiek. Hierbij is dus sprake van
                  overlap tussen de onderdelen a en b van het voorgestelde eerste lid. Er is geen definitie
                  opgenomen van crisis of noodsituatie, maar voor de uitleg daarvan kan worden aangesloten
                  bij definities die zijn opgenomen in andere noodwetgeving, zoals de Prijzenwet en
                  de Wet veiligheidsregio’s.
               
Met het voorgestelde artikel 57b van de Rijksoctrooiwet 1995 willen de initiatiefnemers
                  de discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van dwanglicenties in deze specifieke
                  gevallen die de volksgezondheid betreffen overhevelen naar de Minister van VWS. Deze
                  treedt daarbij in die specifieke situaties op in de plaats van de Minister van EZK,
                  waartoe de afwijking van artikel 57, eerste lid, is beperkt; de overige wettelijke
                  voorzieningen ten aanzien van de uitoefening van bevoegdheid tot verlening van een
                  dwanglicentie gelden onverkort ook voor de verlening van een dwanglicentie door de
                  Minister van VWS. De Minister van VWS zal de betrokken licentie dienen te voorzien
                  van een nauwkeurig omschreven inhoud, en de licentie verlenen aan een door hem aangewezen
                  persoon (zie artikel 57, eerste lid, eerste zin, van de Rijksoctrooiwet 1995). Voor
                  de goede orde wordt opgemerkt dat dit ook geldt voor de toepassing van artikel 58,
                  vijfde en zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995, in welke leden wordt verwezen naar
                  artikel 57, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet 1995.
               
Verder heeft de Minister van VWS, net als de Minister van EZK onder de huidige wet,
                  in de bedoelde noodsituaties bijvoorbeeld de mogelijkheid om – als de vereiste spoed
                  zich daartegen verzet – af te zien van het onderzoek of de octrooihouder bereid is
                  de licentie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen, en te bepalen dat
                  een bezwaar tegen het besluit om de dwanglicentie geen schorsende werking heeft (zie
                  artikel 57, eerste lid, tweede en laatste zin, van de Rijksoctrooiwet 1995). Op deze
                  wijze kan er zo effectief mogelijk worden gehandeld in het kader van de huidige pandemie
                  en mogelijke toekomstige volksgezondheidscrisissen.
               
Het voorgestelde tweede lid bevat een uitzondering op de bescherming van data- en
                  marktexclusiviteit. Dit is in de eerste plaats vastgelegd in artikel 14, elfde lid,
                  van Verordening (EG) nr. 726/2004 voor de gevallen waarin de vergunningaanvraag is
                  gedaan bij de EMA. In artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 141/2000 wordt
                  extra marktexclusiviteit geregeld voor weesgeneesmiddelen; ook hierop wordt een uitzondering
                  voorgesteld. Daarnaast wordt een uitzondering voorgesteld op artikel 43 van de Geneesmiddelenwet
                  waarin data- en marktexclusiviteit wordt geregeld als de vergunningaanvraag is gedaan
                  bij het CBG. Naar de mening van de initiatiefnemers moet de bescherming van data-
                  en marktexclusiviteit tegen een dwanglicentiehouder in de in het wetsvoorstel bedoelde
                  situaties waarbij sprake is van een crisis of noodsituatie, niet gelden.
               
In sommige gevallen moet de houder van de vergunning voor het geoctrooieerde geneesmiddel
                  toestemming geven voor het gebruik van de gegevens van de farmaceutische, preklinische
                  en klinische documentatie voor de vergunningaanvraag door een generieke fabrikant.
                  Deze toestemming is beschreven in artikel 42, vijfde lid, onder c, van de Geneesmiddelenwet
                  voor het geval de vergunningaanvraag wordt gedaan bij het CBG. Daarnaast is het beschreven
                  in Bijlage I, Deel II, onder 2, onder a, van Richtlijn 2001/83/EG. Deze bijlage is
                  door artikel 3, derde lid, van Verordening (EG) nr. 726/2004, gelezen in samenhang
                  met de artikelen 10 en 8 van Richtlijn 2001/83/EG, van belang voor als de vergunningaanvraag
                  bij EMA wordt gedaan. Het voorgestelde derde lid bepaalt dat deze toestemming wordt
                  geacht te zijn verleend aan de houder van de dwanglicentie.
               
Ellemeet
                  Ploumen
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E. Ellemeet, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M.J. Ploumen, Tweede Kamerlid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.