Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 708 Fiscale verzamelwet 2022
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 9 april 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale
verzamelwet 2022.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale
verzamelwet 2022. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale verzamelwet 2022 en
hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale Verzamelwet 2022 en
hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover
een aantal vragen aan de regering, met name over het introduceren van de vrijstelling
in de dividendbelasting voor natuurschoonwetlichamen. Zij vragen zich specifiek af
of het verminderen van administratieve lasten voor de natuurschoonwetlichamen zal
leiden tot meer kosten voor de Belastingdienst – en wat de ratio hierachter is. Voor
het overige deel van dit wetsvoorstel hebben de leden van de SP-fractie slechts een
klein aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
Fiscale verzamelwet 2022. Zij waarderen het tijdig indienen van het wetsvoorstel,
zodat het pakket Belastingplan iets kleiner kan uitvallen. Zij hebben enkele vragen
en opmerkingen bij het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderliggende
wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om, in lijn met het voorstel in
de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag,
een jaar na de invoering van de maatregelen in deze fiscale verzamelwet een invoeringstoets
uit te voeren. Kan de regering daarbij de volgende hoofdvragen een voor een beantwoorden:
werken deze voorstellen inderdaad zoals ze bedoeld zijn? Kloppen de aannames uit de
uitvoeringstoets nog steeds? Wat is de kwaliteit van de uitvoering? Zijn er knelpunten
of nieuwe inzichten waar aan de voorkant niet aan gedacht is? Hoe pakken de voorstellen
uit voor de mensen waarvoor de wet bedoeld is?
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de verschillende maatregelen
geconsulteerd zijn.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de ontwikkeling van de technische schuld
bij de Belastingdienst.
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat deze wet slechts enkele in omvang beperkte
maatregelen bevat. De leden van de CDA-fractie hebben meermaals aangegeven zeer te
hechten aan een betere spreiding van fiscale wetgeving over het jaar om de druk van
het aantal fiscale voorstellen te halen dat bij het Belastingplan dient te worden
behandeld. Deze leden constateren ook dat in de fiscale verzamelwet 2021 wel meer
inhoudelijke voorstellen zaten. Zal deze fiscale verzamelwet daadwerkelijk tot een
minder omvangrijk Belastingplan leiden? In hoeverre vindt de regering nu zelf dat
de Fiscale Verzamelwet 2022 bijdraagt aan een betere spreiding van fiscale wetgeving
over het jaar?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom in de Fiscale Verzamelwet 2022
niet meer maatregelen zijn verwerkt. In dat kader verwijzen zij tevens naar de suggesties
van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Sommige hiervan heeft de NOB
ook bij herhaling genoemd in zijn commentaren. Waarom is bijvoorbeeld onderhavig wetsvoorstel
niet gebruikt om het besluit dat de kwalificatie van buitenlands belastingplichtigen
aanpast aan het Spaanse voetbalmakelaarsarrest te codificeren in wetgeving? Met deze
verzamelwet wordt immers ook het besluit dat de vrijstelling in de dividendbelasting
voor natuurschoonwetlichamen regelt gecodificeerd in wetgeving. In antwoord op de
vragen die deze leden eerder hebben gesteld bij het Belastingplan 2019 gaf de Staatssecretaris
van Financiën aan dat vooruitlopend op een wijziging van de wet IB 2001 in een beleidsbesluit
wordt aangegeven hoe de Belastingdienst met dit arrest in de praktijk zal omgaan.
Aangezien dit besluit er reeds is, is wat betreft deze leden aanpassing van de Wet
IB 2001 ook mogelijk. Ook achten deze leden het voorstel van de NOB redelijk om het
anoniementarief aan te passen naar het huidige hoogste tarief in de inkomstenbelasting
van 49,5% in plaats van dit te koppelen aan het voormalige hoogste tarief van 52%.
Deelt de regering de mening dat er juridische risico’s aan kleven als dit tarief niet
wordt aangepast?
2. Introduceren in de dividendbelasting van een vrijstelling voor natuurschoonwetlichamen
De leden van de fractie van D66 vragen wat de aanleiding is om deze maatregel te introduceren.
Kwamen er bijvoorbeeld veel signalen uit de praktijk waaruit dit bleek? Deze leden
vragen tevens wat de jaarlijkse omvang van de dividenduitkeringen is van natuurschoonwetlichamen.
De leden van de fractie van D66 vragen in welke mate er gebruik gemaakt wordt van
de bestaande en beschreven belastingvrijstellingen. Kan de regering uitsplitsen hoeveel
natuurlijke personen gebruik maken van de vrijstelling in box 3 van de inkomstenbelasting
en hoeveel lichamen met landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet (NSW) 1928?
In hoeverre is het wenselijk dat een NSW-vennootschap dividend uitkeert? Vergroot
de mogelijkheid van dividenduitkeringen de aantrekkelijkheid van investeringen in
natuurschoon of gaan dividenduitkeringen juist ten koste van de investeringen in natuurschoon?
Kan de regering de term hoofdzakelijk in dit voorstel verder uitleggen en definiëren?
In welke gevallen is de dividendbelasting niet verrekenbaar als voorheffing?
De leden van de fractie van D66 vragen waarom er voor het doel van instandhouding
van landgoederen en het bevorderen van natuurschoon in particulier bezit gekozen wordt
voor fiscale faciliteiten in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en bijvoorbeeld
niet voor het vervangen van deze fiscale faciliteiten door subsidies. In hoeverre
zijn deze faciliteiten doelmatig en doeltreffend? De leden vragen zich tevens af hoe
het introduceren van deze vrijstelling past binnen het herzien van het pachtbeleid?
Kan de regering hierop reflecteren.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering nog voornemens is het koninklijk
besluit te slaan waardoor de inhoudingsvrijstelling voor vrijgestelde Vpb-lichamen
in werking treedt. Wanneer het antwoord op voorgenoemde vraag ontkennend luidt, dan
vragen de leden van de fractie van D66 waarom hier niet voor wordt gekozen. Deze leden
vragen of de regering het eens is dat die inhoudingsvrijstelling immers dezelfde problematiek
oplost als dat in de voorgestelde wet wordt opgelost.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering nader kan toelichten of de in de
uitvoeringstoets weergegeven (incidentele en structurele) kosten enkel zien op kosten
in verband met natuurschoonwetlichamen dan wel of de kosten onderdeel zijn van een
groter ICT-project aangaande digitalisering van aangiften, verzoeken en beschikkingen
betreffende de dividendbelasting. En indien de kosten onderdeel zijn van een groter
digitaliseringsproject, kan de regering dan de totale incidentele en structurele kosten
weergeven van dat project?
Kan de regering nader onderbouwen waarom het introduceren van een inhoudingsvrijstelling
objectief gerechtvaardigd is, enkel om administratieve lasten te verminderen? Kan
de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven bij welke andere fiscale wetten
de administratieve lasten niet in verhouding staan tot de te heffen belastingen? Kan
de regering voorts aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke criteria zij hanteert
voor het bepalen van disproportionele verhoudingen tussen administratieve lasten en
belastingheffing?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het introduceren van een vrijstelling
in de dividendbelasting voor natuurschoonwetlichamen. Deze leden vragen de regering
te motiveren waarom al in het Besluit van de Belastingdienst van 5 juni 2020 is geregeld
dat de inhouding van dividendbelasting achterwege kan blijven. Waren de problemen
zodanig groot en prangend dat dit per se moest gebeuren voordat de wet wordt bekrachtigd
door de Tweede Kamer? Kan de regering dit uitleggen? En kan de regering er in deze
uitleg op ingaan wat het reeds ingaan van het achterwege blijven van het inhouden
van dividendbelasting heeft opgeleverd voor bezitters van natuurschoon en voor de
Belastingdienst?
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoeveel mensen voordeel ondervinden
van deze wet. Hoeveel mensen in Nederland hebben een nv of bv met natuurschoon in
bezit? Hoeveel van hen moesten tot het genoemde besluit dividendbelasting inhouden
en nu niet meer? Met andere woorden; door hoeveel mensen wordt de 20.000 euro aan
verlichting van administratieve lasten verdeeld? In hoeveel gevallen, of welk percentage
van het geheel, kan de dividendbelasting niet worden verrekend met de inkomsten- of
vennootschapsbelasting?
Wat is de gemiddelde waarde van het natuurschoon per bezitter ervan, vragen de leden
van de SP-fractie. Welke andere fiscale faciliteiten zijn reeds aan hen toegekend
en wat is het budgettair beslag ervan?
Klopt het dat tegenover de lagere administratieve lasten à 20.000 euro voor de NSW-vennootschappen
structurele uitvoeringskosten staan van precies ditzelfde bedrag voor de Belastingdienst,
en daarnaast nog eens incidentele uitvoeringskosten van 140.000 euro, zo vragen de
leden van de SP-fractie.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan uitsluiten dat er door het introduceren
van de vrijstelling een fors fiscaal voordeel ontstaat voor bezitters van natuurschoon.
Kan de regering toelichten in hoeverre natuurschoon te lijden heeft onder de inhoudingsplicht
van dividendbelasting, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen onder welke voorwaarden een lichaam wordt vrijgesteld.
Kan een lichaam naast landgoederen nog andere bezittingen hebben; wat betekent hoofdzakelijk
in dezen? Wat gebeurt er met lichamen die buitenlandse aandeelhouders hebben? In hoeverre
kan een NSW-vennootschap überhaupt winst hebben die uitgekeerd kan worden, en kan
het niet juist wenselijk zijn om daar aangifte van te blijven doen? Zeker aangezien
een NSW-lichaam geen onderneming kan drijven zouden de uit te keren winsten toch zeer
beperkt moeten zijn. Om hoeveel aangiftes gaat het per jaar en is dit aantal aangiftes
het waard om permanent een controle-instrument op te geven?
De leden van de SGP-fractie lezen dat er met het introduceren van de vrijstelling
in de dividendbelasting voor natuurschoonwetlichamen voor een administratieve lastenverlichting
gezorgd wordt en dat dit nauwelijks gevolgen heeft in budgettair opzicht. Zijn er,
naast natuurschoonwetlichamen, meer van dergelijke entiteiten waar eenzelfde specifieke
vrijstelling leidt tot een vermindering van administratieve lasten en een verwaarloosbaar
budgettair effect? Zo ja, welke typen lichamen zijn dit, en waarom wordt dan niet
direct voor een breder palet entiteiten deze vrijstelling in de dividendbelasting
geïntroduceerd? Is de regering voornemens voor meer van dergelijke entiteiten een
vrijstelling te introduceren, zo ja wanneer?
3. Enkele wijzigingen in de Algemene douanewet
De leden van de VVD-fractie hebben ten aanzien van deze wijzigingen de volgende opmerkingen:
− Ten aanzien van de kosteloos ter beschikking gestelde ruimten: kan periodiek worden
getoetst in hoeverre ondernemers inderdaad profiteren van kortere responstijden in
verhouding tot de door hen gemaakte kosten ten aanzien van en samenhangend met de
ter beschikking gestelde ruimte?
− Ten aanzien van de kosteloos ter beschikking gestelde ruimte: de «eisen gesteld bij
de aanwijzing» dienen nader omkaderd te worden. Tevens dient bezwaar- en beroep mogelijk
te zijn tegen de «aanwijzing».
− Ten aanzien van de sanctie gesteld op het niet nakomen van de verplichting tot melden:
hoe vaak zullen deze boetes in de praktijk worden opgelegd? Zullen ondernemers tijdig
worden voorgelicht over (het voorkomen van) deze boetes?
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om aan te geven hoe vaak de verplichting
tot het melden aan de Douane dat de goederen beschikbaar zijn voor douanecontrole
bij de aankomst van goederen op de plaats van uitgaan nu niet wordt nagekomen. De
leden van de fractie van D66 vragen wat een reden kan zijn om de verplichting tot
het melden van het beschikbaar zijn van goederen niet na te komen. Deze leden constateren
dat een motivering ontbreekt om de geldboete in te voeren, anders dan dat er nu een
sanctie ontbreekt. Deze leden vragen of dit inhoudelijk kan worden gemotiveerd. Kan
de regering aangeven hoe hoog de geldboete zal zijn? Welk effect zal de geldboete
naar verwachting hebben op het nakomen van deze verplichting? Op welke wijze houdt
de regering in de gaten of de invoering van een geldboete ook bijdraagt aan het nakomen
van deze verplichting?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om een nadere toelichting op het
kosteloos ter beschikking stellen van een ruimte voor Douanemedewerkers.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom kosten, die samenhangen
met kernactiviteiten van de Douane zelf, worden afgewenteld op het bedrijfsleven?
Waarom worden bedrijven die (dure) ruimtes kosteloos ter beschikking stellen niet
financieel gecompenseerd? Moeten de ruimtes permanent ter beschikking staan van de
Douane en zijn die ruimtes enkel en alleen toegankelijk voor medewerkers van de Douane?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke kosten het bedrijfsleven
op lange termijn maakt ten behoeve van de Douane? Voorts vragen de leden van de PVV-fractie
zich af waar een ter beschikking gestelde ruimte aan moet voldoen qua vierkante meters
en aanverwante faciliteiten zoals: daglichtvoorziening, toegankelijkheid, internetvoorziening,
bureaus, stoelen, archiefkasten, printvoorzieningen, personele ondersteuning enzovoorts.
Kan de regering een concrete invulling geven aan de minimaal ter beschikking gestelde
ruimte en de daaraan gekoppelde minimale aanwezige faciliteiten?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een wijziging aan de Algemene douanewet wordt
voorgesteld als gevolg waarvan bedrijven kosteloos kantoorruimte ter beschikking moeten
stellen voor douanecontroles. De regering stelt dat dit in het belang is van de bedrijven.
Deze leden vragen zich echter af wat zij hieronder precies moeten begrijpen. Om hoeveel
kantoorruimte zal dit gaan en hoe lang zullen bedrijven deze kantoorruimte ter beschikking
moeten stellen? Kan de regering daarbij onderscheid maken tussen relatief eenvoudige
controles en meer complexe omvangrijke controles? En kan de regering ook een onderscheid
maken tussen de last die dit inhoudt voor het mkb en voor grote ondernemingen? In
hoeverre acht de regering dit een last voor bedrijven zowel qua beschikbare ruimte
als qua kosten? En vindt de regering het gerechtvaardigd deze last bij bedrijven neer
te leggen in plaats van bij de overheid?
De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat volgens het Register van Belastingadviseurs
«aanzienlijke kosten» moeten worden gemaakt door het bedrijfsleven vanwege de verplichting
om «blijkbaar structureel en voor lange tijd» ruimtes kosteloos ter beschikking te
stellen aan de Douane. Deze leden vragen de regering in hoeverre deze zorgen gegrond
zijn en hoe hoog deze aanzienlijke kosten dan zouden zijn.
4. Definiëren van het begrip inrichting in de afvalstoffenbelasting
De leden van de fractie van D66 vragen om een toelichting waarom bij aanpassing in
de Omgevingswet is gekozen voor het toespitsen van milieuregels op activiteiten binnen
een inrichting in plaats van op de inrichting en waarom deze keuze niet ook relevant
of bruikbaar is voor fiscale wet- en regelgeving.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in welke andere (fiscale)
wetten reeds een definitie is opgenomen van het begrip inrichting?
De leden van de SP-fractie begrijpen dat voor het begrip inrichting wordt aangesloten
bij de Wet belastingen op milieugrondslag omdat dit begrip wordt geschrapt uit de
Wet milieubeheer. Zij vragen de regering of het in de praktijk voorkomt dat er onduidelijkheid
bestaat over het begrip inrichting. Wordt hier wel eens tegen geprocedeerd, bijvoorbeeld
om onder de heffing uit te komen, of is het begrip zodanig duidelijk dat dit niet
of nauwelijks voorkomt? In hoeverre wijzigt de definitie van het begrip inrichting
door onderhavig wetsvoorstel, vragen de leden?
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat de voorgestelde wijziging op geen
enkele wijze zorgt voor een financiële of administratieve lastenverzwaring voor houders
van inrichtingen waaraan afvalstoffen ter verwijdering worden afgegeven of waarin
de te verwijderen afvalstoffen ontstaan. Zo nee, hoe ziet deze lastenverzwaring (of
mogelijk: lastenverlichting) eruit?
5. Introduceren van een nieuwe rentebepaling in de Invorderingswet 1990
De leden van de fractie van D66 vragen hoe vaak naar verwachting rente uitgekeerd
zal moeten worden. Is de regering voornemens om daar een reservering voor aan te houden?
De leden van de fractie van D66 lezen dat er geen sprake is van een budgettair effect.
Deze leden vragen of kan worden toegelicht waarom hier geen sprake van is. Hoe wordt
de Kamer over mogelijke budgettaire gevolgen geïnformeerd? Is ook bekend hoe andere
lidstaten deze nieuwe rentebepaling invoeren?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kan dat het opnemen van een rentebepaling
in de Invorderingswet 1990 geen budgettaire gevolgen heeft. Het moeten uitkeren van
rente heeft toch budgettaire consequenties?
6. Vervallen van horizonbepaling in de Invorderingswet 1990
De leden van de VVD-fractie zijn in het algemeen voorstander van horizonbepalingen.
Graag vernemen wij derhalve waarom deze in casu zou moeten verdwijnen in plaats van
te worden geüpdatet?
De leden van de fractie van D66 vragen een korte schets van de werking van het huidig
bodemrecht van de Belastingdienst. De leden van de fractie van D66 vragen welke discussie
er nu over de herwaardering heeft plaatsgevonden. Is de regering van mening dat deze
discussie nu voldoende gevoerd is, zodat recht gedaan is aan de horizonbepaling? Deze
leden lezen dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën
ten behoeve van de herijking van het faillissementsrecht onderzoek doen naar alternatieven
voor het fiscale bodemrecht. Wanneer is dit onderzoek afgerond? Wanneer zijn deze
alternatieven beschikbaar? Wat is de aanleiding geweest voor het onderzoek?
De leden van de fractie van D66 vragen tevens of de regering van mening is dat het
bodemrecht op dit moment, met de kennis van nu zonder het onderzoek af te wachten,
voldoende werkt of dat dit aanpassing behoeft. Deze leden vragen tevens of er situaties
denkbaar zijn waarbij het voorrecht van de Belastingdienst niet werkt of wordt uitgehold
en welke situaties dit dan zijn.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om een overzicht te verstrekken
van wetsvoorstellen die reeds gedurende langere tijd stilliggen. Kan de regering hierbij
tevens een overzicht vertrekken van wetsartikelen die verwijzen naar wetten die nooit
zijn ingegaan?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het vervallen van de horizonbepaling
in de Invorderingswet 1990. Deze leden constateren dat de mogelijke herwaardering
van het bodemrecht van de Belastingdienst al lange tijd uitblijft. Welke gevolgen
heeft dit uitblijven en zijn hier risico’s aan verbonden? Tevens vragen deze leden
naar de stand van het onderzoek naar alternatieven voor het fiscale bodemrecht.
7. Opnemen van een algemene antimisbruikmaatregel in de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen
De leden van de VVD-fractie verwijzen op dit onderdeel naar wat hierover onder Overig
is opgenomen.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom niet eerder een antimisbruikbepaling
is opgenomen. Tevens vragen deze leden of het klopt dat in de tussenliggende periode
wel ontwijkingsgedrag kan zijn vertoond door rapportageplichtigen. De leden van de
fractie van D66 vragen of de vier voorbeelden van situaties waarop een antimisbruikbepaling
van toepassing zou moeten zijn (onderdeel 5 van het OESO-commentaar op sectie XI,
onderdeel 1, CRS) en de in Richtlijn (EU) 2018/822 aangegeven aspecten in de praktijk
ook in Nederland zijn voorgekomen. Hoe monitort de regering dit?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de signalering
van de NOB, dat de maatregel wellicht zijn doel voorbij schiet omdat de rapporterende
financiële instelling niet noodzakelijkerwijs kennis heeft van constructies waar de
antimisbruikbepaling op ziet.
De leden van de SP-fractie zijn positief over het opnemen van de antimisbruikmaatregel
in de Wet op de internationale bijstandsverlening. Deze leden vragen de regering aan
te geven wanneer het Global Forum on Transparency and Exchange of information for
tax purposes van de OESO deze aanbeveling heeft gedaan. Ook vragen deze leden wat
de regering verwacht met het opnemen van deze regeling. Verwacht de regering dat de
antimisbruikmaatregel regelmatig zal worden gebruikt?
8. Budgettaire aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen of de budgettaire aspecten op microniveau, dus
voor huishoudens en ondernemers, ook budgetneutraal zijn.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om per onderdeel van dit wetsvoorstel
waarbij de budgettaire effecten verwaarloosbaar zijn een inschatting te geven van
de hoogte van deze verwaarloosbare budgettaire effecten.
9. EU-aspecten
–
10. Gevolgen voor burgers en bedrijven
De leden van de VVD-fractie vragen of deze wijzigingen met stakeholders, zoals ondernemers,
zijn besproken? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt getoetst
of deze wijzigingen daadwerkelijk tot vereenvoudiging leiden?
De leden van de fractie van D66 vragen naar de verwachte kosten voor bedrijven van
het kosteloos beschikbaar stellen van een ruimte aan de Douane. Deze leden vragen
om inzicht te geven in de ontwikkeling van responstijden van de douane over de afgelopen
vijf tot tien jaar. Deze leden vragen om ook aan te geven hoe het aantal douaneposten
zich de afgelopen vijf tot tien jaar heeft ontwikkeld.
11. Uitvoeringskosten Belastingdienst
De leden van de VVD-fractie vragen of en in hoeverre deze wijzigingen implementeerbaar
zijn in de IT-systemen van de Belastingdienst.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de omschrijving dat «de introductie van
een vrijstelling voor natuurschoonwetlichamen leidt tot een administratieve lastenverlichting
bij deze NSW-vennootschappen waarmee gelijktijdig de uitvoering door de Belastingdienst
gebaat is» in de memorie van toelichting zich verhoudt tot de bevinding in de uitvoeringstoets
dat «deze maatregel leidt tot incidentele en structurele uitvoeringskosten bij de
Belastingdienst». Kan de regering dat verder toelichten?
De leden van de fractie van D66 lezen in de uitvoeringstoets van het voorstel om een
algemene antimisbruikmaatregel op te nemen in de Wet op de internationale bijstandsverlening
dat deze bepaling extra zekerheid geeft dat financiële instellingen hierop letten
en de CRS-verplichtingen serieus nakomen en dat de vraag of de maatregel juist wordt
toegepast wordt meegenomen bij het toezicht door de Belastingdienst op die financiële
instellingen. Deze leden vragen de regering om uitgebreider toe te lichten hoe de
Belastingdienst dit toezicht invult.
12. Evaluaties
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer de NSW 1928 voor het laatst geëvalueerd
is en wanneer de eerstvolgende evaluatie voorzien is.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om aan te geven waarom er bij de
Technische wijziging artikel 11c Wet op de loonbelasting 1964 sprake is van terugwerkende
kracht tot en met 16 mei 2014.
Artikel II
De leden van de fractie van D66 vragen om het woord hoofdzakelijk te definiëren bij
de beschrijving dat bezittingen hoofdzakelijk bestaan uit op de voet van de NSW 1928
aangewezen landgoederen en werkzaamheden die ten minste hoofdzakelijk bestaan uit
de instandhouding van deze landgoederen.
Artikel III
De leden van de fractie van D66 vragen op basis van welke gronden wordt bepaald dat
bedrijven en instellingen voordeel hebben van de aanwezigheid van de Douane in hun
gebouwen of op hun terreinen. Om wat voor soort voordelen gaat het? Enkel om voordelen
ten aanzien van het logistieke proces en ingekorte responstijden of spelen ook andere
voordelen een rol? Welke risico’s zijn er verbonden aan de vaste aanwezigheid van
de Douane bij een bedrijf of instelling in vergelijking met een douanepost die dichtbij
verschillende bedrijven en/of instellingen gelegen is? Kan de regering daarbij specifiek
ingaan op mogelijke risico’s voor het toezicht op internationale handel door de Douane?
Hoe worden deze en andere risico’s voorkomen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering zo precies mogelijk uit te leggen hoe
het voorgestelde artikel 11:12, eerste lid, Adw de huidige praktijk verandert en in
hoeverre de bevoegdheden van de Douane worden verruimd. Wat mag de Douane straks wel,
wat de Douane nu niet mag en waarom?
Artikel IV
De leden van de fractie van D66 lezen het volgende: «mocht zich na inwerkingtreding
van de Omgevingswet de situatie gaan voordoen dat binnen eenzelfde inrichting sprake
is van meerdere houders van een dergelijke omgevingsvergunning, dan zal in overleg
met de sector de definitiebepaling zodanig worden aangepast dat ook voor die situatie
eenduidig wordt bepaald van wie de belasting wordt geheven.» Deze leden vragen of
zulke situaties al worden verwacht en het niet beter is om daar nu al met sectoren
over te spreken. Deze leden vragen of in zulke situaties naast met de sector ook met
andere betrokkenen en/of belanghebbenden wordt overlegd.
Artikel VI
De leden van de fractie van D66 lezen dat met de onderhavige maatregel een aanbeveling
van het Global Forum ten aanzien van Nederland wordt opgevolgd. Deze leden vragen
hoe het Global Forum de implementatie van deze en andere aanbevelingen monitort.
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken over de aanscherping van
de grondwettelijkheidstoets in de anbi-regeling.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of de regering een integrale reflectie kan
geven op de brieven van het Register van Belastingadviseurs en de Nederlandse Orde
van Belastingadviseurs.
De leden van de PVV-fractie zouden graag van de regering vernemen waarom er niet van
de gelegenheid gebruik is gemaakt om met een voorstel te komen die een einde maakt
aan het fictief rendement in box 3 (Wet inkomstenbelasting 2001).
Voorts verzoeken de leden van de PVV-fractie de regering nader toe te lichten waarom
in de Fiscale verzamelwet 2022 geen wetswijziging is opgenomen die recht doet aan
de aangenomen motie van het lid Edgar Mulder inzake het onderwerpen van alle in Nederland
opererende onlinekansspelaanbieders aan de Wet op de kansspelbelasting1.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering tot slot in te gaan op het commentaar
van de NOB en de reactie van het Register van Belastingadviseurs en daarbij specifiek
aandacht te besteden aan de opmerkingen omtrent het anoniementarief en het WKR-eindheffingstarief.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie de regering integraal in te gaan op de
vragen van het Register Belastingadviseurs en de vragen van de NOB.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.