Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet
35 761 Voorstel van wet van de leden Voordewind, Alkaya, Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen houdende regels voor gepaste zorgvuldigheid in productieketens om schending van mensenrechten, arbeidsrechten en het milieu tegen te gaan bij het bedrijven van buitenlandse handel (Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.2 Zorgplicht voor iedere onderneming
Artikel 1.3 Toepassingsbereik ondernemingen BES-eilanden en buitenland
HOOFDSTUK 2. GEPASTE ZORGVULDIGHEID
Artikel 2.1 Toepassingsbereik gepaste zorgvuldigheid
Artikel 2.2 Gepaste zorgvuldigheid in beleid, managementsystemen en bedrijfsprocessen
Artikel 2.3 Risico-analyse en plan van aanpak nadelige gevolgen
Artikel 2.4 Beëindiging nadelige gevolgen
Artikel 2.5 Monitoring toepassing en resultaten gepaste zorgvuldigheid
Artikel 2.6 Rapportage aanpak nadelige gevolgen
Artikel 2.7 Herstelmechanisme
Artikel 2.8 Herstelmaatregelen
HOOFDSTUK 3. TOEZICHT EN HANDHAVING
Artikel 3.1 Toezichthouder
Artikel 3.2 Last onder dwangsom
Artikel 3.3 Bestuurlijke boete
Artikel 3.4 Hardheidsclausule
Artikel 3.5 Openbaarmaking last onder dwangsom en bestuurlijke boete
Artikel 3.6 Strafbaarstelling
HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN
Artikel 4.1 Intrekking Wet zorgplicht kinderarbeid
Artikel 4.2 Uitgestelde werking artikelen hoofdstuk 2
Artikel 4.3 Overgangsrecht klachten op basis van een oude regeling
Artikel 4.4 Inwerkingtreding
Artikel 4.5 Citeertitel
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, mede gelet op internationale
principes en richtlijnen, schending van mensenrechten, arbeidsrechten en het milieu
bij het bedrijven van buitenlandse handel tegen te gaan door regels te stellen voor
gepaste zorgvuldigheid in productieketens;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. betrokkene:
persoon of groep personen van wie de rechten of belangen rechtstreeks worden aangetast
door een gebrek aan gepaste zorgvuldigheid van een onderneming dan wel een organisatie
die als statutair doel heeft de mensenrechten, arbeidsrechten of het milieu te beschermen;
b. dochteronderneming:
1°. dochteronderneming als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de
richtlijn jaarrekening;
2°. een onderneming waarin een andere onderneming feitelijk een overheersende invloed
uitoefent;
waarbij een dochteronderneming van een dochteronderneming ook wordt aangemerkt als
dochteronderneming van die onderneming;
c. gepaste zorgvuldigheid:
het doorlopende proces waarin een onderneming de daadwerkelijke en potentiële nadelige
gevolgen van haar activiteiten voor de mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in
een land buiten Nederland identificeert, voorkomt en vermindert, en waarmee zij verantwoording
kan afleggen over haar aanpak van die gevolgen als integraal onderdeel van haar besluitvormingsproces
en risicobeheerssysteem, in overeenstemming met de principes en normen van de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen;
d. OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen:
richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door multinationale ondernemingen
van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, met inbegrip van
wijzigingen die gaan gelden met ingang van de dag waarop aan die wijzigingen uitvoering
moet zijn gegeven;
e. onderneming:
onderneming in de zin van artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of elke entiteit
die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en wijze waarop
zij wordt gefinancierd en met inbegrip van een dochteronderneming;
f. Onze Minister:
Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
g. productieketen:
het geheel aan activiteiten, producten, productielijnen, toeleveringsketen en zakenrelaties
van een onderneming;
h. richtlijn jaarrekening:
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende
de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante
verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG
van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn en 78/660/EEG
en 83/349/EEG van de Raad (PbEU, L 176);
i. toezichthouder:
toezichthouder, bedoeld in artikel 3.1;
j. zakenrelaties:
de zakenpartners van een onderneming en andere entiteiten in haar productieketen,
waaronder statelijke entiteiten, die op enige wijze betrokken zijn bij de activiteiten
van de onderneming.
Artikel 1.2 Zorgplicht voor iedere onderneming
1. Een onderneming die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat haar activiteit nadelige
gevolgen kan hebben voor de mensenrechten, arbeidsrechten of het milieu in een land
buiten Nederland, is verplicht:
a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevraagd om die
gevolgen te voorkomen;
b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk
te beperken, ongedaan te maken, en zo nodig zorg te dragen voor herstel;
c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten
voor zover dat redelijkerwijs van haar kan worden gevraagd.
2. Van nadelige gevolgen voor de mensenrechten, arbeidsrechten of het milieu is in ieder
geval sprake als in de productieketen gebruik wordt gemaakt van:
a. beperking van de vrijheid van vereniging en collectieve onderhandeling;
b. discriminatie;
c. dwangarbeid;
d. kinderarbeid;
e. onveilige arbeidsomstandigheden;
f. slavernij;
g. uitbuiting; of
h. milieuschade.
Artikel 1.3 Toepassingsbereik ondernemingen BES-eilanden en buitenland
Deze wet is ook van toepassing op:
a. een onderneming die gevestigd is op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba;
b. een buitenlandse onderneming die voldoet aan artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b,
en die een activiteit in Nederland verricht of een product op de Nederlandse markt
afzet.
HOOFDSTUK 2. GEPASTE ZORGVULDIGHEID
Artikel 2.1 Toepassingsbereik gepaste zorgvuldigheid
1. Dit hoofdstuk en de daarop gebaseerde regelgeving is van toepassing op een onderneming
die:
a. haar activiteiten verricht in een land buiten Nederland; en
b. op de balansdatum ten minste twee van de volgende drie criteria overschrijdt:
1°. balanstotaal: € 20 miljoen;
2°. netto-omzet: € 40 miljoen;
3°. gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250 medewerkers.
2. Een onderneming is verplicht tot gepaste zorgvuldigheid in haar productieketen.
3. Aan de verplichting tot gepaste zorgvuldigheid in de productieketen wordt in ieder
geval voldaan als de regels bij of krachtens dit hoofdstuk worden nageleefd.
Artikel 2.2 Gepaste zorgvuldigheid in beleid, managementsystemen en bedrijfsprocessen
1. Een onderneming publiceert een beleidsdocument waarin zij zich bindt aan de verplichtingen
tot gepaste zorgvuldigheid in de productieketen.
2. Het beleidsdocument omvat het gepaste zorgvuldigheidsplan van de onderneming en heeft
in ieder geval betrekking op de activiteiten van de onderneming en die van haar zakenrelaties.
3. De onderneming zorgt dat het beleid, zoals opgenomen in het beleidsdocument, wordt
opgenomen in het managementsysteem en deel uitmaakt van het reguliere bedrijfsproces.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de totstandkoming,
publicatie en de inhoud van het beleidsdocument.
Artikel 2.3 Risico-analyse en plan van aanpak nadelige gevolgen
1. Een onderneming identificeert en analyseert de potentiële en daadwerkelijke risico’s
op nadelige gevolgen in haar activiteiten en die van haar zakenrelaties.
2. De onderneming stelt een plan van aanpak op om gevonden potentiële en daadwerkelijke
nadelige gevolgen van de eigen activiteiten en die van zakenrelaties te voorkomen
en te beperken.
3. De onderneming voert het plan van aanpak uit en zorgt voor een adequate aanpak van
de gevonden potentiële en daadwerkelijke nadelige gevolgen.
4. Is het voor de onderneming niet mogelijk om alle potentiële en daadwerkelijke nadelige
gevolgen direct aan te pakken, dan prioriteert zij deze op basis van de ernst en mate
van waarschijnlijkheid. Zodra de ernstigste gevolgen zijn vastgesteld en aangepakt,
pakt de onderneming de minder ernstige nadelige gevolgen aan.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de risico-analyse,
het plan van aanpak en de prioriteitstelling.
Artikel 2.4 Beëindiging nadelige gevolgen
Een onderneming beëindigt de eigen activiteiten als deze nadelige gevolgen voor mensenrechten,
arbeidsrechten of het milieu veroorzaken of hieraan bijdragen.
Artikel 2.5 Monitoring toepassing en resultaten gepaste zorgvuldigheid
1. Een onderneming monitort de toepassing en effectiviteit van haar maatregelen voor
gepaste zorgvuldigheid.
2. De onderneming verwerkt de conclusies van deze monitoring in haar plan van aanpak,
managementsysteem en bedrijfsproces.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de frequentie
en de inhoud van de monitoring.
Artikel 2.6 Rapportage aanpak nadelige gevolgen
1. Een onderneming rapporteert jaarlijks over haar beleid en maatregelen voor gepaste
zorgvuldigheid waaronder de bevindingen uit de monitor en uitkomsten van de genomen
maatregelen.
2. De onderneming verstrekt in de rapportage gegevens over de genomen maatregelen om
nadelige gevolgen te voorkomen en te beperken, met uitzondering van gegevens met een
vertrouwelijk karakter verband houdend met concurrentie- of veiligheidsoverwegingen.
3. Een onderneming rapporteert op een voor een ieder toegankelijke en passende wijze.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de inhoud
van de rapportage.
Artikel 2.7 Herstelmechanisme
1. De onderneming zorgt voor een goed functionerend herstelmechanisme of werkt aan een
bestaand herstelmechanisme mee.
2. Een betrokkene kan door een herstelmechanisme een klacht indienen en voorleggen aan
de onderneming.
3. Verschillen partijen van mening over de vraag of de onderneming de nadelige gevolgen
heeft veroorzaakt of eraan heeft bijgedragen, of over de aard en reikwijdte van het
herstel, dan kunnen zij dit voorleggen aan een geschillencommissie of een rechtbank.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor het herstelmechanisme,
de geschillencommissie en de klachtprocedure.
Artikel 2.8 Herstelmaatregelen
1. Als een onderneming nadelige gevolgen heeft veroorzaakt of hieraan heeft bijgedragen,
biedt zij herstel aan of draagt hieraan bij.
2. Afhankelijk van de vorm van betrokkenheid bij een nadelig gevolg onderneemt de onderneming
de volgende stappen:
a. als de onderneming een nadelig gevolg heeft veroorzaakt, wordt de veroorzakende activiteit
beëindigd als bedoeld in artikel 2.4 en de daadwerkelijke gevolgen hersteld;
b. als de onderneming aan een nadelig gevolg heeft bijgedragen:
1°. wordt de bijdrage beëindigd of voorkomen en wordt bijgedragen aan het herstel van
de daadwerkelijke gevolgen;
2°. wendt de onderneming haar invloed aan om resterende gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen
en te beperken;
c. als er een direct verband bestaat tussen een nadelig gevolg en de activiteiten van
een zakenrelatie van een onderneming:
1°. wendt de onderneming haar invloed aan om de gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen
en te beperken; of
2°. beëindigt de onderneming deze relatie, in overeenstemming met het derde lid.
3. Als een nadelig gevolg zich daadwerkelijk voordoet bij een zakenrelatie, beëindigt
de onderneming deze relatie op verantwoorde wijze, nadat voldoende inspanningen zijn
verricht om de nadelige gevolgen te voorkomen of te beperken in overeenstemming met
het tweede lid, onder b en c.
4. Een onderneming is in ieder geval in overtreding van haar verplichting tot gepaste
zorgvuldigheid als haar activiteit of haar bijdrage aan een nadelig gevolg niet is
beëindigd of de betrokkene geen herstel heeft gekregen.
HOOFDSTUK 3. TOEZICHT EN HANDHAVING
Artikel 3.1 Toezichthouder
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet is belast
de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toezichthouder.
2. Naast handhavende bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5 is
de toezichthouder ook bevoegd tot het geven van voorlichting over de verplichtingen
tot gepaste zorgvuldigheid.
3. Het toezicht wordt uitgeoefend aan de hand van een toezichtstrategie, opgenomen in
een plan van aanpak van de toezichthouder.
4. De toezichtstrategie is gebaseerd op:
a. een risicoanalyse van de sectoren en ondernemingen, met inachtneming van hun grootte
en plaats in de productieketen en de ernst van de potentiële nadelige gevolgen van
hun activiteiten; en
b. relevante informatie over de naleving van de regels bij of krachtens hoofdstuk 2,
waaronder concrete meldingen van betrokkenen.
5. Over de uitvoering van het plan van aanpak en de resultaten van de toezichtstrategie
wordt gerapporteerd in het jaarverslag van de toezichthouder.
Artikel 3.2 Last onder dwangsom
1. De toezichthouder is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving
van de artikelen 2.2, derde lid, 2.3, eerste en derde lid, 2.5, 2.7, eerste lid, en
2.8, eerste en tweede lid.
2. De toezichthouder maakt, met inachtneming van artikel 3.5, een besluit tot het opleggen
van een last onder dwangsom openbaar wanneer de termijn waarbinnen de last moet worden
uitgevoerd is verstreken of een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 3.3 Bestuurlijke boete
1. De toezichthouder is bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete voor de
overtreding van de artikelen 2.2, eerste en tweede lid, 2.3, tweede lid, 2.4, 2.6,
en artikel 2.8, vierde lid.
2. De toezichthouder kan bij overtreding van de artikelen 2.2, eerste en tweede lid,
2.3, tweede lid, 2.4, 2.6, en artikel 2.8, vierde lid, eerst een bindende aanwijzing
geven tot naleving daarvan. De toezichthouder kan daarbij een termijn stellen waarbinnen
de aanwijzing moet worden opgevolgd.
3. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt:
a. voor de overtreding van de artikelen 2.2, eerste en tweede lid, 2.3, tweede lid, en
2.6, ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vierde categorie van artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
b. voor de overtreding van de artikelen 2.4 en 2.8, vierde lid, ten hoogste het bedrag
van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht.
4. De werking van de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete wordt opgeschort
tot het tijdstip waarop de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift
is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, op het bezwaar
respectievelijk het beroep is beslist.
5. De toezichthouder maakt, met inachtneming van artikel 3.5, een besluit tot het opleggen
van een bestuurlijke boete openbaar.
Artikel 3.4 Hardheidsclausule
1. De toezichthouder is bevoegd van de oplegging van een last onder dwangsom, bedoeld
in artikel 3.2, eerste lid, af te zien of de dwangsom geheel of gedeeltelijk kwijt
te schelden, als dat tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt bij een bepaalde
onderneming.
2. De toezichthouder is bevoegd van de oplegging van een bestuurlijke boete, bedoeld
in artikel 3.3, eerste lid, af te zien of de bij beschikking opgelegde bestuurlijke
boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als dat tot een onbillijkheid van
overwegende aard leidt bij een bepaalde onderneming.
Artikel 3.5 Openbaarmaking last onder dwangsom en bestuurlijke boete
1. Voordat tot openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke
boete of een last onder dwangsom wordt over gegaan, neemt de toezichthouder een besluit
tot openbaarmaking. Dit besluit bevat:
a. de openbaar te maken gegevens;
b. de wijze van openbaarmaking; en
c. de termijn waarbinnen de openbaarmaking zal plaatsvinden.
2. De bevoegde autoriteit gaat pas over tot openbaarmaking, nadat tien werkdagen zijn
verstreken na de dag waarop het besluit aan de onderneming bekend is gemaakt.
3. Als verzocht is om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort tot
de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4. Openbaar maken van een besluit gebeurt in een vorm dat het besluit niet herleidbaar
is tot afzonderlijke natuurlijke- en rechtspersonen, als voorafgaand aan openbaarmaking
door de toezichthouder kan worden vastgesteld dat bij volledige openbaarmaking:
a. bekendmaking van persoonsgegevens onevenredig zou zijn gezien de ernst van de overtreding;
b. deze personen in onevenredige mate schade zou worden berokkend; of
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder
zou worden ondermijnd.
5. De toezichthouder maakt de indiening van een bezwaar of de instelling van een beroep
tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid, en de uitkomst van dat bezwaar of
beroep, bekend zodra dit redelijkerwijs uitvoerbaar is. De beperkingen, bedoeld in
het vierde lid, zijn daarop van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.6 Strafbaarstelling
In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische
rangschikking ingevoegd:
de Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen, de artikelen 2.4 en 2.8,
vierde lid, als in de vijf jaar voorafgaand aan de overtreding, op grond van die wet,
een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom minimaal twee keer is opgelegd voor
overtreding van die artikelen door een onderneming;.
HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN
Artikel 4.1 Intrekking Wet zorgplicht kinderarbeid
De Wet zorgplicht kinderarbeid wordt ingetrokken.
Artikel 4.2 Uitgestelde werking artikelen hoofdstuk 2
1. Aan de verplichting tot vaststelling van een beleidsdocument en tot opneming van
het beleid in het managementsysteem en het reguliere bedrijfsproces, bedoeld in artikel
2.2, eerste tot en met derde lid, wordt uiterlijk een half jaar na inwerkingtreding
van deze wet voldaan.
2. Aan de verplichting tot uitvoering van een risico-analyse en het opstellen van een
plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.3, eerste en tweede lid, wordt uiterlijk negen
maanden na inwerkingtreding van deze wet voldaan.
3. Aan de verplichting tot monitoring, bedoeld in artikel 2.5, eerste en tweede lid,
tot opstelling van een rapportage, bedoeld in artikel 2.6, eerste, tweede en derde
lid, en tot het hebben van een herstelmechanisme, bedoeld in artikel 2.7, eerste,
tweede en derde lid, wordt uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet voldaan.
Artikel 4.3 Overgangsrecht klachten op basis van een oude regeling
Als voor de inwerkingtreding van deze wet een klacht is ingediend op basis van een
oude klachten- of geschillenregeling, blijft de oude regeling daarop van toepassing
tot de beslissing van de geschillencommissie of de uitspraak van de rechtbank onherroepelijk
is.
Artikel 4.4 Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van de
artikelen 3.2 tot en met 3.6. De artikelen 3.2 tot en met 3.5 treden in werking met
ingang van 1 juli 2023 en artikel 3.6 met ingang van 1 januari 2024.
Artikel 4.5 Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.