Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 746 Wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I Algemeen
               
1. Inleiding
               
De Wet dieren vormt het kader voor de regels over het gedrag van mensen jegens dieren
                  en voor de risico’s die dieren of van die dieren afkomstige producten met zich kunnen
                  brengen. De Wet dieren treedt gefaseerd in werking. Voor het onderwerp «diergezondheid»
                  is de beoogde inwerkingtredingsdatum 21 april 2021. Die datum valt samen met het moment
                  waarop de nieuwe Europese diergezondheidsverordening (2016/4291; hierna: «de diergezondheidsverordening» of «de verordening») van toepassing wordt.
                  De diergezondheidsverordening zal worden uitgevoerd bij en krachtens de Wet dieren
                  (hierna ook: de wet). De inhoudelijke diergezondheidsregels, die momenteel hun basis
                  vinden in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zullen worden ingetrokken en
                  opnieuw worden vormgegeven op grond van de Wet dieren. Dat gebeurt uiteraard voor
                  zover de nieuwe Europese diergezondheidsregelgeving dat toelaat en voortzetting van
                  die regels nodig of gewenst is.
               
Vanwege de inwerkingtreding van de Wet dieren voor diergezondheid brengt het kabinet
                  twee separate voorstellen tot wijziging van die wet in procedure. Het eerste voorstel
                  wijzigt de wet op enkele technische onderdelen, in het belang van een goede uitvoering
                  van de Europese diergezondheidsverordening.2 Daarnaast is het ook wenselijk de wet op een aantal punten inhoudelijk aan te passen
                  als gevolg van nieuwe ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht. Deze ontwikkelingen
                  hebben betrekking op de wens om een informatieplicht voor een houder van dieren te
                  introduceren bij een besmettelijke dierziekte. Verder komen de regels over kentekenen
                  en waarschuwingsborden niet langer overeen met de praktijk en is het nodig enkele
                  meer technische aanpassingen aan te brengen in de regels over tegemoetkoming in de
                  schade als gevolg van bestrijdingsmaatregelen. Ten slotte bevat het wetsvoorstel enkele
                  technische, niet beleidsinhoudelijke wijzigingsvoorstellen. De voorgestelde wijzigingen
                  hangen samen met het nationale wettelijke kader voor het diergezondheidsbeleid en
                  houden dus niet rechtstreeks verband met de diergezondheidsverordening.
               
Deze memorie van toelichting is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 worden de inhoudelijke
                  voorstellen tot aanpassing van de Wet dieren toegelicht, paragraaf 3 gaat in op de
                  financiële gevolgen, paragraaf 4 op de adviezen en consultatie en paragraaf 5 op de
                  inwerkingtreding. De memorie van toelichting besluit met een toelichting op de artikelen.
               
2. Hoofdlijnen van het voorstel
               
2.1 Informatieplicht bij besmettelijke dierziekte
               
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) kan uiteenlopende
                  maatregelen treffen als sprake is van een uitbraak van een besmettelijke dierziekte
                  of een verdenking daarvan. Deze maatregelen kunnen zowel in individuele gevallen,
                  via een beschikking, als ten algemene in een bepaald gebied worden vastgesteld (artikel 5.1,
                  eerste lid, Wet dieren). Het gaat om maatregelen die bijvoorbeeld toegepast kunnen
                  worden op dieren die besmet of van besmetting verdacht zijn, of die een (mogelijke)
                  rol spelen in verspreiding van een ziekte (artikel 5.4 Wet dieren). Voorbeelden van
                  deze maatregelen zijn vervoersbeperkingen, afzondering, vaccinatie of het doden van
                  besmette of verdachte dieren. Welke maatregelen in een concreet geval genomen moeten
                  worden, hangt af van de betreffende dierziekte, de epidemiologische situatie, de toepasselijke
                  Europese regels en het nationale beleid voor de ziekte, dat veelal verwoord is in
                  een draaiboek.
               
De afgelopen jaren is gebleken dat het voor een effectieve en efficiënte aanpak van
                     dierziekten nodig kan zijn dat een houder van dieren derden informeert over een verdenking
                     of een besmetting. Een voorbeeld is de situatie waarin bij dieren een bepaalde ziekte
                     geconstateerd wordt en die houder dieren verkocht heeft in de periode voorafgaand
                     aan het vaststellen van die ziekte. In dat geval moeten ook de afnemers van die dieren
                     geïnformeerd worden. De minister kan uit de registers voor identificatie en registratie
                     afleiden waar dieren behorende tot bepaalde diersoorten zich bevinden. Maar die informatie
                     is niet voor alle diersoorten beschikbaar. Dat speelt met name een rol bij gezelschapsdieren.
                     Daarom wordt met dit wetsvoorstel een aanvullende maatregel voorgesteld, waarmee de
                     minister een houder kan verplichten kopers van de betreffende dieren over de ziekte
                     te informeren, voor zover de verkoper beschikt over de contactgegevens van kopers.
                     De voorgestelde bevoegdheid behelst dus niet een verplichting voor de verkoper om
                     kopers te registreren.
                  
Deze maatregel zal vooral worden ingezet bij ziekten waarvoor een houder zelf voorzorgsmaatregelen
                     kan treffen of het advies krijgt om bij symptomen een dierenarts te bezoeken. De voorgestelde
                     maatregel past bij de rol van een houder, die primair verantwoordelijk is voor de
                     gezondheid van de dieren. Ook sluit dit aan bij de bestaande verplichting voor verkopers
                     van gezelschapsdieren om kopers bij verkoop of aflevering over de gezondheidsstatus
                     van het dier te informeren, die is opgenomen in artikel 3.18 van het Besluit houders
                     van dieren.
                  
Uiteraard zal steeds per geval worden afgewogen welke combinatie van maatregelen opgelegd
                  kan worden of nodig is om een ziekte effectief en efficiënt aan te pakken. Als snel
                  actie is vereist om kopers van (gezelschaps)dieren te informeren en maatregelen te
                  treffen, zullen die kopers rechtstreeks door de minister worden benaderd op basis
                  van informatie van de verkoper over de kopers.
               
2.2 Kentekenen en waarschuwingsborden
               
Bij een (vermoedelijke) uitbraak van een besmettelijke dierziekte kan de minister
                  ter plekke waarschuwingsborden plaatsen en kentekenen aanbrengen bij gebouwen, ruimten,
                  terreinen, gebieden en andere onroerende zaken. Daarin voorziet artikel 5.6 van de
                  wet.
               
Waarschuwingsborden worden bijvoorbeeld gebruikt om duidelijk te maken dat in een
                  bepaald gebied een (bij ministeriële regeling ingesteld) verbod geldt om dieren te
                  vervoeren. Kentekenen worden geplaatst bij bedrijven of andere locaties die besmet
                  zijn of daarvan worden verdacht. Deze borden waren in het verleden de enige manier
                  om veehouders en vervoerders in de omgeving op de hoogte te brengen van een verdenking
                  of uitbraak. Inmiddels worden regels over vervoersbeperkingen bekendgemaakt via de
                  website van de rijksoverheid en verder gedeeld, onder andere door sectororganisaties
                  en via sociale media. Tegen de tijd dat er waarschuwingsborden of kentekenen worden
                  geplaatst, zijn de betreffende veehouders al op de hoogte van de getroffen maatregelen.
                  Dit maakt dat het niet meer noodzakelijk is om altijd waarschuwingsborden en kentekenen
                  te plaatsen. De praktijk is dat per situatie wordt bepaald of het plaatsen van waarschuwingsborden
                  of kentekenen van toegevoegde waarde is op de eerder genoemde informatieverstrekking
                  via de media. Zo worden er in geval van locaties met dieren die besmet zijn met een
                  ziekte die ook besmettelijk is voor de mens (zoönose), zoals Q-koorts en psittacose,
                  wel kentekenen bij de betreffende locatie geplaatst. Maar ook bij dierziekten die
                  geen zoönose zijn blijft plaatsen van waarschuwingsborden en kentekenen mogelijk.
               
De wet schrijft nu voor dat nadere regels worden gesteld over de modellen van de kentekenen
                  en waarschuwingsborden. Het vierde lid van artikel 5.6 voorziet daarin. Voorstel is
                  om niet langer in regelgeving voor te schrijven hoe die borden eruit moeten zien.
                  Die regels kunnen namelijk belemmerend werken, omdat de eisen aan techniek voor vormgeving,
                  ontwerp en fabricage vastliggen en er in de markt ontwikkelingen zijn op dit vlak.
                  Het is ook niet nodig dat in regelgeving is vastgelegd hoe deze borden eruit zien.
                  De borden dienen slechts ter informatie en hebben geen zelfstandig rechtsgevolg. Daarom
                  is het voorstel om artikel 5.6, vierde lid, te laten vervallen.
               
Verder voorziet de wet nu met artikel 5.6, vijfde lid, in een verplichting om bij
                  algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het vervoeren van dieren, producten
                  of voorwerpen van en naar locaties waar een kenteken is geplaatst en toegang van personen
                  daartoe. Die regels zijn op dit moment uitgewerkt in het Besluit vervoer van en naar
                  besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen, dat gebaseerd is op de
                  Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In de praktijk worden er niet altijd kentekenen
                  geplaatst. Nu de maatregelen zijn gekoppeld aan het geplaatste kenteken, zou dat betekenen
                  dat de regels in dat geval niet gelden, wat niet wenselijk is. Aangezien artikel 5.6,
                  eerste en tweede lid, al een basis bieden voor maatregelen die het vervoer naar en
                  de toegang tot verdachte of besmette locaties reguleren, wordt voorgesteld om ook
                  het vijfde lid van artikel 5.6 te laten vervallen.
               
2.3 Tegemoetkoming in schade
               
Een houder van dieren krijgt in sommige gevallen een tegemoetkoming voor schade die
                  als gevolg van bestrijdingsmaatregelen ontstaat. De wet kent een gesloten systeem
                  van tegemoetkomingen. Het uitgangspunt is dat slechts voor een beperkt aantal vormen
                  van schade een tegemoetkoming wordt gegeven, namelijk voor schade die het directe
                  gevolg is van ruimingen en de kosten van verzorging van dieren. Dat regelen de artikelen
                  9.6, 9.10 en 9.12 van de wet.
               
Voordat dieren worden gedood of producten of voorwerpen onschadelijk worden gemaakt
                  of vernietigd, wordt de waarde daarvan vastgesteld. Dat doet de minister, op basis
                  van een deskundigenadvies. Aan die deskundigen kunnen vakbekwaamheidseisen worden
                  gesteld. De wet schrijft verder voor dat er regels worden gesteld over de vergoeding
                  van deskundigen. De huidige praktijk is dat de minister een overeenkomst sluit met
                  een partij die, wanneer nodig, deskundigen levert om de waarde van dieren, producten
                  of voorwerpen te taxeren. In die overeenkomst worden ook afspraken gemaakt over de
                  vergoeding die de deskundigen voor die werkzaamheden ontvangen. Dat betekent dat het
                  niet nodig is om nadere regels te stellen over die vergoeding. Daarom wordt voorgesteld
                  om artikel 9.9, derde lid, te laten vervallen.
               
3. Financiële gevolgen
               
De in paragraaf 2.1. beschreven mogelijkheid tot het opleggen van een informatieplicht
                  aan een houder van dieren kan in de praktijk tot financiële gevolgen leiden aangezien
                  hier administratieve lasten mee gemoeid kunnen zijn. Het gevolg van zo’n plicht kan
                  zijn dat een houder brieven of e-mails op zal moeten stellen om de kopers van zijn
                  dieren te informeren. De omvang hiervan is echter niet te bepalen aangezien nu niet
                  te voorzien is of en in welke gevallen van deze maatregel gebruik gemaakt zal worden
                  in de toekomst. En daar komt bij dat het sterk van de situatie af zal hangen wat de
                  eventuele omvang van de administratieve lasten zal zijn. Een houder die slechts enkele
                  kopers zal moeten informeren zal hier beduidend minder tijd aan kwijt zijn dan een
                  houder die een grote hoeveelheid kopers moet informeren.
               
De overige wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden doorgevoerd hebben geen financiële
                  gevolgen.
               
4. Advies en consultatie
               
4.1 Consultatie
               
Het wetsvoorstel is middels internetconsultatie op de website www.internetconsultaties.nl geconsulteerd. Er zijn in totaal drie reacties op het voorstel gekomen. Geen van
                  deze reacties heeft geleid tot aanpassing van het wetsvoorstel of de toelichting.
               
De eerste, particuliere, reactie gaat over de verdeling van kosten voor preventie
                  en bestrijding van dierziekten in de pluimveesector in algemene zin en kosten voor
                  inzet van taxateurs bij ruiming in het bijzonder3. De respondent geeft aan meer transparantie te willen hierover en het niet eens te
                  zijn met de kostenverdeling. Dit onderwerp hoort thuis bij de vaststelling van de
                  tarieven van de diergezondheidsheffing en valt dus buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
                  De tarieven zijn bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld en worden doorgaans
                  jaarlijks gewijzigd. In de nota van toelichting bij deze algemene maatregelen van
                  bestuur wordt uitgebreid ingegaan op de opbouw van de (gewijzigde) tarieven. De ontwerpen
                  van deze algemene maatregelen van bestuur worden ook geconsulteerd. Opmerkingen en
                  vragen daarover kunnen in dat kader worden gesteld.
               
De tweede reactie betreft een reactie van de Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers
                  (NBvV)4. De NBvV geeft aan dat ze graag zouden zien dat voor het onderscheid tussen het commercieel
                  houden van gezelschapsdieren en het niet commercieel houden van gezelschapsdieren
                  in het Besluit houders van dieren gebruik gemaakt gaat worden van enkele definities
                  uit de Diergezondheidsverordening. De reactie van NBvV gaat over regels in het huidige
                  Besluit houders van dieren die betrekking hebben op de bescherming van het dierenwelzijn.
                  Dat valt buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
               
Tenslotte geeft Transport en Logistiek Nederland (TLN) aan zich te kunnen vinden in
                  de aanpassing van de wet waardoor er niet altijd standaard kentekenen en waarschuwingsborden
                  geplaatst hoeven te worden (zie toelichting paragraaf 2.2). TLN geeft daarbij aan
                  dat het van belang is om in geval van een uitbraak van een dierziekte niet alleen
                  de betreffende primaire sector tijdig te informeren maar ook andere partijen die door
                  de bestrijdingsmaatregelen geraakt zullen worden. Tevens vraagt TLN zich af hoe vervoerders
                  uit andere landen worden geïnformeerd over maatregelen die in Nederland gelden bij
                  een uitbraak van een dierziekte. In reactie daarop meldt het kabinet dat communicatie
                  een belangrijk onderdeel is van crisisbestrijding. Verwezen wordt naar de draaiboeken
                  voor de diverse dierziektecrises.
               
4.2. Adviescollege toetsing regeldruk
               
De gevolgen voor de regeldruk zijn niet substantieel en beschreven in de toelichting
                  het college ATR heeft daarom besloten om geen formeel advies uit te brengen.
               
4.3. Uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets (UHT)
               
Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en
                  Warenautoriteit (NVWA) is gevraagd een uitvoerbaarheid en handhaafbaarheidstoets te
                  doen op het voorstel. Zowel RVO als NVWA hadden in het kader van de UHT geen opmerkingen
                  bij het voorstel.
               
5. Inwerkingtreding
               
Het voornemen van het kabinet is om de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel te laten
                  samenvallen met het wetsvoorstel dat de Wet dieren op enkele technische punten wijzigt,
                  in het belang van een goede uitvoering van de Europese diergezondheidsverordening.
                  Inwerkingtreding van dat wetsvoorstel is beoogd met ingang van 21 april 2021, het
                  moment dat de Europese diergezondheidsverordening van toepassing wordt. Door deze
                  wijzigingen te combineren, hebben betrokkenen zo weinig mogelijk met aanpassing van
                  de Wet dieren te maken. Beide wijzigingen zijn echter niet van elkaar afhankelijk.
                  Voor het onderhavige wetsvoorstel betekent dit dat, indien inwerkingtreding per 21 april
                  2021 niet haalbaar blijkt, ingezet zal worden op inwerkingtreding zo snel mogelijk
                  daarna. Daarbij zal rekening worden gehouden met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten
                  en de minimum invoeringstermijn voor regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17
                  van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
               
II Artikelen
               
Artikel I, onderdeel A
De Wet dieren voorziet, net als de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in een
                  bijzondere vorm van bekendmaking van ministeriële regelingen die bestrijdingsmaatregelen
                  voor dierziekten bevatten. Als in het belang van de gezondheid van mens of dier een
                  onverwijlde voorziening nodig is, kan de minister bepalen dat een dergelijke regeling
                  onmiddellijk na bekendmaking in werking treedt. Dat gebeurt door publicatie op de
                  website van de rijksoverheid. Steeds worden deze regels ook op reguliere wijze gepubliceerd,
                  in de Staatscourant. Bij die publicatie wordt vermeld hoe bekendmaking heeft plaatsgevonden
                  en op welke datum en tijdstip. Deze werkwijze, die in de praktijk al wordt gevolgd,
                  wordt met het voorgestelde artikel I, onderdeel A, ook in de wet voorgeschreven. Dat
                  gebeurt via een verwijzing naar het artikel van de Bekendmakingswet dat in de inwerkingtreding
                  van ministeriële regelingen voorziet.
               
Op dit moment schrijft artikel 4 van de Bekendmakingswet voor hoe ministeriële regelingen
                  bekendgemaakt worden. Er is een voorstel van wet tot wijziging van de Bekendmakingswet
                  aanhangig, waarmee de wijze van bekendmaking van ministeriële regelingen wordt verplaatst
                  naar artikel 5, aanhef en onderdeel a, van die wet.5 Artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel gaat er vooralsnog vanuit dat de wijziging
                  van de Bekendmakingswet eerder in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel.
                  Mocht op een later moment blijken dat dat toch niet het geval is of onzekerheid optreden
                  over de volgorde van inwerkingtreding, dan zal in overgangsrecht worden voorzien.
               
Artikel I, onderdelen C, F en G, en artikel II
Paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting heeft betrekking op het voorstel om
                  artikel 5.6, vierde en vijfde lid, van de wet, die gaan over kentekenen en waarschuwingsborden,
                  te laten vervallen. Daarin voorziet artikel I, onderdeel C. De voorgestelde wijzigingen
                  in de onderdelen F en G, voor zover de wijziging betrekking heeft op artikel 5.6 van
                  de wet, en artikel II hangen hiermee samen: verwijzingen in de Wet dieren en de Wet
                  op de economische delicten naar artikel 5.6, vierde en vijfde lid, kunnen ook vervallen.
               
In onderdeel G is verder het voorstel opgenomen om artikel 8.6, eerste lid, als volgt
                     aan te vullen.
                  
De wet geeft in artikel 8.6 de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de
                     bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in geval de artikelen, genoemd
                     in het eerste lid, onderdeel a van die bepaling, zijn overtreden. De voorgestelde
                     wijziging regelt dat ook voor een overtreding van de artikelen 5.15, eerste lid, en
                     8.4 van de wet een bestuurlijke boete opgelegd kan worden. Artikel 5.15, eerste lid,
                     van de wet bevat de verplichting tot melding in het geval dat diervoeders, diergeneesmiddelen
                     of dierlijke producten niet voldoen of mogelijk niet voldoen aan de daarvoor gestelde
                     regelgeving of in het geval dat deze producten een gevaar voor de volks-, diergezondheid
                     of het milieu kunnen opleveren. Artikel 8.4 verplicht een ieder om uitvoering te geven
                     aan een bevel, genomen maatregel of verrichte handeling en medewerking te verlenen
                     aan een onderzoek naar dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen of ziekteverwekkers.
                     Beide bepalingen borgen de bescherming van de dier- en volksgezondheid. Met het oog
                     op een effectieve handhaving is het wenselijk dat de Minister van Landbouw, Natuur
                     en Voedselkwaliteit de bevoegdheid heeft om, bij wijze van lik-op-stuk, bestuurlijke
                     boetes op te kunnen leggen bij een overtreding van één van de voornoemde bepalingen.
                  
Artikel I, onderdelen D en E
De wet bevat een aantal specifieke voorzieningen voor zaken die standaard nodig zijn
                  bij uitvoering van Europese verordeningen. Zo biedt de wet een basis om overtredingen
                  van verordeningen te kunnen sanctioneren (artikel 6.2, eerste lid). Ook is de minister
                  bevoegd om besluiten te nemen die een verordening toedeelt aan autoriteiten van lidstaten,
                  tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald (artikel 6.3, tweede lid). In beide
                  gevallen gaat het om de uitwerking van bindende onderdelen, waarbij een lidstaat geen
                  keuzes van beleidsinhoudelijke aard kan maken. Om die reden is deze uitwerking gedelegeerd
                  aan de minister.
               
De artikelen 6.2, eerste lid, en 6.3, tweede lid, zijn momenteel alleen van toepassing
                  op Europese verordeningen. Europese besluiten zijn, net als verordeningen, verbindend
                  in al zijn onderdelen (artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
                  Unie). Als zo’n besluit is gericht tot burgers of bedrijven, moeten ter uitvoering
                  van dat besluit vergelijkbare voorzieningen worden getroffen als voor verordeningen.
                  Ook in dat geval moet geregeld worden dat overtredingen van rechtstreeks werkende
                  bepalingen gesanctioneerd kunnen worden en kan het nodig zijn om bevoegde instanties
                  aan te wijzen. Daarom wordt voorgesteld beide artikelleden aan te vullen met een verwijzing
                  naar EU-besluiten betreffende onderwerpen waarop de Wet dieren van toepassing is.
                  Dat regelt artikel I, onderdelen D en E.
               
Artikel I, onderdelen H en J
De voorgestelde wijzigingen in artikel I, onderdelen H en J, hangen met elkaar samen.
                  Onderdeel J voorziet er allereerst in dat artikel 9.9, derde lid, van de wet vervalt.
                  Dat artikellid regelt dat de minister regels moet stellen over vergoeding van deskundigen
                  die de minister adviseren over waardevaststelling van dieren, producten of voorwerpen.
                  Dat voorstel is toegelicht in paragraaf 2.3 van deze memorie van toelichting. Als
                  gevolg daarvan kan artikel 9.9, vierde lid, worden vernummerd tot derde lid en moet
                  ook een verwijzing in dat nieuwe derde lid worden aangepast. Beide wijzigingen worden
                  eveneens met onderdeel J geregeld.
               
Onderdeel H zorgt ervoor dat artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, naar het juiste
                  lid van artikel 9.9 verwijst, te weten het derde lid. Verder is het huidige derde
                  lid van artikel 9.4 per abuis genummerd als vierde lid. Dat herstelt onderdeel H.
               
Artikel I, onderdeel I
Op 1 januari 2018 wijzigde het heffingenstelsel voor de diergezondheidsheffing in
                  de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.6 Met die wijziging is artikel 86, achtste lid, in die wet opgenomen. Dat artikellid
                  voorziet erin dat op een tegemoetkoming in de schade voor dieren, producten of voorwerpen
                  die zijn gedood of onschadelijk zijn gemaakt de eventuele opbrengst van die dieren,
                  producten of voorwerpen in mindering wordt gebracht.
               
Bovengenoemde wijziging voorzag erin dat het nieuwe heffingenstelsel met het oog op
                  de toekomst ook vast in de Wet dieren werd opgenomen. Per abuis is artikel 86, achtste
                  lid, van de Gezondheids- en welzijnswet daarbij niet meegenomen. Dat gebeurt met het
                  voorgestelde artikel I, onderdeel I, alsnog.
               
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
