Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 32852-138)
2021D07484 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 32 852, nr. 138).
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
blz.
Inleiding
2
VVD-fractie
2
CDA-fractie
3
D66-fractie
6
GroenLinks-fractie
7
SP-fractie
8
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Integrale Circulaire
Economie Rapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor
het schriftelijk overleg over de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van
het PBL en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Integrale Circulaire
Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en hebben
nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de
eerste Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het PBL. Zij zijn echter
wel geschrokken van de conclusies uit het rapport en met name over het gebrek aan
voortgang in de transitie naar een circulaire economie. Deze leden hebben daarom vragen
aan de Staatssecretaris over de consequenties van dit rapport.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken. Deze leden
stellen het zeer op prijs dat het PBL een integrale rapportage heeft opgesteld. Zij
hebben nog enkele vragen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de
aanbeveling doet om milieuschade in de prijzen van producten en diensten te verrekenen.
Deze leden vragen zich echter af in welke mate deze milieuschade objectief gemeten
zou kunnen worden, zonder dat dit hoge administratieve lasten tot gevolg heeft. Kan
de Staatssecretaris daarop reflecteren? Hoe zal buitenproportionele kostenstijging
van producten en diensten voorkomen kunnen worden?
De leden van de VVD-fractie omarmen de ambitie om zo veel mogelijk materiaal te hergebruiken,
maar vinden een volledig circulaire economie nog verre toekomstmuziek, waarbij zij
in het achterhoofd houden dat een economie zonder enige vorm van afval mogelijk niet
realiseerbaar is. Hoe kijk de Staatssecretaris hier tegenaan? In sommige productieprocessen
brengt volledig hergebruik onevenredige kosten met zich mee, terwijl de producten
die hieruit voortkomen essentieel zijn. Denk hierbij aan productieprocessen met essentiële
zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Deze leden vragen rekening te houden met dergelijke
conflictsituaties.
De leden van de VVD-fractie hechten aan zo veel mogelijk synergie tussen bepaald beleid,
zodat bedrijven weten waar zij aan toe zijn. Deze leden vragen dan ook wat de mogelijkheden
zijn om meer synergie te creëren tussen het circulaire-economiebeleid en het klimaatbeleid.
Deze leden merken op dat het klimaatbeleid zich met name richt op uitstoot in Nederland,
terwijl het circulaire-economiebeleid vaak om internationale ketens gaat, waar maatregelen
tegen uitstoot van CO2 buiten Nederland worden getroffen en dus ook in het buitenland CO2-besparing oplevert.
De leden van de VVD-fractie hebben vaker vragen gesteld over het als Rijk oppakken
van een voortrekkersrol in circulaire inkoop van producten en diensten. Deze leden
lezen dat het belang van circulariteitseisen bij inkoop en aanbesteding door het kabinet
wordt onderschreven en het Rijk voor zo’n 45 relevante productgroepen inkoopcriteria
beschikbaar stelt. Dat stemt deze leden positief. Deze leden vragen bij het opstellen
van deze criteria de betreffende bedrijven te betrekken, waaronder ook het midden-
en kleinbedrijf. Deze leden vragen daarnaast wanneer deze inkoopcriteria gereed zijn
en aan de slag kan worden gegaan met het circulair inkopen en aanbesteden via deze
criteria.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de handhaving
van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Ziet de Staatssecretaris
deze handhaving als voldoende? Wordt er volgens de Staatssecretaris voldoende gedaan
om illegale handelingen tegen te gaan? Is er voldoende zicht op freeriders die de
verplichtingen rondom de UPV ontlopen? Wat kan de Staatssecretaris doen om, indien
zij dat nodig acht, de handhaving naar een hoger niveau te tillen? Indien de Staatssecretaris
dit niet nodig acht, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie herhalen graag, zoals deze leden vaker doen in het debat
over onder andere circulaire economie, dat zij een voortrekkersrol van Nederland aanjagen.
Deze voortrekkersrol mag volgens deze leden echter niet leiden tot een ongelijk speelveld.
Daarom vinden zij het van belang dat partijen die geraakt worden door bepaalde maatregelen
te allen tijde betrokken dienen te worden en dat zo veel mogelijk gestreefd wordt
naar Europese harmonisatie van regels.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vinden het goed om te lezen dat er steeds meer positieve
ontwikkelingen zichtbaar zijn op het gebied van circulaire economie en dat er op dit
gebied door de rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijven en maatschappelijke
partijen al veel is bereikt. Er zijn in Nederland inmiddels meer dan 100.000 circulaire
bedrijven en bij meerdere bedrijven heeft het thema circulaire economie een positie
gekregen op hun strategische agenda. Ook het feit dat Nederland behoort tot de koplopers
in Europa op het gebied van afvalrecycling en dat Nederland ten opzichte van andere
Europese landen minder grondstoffen voor consumptie gebruikt, laat volgens deze leden
zien dat wij op de goede weg zijn, maar tegelijk is het ook pas een eerste stap op
de weg naar een volledig circulaire economie.
De leden van de CDA-fractie merken op dat ook het feit dat het totale grondstoffengebruik
van Nederland sinds 2010 nauwelijks is veranderd en dat voor de Nederlandse consumptie
steeds meer land nodig is, aantoont dat er nog een lange weg te gaan is richting 2050.
De leden lezen dat er sinds 2014 meer afval wordt gestort en dat zes van de zeven
overkoepelende nationale doelen voor afval naar verwachting niet zullen worden gehaald.
Graag ontvangen deze leden hierover een reactie van de Staatssecretaris. Hoe zou volgens
de Staatssecretaris deze trend moeten worden omgebogen? Wat zou daarvoor nodig zijn,
in aanvulling op het huidige beleid? Welke rol kunnen Europese en internationale afspraken
hierbij spelen?
De leden van de CDA-fractie delen de constatering uit de ICER dat het stellen van
eisen aan het grondstoffengebruik in het ontwerp, de repareerbaarheid van producten
en aanwezigheid van schadelijke stoffen in producten bij uitstek om een Europese aanpak
vraagt. Op die wijze kan een gelijk speelveld worden geborgd waar het Nederlandse
bedrijfsleven baat bij heeft. In de ICER lezen deze leden dat bedrijven die investeren
in de reductie van broeikasgassen buiten Nederland daar niet voor worden beloond in
het huidige beleid. Deze leden delen de aanbeveling uit de ICER om te zoeken naar
mogelijkheden waarmee Nederlandse bedrijven kunnen worden beloond voor de reductie
van broeikasgasemissies eerder in de keten. Deze leden vragen de Staatssecretaris
welke mogelijkheden zij hiervoor ziet en in hoeverre deze onderzocht worden. Welke
rol ziet de Staatssecretaris daarbij voor het op Europees niveau oplossingen bedenken
voor deze problematiek?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de ICER tevens wordt gesteld dat het nodig
is om het beleid meer gebruik te laten maken van «drang en dwang», zodat daarmee een
volgende stap in de transitie naar een circulaire economie kan worden gemaakt. Hierbij
worden regulerende heffingen, normstelling en het stellen van voorwaarden bij vergunningverlening
genoemd. Deze leden vragen de Staatssecretaris om hierop te reageren. Ziet zij deze
aanbeveling als iets dat op nationaal niveau zou moeten worden opgepakt of vraagt
ook dit aspect meer om een Europese aanpak, waarmee ook een gelijk speelveld kan worden
geborgd?
De leden van de CDA-fractie constateren dat hoogwaardige recycling in de ICER als
een belangrijk aandachtspunt wordt genoemd. Zo is er nog veel winst te behalen door
secundaire materialen hoogwaardiger in te zetten. Een voorbeeld daarvan is de hoogwaardige
toepassing van het recyclaat, waardoor bijvoorbeeld plastic van flesjes vaker opnieuw
in flesjes wordt ingezet en niet wordt verwerkt tot bermpaaltjes. Deze leden vragen
de Staatssecretaris om uiteen te zetten welke stappen zij neemt om deze hoogwaardige
wijze van recycling meer te stimuleren. Kan de Staatssecretaris daarbij tevens aangeven
hoe dit aspect mee zal worden genomen bij de invoering van het statiegeld op blikjes
en flesjes? Welke kansen ziet de Staatssecretaris daarbij voor het inzetten op hoogwaardige
recycling? In de ICER worden tevens doelen op het niveau van productgroepen of aanvullende
eisen aan de levensduur van producten en transparantie in productontwerp genoemd als
mogelijkheden om andere circulariteitsstrategieën te stimuleren. Daarbij wordt aangegeven
dat het nodig is om dit verder uit te werken. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan?
Hoe ziet zij dit en op welke wijze kan hieraan, in samenwerking met het bedrijfsleven,
uitwerking worden gegeven?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de ICER tevens aandacht wordt besteed
aan de leveringsrisico’s die voor Nederland toe blijven nemen. Het gaat daarbij met
name om zeldzame aardmetalen, kobalt, wolfraam, tantaal, tin en indium, welke worden
toegepast in onder andere machines, onderdelen en elektronica. Veel van deze materialen
zijn ook cruciaal voor de productie van zonnepanelen, groene waterstof en batterijen
van elektrische auto’s. Door de energietransitie zullen de leveringsrisico’s naar
verwachting verder toenemen, omdat de huidige mondiale productie onvoldoende is, zo
lezen deze leden. Echter de productiecapaciteit kan niet snel worden uitgebreid, omdat
bijvoorbeeld het openen van een nieuwe mijn al snel tien jaar kost. Deze leden maken
zich enige zorgen over deze ontwikkeling en vragen de Staatssecretaris hoe met deze
problematiek het beste om kan worden gegaan. Heeft de Staatssecretaris in beeld wanneer
de leveringszekerheid van deze materialen echt een bottleneck zal gaan vormen? Hoe
kan worden voorkomen dat het zo ver komt? Welke rol spelen Europese oplossingen hierbij?
In de ICER wordt efficiënter omgaan met de beschikbare grondstoffen genoemd als mogelijke
oplossing. Daarbij wordt vermeld dat dit niet de enige oplossingsstrategie zou kunnen
zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke andere oplossingen zij ziet naast
het efficiënter omgaan met grondstoffen.
De leden van de CDA-fractie zien dat er ook in de regio veel gebeurt op het gebied
van circulaire economie. In de ICER wordt genoemd dat regionale partijen en overheden
de transitie naar een circulaire economie kunnen versnellen als zij meer samenwerken
en leren van elkaars ervaringen. Dergelijke samenwerking lijkt deze leden zeer de
moeite waard. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke mechanismen er momenteel
zijn om samenwerking en leren van elkaars ervaringen tussen regionale partijen en
overheden te faciliteren en welke mogelijkheden zij ziet om dit verder te stimuleren.
Voorts merken deze leden op dat er momenteel nog minder aandacht is voor innovaties
die het grondstoffengebruik radicaal kunnen veranderen, maar dat er wel ervaringen
met circulaire productontwerpen, alternatieve verdienmodellen en deelplatforms worden
opgedaan. Deze leden vragen hoe ook deze ervaringen (beter) kunnen worden gedeeld
en hoe dergelijke voorbeelden van andere productie- en consumptiewijzen meer kunnen
worden gestimuleerd en verder kunnen worden uitgerold.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Reflectiegroep Circulaire Economie een
aantal randvoorwaarden aan de governance noemt voor de versnelling van de transitie
naar een circulaire economie. Een deel daarvan gaat over het vergroten van de herkenbaarheid
van de transitie naar een circulaire economie. Daarbij worden bijvoorbeeld het aanstellen
van een boegbeeld en het communiceren met aansprekende en afrekenbare indicatoren
genoemd. Hoe kijkt Staatssecretaris hiernaar? Is de transitie naar een circulaire
economie voldoende bekend bij een breder publiek? Wat zou eraan kunnen bijdragen om
deze bekendheid te vergroten en daarmee ook het bewustzijn van mensen te verhogen?
Welke voor- en nadelen ziet de Staatssecretaris aan het werken met aansprekende indicatoren?
Welke indicatoren zouden dat kunnen zijn en hoe zou bij het opstellen van dergelijke
aansprekende indicatoren rekening kunnen worden gehouden met het feit dat het transitieproces
in snelheid en richting kan verschillen per deelgebied?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de reflectiegroep tevens van mening is dat de
rijksoverheid momenteel onvoldoende toegerust is en onvoldoende instrumenten en middelen
inzet om de volgende stap in de transitie te zetten en dat de slagkracht om tot een
effectieve uitvoering te komen ontbreekt. Hierdoor zou volgens de reflectiegroep de
indruk kunnen ontstaan dat er bij de overheid sprake is van handelingsverlegenheid
en dat het kabinet zijn eigen doelstellingen onvoldoende serieus neemt. Deze leden
ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op deze constatering. In hoeverre
deelt de Staatssecretaris deze vaststellingen en welke opties ziet zij om de slagkracht
van de overheid te vergroten?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de reflectiegroep tevens van mening is dat overheden
de vele instrumenten die zij hebben om de transitie te versnellen tot nu toe onvoldoende
of te vrijblijvend inzetten. Circulair inkopen wordt hierbij genoemd als een van deze
instrumenten. Ook in de ICER wordt dit element genoemd. Zo wordt onder andere het
stellen van eisen bij aanbesteding en inkoop door de overheid, dat verder gaat dan
alleen eisen te stellen aan recycling, aangeraden waardoor circulair inkopen ambitieuzer
kan worden toegepast en er innovatiever aanbesteed kan worden. Er wordt daarom aanbevolen
om stapsgewijs de circulariteitseisen bij inkoop en aanbesteding door de overheid
verder te bevorderen. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan? In hoeverre deelt zij
de mening dat overheden instrumenten zoals circulair inkopen tot nu toe onvoldoende
of te vrijblijvend inzetten? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om daarin
verbeteringen aan te brengen en daarmee de rol van de overheid als launching customer
te versterken? Op welke termijn is dat realistisch gezien mogelijk? Is de Staatssecretaris
daarnaast bereid om in overleg met het bedrijfsleven te kijken bij welke productgroepen
circulair inkopen door de rijksoverheid de meeste impact heeft op het verminderen
van het primaire grondstoffengebruik en daar vervolgens concrete doelen bij te formuleren?
De leden van de CDA-fractie merken ten slotte op dat de Staatssecretaris in haar reactie
op de ICER schrijft dat op basis van de monitoringskennis die onder andere uit de
ICER naar voren komt tussentijds kan worden bijgestuurd door bijvoorbeeld specifieke
activiteiten op te nemen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie. Deze leden
vragen in hoeverre deze eerste ICER al aanleiding geeft om specifieke activiteiten
op te nemen in het uitvoeringsprogramma en, indien dit het geval is, om welke activiteiten
dat volgens haar zou moeten gaan.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat in de aanbevelingen van de reflectiegroep wordt
gesproken over de noodzaak van meer dwingende instrumenten zoals normen en eisen.
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris ook de kansen en mogelijkheden
ziet in het nemen van meer dwingende instrumenten specifiek gericht op het afdwingen
van design for recycling, oftewel het eisen van de mogelijkheid tot hoogwaardig hergebruik. Deze leden vragen
tevens of de Staatssecretaris deze kansen en mogelijkheden ook ziet voor het eisen
van repareerbaarheid of informatie over onderdelen of ingrediënten van producten.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief over een circulaire-economiewet. Deze
leden vragen of deze wet ook ruimte voor experimenteren biedt en buiten werking stellen
van belemmerende regels mogelijk maakt. Zij vragen tevens of deze wet ook handvatten
geeft voor meer dwingende regelgeving om de transitie naar een circulaire economie
te versnellen. Deze leden vragen welke financiële middelen nodig zijn voor de versnellingsfase
en of er voldoende mankracht is bij de rijksoverheid en medeoverheden voor de versnellingsfase?
Hoe wordt het regionale of zelfs het lokale aspect van circulaire economie en grondstoffenstromen
opgepakt in nationaal beleid?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris het cruciale aspect van
gedrag en maatschappelijke normen op de circulaire economie wil beïnvloeden. Hoe slaat
de Staatssecretaris een brug tussen de uitgebreide technische rapportage van het PBL
en meer bewustwording en begrip bij een veel breder publiek? Kan een concretere doelenset
voor het circulaire-economiebeleid helpen in de communicatie richting een breder publiek?
De leden van de D66-fractie vragen naar de samenhang van publieke bewustwording en
het grote belang van sociaaleconomische innovatie (bijvoorbeeld andere businessmodellen)?
Zo lezen deze leden dat minder dan 40% van de Nederlandse consumenten openstaat voor
het aanschaffen van producten die zijn opgeknapt (refurbish) en minder dan 15% voor
langdurig leasen en lenen via deelplatformen. Hoe zijn dergelijke maatschappelijke
opvattingen te veranderen? En welke rol speelt dit in het beleid van de Staatssecretaris?
Tevens vragen deze leden hoe fair pricing, het verwerken van milieuschade in de kosten,
een plek zal krijgen in het circulaire-economiebeleid?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de financiering van de circulaire economie.
Deze leden vragen of meer middelen uit andere beleidsvelden ingezet kunnen worden
op circulaire economie, zoals middelen uit de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk
(WBSO). Dit is nu slechts 3,2%? Hoeveel kan het groeifonds bijdragen aan de circulaire
economie? Hoe wil de Staatssecretaris meer van de middelen, die nu wel naar circulaire
economie gaan, richten op hoogwaardiger R-strategieën dan recycling, zoals reduce of repair?
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de hoofdconclusie van het PBL is dat
het nationale beleid erin is geslaagd om een brede coalitie van partijen in de samenleving
te vormen door circulaire initiatieven te faciliteren, maar dat het beleid momenteel
verre van toereikend is om de stevige ambitie van het kabinet, om in 2050 te zijn
overgeschakeld naar een volledig circulaire economie, te behalen. Zo is het gebruik
van grondstoffen sinds 2010 niet meer gedaald, vereist de Nederlandse consumptie steeds
meer land in het buitenland, zijn zes van de zeven doelen voor afval niet gehaald,
zijn de leveringsrisico’s toegenomen en is slechts 6% van de bedrijven circulair.
Deze leden missen in de kabinetsreactie een reflectie van de Staatssecretaris hierop.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze stevige conclusies? Hoe ziet zij haar
eigen rol hierin?
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag benadrukken dat er nog maar negen
jaar te gaan is om de eerste circulaire-economiedoelstelling te behalen. In 2030 moeten
er 50% minder grondstoffen gebruikt worden. Deze leden vinden het daarom zeer zorgelijk
dat na alle rapporten die er zijn verschenen en alle vragen die deze leden hierover
hebben gesteld, er nog steeds fundamentele keuzes moeten worden gemaakt om de doelstellingen
te operationaliseren en meetbaar te maken. Wanneer wordt er een basisjaar vastgelegd?
Wordt het materiaalgebruik in tonnen gemeten? Vallen fossiele brandstoffen onder de
halveringsdoelstelling? Deze fundamentele keuzes moeten volgens deze leden met spoed
gemaakt worden als we die doelstellingen willen behalen. Kan de Staatssecretaris toelichten
wanneer het kabinet van plan is dergelijke knopen door te hakken?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een circulaire-economiewet, waarin Europese
verplichtingen en nationale doelen zijn opgenomen, een logisch gevolg is voor een
volgend kabinet. Is de Staatssecretaris van mening dat dat het moment is om fundamentele
keuzes te maken? Welke elementen zou een dergelijke wet volgens de Staatssecretaris
moeten bevatten? Is dit ook het moment om concrete doelen per transitiethema, keten
of productgroep te formuleren, zoals het PBL aanbeveelt?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris nu de conclusie
van het PBL beaamt dat minder vrijblijvendheid noodzakelijk is. Deze leden roepen
al jaren dat vrijblijvende akkoorden onvoldoende zullen bijdragen aan de transitie
naar een circulaire-economiebeleid. Hoe kijkt de Staatssecretaris terug op het tot
nu toe gevoerde beleid? Op welke wijze denkt zij dat er nu echt stappen gezet kunnen
worden richting de doelen van 2030 en 2050? Gaan we van vrijblijvende akkoorden overschakelen
op harde afspraken?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris de vijf aanbevelingen
van het PBL ondersteunt, maar zij gaat niet volledig in op alle individuele aanbevelingen.
Hierover hebben deze leden nog enkele inhoudelijke vragen. Het PBL doet de aanbeveling
om milieuschade in de prijzen van producten en diensten te verrekenen. Op welke wijze
interpreteert en ondersteunt de Staatssecretaris deze aanbeveling? Hoe kijkt zij bijvoorbeeld
naar een verpakkingenbelasting of het verlagen van de btw op reparaties? En wanneer
verwacht zij dat er minimumeisen komen voor de hoeveelheid gerecycled materiaal in
producten? Deze leden lezen dat het kabinet het belang van circulariteitseisen bij
inkoop en aanbesteding onderschrijft. Deelt de Staatssecretaris de opvatting van deze
leden dat daarvoor een heldere doelstelling nodig is? Wanneer is de rijksoverheid
bijvoorbeeld van plan om zelf volledig circulair in te kopen?
De leden van de GroenLinks-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om te reflecteren
op de implementatie van de Single Use Plastics (SUP)-richtlijn aankomende zomer. Tot
onvrede van deze leden heeft de Staatssecretaris voor een zuivere implementatie van
de richtlijn gekozen en toont het kabinet niet meer ambitie bij de implementatie.
De Staatssecretaris heeft wel toegezegd dat er aanvullende maatregelen zouden komen
in aanvulling op de SUP-richtlijn. In de recent verschenen Kamerbrief «Van wegwerpplastics
naar praktische oplossingen voor hergebruik» (Kamerstuk 30 872, nr. 254) missen deze leden echter de aanvullende maatregelen waar zij op hadden gehoopt.
Er zijn geen bindende doelstellingen voor het verminderen van de consumptie van plastic
opgenomen en er zijn ook geen aanvullende producten (onzinplastics) die worden verboden,
zoals bijvoorbeeld plastic theezakjes of plastic confetti. Waarom heeft de Staatssecretaris
die keuzes, die worden ondersteund door de milieuorganisaties, niet gemaakt? Is de
Staatssecretaris van mening dat zij op dit moment voldoende maatregelen neemt om onzinplastics
tegen te gaan? Deze leden zijn wel verheugd dat de Staatssecretaris mogelijkheden
verkent om wegwerpbekers- en maaltijdverpakkingen en alle wegwerptassen niet langer
gratis te verstrekken. Welk tijdpad ziet zij hierbij voor zich? Geeft zij dit als
expliciete opdracht mee aan haar opvolger?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot nog vragen over de aangenomen motie
van het lid Kröger over het opnemen van de recyclebaarheid in aanbestedingsregels
voor kleding en schoenen voor Defensie en hulpdiensten (Kamerstuk 32 852, nr. 121). Kan de Staatssecretaris toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot
dat onderzoek? Worden er wijzigingen gemaakt in het aanbestedingsbeleid om zeer zorgwekkende
stoffen in het materieel terug te dringen?
SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze gehoor is gegeven aan de oproep van
onder andere de Algemene Rekenkamer dat er meer gewerkt moet worden aan concrete en
afrekenbare (tussen)doelen en criteria, om de effecten van beleid op het gebied van
circulaire economie te kunnen monitoren.1Deze leden vragen dit omdat in de inleiding van het rapport naar het raamwerk wordt
verwezen, dat alleen een zeer globaal beeld geeft. Kan hier verder op in worden gegaan?
Welke stappen in de monitoring- en sturingssystematiek gaan nog gezet worden?
De leden van de SP-fractie vragen wat het concreet betekent dat de leveringsrisico’s
voor kritieke metalen is toegenomen. Op welke wijze kan dit worden opgelost zonder
dat de gestelde doelen teniet worden gedaan? Is dit bijvoorbeeld aan de vraagkant
op te lossen door gebruik te maken van andere materialen of door het terugdringen
van de vraag? Deze leden zien hier graag een verdere toelichting op.
De leden van de SP-fractie lezen dat het PBL stelt dat de stappen die tot nu toe zijn
gezet door de overheid vooral faciliterend zijn geweest en passen bij de beginfase.
Deze leden vragen op welke wijze en termijn de vervolgstappen gezet gaan worden. Zij
zijn zich bewust van de demissionaire status van het kabinet, maar gaan ervan uit
dat er lopend beleid op dit onderwerp is. Vandaar toch de volgende vragen: Gaat de
overheid zelf meer de regie pakken? Ook het PBL stelt dat er meer gericht beleid nodig
is om de doelen te behalen. Kan hier verder op worden ingegaan? Waar kan dit beleid
uit gaan bestaan? Deze leden constateren dat ook het PBL zich bewust is van de noodzaak
om te komen tot meer normering en dwang. Is de Staatssecretaris het hier inmiddels
ook mee eens? Dat zij zegt de aanbevelingen te herkennen en te ondersteunen bevreemdt
deze leden, aangezien deze Staatssecretaris tot nu toe zeer terughoudend is geweest
in het stellen van normering en bij het ingrijpen in de markt. Deze leden hebben hier
meermaals aandacht voor gevraagd. Bijvoorbeeld bij het aanpakken van het feit dat
virgin plastic goedkoper is dan gebruikt plastic en recycling hierdoor amper van de
grond komt. Deze leden juichen het toe wanneer er daadwerkelijk meer regulering en
normering zal worden ingezet, maar zij zien daar tot nu toe zeer weinig van terug
in recent beleid. Ook het feit dat er nu nog wordt gewerkt aan een raamwerk voor een
roadmap, waaruit dan op nog langere termijn eens concrete doelen kunnen worden bedacht,
stelt niet direct gerust. Kan hier verder op in worden gegaan? Afspraken met de sector
op basis van vrijwilligheid is toch niet wat door het PBL wordt bedoeld? Dat de Staatssecretaris
nu pas spreekt over de noodzaak om tot minder vrijblijvendheid te komen, achten deze
leden rijkelijk laat. Zij vragen waarom hier, ondanks herhaaldelijke oproepen van
onder andere de SP, zo lang mee is gewacht en er ook nu geen concreet beleid wordt
ingezet. Is dat een beleidsinhoudelijke keuze of het gevolg van de demissionaire status
van het kabinet en de Staatssecretaris? Deze leden roepen een volgend kabinet op om
hier meer urgentie aan te geven en op afzienbare tijd met daadwerkelijk concreet beleid
te komen.
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.