Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het vierde Nationaal Actieplan 1325 Vrouwen, Vrede en Veiligheid (Kamerstuk 26150-190)
2021D03998 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief d.d.
16 december 2020 inzake het vierde Nationaal Actieplan 1325 Vrouwen, Vrede en Veiligheid
(Kamerstuk 26 150, nr. 190).
De voorzitter van de commissie, Dijkstra
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
II
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
III
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
4
IV
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
5
I Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Vierde
Nationaal Actieplan 1325 Vrouwen, Vrede en Veiligheid (NAP-IV). Zij hebben hierover
nog de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het NAP-IV gericht is op gezamenlijke inzet.
Wat ziet het kabinet de komende jaren als de grootste uitdagingen op dit gebied?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt ingezet op het tegengaan van geweld
tegen vrouwen en meisjes, in samenwerking met verschillende organisaties. Welke ondersteuning
heeft Nederland geboden in de afgelopen jaren en welke resultaten zijn hiermee bereikt?
Wordt er ook samengewerkt met andere landen op dit gebied? Hoe verloopt het monitoren
en documenteren van en het publiek rapporteren over deze mensenrechtenschendingen?
Wordt er actie ondernomen aan de hand van de verzamelde data? Is er op dit gebied
een internationaal samenwerkingsverband? Is er een concrete inzet op het voorkomen
van geweld onder VN-vlag of door mensenrechtenorganisaties?
De VVD-fractieleden vinden het belangrijk dat Nederland zich actief inzet tegen gendergerelateerd
geweld. Wat wordt hier, buiten het vergroten van kennis (in internationaal verband),
aan gedaan? Op welke concrete manieren draagt Nederland hieraan bij? De leden van
de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat hier ook bij de asielprocedure aandacht
aan wordt besteed en dat geweldscultuur onder asielzoekers wordt aangepakt.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het beleid rond
het tegengaan van radicalisering en terrorisme. Het is goed dat er ingezet wordt op
het behouden en verbreden van de operationele ruimte van de mensenrechtenverdedigers.
In hoeverre is er ook een genderspecifiek beleid in het tegengaan van radicalisering?
Zijn er verschillen in het radicaliseren bij de verschillende genders en wensen deze
een andere aanpak? Zijn de betreffende anti- en/of de-radicaliseringsprojecten geëvalueerd en zijn zij effectief? Welke mislukkingen en successen
zijn er te noemen?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de ambitie van bescherming van vrouwelijke
mensenrechtenverdedigers tegen geweld en extremisme concreet wordt vormgegeven. Daarbij
vragen deze leden ook naar hoe zich dit, waar van toepassing, verhoudt tot de benodigde
bescherming van mannelijke mensenrechtenverdedigers.
De leden van de VVD-fractie lezen met enige verbazing in een paragraaf die ook over
Afghanistan gaat dat het Actieplan ervoor wil zorgen dat ook in Nederland «de barrières
voor vrouwen om te participeren in de defensie- en veiligheidssector worden weggenomen».
Zij vragen wat hiermee wordt bedoeld. Doet deze passage geen onrecht aan bijvoorbeeld
de Nederlandse krijgsmacht, waar ook duizenden vrouwen werken, en waar het Ministerie
van Defensie zelfs speciale evenementen, zoals meidenvaardagen bij de marine, organiseert
om meer vrouwen te werven? Bij Defensie, en ook bijvoorbeeld bij de politie, zijn
grote aantallen vacatures. De leden van de VVD-fractie, en ook de organisaties zelf,
moedigen iedereen in Nederland met belangstelling van harte aan om bij deze organisaties
te solliciteren, dus deze leden vragen zich af van welke barrière hier sprake is.
De leden van de VVD-fractie zijn ook verbaasd over de volgende passage op pagina 19:
«We agenderen schadelijke praktijken en beperkende gendernormen, evenals de weerstand
tegen gelijke machtsverdeling van bijvoorbeeld de politieke elite in binnen- en buitenland.»
Kan het kabinet aangeven bij wie deze «weerstand tegen gelijke machtsverdeling» in
Nederland zit en ook wie onder «de politieke elite» die weerstand biedt in Nederland
valt? Deelt het kabinet de mening dat het eigenlijk vreemd is om op deze wijze landen
met repressieve politieke en maatschappelijke structuren op één lijn te plaatsen met
Nederland? Deelt het kabinet ook de mening dat barrières voor vrouwen in Nederland
ook bestaan uit repressieve normen en culturele gewoonten in sommige migrantengemeenschappen
in Nederland en dat juist daaraan wat moet gebeuren?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat het NAP-IV als doel stelt om te «monitoren
waar Nederlandse wapenexport of -doorvoer leidt tot een verhoogd risico op seksueel
en gendergerelateerd geweld». Deze leden vragen wat dit concreet inhoudt en welke
voorbeelden er zijn van dergelijke gebeurtenissen. Zij vragen het kabinet verder om,
indien dit daadwerkelijk een risico is, monitoring in Europees verband te ondernemen,
om te voorkomen dat een eenzijdige, te strikte of onvoorspelbare Nederlandse interpretatie
van criteria leidt tot een ongelijk speelveld voor bedrijven in de defensie-industrie
vergeleken met andere Europese landen. Deelt het kabinet de mening dat dit niet het
gevolg mag zijn van dergelijk monitoren?
II Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Vierde Nationaal
Actieplan 1325 Vrouwen Vrede en Veiligheid. Deze leden hebben nog enkele vragen aan
het kabinet.
De leden van de D66-fractie vinden het goed te lezen dat er sinds het aannemen van
de VN-Veiligheidsraad (VNVR)-resolutie 1325 in 2000 in internationaal verband wordt
gesproken over het vraagstuk van de status, rechten en positie van vrouwen en meisjes
in vrede en veiligheidsprocessen. Het is positief dat er de afgelopen jaren stappen
in de goede richting zijn gezet als gevolg van de VN-resoluties op het gebied van
vrouwen, vrede en veiligheid in het buitenlands- en veiligheidsbeleid. Echter geeft
het NAP-IV aan dat er een grotere politieke prioriteit en investering nodig is van
de VN en van de lidstaten. Kan het kabinet uiteenzetten hoe Nederland zich gaat inzetten
om deze VN-resoluties wel tot prioriteit te maken voor de VN en haar lidstaten?
De leden van de D66-fractie kijken positief naar het strategische doel van het NAP-IV
over het mainstreamen van de Women, Peace and Security-agenda bij (re)organisatie, verbetering, ontwikkeling en evaluatie van analyse, beleid
en beleidsuitvoering betreffende vrede en veiligheid. Het is van groot belang om al
deze vormen van beleid te controleren met een «genderlens» om ervoor te zorgen dat
dit beleid tegemoetkomt aan zowel mannen, vrouwen, jongens en meisjes als gender non-conforme
mensen. Op welke manier zet het kabinet zich hiervoor in?
De leden van de D66-fractie lezen dat er meer vrouwen in leiderschapsposities moeten
komen en dat er betekenisvolle participatie van vrouwen en meisjes op alle niveaus
in besluitvormingsprocessen dienen te komen. Volgens de leden van de D66-fractie is
dit één van de allerbelangrijkste punten in de uitvoering van het NAP-IV. Vrouwen
moeten overal aan tafel (kunnen) zitten. Zetten de ministers van Buitenlandse Zaken
en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zich binnen het eigen ministerie
in om de vertegenwoordiging van vrouwen in civiele missies te verbeteren? Zo ja, hoe?
Bij subdoel 1.2 stelt het NAP-IV dat vrouwen- en diaspora-organisaties beter betrokken
dienen te worden bij vredes- en veiligheidsprocessen. Gebeurt dit nu al? Zo ja, kan
het kabinet hiervan actieve voorbeelden geven? Zijn deze succesvol? Zo nee, waar loopt
het kabinet tegenaan?
De leden van de D66-fractie constateren dat het woord «onderwijs» maar drie keer in
het NAP-IV wordt genoemd. Bij subdoel 2.1. van de pijler «preventie» staat dat er
multidimensionale strategieën worden ingezet om een culture of peace te bewerkstelligen in regio’s waar conflict op de loer ligt. In hoeverre is toegang
tot onderwijs voor meisjes en voor vrouwen hiervan onderdeel? Kan het kabinet dezelfde
vraag beantwoorden met betrekking tot subdoel 2.2?
De leden van de D66-fractie lezen dat er naast de vijf strategische doelen in het
NAP-IV ook specifieke onderdelen nieuw of sterker onderdeel zijn geworden ten opzichte
van de voorgaande drie Nationale Actieplannen. Het is positief dat het NAP-IV naast
een buitenlandse ook een nationale beleidsfocus voor implementatie heeft. Deze leden
hebben echter ook gezien dat de Europese Commissie op 25 november jl. een voorstel
heeft gedaan voor een derde EU Genderactieplan (GAP) met betrekking tot gendergelijkheid
en de empowerment van vrouwen in het extern optreden van de EU.1 Deelt het kabinet de mening dat er ook op EU-niveau een taak ligt ter bevordering
van gendergelijkheid en participatie van vrouwen? Zo ja, hoe zet het kabinet zich
daarvoor in?
De leden van de D66-fractie zijn tot slot erg positief over het feit dat ruim zestig
maatschappelijke organisaties medeondertekenaar zijn van het NAP-IV en dat zeven bewindspersonen
het NAP-IV hebben getekend.
III Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling kennisgenomen
van het Vierde Nationaal Actieplan 1325 Vrouwen, Vrede en Veiligheid. Deze leden zijn
verheugd te lezen dat er een uitgebreide strategie ligt om vrouwen en meisjes beter
te beschermen tegen geweld en meer zeggenschap te geven op alle niveaus ten behoeve
van vrede en veiligheid. Ook zijn zij blij met de speciale aandacht voor de ongelijke
impact op vrouwen van crises, zoals de huidige coronapandemie en de klimaatcrisis.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de bezuinigingen op het
ontwikkelingssamenwerkingsbudget de Nederlandse inzet binnen het NAP-IV inperken.
Kan het kabinet toelichten welke afweging er bij de financiering van projecten wordt
genomen en hoe hierbij prioriteiten worden gesteld? Kan het kabinet tevens aangeven
of er gekort wordt op bepaalde onderdelen van het NAP-IV ten gevolge van het lagere
budget voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, op welke onderdelen zal dit dan specifiek
zijn?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er voldoende aandacht is voor wat
zij zien als een van de kernoorzaken van geweld tegen vrouwen, namelijk mannen die
vrouwonvriendelijke en soms zelfs haatdragende genderpercepties hebben. Naast de prioriteit
om vrouwen direct te beschermen tegen geweld, vinden de fractieleden van GroenLinks
het ook belangrijk dat het gedrag en de houding van mannen wordt veranderd. Kan het
kabinet toelichten of er binnen het NAP-IV ook projecten worden uitgevoerd die juist
als doel hebben deze genderpercepties bij mannen te veranderen? Zo niet, ziet het
kabinet mogelijkheden om dergelijke plannen ten uitvoer te brengen?
De leden van de fractie van GroenLinks zien het belang en de urgentie van de focus
op conflictgebieden bij het beschermen van vrouwen. Deze leden willen tegelijkertijd
meer aandacht vragen voor vrouwen die wereldwijd ook buiten conflictgebieden slachtoffer
worden van geweld. Zij denken dan bijvoorbeeld aan stedelijke gebieden waar geweld
tegen vrouwen wijdverspreid is. Kan het kabinet bevestigen dat Nederland ook aan deze
groep vrouwen voldoende aandacht schenkt? Kan het kabinet tevens toelichten hoe Nederland
zich hier precies voor inzet en aan wat voor projecten er dan concreet gedacht kan
worden?
IV Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het Vierde Nationaal
Actieplan 1325 Vrouwen, Vrede en Veiligheid en danken het kabinet voor de inzet op
de betrokken beleidsterreinen. Deze leden hebben nog een aantal vragen ter verduidelijking.
De leden van de PvdA-fractie lezen in het NAP-IV dat het kabinet structureel een genderlens
wil toepassen in alle beleid, programma’s en organisatie rond vrede en veiligheid.
Dat betekent dat alle vrede- en veiligheidspersoneel bij departementen, posten en
betrokken organisaties genderbewust moet worden, ook op managementniveau. Op welke
manier zal er op de afzonderlijke ministeries concreet gewerkt worden aan het veranderproces
dat nodig is om genderbewustwording te creëren? Is al bekend bij welke directies de
verantwoordelijkheid voor gender mainstreaming is belegd? Indien deze verantwoordelijkheid nog niet is belegd, welke stappen zet
het kabinet de komende weken om dit goed te beleggen conform de eigen commitments?
De leden van de PvdA-fractie nemen met instemming kennis van het voornemen om in Nederland
woonachtige vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond die conflicten hebben meegemaakt,
te faciliteren bij het toegang krijgen tot, en betekenisvol betrokken zijn bij, beleid
en beleidsuitvoering rond emancipatie en veiligheid. Dat geldt ook voor de steun die
zij krijgen om hun kennis en ervaring in te zetten voor de ondersteuning van vrouwen
en meisjes met een vergelijkbare achtergrond. Daarom ondersteunt en beschermt het
kabinet vrouwenorganisaties, vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en vredesactivisten
en zal zij op bilateraal en multilateraal niveau de legitieme en noodzakelijke betrokkenheid
van vrouwenorganisaties, vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en vredesactivisten
in vredes- en veiligheidsprocessen bepleiten. Deze steun voor vrouwenorganisaties,
mensenrechtenverdedigers en vredesactivisten en het versterken van de positie en de
stem van deze activisten in nationale en internationale vredesprocessen geven aan
hoe belangrijk hun rol is en hoe cruciaal het werk is dat zij verrichten midden in
de gemeenschappen en vaak met gevaar voor eigen leven. In Annex I zijn de doelen omschreven.
Zijn er al concrete initiatieven en voorbeelden te noemen? Hoe zal dit in de in de
praktijk in zijn werk gaan? Op welke manier zal het kabinet ervoor zorgen dat vrouwenorganisaties
ook op een betekenisvolle manier kunnen bijdragen (geïnformeerd en met voldoende steun)
bij bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe meerjarige landenstrategieën?
De leden van de PvdA-fractie waarderen de mensenrechtenbenadering van het kabinet
bij de ontwikkeling van beleid en bij beleidsuitvoering rond het voorkomen en tegengaan
van gewelddadig extremisme, inclusief de-radicaliseringsprogramma’s, waarbij ook aandacht
is voor het voorkomen van versterking van belemmerende genderstereotypen en zo mogelijk
gendertransformatief te werk gegaan zal worden. Op welke manier zal het toezicht hierop
vorm krijgen? Wat is de inzet van het kabinet op het voorkomen van een negatieve impact
van financiële anti-terreurmaatregelen op het werk van onder meer ngo’s die zich op
deze terreinen (en wellicht ter plaatse) inzetten?
De leden van de PvdA-fractie steunen van harte de inzet van het kabinet op de bestrijding
van straffeloosheid van daders van geweld tegen vrouwen en meisjes en een betere toegang
tot internationale, regionale, nationale en lokale veiligheids- en rechtssystemen
voor vrouwen en meisjes. Onderdeel daarvan is dat beleid en programma’s uitgaan van
de behoeften van overlevenden zelf en dat vrouwen en meisjes betere toegang krijgen
tot rechtssystemen. Getuigen of slachtoffers waarvan de verdachten in Nederland worden
berecht hebben echter geen toegang tot kosteloze rechtsbijstand in Nederland, omdat
de misdrijven buiten Nederland zijn gepleegd. Op dit moment verricht een tijdelijk
adviescollege integraal onderzoek naar het schadevergoedingsstelsel voor slachtoffers
van strafbare feiten. Wanneer verwacht het kabinet de uitkomst van dit onderzoek?
Met het NAP-IV wil het kabinet ook de bescherming van overlevenden van conflict-gerelateerd
geweld, zowel in conflictgebieden als in Nederland, verbeteren. Op dit moment worden
de kennis en ervaring van vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond niet structureel
meegenomen in beleidsvormingsprocessen. Op decentraal niveau, binnen de gemeenten,
mist een holistisch en inclusief integratiebeleid, met structurele aandacht voor onder
andere gender- en cultuurgerelateerd geweld. Ondersteuning vindt momenteel gefragmenteerd
plaats, omdat gemeenten zelf kunnen bepalen welke hulp zij vrouwen bieden. De leden
van de PvdA-fractie delen de constatering dat dit structurele basissteun, vroegtijdige
opsporing van meervoudige problemen en aandacht voor de veiligheid van vrouwen in
een afhankelijke positie in de weg staat. Dit naast de aandacht die er dient te zijn
voor andere belemmeringen die zij ondervinden, zoals discriminatie vanwege hun migratieachtergrond.
Vrouwen en jongeren met een migratieachtergrond geven aan dat er bij professionals
die met migranten werken vaak nog onvoldoende kennis is over trauma en conflictgerelateerd
seksueel- en gendergerelateerd geweld in migrantengemeenschappen. Welke concrete plannen
heeft het kabinet om hier verbeteringen in door te voeren? Wie zullen er betrokken
worden bij het ontwikkelen van het beleid en de concrete invulling ervan? Zal dit
onder meer in overleg met ervaringsdeskundigen en vrouwenorganisaties zijn?
Tot slot willen de leden van de PvdA-graag weten of de jaarlijkse rapportages van
de betrokken overheidsinstanties aan de Tweede Kamer integrale kabinetsbrede rapportages
zullen zijn, zoals ook dit NAP-IV een kabinetsbreed en daarmee interdisciplinair document
is?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.