Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met de invoering van het vereveningscriterium DKG’s en van maatregelen voor het vereveningsjaar 2021 (Kamerstuk 29689-1091)
2021D02593 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van 6 januari
2021 van de Minister voor Medische Zorg betreffende het Ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Besluit zorgverzekering in verband met de invoering van het vereveningscriterium
DKG’s en van maatregelen voor het vereveningsjaar 2021 (Kamerstuk 29 689, nr. 1091).
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
3
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Besluit zorgverzekering in verband met de invoering van het vereveningscriterium
DKG’s en van maatregelen voor het vereveningsjaar 2021. Zij hebben hierbij nog enkele
vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de derde stap voor de vaststelling van het normatieve
bedrag van een zorgverzekeraar, bestaat uit de toepassing van de regeling voor hogekostencompensatie
indien dat bij ministeriële regeling is bepaald1. De Regeling risicoverevening 2021 zal die toepassing regelen. Op basis van de regeling
voor hogekostencompensatie worden de-kosten voor verzekerden met zeer hoge ggz-kosten
gedeeltelijk herverdeeld onder de zorgverzekeraars. Op basis waarvan wordt besloten
welke zorgverzekeraars een gedeelte van de ggz-kosten toebedeeld krijgen? Is bekend
welk percentage van de kosten wordt herverdeeld? Welke (in)directe gevolgen kunnen
individuele verzekerden merken van deze herverdeling?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat een betere verevenende werking een betere
voorspelling betekent van de zorgkosten die een zorgverzekeraar voor een individuele
verzekerde maakt. Voor een individuele verzekerde heeft dit geen directe gevolgen.
Welke indirecte gevolgen kan een individuele verzekerde hiervan ondervinden?
Over het zorgprestatiemodel lezen de leden van de VVD-fractie dat de invoering gepaard
gaat met het per 31 december 2021 verplicht afsluiten van lopende DBC’s en producten
basis-ggz die anders nog zouden blijven doorlopen in 2022. Dit leidt tot een grote
eenmalige vermindering van de ggz-schadelast in 2021, die op het niveau van individuele
verzekeraars verschillend kan uitpakken. Kan de Minister deze verschillende gevolgen
voor individuele verzekeraars uiteenzetten?
De regeling voor macronacalculatie voor het vereveningsjaar 2021 heeft wel gevolgen
voor het exploitatiesaldo, zo lezen de leden van de VVD-fractie in de toelichting.
De omvang daarvan is nog niet in te schatten vanwege de onzekerheid over de gevolgen
van de infectieziekte COVID-19. De mate van het inhalen van de reguliere zorg die
in 2020 is uitgevallen en van de eventuele uitval van reguliere zorg in 2021, is afhankelijk
van het nog onzekere verdere verloop van de infectieziekte Covid-19 in 2021. Kan de
Minister aangeven op welk moment een betere inschatting is te geven van de omvang
van het exploitatiesaldo?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit in verband
met aanpassingen in de risicoverevening en de bijbehorende brief van de Minister.
Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie willen allereerst benadrukken dat zij grote waarde hechten
aan een evenwichtig systeem van risicoverevening. Een goed uitgebalanceerd model compenseert
de ongelijke kosten die samenhangen met de gezondheid van de verzekerdenpopulatie
afdoende. Daarmee ontstaat een gelijk speelveld, waarop zorgverzekeraars eerlijk kunnen
concurreren. Een adequate compensatie voorkomt dat zorgverzekeraars aansturen op risicoselectie
en zorgt ervoor dat zij juist gestimuleerd worden om ook voor kwetsbare groepen de
beste en meest doelmatige zorg in te kopen. Een goed functionerend risicovereveningsmodel
is volgens deze leden dan ook fundamenteel voor het in de toekomst toegankelijk en
betaalbaar houden van de zorg. De voorbije jaren bleek echter dat het model nog niet
optimaal functioneerde. Zorgverzekeraars gaven aan dat ze nog altijd structureel onvoldoende
worden gecompenseerd voor chronisch zieke populaties en juist overgecompenseerd worden
voor gezonde populaties. Welke van de in het voorliggende besluit genomen maatregelen
dragen eraan bij om dit te verbeteren, en hoe precies? Deze leden ontvangen graag
een heldere onderbouwing. Welke stappen beoogt de Minister voorts de komende jaren
nog te zetten om tot een verbeterde, evenwichtige risicoverevening te komen? Wat is
daarin volgens haar de juiste balans tussen ex ante en ex post?
De leden van de D66-fractie hebben voorts enkele vragen over de macronacalculatie.
De Minister geeft aan na bestuurlijk overleg met zorgverzekeraars en het Zorginstituut
Nederland tot de conclusie te zijn gekomen dat eenmalig voor het vereveningsjaar 2021
macronacalculatie nodig is, om de onzekerheden op de resultaten van zorgverzekeraars
over het jaar 2021 te verminderen. Deze leden begrijpen de wens om de onzekerheden
voor verzekeraars als gevolg van de coronacrisis te mitigeren. Dat is ook in het belang
van de verzekerden. Kan de Minister nader toelichten welke mate van zekerheid de macronacalculatie
biedt op een stabiele financiële positie van alle verzekeraars en het tegengaan van
een risico-opslag komend jaar? Welke andere mogelijkheden zijn er om de onzekerheden
voor verzekeraars door corona te mitigeren? In hoeverre vormen zij een alternatief
op de macronacalculatie of juist een aanvulling? Deze leden vragen daarbij specifiek
in te gaan op de catastroferegeling in verband met de coronapandemie in 2020 en 2021,
zoals neergelegd in artikel 33 van de Zorgverzekeringswet. Wat is volgens de Minister
de juiste balans tussen de inzet van buffers door verzekeraars en aanvullende financiële
steun door de overheid? Genoemde leden lezen dat het nacalculatiepercentage is vastgesteld
op 85%, zodat de doelmatigheidsprikkels gedeeltelijk blijven bestaan. Kan nader worden
onderbouwd waarom tot dit percentage is gekomen? Is sturing op doelmatigheid dit jaar
wel mogelijk, gelet op de gezamenlijke financieringsregelingen van verzekeraars voor
zorgaanbieders zoals de continuïteitsbijdrage? In dat kader vragen genoemde leden
overigens ook waarom er niet voor is gekozen om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
via de beschikbaarheidsbijdrage rechtstreeks bedragen aan zorgaanbieders uit te laten
keren, maar de steun voor zorgaanbieders in deze crisis aan verzekeraars over te laten.
Hoort dat bij hun zorgplicht – ook in geval van een restitutiepolis – of lag directe
financiering en verantwoordelijkheid van de overheid eigenlijk niet meer voor de hand?
Kan nader worden toegelicht waarom deze keuze is gemaakt en op welk moment? Heeft
de optie van de beschikbaarheidsbijdrage wel op tafel gelegen? Welke voor- en nadelen
heeft de huidige route, waarbij verzekeraars aanbieders compenseren en de overheid
vervolgens de verzekeraars? De leden van de D66-fractie vragen tot slot nadere uitleg
hoe het flankerend beleid bij de macronacalculatie bijdraagt aan een gelijk speelveld.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.