Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang Wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering (Kamerstuk 35600-9)
2021D02135 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de Voorhang Wijzigingsbesluit stikstofreductie en
natuurverbetering (Kamerstukken 35 600, nr. 9).
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
10
II
Antwoord/Reactie van de Minister
11
III
Volledige agenda
11
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
tot wijziging van enkele maatregelen van bestuur (stikstofreductie en natuurverbetering)
en hebben nog enkele vragen daarover.
In de toelichting wordt gesteld dat het programma als zodanig geen stikstofruimte
identificeert die kan worden toegedeeld bij vergunningverlening en daarom dus ook
geen regels bevat voor de verdeling van die ruimte. Nu is echter in de structurele
aanpak van het stikstofprobleem, zoals onder andere beschreven in de brief van 24 april
2020, ook rekening gehouden met een nationale ontwikkelreserve. Deze ontwikkelreserve
is bedoeld voor vergunningverlening en wordt gevormd uit bronmaatregelen die onderdeel
zijn van het programma. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze stikstofruimte
dan wordt vastgelegd en hoe de ontwikkelreserve deel uitmaakt van het onderhavige
programma.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er, om flexibiliteit te behouden, een vervangingsmogelijkheid
bestaat voor de maatregelen, mits het beoogde resultaat niet in gevaar komt. Indien
deze mogelijkheid wordt benut, geldt dan voor zo’n wijziging ook weer een mogelijkheid
tot inspraak zoals eerder van toepassing is op de voorbereiding van het volledige
programma?
In paragraaf 2.2 wordt beschreven hoe een geactualiseerde analyse wordt gemaakt van
de Natura 2000-gebieden waarop het programma betrekking heeft, en dat met betrekking
tot de stikstofbelasting in kaart wordt gebracht wat het aantal hectares voor stikstofgevoelig
Natura 2000-gebied is dat zich aan het begin van de looptijd van het programma onder
de kritische depositiewaarde (KDW) bevindt. De leden van de VVD-fractie vragen de
Minister te bevestigen dat hierbij ook rekening wordt gehouden met de toezegging die
zij deed in de behandeling van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn)
dat gronden met regulier agrarisch gebruik geen stikstofgevoelige natuur kunnen zijn
en dat de beschikbare kaarten daar zo nodig op worden aangepast. Daarnaast vragen
deze leden wanneer verwacht wordt dat deze analyses gereed zullen zijn en hoe gewaarborgd
wordt er dat voldoende tempo in bedoelde actualisatie en de totstandkoming van het
programma zit.
Bij de uiteenzetting over de tussendoelen in paragraaf 2.3 wordt aangegeven dat, in
aanvulling op tussendoelen die zien op de hoeveelheid stikstofgevoelig areaal onder
de KDW ook andere tussendoelen in het programma kunnen worden opgenomen, zoals tussendoelen
voor de binnenlandse depositie- of emissiereductieopgave. Gegeven het feit dat de
omgevingswaarde is vastgelegd voor de hoeveelheid stikstofgevoelig areaal onder de
KDW, vragen de leden van de VVD-fractie om uiteen te zetten waarom ook andersoortige
tussendoelen worden overwogen, omdat daarmee de eenduidige systematiek van het sturen
op de omgevingswaarde weer kan worden doorbroken. Hoe wordt gewaarborgd dat met andersoortige
tussendoelen geen verderreikende maatregelen worden genomen dan de Wsn voorschrijft?
Over de monitoring wordt in paragraaf 3.1 gesteld dat zo veel mogelijk gebruik wordt
gemaakt van bestaande bronnen en systemen, en wordt vervolgens ingegaan op de methodiek
van visuele inspecties. De leden van de VVD-fractie vragen welke andere bronnen en
systemen dan visuele veldinspectie hierbij worden gebruikt, en hoe voorkomen wordt
dat visuele veldinspecties tot niet-objectiveerbare uitkomsten leiden.
In paragraaf 4.5 (reductie in de bouwsector) worden de lijnen die nader worden uitgewerkt
in een convenant met de sector beschreven. De leden van de VVD-fractie vragen naar
aanleiding daarvan of het voornemen is om verplichtingen voor de bouwsector, zoals
in de eerste lijn beschreven, in een zodanig tempo en fasering in te voeren dat gelijke
tred wordt gehouden met het beschikbaar komen van financiële ondersteuning voor bijvoorbeeld
de aanschaf of ombouw van bouwmaterieel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Wijzigingsbesluit Stikstofreductie en Natuurverbetering en hebben daarover nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie maken zich grote zorgen over het gebrek aan jonge boeren.
Volgens een artikel op BoerenBusiness is er op 16.000 agrarische bedrijven met een
bedrijfshoofd van 55 jaar of ouder nog geen bedrijfsopvolger.1 Ziet de Minister dit ook als een probleem? Het stikstof- en mestbeleid van dit kabinet
zien deze leden voor boeren op zijn minst als zeer ontmoedigend. Zo stond er een artikel
in het Dagblad van het Noorden: «Boeren zijn boos over nieuwe «drempeltjesplicht»»,
waarin wordt gesteld dat de «drempelmaatregel» onwerkbaar is en wel een pesterijtje
lijkt.2 Is de Minister hiervan op de hoogte? Gaat de Minister iets aan dit beleid veranderen?
Nut en noodzaak van het huidige stikstof- en mestbeleid worden door de leden van de
PVV-fractie ten zeerste betwijfeld. Op Foodlog staat het artikel: «Stikstofwet neemt
rechtsongelijkheid en juridische chaos voor lief».3 Heeft de Minister dit artikel gelezen en kan de Minister hier uitgebreid op ingaan?
In het artikel wordt gesteld dat «een groep met een oppervlak van 2 hectare of minder
met een gezamenlijk oppervlak van 121 hectare een disproportionele invloed heeft op
de beeldvorming ten aanzien van de algemene kwaliteit. Het is bovendien zeer de vraag
of dergelijk kleine oppervlakken ooit voldoende in kwaliteit verbeterd kunnen worden.»
Vindt de Minister het terecht dat de agrarische sector gemangeld wordt vanwege deze «micronatuurgebiedjes»? Hoe verklaart de Minister dat de kwaliteit
van sommige stikstofgevoelige habitattypen in 14 jaar is verbeterd terwijl de KDW
wordt overschreden met een factor 2.5 tot 3.5? Kan de Minister weerleggen dat er in
111 van de 132 gebieden geen aanleiding te vinden is voor een negatieve invloed van
stikstofdepositie, zoals in het artikel wordt gesteld? In de negende reactie onder
het artikel wordt gesteld: «Bij een hogere fosfaat norm wordt er door gewassen ook
meer stikstof benut die dan niet meer kan uit- of afspoelen. Wil je uit- en afspoeling
van stikstof beperken dan moet je de fosfaatnormen niet verlagen, maar juist verhogen!»
Is deze redenering volgens de Minister onjuist? Zo ja, kan de Minister dit toelichten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg over het Wijzigingsbesluit stikstofreductie en
natuurverbetering en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
1.1 Inleiding
De leden van de CDA-fractie vragen zich in algemene zin af wat de planning is nadat
de wet is aangenomen.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe het staat met de toezegging van de
Minister in het plenaire debat over de Wsn van 10 december 2020 dat de gronden die
in AERIUS onterecht het label «stikstofgevoelige natuur» hebben gekregen herzien zouden
worden en dat de kaarten zouden worden gecorrigeerd. Kan de Minister hier een update
van geven? Heeft de Minister samen met de provinciale besturen inmiddels gekeken naar
het proces dat eraan vooraf is gegaan? Zo ja, wat zijn de bevindingen daarvan?
Bij de behandeling van de Wsn zijn diverse moties aangenomen. Kan de Minister uitgebreid
aangegeven op welke manier zij deze moties gaat of is aan het uitvoeren? Daarnaast
is in oktober 2019 een motie van de leden Lodders en Geurts aangenomen over uitbreiding
van het meetnet met daadwerkelijke depositiemetingen (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 55). Kan de Minister aangeven in hoeverre het meetnet al daadwerkelijk is uitgebreid
en wat de daaruit komende daadwerkelijke depositiemetingen tot op heden hebben opgeleverd?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot hetverzoek (in dezelfde motie) aan de
regering om inzichtelijk te maken hoe buitenlandse methoden werken en te onderzoeken
of en hoe deze methoden voor de Nederlandse situatie bruikbaar zijn?
De leden van de CDA-fractie hebben vaker gewezen op de grote onzekerheidsmarge van
AERIUS. Wanneer verwacht de Minister inhoud gegeven te hebben aan de aangenomen motie
van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 30) waarin gevraagd wordt een modellenensemble te gaan maken van de verschillende modellen
en daarbij de KDW te betrekken?
2.1 Strekking, doelstelling en uitvoering
De leden van de CDA-fractie lezen dat het programma ook moet voorzien in een verdere
investering in de verbetering van de condities voor de betrokken natuurwaarden. Kan
de Minister toelichten wat precies wordt verstaan onder betrokken natuurwaarden? Om
welke specifieke criteria gaat het daarbij? Op basis waarvan wordt besloten dat dit
de criteria zijn die de staat van de natuur weergeven?
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij het opstellen van het programma desgewenst
kan worden gekozen voor een prioritering van bepaalde gebieden of habitats, gegeven
de verschillen in grootte van de opgave. Kan hieruit opgemaakt worden dat hoe groter
de opgave voor een gebied is, hoe hoger de prioriteit is? Wat houdt prioriteit in
dit verband precies in? Wat voor gevolgen heeft deze status voor een gebied? Hebben
de omgevingswaarden betrekking op het totaal in Natura 2000-gebieden aanwezige areaal
van stikstofgevoelige habitattypen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat wanneer een maatregel in zijn geheel niet geschikt
blijkt te zijn, het bestuursorgaan dat daarvoor in het programma is aangewezen de
mogelijkheid heeft om de opgenomen maatregelen, activiteiten of ontwikkelingen aan
het programma toe te voegen. Voorwaarde hiervoor is dat deze wijzigingen per saldo
passen binnen, of in ieder geval niet in strijd zijn met, het programma. Deze leden
vragen zich af of de constatering juist is dat een bestuursorgaan zonder enige controle
of toezicht een maatregel kan wijzigen. Wordt deze wijziging wel gedeeld met de buitenwereld
en op welke manier? Wie ziet erop toe dat deze wijzigingen passen binnen het programma?
Als de maatregelen per gebied enorm uiteen kunnen lopen, hoe wordt erop toegezien
dat rechtsongelijkheid voorkomen wordt?
2.2 Actualisatie en Analyse
De leden van de CDA-fractie lezen dat aan het begin van de periode waarvoor het programma
geldt, informatie over de situatie in de gebieden wordt verzameld. Wie gaat deze informatie
verzamelen en hoe onafhankelijk is deze partij? Hoe wordt erop toegezien dat de verzamelde
informatie betrouwbaar, representatief, objectief en transparant is? Dezelfde vragen
stellen deze leden over het in kaart brengen van het aantal hectares voor stikstofgevoelig
Natura 2000-gebied onder de KDW aan het begin van de looptijd van het programma. Op
basis van welke data wordt dit bepaald? Op welke manier wordt deze informatie openbaar
gemaakt? In de nota van toelichting is te lezen dat een prognose gemaakt zal worden
van de autonome ontwikkeling van de omvang van de stikstofdepositie. Op basis van
welke gegevens wordt deze prognose gemaakt? Worden de gegevens uit het verleden simpelweg
doorgetrokken naar de toekomst?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de precieze ambitie voor de instandhoudingsdoelstellingen
in de Natura 2000-gebieden nader zal moeten worden bepaald in het programma. Deze
leden vragen zich af wanneer deze ambitie precies wordt vastgesteld en wie daarvoor
verantwoordelijk is.
De leden van de CDA-fractie vinden het opvallend dat er in de nota van toelichting
zo weinig gesproken wordt over de daadwerkelijke uitvoering van de maatregelen, zoals
over het beheer en het onderhoud. Wat is hier de reden van? Is de Minister het met
deze leden eens dat we een situatie als in de Oostvaardersplassen moeten zien te voorkomen?
Zo ja, hoe heeft de Minister dit voor ogen? Hoe wordt in de praktijk toegezien op
het onderhoud en beheer van de natuurgebieden?
In de nota van toelichting is te lezen dat wanneer uit monitoring blijkt dat met het
programma niet kan worden voldaan aan de omgevingswaarde, de wet verplicht tot het
wijzigen van het programma, zodanig dat de omgevingswaarde alsnog wordt bereikt. De
leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat deze zin bedoelt dat koste wat het kost
de omgevingswaarde moet worden bereikt en dat andere belangen hierbij geen rol spelen.
Kan de Minister toelichten of dit zo is? Zo nee, welke belangen worden wel meegewogen
en welke niet? Op welke manier wordt deze afweging gemaakt en wie ziet toe op het
borgen van de belangen? In het bijzonder wijzen deze leden hierbij op het aangenomen
amendement van de leden Geurts en Harbers over rekening houden met vereisten op economisch,
sociaal en cultureel gebied (Kamerstuk 35 600, nr. 17).
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de Minister kan toelichten hoe de KDW
precies tot stand is gekomen en in hoeverre deze wetenschappelijk onderbouwd is. Waarom
heeft er nog geen evaluatie van de KDW door onafhankelijke wetenschappers plaatsgevonden?
3.2 Monitoring en rapportage
De leden van de CDA-fractie vragen welke partij of organisatie de monitoring gaat
uitvoeren en in hoeverre deze partij of organisatie onafhankelijk is. Op welke manier
wordt, net als bij de data die vooraf verzameld wordt, gecontroleerd of de verzamelde
data betrouwbaar, objectief, representatief en transparant zijn? Deze leden vragen
tevens op welke manier wordt bepaald waar de gemeten stikstof van afkomstig is. Hoe
wordt bijvoorbeeld bepaald of stikstof uit het buitenland, van industrie of landbouw
afkomstig is?
4.1 Inleiding
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de «tijdelijke stikstofuitstoot» van
de bouw meegenomen wordt in de tussentijdse metingen, om te voorkomen dat er mogelijk
onterecht extra maatregelen hiervoor genomen moeten worden. Wat is hierop de visie
van de Minister?
4.5 Reductie in de bouwsector
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de lijnen met de bouwsector is om kennisontwikkeling en innovatie te bevorderen via subsidie voor emissiearme
bouwconcepten en bouwlogistiek, onder meer gericht op toepassing van lichtere bouwmaterialen,
meer off-site-productie (prefab), efficiëntere bouwprocessen en logistiek via onder
meer digitalisering en de inzet van bouwhubs. Dit faciliteert de ontwikkeling en toepassing
van concepten die emissies ook over de hele bouwketen heen op de meest kosteneffectieve
wijze reduceren. Deze leden vragen de Minister hoe de innovatie en kennisontwikkeling
bevorderd wordt. Welke subsidies zijn hiervoor beschikbaar? Welke sectorpartijen zijn
hierbij betrokken? In hoeverre wordt er gekeken naar succesverhalen in het buitenland
om door middel van innovatie stikstofgebruik te reduceren? Kan de Minister een overzicht
geven van het gebruik van prefab-productie door de jaren heen? In hoeverre verschilt
het gebruik van prefab-productie tussen het segment diensten van algemeen economisch
belang (DAEB) en het segment niet-DAEB?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering en hebben hier nog enkele vragen over.
In de nota van toelichting lezen de leden van de D66-fractie dat de uitvoeringsplicht
van de bron- en natuurmaatregelen uit het programma inhoudt dat de bestuursorganen
die daarvoor in het programma zijn aangewezen, zorgen voor de uitvoering van de daarin
opgenomen maatregelen. Onder welke voorwaarden mogen bestuursorganen van instemming
met de genoemde/voorgestelde maatregelen afzien? Wanneer een bestuursorgaan niet instemt
met de maatregelen, wat zijn daar de gevolgen van? Welke doorzettingsmacht heeft het
Rijk hierin? Welke rechten kunnen derden ontlenen aan deze uitvoeringsplicht? Is het
mogelijk dat derden bijvoorbeeld om handhaving van actie vragen?
De leden van de D66-fractie lezen dat door middel van tussendoelen op basis van andere
indicatoren dan alleen «meetbare effecten» het programma aangepast kan worden. Op
verschillende manieren kan het programma worden aangepast, zoals door het treffen
van extra reservemaatrelen. Worden deze reservemaatregelen verder uitgewerkt, zodat
bij tegenvallende monitoringsresultaten snel overgegaan kan worden tot het nemen van
die maatregelen en er geen kostbare tijd verloren gaat? Zo nee, waarom niet? Zijn
er mogelijkheden om het «vervuiler betaalt»-principe in de maatregelen te verwerken?
Deze leden hebben enige zorgen over eventuele prikkels in huidige subsidie- en financieringsstromen
die tegengestelde krachten aan het werk zetten. Worden de huidige subsidie- en financieringsstromen
doorgelicht om deze prikkels te voorkomen? Zo ja, welke zijn tot op heden geïdentificeerd
en welke maatregelen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het programma zal tussentijds gewijzigd moeten worden als duidelijk is dat met het
programma niet kan worden voldaan aan een tussendoel of aan een omgevingswaarde. Door
wie wordt bepaald hoe het programma gewijzigd moet worden om aan de omgevingswaarde
te voldoen? Kan tevens worden uitgelegd wat de procedure is voor deze wijziging en
in welke fase van de uitvoering van het programma dat plaatsvindt? Welke tijdlijn
wordt hier voorzien? Wat houdt de «passende termijn» in deze in? Klopt het dat met
de aangenomen amendementen de volgende alinea in de nota van toelichting aangescherpt
moet worden, aangezien het bij een resultaatsverplichting het een stuk minder voor
de hand ligt om bij tegenvallende resultaten een doel verder in de toekomst als uitgangspunt
te nemen? Het gaat om de volgende alinea op pagina 26 en 27: «Het tweede lid van artikel
3.11 van de Omgevingswet bepaalt dat het programma zo wordt gewijzigd dat binnen een
passende termijn aan de omgevingswaarde wordt voldaan. Een vergelijkbare bepaling
ontbreekt in artikel 4.28. De vraag welke wijziging van het programma nodig is als
uit de monitoring blijkt dat met het programma niet kan worden voldaan aan een tussendoel,
hangt af van de vraag of er nog voldoende tijd is om het programma aan te passen aan
dat tussendoel. Ontbreekt die tijd, dan ligt het voor de hand om het programma zo
te wijzigen dat in ieder geval zal worden voldaan aan het volgende tussendoel. (...)
Het programma moet zelfs tussentijds worden gewijzigd als duidelijk is dat met het
programma niet kan worden voldaan aan een tussendoel of aan de omgevingswaarde, zie
het nieuwe artikel 4.28 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 3.11 van
de Omgevingswet.»
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Algemeen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het Wijzigingsbesluit
stikstofreductie en natuurverbetering en hebben daar nog een aantal vragen en opmerkingen
over.
1. Inleiding
De leden van de PvdD-fractie zijn zeer teleurgesteld dat het programma stikstofreductie
en natuurverbetering tot op heden niet is opgesteld. Het is al bijna 20 maanden geleden
dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de PAS-uitspraak deed, maar
nog steeds holt de natuurkwaliteit achteruit en zijn grote reductiemaatregelen niet
geïmplementeerd. Vanwege het amendement van de leden Van Otterloo en Dik-Faber (Kamerstuk
35 600, nr. 21) ligt de eerste resultaatsverplichting nu vast op 2025; vier jaar vanaf nu. Wanneer
voorziet de Minister dat het programma stikstofreductie en natuurverbetering in werking
zal treden, zodat het over vier jaar de benodigde resultaten zal leveren? Kan de Minister
daarbij uiteenzetten op welke manier het programma tot stand zal komen? Daarbij vragen
deze leden zich af of hoe het programma stikstofreductie en natuurverbetering zich
verhoudt tot de maatregelen die zijn genoemd in de Kamerbrief over de structurele
aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Zo is de provinciale subsidieregeling voor de gerichte opkoop van piekbelasters
al opengesteld, terwijl het programma nog niet is vastgesteld. Vormt deze gerichte
opkoopsubsidie voor piekbelasters nu wel of geen onderdeel van het programma stikstofreductie
en natuurverbetering? Begrijpen deze leden het goed dat zowel de bron- als natuurherstelmaatregelen
die het programma voorschrijft opgenomen zullen worden in de te actualiseren beheerplannen
voor de Natura 2000-gebieden?
2. Programma stikstofreductie en natuurverbetering
2.1 Strekking, doelstelling en uitvoering
De leden van de PvdD-fractie hebben grote zorgen over de uitwerking van de omgevingswaardes
die vast zijn gelegd in de Wsn. Omdat deze omgevingswaardes geformuleerd zijn in termen
van het percentage oppervlakte van habitats die onder de KDW zouden moeten zitten,
is het gevaar levensgroot dat gestuurd zal worden op het (marginaal) verbeteren van
die natuurgebieden waarvan de KDW het minst overschreden is. De habitattypen waarvan
de KDW meerdere malen overschreden is – en die daarmee het ernstigst lijden onder
de stikstofdeken – kunnen uit het oog verloren worden, omdat met dat areaal de omgevingswaardes
niet efficiënt te bereiken zijn. De Minister stelt: «Bij het opstellen van het programma
kan desgewenst worden gekozen voor prioritering van bepaalde gebieden of habitats,
gegeven de verschillen in grootte van de opgave.» Hoe gaat de Minister hierbij voorkomen
dat juist ingezet wordt op de gebieden met de kleinste reductieopgave om tot onder
de KDW te komen? Want dat zou betekenen dat de zwaarst belaste gebieden aan hun lot
worden overgelaten, en juist dat is funest voor de natuur. Deze leden ontvangen graag
een reactie van de Minister.
Bovendien krijgen provincies met dit wijzigingsbesluit slechts een uitvoeringsverplichting
voor de stikstofreductie- en natuurherstelmaatregelen waar zij zelf mee hebben ingestemd.
Ziet de Minister het risico dat er provincies kunnen zijn – mogelijk juist diegene
die de grootste stikstoflast hebben – die niet in zullen stemmen met (een deel van)
de maatregelen uit het programma? Erkent de Minister dat dit grote problemen kan opleveren,
omdat het Rijk gebonden is aan resultaatsverplichtingen, maar de provincies niet?
Op welke manier is de Minister voornemens provincies te bewegen en, indien nodig,
te dwingen om bepaalde maatregelen te nemen?
Kan de Minister aangeven waarom zij heeft gekozen voor een vervangingsmogelijkheid
voor de door de provincies te nemen maatregelen? Deelt de Minister de zorg dat provincies
hiernaar zullen grijpen om pijnlijkere maatregelen, maar waarvan de stikstofeffecten
goed te voorspellen zijn (zoals uitkoop van bedrijven), te vervangen door makkelijker
geaccepteerde maatregelen, maar waarvan de effecten uiterst onzeker zijn (zoals subsidies
voor technische investeringen)? Deelt de Minister het inzicht dat niet alleen de effecten
van technische maatregelen zeer onzeker zijn, maar dat ze ook schaalvergroting in
de hand werken (omdat de investeringen terug verdiend moeten worden) en daarmee niet
bijdragen aan de omschakeling naar natuurinclusieve kringlooplandbouw? De leden van de PvdD-fractie roepen de Minister op om de volledige regie te
nemen in het opstellen van het programma en de vervangingsmogelijkheid voor maatregelen
door provincies te schrappen.
Hoe verhouden de nadere regels aan het programma, zoals uitgewerkt in het voorliggende
wijzigingsbesluit, zich tot het amendement van de leden Futselaar en De Groot (Kamerstuk
35 600, nr. 50) dat regelt dat provinciale gebiedsplannen uitgewerkt worden voor het bereiken van
de omgevingswaardes? De leden van de PvdD-fractie vragen zich tevens af wat de stand
van zaken is van de gebiedsgerichte aanpakken voor stikstofreductie, waarvan de Minister
reeds in november 2019 stelde dat deze processen van start waren gegaan (Kamerstuk
32 670, nr. 193). Komen al deze gebiedsgerichte aanpakken nu alsnog samen in een nationaal programma, dat vervolgens weer provinciaal uitgewerkt wordt, zoals het genoemde amendement
regelt? Deze leden ontvangen graag opheldering over dit proces. Tevens vragen zij
wat de stand van zaken is betreffende het wetsvoorstel dat de vrijwillige warme sanering
van boerenbedrijven mogelijk moet maken, dat ook in de eerder genoemde Kamerbrief
van 1 november 2019 aangekondigd werd.
2.3 Tussendoelen
De leden van de PvdD-fractie vernemen graag van de Minister voor wanneer het eerste
tussendoel in het programma stikstofreductie en natuurverbetering wordt voorzien,
gegeven dat de eerste resultaatsverplichting vaststaat voor 2025. Op welke termijn
wordt voorzien dat de eerste maatregelen genomen worden teneinde het eerste tussendoel
te halen? Zal het programma, gelet op het aangenomen amendement van de leden Futselaar
en De Groot (Kamerstuk 35 600, nr. 49) dat een omgevingswaarde stelt voor 2035, ook doorlopen tot 2035, in plaats van het oorspronkelijk
voorziene 2030?
4. Partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor bouwen, slopen en
aanleggen
4.4 Reikwijdte vrijstelling
De leden van de PvdD-fractie zijn zeer kritisch over de toevoeging van de wegenbouw
aan de partiële vrijstelling van de vergunningplicht. Deze leden wijzen erop dat het
aanleggen of verbreden van wegen doorgaans gepaard gaat met een toename van het weggebruik
en daarmee met een permanente toename van de stikstofuitstoot. Kan de Minister bevestigen
dat de vergunningsvrijstelling louter geldt voor activiteiten die een tijdelijke stikstofuitstoot
veroorzaken? Kan de Minister bevestigen dat de vrijstelling bij de wegenbouw daarom
alleen geldt voor onderhoudswerkzaamheden en uitdrukkelijk niet voor het aanleggen
van extra asfalt?
4.5 Reductie in de bouwsector
De leden van de PvdD-fractie vernemen graag van de Minister op basis van welke analyse
is gekozen voor een ambitie van 60% stikstofreductie in 2030 voor de bouwsector. Realiseert
de Minister zich dat «de sector [aan heeft gegeven] onder voorwaarden zelfs op een
kortere termijn dan 10 jaar de emissies met 80% te kunnen terugdringen»?4 Waarom heeft de Minister daar niet voor gekozen? Waarom slaat de Minister hiermee
het advies van de commissie- Remkes in de wind om juridisch vast te leggen dat de
bouwsector in (maximaal) tien jaar de emissies met 80% reduceert om zo een vergunningsvrijstelling
juridisch verdedigbaar te maken? Daarnaast vragen deze leden of het klopt dat dit
convenant met de bouwsector vrijwillig is en daarom slechts vrijwillige maatregelen
zal bevatten. Op welke manier voorziet de Minister de juridische vastlegging, zoals
de commissie-Remkes adviseert en waardoor zekerheid geboden wordt dat de emissiereductie
ook daadwerkelijk plaats zal vinden? Deelt de Minister het inzicht dat wanneer het
convenant slechts een inspanningsverplichting behelst (en geen resultaatsverplichting),
dezelfde fout wordt gemaakt als met de PAS, waarbij al vooraf «stikstofruimte» wordt
uitgegeven zonder dat deze daadwerkelijk wordt gecompenseerd?
Ten slotte wijzen de leden van de PvdD-fractie de Minister erop dat de eerste geheel
elektrische hijskraan nog geen jaar geleden pas op de markt kwam.5 Op welke termijn voorziet de Minister de grootschalige uitrol van elektrisch bouw-
en sloopmaterieel? Wordt een dergelijk tijdpad vastgelegd of wordt er slechts gewerkt
met (vrijblijvende) projecties van de verwachte ontwikkelingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP- fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit
en de brief naar aanleiding van de amendementen op het wetsvoorstel en hebben nog
enkele vragen.
Ontwerpbesluit stikstofreductie en natuurverbetering
2.5 Financiering
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
de uitvoering van de motie van de leden Dik-Faber en Geurts (Kamerstuk 35 600, nr. 48) over versnelde afspraken met provincies over implementatie van effectieve stikstofreducerende
maatregelen en gebiedsspecifiek maatwerk.
3.2 Monitoring en rapportage
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de monitoring voor de omgevingswaarde.
Deze leden willen erop wijzen dat de commissie-Hordijk heeft gepleit voor een modellenensemble
en dat de Kamer in navolging van deze commissie hier ook op aangedrongen heeft (Kamerstuk
35 600, nr. 30). Zo valt de absolute, totale depositie met het Lotos/Euros-EMEP model lager uit
dan met het OPS-model. Het laatste model wordt nu vooral in Nederland gebruikt, ook
voor de berekening van de totale deposities, terwijl experts aangeven dat het Lotos/Euros-EMEP
meer geschikt is voor depositieberekeningen op nationale schaal, omdat het chemische
omzettingen beter meeneemt. Op welke wijze wordt een modellenensemble meegenomen bij
de uitwerking van de monitoring? Wat betekent het werken met een modellenensemble
en eventuele bijstelling van de absolute depositieniveaus voor het halen van de omgevingswaarden?
De leden van de SGP-fractie horen graag in hoeverre op dit moment voor de verschillende
Natura 2000-gebieden en de habitattypen daarin nulmetingen zijn gedaan en al dan niet
via de kartering referentiewaarden beschikbaar zijn van de situatie van de natuur
op het moment dat de Europese bescherming van kracht werd. Deze leden vragen in aansluiting
hierop welke rol deze nulmetingen en referentiewaarden (gaan) spelen bij de monitoring
en rapportage over de staat van instandhouding en bij de passende beoordelingen.
Kamerstuk 35 600, nr. 54
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat verschillende PAS-knelgevallen urgente
financiële problemen hebben, omdat financiering op korte termijn op de tocht staat.
Deze leden horen graag of en hoe deze urgente knelgevallen met voorrang gelegaliseerd
worden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister eerder voor de PAS-melders
een tijdpad voor legalisatie heeft geschetst, maar voor de niet-melders nog niet.
Deze leden horen graag op basis van de huidige stand van zaken hoe de regering de
PAS-melders en niet-melders zo snel mogelijk gaat legaliseren.
De leden van de SGP-fractie constateren dat PAS-melders allerlei gegevens aan moeten
leveren, maar dat er onduidelijkheid is over het toetsingskader, zoals de vraag wat
er met de verschillende gegevens gedaan wordt. Kan de Minister op korte termijn duidelijkheid
geven over het beoordelingskader, zo vragen deze leden.
II Antwoord/Reactie van de Minister
III Volledige agenda
Voorhang Wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering. Kamerstuk 35 600, nr. 9 – Brief regering d.d. 04-12-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Wijziging van het wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering n.a.v. aangenomen
amendementen. Kamerstuk 35 600, nr. 54 – Brief regering d.d. 17-12-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.