Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 668 Wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 19 januari 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet verbod
op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie en hebben daar nog enkele vragen over.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden staan achter het doel van het wetsvoorstel, hoewel deze leden een eerdere
sluiting van de kolencentrales en een forsere capaciteitsbeperking gewenst achten.
Deze leden hebben enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat voorligt.
Zij hebben daar nog een aantal vragen over.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele vragen.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de ChristenUnie, de PvdD en de SGP over
het bovengenoemd wetsvoorstel in het verslag. Graag ga ik op deze vragen in.
Ik hoop dat de beantwoording zal bijdragen aan een voorspoedige verdere behandeling
van dit wetsvoorstel.
1. Aanleiding
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de notie van de regering dat de Staat gehouden
is te voldoen aan het reductiebevel dat de rechtbank Den Haag aan de Staat heeft opgelegd
in het Urgenda-vonnis. Deze leden willen benadrukken dat deze voorgestelde wetswijziging,
welke voorziet in een productiebeperking op elektriciteit uit kolen, een goede en
noodzakelijke stap is binnen het eerder aangekondigde pakket aan aanvullende maatregelen.
Dat is niet alleen vanwege de staatsrechtelijke verplichting om aan een vonnis te
voldoen, maar vooral omdat de klimaatcrisis een bedreiging vormt voor de schepping
en de levens van mensen, nu en in de komende generaties. Het is van groot belang om
zo snel mogelijk een omschakeling te maken naar een duurzame economie, waarbij het
gebruik van fossiele brandstoffen is vervangen door energie uit hernieuwbare bronnen.
Deze leden willen de regering meegeven dat het versterken van onze economie na de
Coronacrisis dan ook op een groene en duurzame manier zal moeten gebeuren
2. Achtergrond
1.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot eerder genomen
maatregelen op het gebruik van kolen in het kader van de Urgenda-opgave. Meer specifiek
vragen deze leden hoe het zich verhoudt tot de call for proposals die de regering
heeft opengesteld om een van de drie moderne kolencentrales in Nederland de mogelijkheid
te geven om vrijwillig met subsidie te sluiten. Wat is de stand van zaken ten aanzien
van deze call for proposals? Wordt bij de call for proposals net zoals bij dit onderhavig
wetsvoorstel gelet op de gevolgen voor leveringszekerheid?
Deze wet is onderdeel van de eerder genomen maatregelen in het kader van de Urgenda-opgave.
In mijn Kamerbrief over de openstelling van de subsidieregeling voor het vrijwillig
stoppen met kolen voor elektriciteitsproductie (Kamerstuk 32 813, nr. 568) heb ik aangekondigd dat de «call for proposals» in samenhang met de tijdelijke wettelijke
beperking moet worden gezien met betrekking tot de beoogde totale reductie van CO2.
Met betrekking tot die call for proposals is er één voorstel ontvangen om vrijwillig
te stoppen met het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie. Ik heb bij de call
for proposals een aantal minimumeisen gesteld waaraan het voorstel moet voldoen, waaronder
adequate ondersteuning voor werknemers en een vaststelling dat er geen sprake is van
ongeoorloofde staatssteun door de Europese Commissie. Op dit moment wordt het voorstel
beoordeeld of er aan de gestelde minimumeisen wordt voldaan. Pas als ik van oordeel
ben dat de subsidie zou kunnen worden verleend, zal ik formeel goedkeuring vragen
bij de Europese Commissie voor de te verlenen staatssteun.
Voor beide maatregelen is rekening gehouden met de leveringszekerheid in Nederland.
2.1 Reductieopgave
2.
Deze leden van de CDA-fractie zien de noodzaak om middels een tijdelijke beperking
van de uitstoot van de kolencentrales op korte termijn een substantiële CO2-reductie te realiseren. Het is daarbij voor deze leden van belang dat eventuele leveringszekerheidsrisico’s
goed op worden gevangen. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt daar volgens deze
leden voldoende aandacht aan besteed. Tevens is er met de adaptieve strategie die
door de regering wordt gehanteerd oog voor de onzekerheden omtrent de productiebeperking.
In dit kader merken deze leden op dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat
in zijn brief van 18 september 20201 het volgende schreef: «Het zou kunnen dat sluiting van één centrale, in combinatie
met een minder vergaande productiebeperking van de andere centrales, voor de samenleving
lagere kosten oplevert. Om ook die variant een kans te geven, wil ik naast de wettelijke
productiebeperking ook één van de drie moderne kolencentrales in Nederland de mogelijkheid
geven om vrijwillig te sluiten met behulp van een subsidie. […] Als gevolg daarvan
hoeven de andere centrales minder te worden beperkt in het kader van de tijdelijke
wettelijke beperking van elektriciteitsproductie met kolen. Ik grijp dan voor de overige
centrales minder in hun bedrijfsvoering in.»
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de huidige stand van zaken is omtrent
de vrijwillige sluiting van één kolencentrale. Is hierover inmiddels overeenstemming
bereikt met een exploitant? Zo nee, op welke termijn verwacht de regering dat er overeenstemming
bereikt kan worden? Deze leden vragen de regering tevens om inzichtelijk te maken
wat de vrijwillige sluiting van een van de kolencentrales zou betekenen voor de productiebeperking
zoals die in het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen. Kan de regering een inschatting
maken van de hoogte van de productiebeperking die op het moment dat over wordt gegaan
tot sluiting van een centrale nog nodig is voor de overgebleven kolencentrales om
de benodigde CO2-reductie te behalen? Is het in dat geval mogelijk om de hoogte van de productiebeperking
aan te passen en op welke wijze zal de eventuele aanpassing plaatsvinden? In hoeverre,
indien overgegaan wordt tot vrijwillige sluiting van een van de kolencentrales, is
er nog een productiebeperking nodig?
Met betrekking tot de call for proposals verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Op 30 oktober jl. heb ik de eerste Klimaatnota naar de Kamer gestuurd, waarin het
kabinet een appreciatie geeft op de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) (Kamerstuk
32 813, nr. 609). Ondanks het feit dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in zijn prognose
nog niet alle door het kabinet aangekondigde maatregelen heeft kunnen meenemen, heeft
het kabinet in de Klimaatnota geconstateerd dat de onzekerheidsbandbreedte over de
emissies de komende jaren fors is, waarmee het onzeker blijft of 25% emissiereductie
gerealiseerd kan worden. Dit is aanleiding geweest voor het kabinet om nogmaals scherp
te kijken waar eventueel aanvullende inzet mogelijk is, zowel bij de kolenmaatregelen
als bij andere maatregelen.
Gezien de onzekerheidsbandbreedte over de ontwikkeling van de CO2-emissies de komende jaren, is de productiebeperking van 35% nodig in de jaren 2021–2024,
ongeacht de eventuele vrijwillige sluiting. Een hoger percentage resulteert niet in
voldoende CO2-reductie en een lager percentage blijkt in ieder geval bij één centrale technisch
niet mogelijk, omdat overige restproducten dan niet in de centrale kunnen worden verbrand
overeenkomstig daartoe voor de centrale bestaande verplichtingen. Hiervoor zijn tevens
op korte termijn geen alternatieven voorhanden.
3.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens verder in te gaan op de noodzaak
van de productiebeperking, onder andere in het kader van de gevolgen van de coronacrisis.
De gevolgen van de coronacrisis zullen namelijk mogelijk ook leiden tot minder CO2-uitstoot in de jaren na 2020. Deze leden vragen de regering wat er gebeurt als blijkt
dat als gevolg van de coronacrisis of door een andere oorzaak deze productiebeperking
toch niet of niet langer noodzakelijk is in de jaren na 2020. Zijn er mogelijkheden
om in een dergelijk geval de productiebeperking aan te passen dan wel op te heffen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zijn deze mogelijkheden vormgegeven?
Op basis van de meest recente verwachtingen van het Planbureau voor de Leefomgeving
zullen ook in de jaren 2021 tot en met 2024 aanvullende maatregelen nodig zijn om
jaarlijks ten minste 25% reductie te behalen ten opzichte van 1990. Om die reden is
er geen aanleiding om de productiebeperking in de jaren na 2020 aan te passen, dan
wel op te heffen. Daarnaast is de wet zo vormgegeven dat hiermee zo veel mogelijk
duidelijkheid en rechtszekerheid wordt gecreëerd voor alle betrokken partijen.
Het tussentijds aanpassen van de wettelijke productiebeperking is niet in lijn met
het uitgangspunt dat de bedrijven die geconfronteerd worden met de aanvullende maatregelen,
zo veel mogelijk rechtszekerheid en duidelijkheid krijgen. Er is om die reden voor
gekozen om de maatregel voor de duur van een vaste periode en een vaste productiebeperking
vast te stellen en daar ook gepaste nadeelcompensatie voor toe te kennen.
4.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er nog verschillende maatregelen uit het Urgenda-vonnis,
het Klimaatakkoord, de mogelijke ophoging van de 2030-doelstelling en het stikstofbeleid
zijn waarvan de verwachting is dat deze de komende jaren effect zullen hebben, maar
waarbij er onzekerheid is over het moment waarop deze emissiereductie gerealiseerd
wordt. Deze leden vragen de regering om dieper in te gaan op deze maatregelen en daarbij
in ieder geval duidelijk te maken wat de hoogte van het effect is van de hier genoemde
maatregelen. Deze leden vragen wanneer de daarmee gepaarde emissiereducties naar verwachting
gerealiseerd zullen worden en wat daarvan de mogelijke gevolgen zullen zijn voor de
productiebeperking voor kolencentrales als onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel.
In de Klimaatnota gaat het kabinet in op de voortgang van het klimaatbeleid (Kamerstuk
32 813, nr. 609). Het overzicht in bijlage 4 bij de klimaatnota geeft specifiek de stand van zaken
met betrekking tot de uitvoering van de Urgendamaatregelen weer met een verwachting
van wanneer de beoogde reductie wordt behaald. Met de verwachtte impact van deze maatregelen
is bij de vormgeving van de kolenmaatregel al rekening gehouden.
5.
De leden van de D66-fractie zien in de komende jaren de CO2-reductieopgave snel oplopen door de doelen in de Klimaatwet. Deze leden vragen daarom
op welke wijze met dit wetsvoorstel en de bijbehorende reductieopgave ingespeeld wordt
op het oplopende reductiepercentage.
In de Klimaatwet is als streefdoel een reductiepercentage van 49% in 2030 (t.o.v.
1990) vastgelegd. Door de steeds grotere uitrol van duurzame energie-opties en de
stijgende CO2-prijzen zal er een toenemende CO2-reductie plaatsvinden, met name in de tweede helft van de jaren «20. Het kabinet
heeft er daarom voor gekozen om in de komende jaren een forse CO2-reductie te realiseren door de elektriciteitsproductie met kolen substantieel terug
te dringen. Na 2024 is de verwachting dat door overige beleidsmaatregelen, waaronder
die uit het Klimaatakkoord, de reductie hoger is dan 25%.
6.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering, na de sluiting van de Hemwegcentrale,
kiest voor de sluiting van de centrale Riverstone op de Maasvlakte en het maximeren
van uitstoot bij de drie overgebleven kolencentrales. Deze leden vragen of het instellen
van een uitstootplafond wel voldoende gaat zijn om het Urgenda-vonnis te halen. Kan
de regering aangeven waaruit dat zou blijken? Zijn er bij het instellen van een uitstootplafond
gevolgen voor werknemers in de centrales te verwachten? Zo ja, welke? En welke voorbereidingen
zijn er dan getroffen voor deze medewerkers zodat zij niet gedupeerd raken?
In diverse brieven aan de TK (brief van 24 april 2020, Kamerstuk 32 813, nr. 496 en brief van december 2020, Kamerstuk 35 668, nr. 3) heeft het kabinet aangegeven wat de verwachte ontwikkeling van de CO2-emissies is op basis van de ramingen van PBL en welke aanvullende maatregelen (waaronder
de kolenmaatregelen) er worden ingezet om aan het Urgendavonnis te voldoen.
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting, heeft de maatregel naar verwachting
niet of nauwelijks gevolgen voor de werkgelegenheid bij de kolencentrales, omdat de
personele inzet niet afhankelijk is van de hoogte van de productie.
Mochten er toch gevolgen zijn voor de personele inzet, dan is in eerste instantie
de werkgever zelf verantwoordelijk voor zijn eigen werknemers, op basis van onder
andere de cao en het sociaal plan. Aanvullend daarop zou in dat geval bezien kunnen
worden, in overleg tussen overheid en sociale partners, welke mogelijkheden er zijn
met de inzet van bestaand instrumentarium.
7.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de CO2-reductie die als gevolg van de productiebeperking wordt gerealiseerd niet op voorhand
met zekerheid vast te stellen is, maar geschat wordt op basis van de door het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) gemaakte inschattingen over de draaiuren in die jaren.
Deze leden vragen hoe de regering verdere zekerheid gaat bieden dat de verplichte
reductiedoelstellingen uit het Urgenda-vonnis alsnog gehaald gaan worden. Hieruit
volgt namelijk ook dat het jaar 2021 duidelijk minder CO2-reductie zal opleveren, gezien de verwachte lage brutomarges voor de kolencentrales.
De gevolgen van de coronacrisis spelen hier een duidelijke rol in. Deze leden vragen
hoe de regering gaat voorkomen dat in absolute zin de productie van elektriciteit
uit kolen zal toenemen als de economie weer herstelt na de coronacrisis. Deze leden
lezen dat de regering mede hierom heeft besloten om de maatregel te beperken tot de
jaren 2021–2024, maar vragen hoe de regering het investeringsperspectief voor na 2024
duidelijk gaat sturen richting hernieuwbare energie. Is de regering bereid om een
structurele emissiereductie te garanderen voor de emissies uit elektriciteitsproductie
van kolen, aangezien de Minister van Economische Zaken en Klimaat in zijn brief van
24 april 20202 aan de Kamer aangaf dat een adaptieve strategie niet ten koste mag gaan van het structurele
karakter van het Urgenda-vonnis? De regering stelt dat het voor de hand ligt de reductie
in de jaren na 2020 structureel minimaal op het niveau van 2020 te houden. Het onderhavige
wetsvoorstel houdt het ook op dat niveau. Deelt de regering de zorg van bovengenoemde
leden dat de zorgplicht die volgt uit het Urgenda-vonnis elk jaar een hoger percentage
vraagt in de jaren na 2020? Hoe verwacht de regering aan deze zorgplicht te gaan voldoen?
Via de wettelijke beperking is het aantal draaiuren in de jaren 2021 tot en met 2024
beperkt. Daarmee wordt voorkomen dat een aantrekkende economie resulteert in een hogere
CO2-uitstoot. De verwachting is dat het aandeel hernieuwbare energie en de CO2-prijs richting 2030 steeds verder stijgt waardoor de kolencentrales minder ingezet
worden. Vanaf 2030 geldt het verbod op kolen. Na 2024 is de verwachting dat door overige
beleidsmaatregelen, waaronder die uit het Klimaatakkoord, de reductie hoger is dan
25%.
8.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het doel van het wetsvoorstel is om tijdelijk
(van 2021 tot 2024) de uitstoot van CO2 door kolencentrales zodanig te reduceren dat de totale CO2-uitstoot in de jaren na 2020 minimaal 25 procent minder bedraagt dan in 1990. Dit
voorstel volgt hiermee het Urgenda-vonnis. De reden is dat het PBL heeft berekend
dat de Staat in de jaren 2021, 2022 en 2023 zonder aanvullend beleid niet aan het
Urgenda-vonnis zal kunnen voldoen. Deze leden merken op dat, terwijl de CO2-uitstoot structureel naar beneden moet, de begrenzing van de CO2-uitstoot van de kolencentrales tijdelijk is. Dit betekent dat in 2025 drie van de
vier kolencentrales weer volledig in productie gaan. Deze leden menen dat het zeer
onwenselijk is dat in 2025 drie kolencentrales weer volledig in productie gaan. Het
voorstel van deze leden is om onmiddellijk alle kolencentrales te sluiten. Hoeveel
CO2-uitstoot zal er worden vermeden wanneer alle kolencentrales in Nederland vanaf 2021
gesloten worden en welk deel van de CO2-reductieopgave representeert dit?
Met dit wetsvoorstel wordt voor de jaren 2021 tot en met 2024 een productiebeperking
opgelegd, de centrales worden niet gesloten. De met dit wetsvoorstel voorgestelde
productiebeperking zorgt voor een jaarlijkse reductie van ongeveer 3 tot 4 Mton CO2 in de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024, op basis van de door PBL gemaakt inschattingen
over de draaiuren in die jaren. Het jaar 2021 zal volgens die ramingen duidelijk minder
CO2-reductie opleveren gezien de verwachte lage brutomarges voor de kolencentrales. Daar
staat tegenover dat de centrales zonder de maatregel volgens de ramingen van het PBL
ook veel minder zouden draaien. Daarbij geldt dat, wanneer het wetsvoorstel na 1 januari
2021 tot wet wordt verheven en in werking treedt, de productiebeperking voor het jaar
2021 slechts van toepassing is op het resterende aantal dagen van het desbetreffende
jaar, vanaf het moment van inwerkingtreding.
Wanneer de drie nieuwste kolencentrales worden gesloten resulteert dit naar verwachting
in een netto jaarlijkse reductie van ongeveer 8 Mton, afhankelijk van het aantal draaiuren
en de mate van overname door Nederlandse gascentrales ten opzichte van import. Deze
reductie vindt met de huidige wet verbod op kolen sowieso plaats in 2030.
9.
De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat in de Urgenda-kwestie geen rekening
is gehouden met de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie en met de Europese
Green Deal die ook gevolgen zal hebben voor de prijsvorming in het Europese Emissiehandelssysteem
(EU ETS) en de Nederlandse CO2-emissies. Verder zal de in het Urgenda-vonnis gevraagde reductie van de CO2-emissie van 25 procent in 2020 ongeveer gehaald worden vanwege het milde winterweer
en de coronacrisis. Deze leden horen graag waarom dit niet voldoende zou zijn om recht
te doen aan het Urgenda-vonnis.
De KEV2020, die met de Klimaatnota aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 609), geeft de meest recente inschatting van de CO2-uitstoot in 2020 en de jaren erna. Daaruit blijkt dat er nog onzekerheid is of het
kabinet wel of niet 25% emissiereductie realiseert. Bepalende externe factoren zijn
het effect van Covid19, weersinvloeden en de ontwikkeling van gas- en energieprijzen.
Het kabinet vindt het van belang om inzet te plegen om – gezien de forse onzekerheidsbandbreedte
over de emissies de komende jaren – te laten zien dat het alles op alles zet om ook
de komende jaren de emissiereductie met 25% terug te brengen ten opzichte van 1990,
voortvloeiend uit het Urgenda-vonnis.
10.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat naar verwachting het netto effect van
de voorgestelde maatregel is op de Europese CO2-emissie.
De productiebeperking zal naar verwachting grotendeels worden opgevangen door gascentrales
in Nederland en deels door elektriciteit uit het buitenland, bestaand uit verschillende
elektriciteitsbronnen. Afhankelijk van de precieze mix aan elektriciteitsbronnen heeft
dit een op dit moment moeilijk in te schatten effect op de Europese CO2-emissies.
2.2 Maatregelen kolencentrales
11.
De leden van de D66-fractie onderkennen dat een transitie gaande is bij kolencentrales
naar het bij- en meestoken van biomassa waarbij de subsidie Aanvragen Stimulering
Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) wordt verleend. Deze leden vragen
hoe deze overheidssubsidie zich verhoudt tot de nadeelcompensatie. Hoe wordt oversubsidiëring voorkomen? Deze leden horen graag hoe er bij het toekennen van de nadeelcompensatie
wordt geborgd dat dit vooral personeel helpt met het vinden van nieuw werk en minder
naar het overdadig afkopen van ondernemersrisico’s gaat.
De nadeelcompensatie in het kader van de tijdelijke productiebeperking vergoedt het
financieel nadeel dat wordt geleden als gevolg van de maatregel. Onderdeel hiervan
is het verschil in de inkomsten die een centrale kan genereren met het bij- en meestoken
van biomassa in de situatie met de maatregel en de situatie zonder de maatregel. De
biomassa inkomsten zijn onder andere afhankelijk van de SDE+-subsidie, waardoor gemiste
SDE+-subsidie inkomsten onderdeel zijn van de berekening van de nadeelcompensatie.
Overcompensatie wordt voorkomen door een deskundig, onafhankelijke, adviseur te betrekken
bij de bepaling van het nadeel.
Onderdeel van de nadeelcompensatie zijn de additionele kosten rondom personeel die
gemaakt moeten worden als gevolg van de maatregel. Het is echter de verwachting dat
de tijdelijke productiebeperking geen personele gevolgen heeft voor de kolencentrales.
Er is dan geen noodzaak personeel naar nieuw werk te helpen.
3. Doel en inhoud van het wetsvoorstel
12.
De leden van de CDA-fractie constateren dat op verzoek een vergoeding zal worden toegekend
indien de met het onderhavige wetsvoorstel opgelegde productiebeperking voor een exploitant
schade veroorzaakt die niet voor zijn rekening behoort te blijven. Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen, onder meer met het oog op de rechtszekerheid van de getroffen
exploitanten, regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding van de schade.
Deze leden vragen de regering om duidelijk te maken wat naar verwachting de hoogte
van deze vergoeding zal zijn en welke regels zij voornemens is om te stellen met betrekking
tot de vergoeding van de schade. Op welke termijn zullen deze regels bekend worden
gemaakt? Tevens vragen deze leden hoe goed vast zal worden gesteld of er al dan niet
een vergoeding dient te worden toegekend. Hoe wordt bepaald of eventuele schade een
gevolg is van de productiebeperking en niet voor rekening van de exploitant behoort
te blijven?
De hoogte van de nadeelcompensatie is op dit moment nog niet bekend. Deze zal op basis
van een advies van een onafhankelijke deskundige adviseur worden vastgesteld Er zal
daartoe een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden vastgesteld waarin de methodiek
van het bepalen van het nadeel wordt vastgelegd. Deze AMvB is thans in voorbereiding
en zal zodra de Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel en de tekst van
het wetsvoorstel vast staat aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden
aangeboden voor advies.
Het uitgangspunt van de AMvB zal zijn dat nadeelcompensatie alleen wordt geboden voor
het nadeel wat direct het gevolg is van de productiebeperking en niet onderdeel is
van het reguliere ondernemersrisico van de exploitant. Voor de bepaling van de hoogte
zal advies worden ingeroepen van een deskundige adviseur.
13.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat er in de periode tussen 2024 en 2030
zal gebeuren met de capaciteit van de kolencentrales. Op dit moment is dit onduidelijk.
Ook de Afdeling Advisering van de Raad van State had vragen over dit punt. Deze leden
zien graag in het wetsvoorstel dat de capaciteitsbeperking richting 2030 toeneemt
en de totale CO2-uitstoot dus afneemt. Dan is het beleid voorspelbaar en effectief. Is de regering
hiertoe bereid?
De tijdelijke beperking van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie ziet
op een periode van 2021 tot en met 2024. Naar aanleiding van opmerkingen van de Afdeling
advisering van de Raad van State is ook het jaar 2024 in het wetsvoorstel betrokken.
In de periode daarna geldt deze beperking niet, omdat naar verwachting in de periode
daarna geen aanvullende maatregelen nodig zijn bovenop de reeds aangekondigde maatregelen
en het ingezette beleid. Een verdere capaciteitsbeperking na 2024 is daarmee een zeer
forse ingreep in de bedrijfsvoering van de exploitanten van een kolencentrale, zonder
dat hiervoor een noodzaak is.
14.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat een forsere capaciteitsbeperking
ook beter in lijn is met het Urgenda-vonnis. Het Urgenda-vonnis heeft immers betrekking
op de algehele zorgplicht van de Staat. Een reductiepercentage van 25 procent na 2020
is daarmee niet genoeg. Daarmee doet de regering volgens deze leden niet genoeg om
de klimaatcrisis te voorkomen. Dat is niet alleen in zijn algemeenheid te betreuren,
maar maakt het klimaatbeleid van de regering wellicht ook juridisch onhoudbaar. Deelt
de regering deze zorgen?
Ik deel deze zorgen niet vanwege een aantal redenen.
Zo heeft het kabinet in de Klimaatnota (Kamerstuk 32 813, nr. 609), in reactie op de KEV2020, aangegeven vastbesloten te zijn om het in de Klimaatwet
vastgelegde streefdoel van -49% in 2030 te halen, zoals ook in het Regeerakkoord is
opgenomen. Dat is niet veranderd. Het komende jaar blijft het van groot belang volop
te blijven inzetten op datgene waarop het kabinet, en alle betrokken partijen, de
grootste invloed kunnen uitoefenen: het uitvoeren van de gemaakte afspraken.
Daarnaast heeft de Europese Raad recent, conform de ambitie uit het Regeerakkoord,
samen met de Europese Commissie en het Europees Parlement besloten om de Europese
klimaatdoelstelling op te hogen naar 55% CO2-reductie in 2030. De exacte gevolgen van de Europese Green Deal zijn op dit moment
nog onduidelijk – dat is o.a. afhankelijk van de onderliggende wet- en regelgeving
waarvan de voorstellen en effectbeoordelingen in juni 2021 worden verwacht. Maar vast
staat dat de ophoging van de Europese ambitie naar 55% reductie in 2030 consequenties
heeft voor het nationale klimaatbeleid van Nederland.
Om hierop voorbereid te zijn heeft het kabinet reeds voor de zomer naar aanleiding
van de Green Deal een onafhankelijke ambtelijke studiegroep opdracht gegeven om voorstellen
te doen voor beleidsopties voor extra CO₂-reductie ten behoeve van de volgende kabinetsperiode.
De verwachting is dat de Studiegroep het rapport op zeer korte termijn zal afronden,
waarna het ook aan de Kamer zal worden aangeboden.
15.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen bovendien waarom een forsere productiebeperking
van 25 procent volgens de regering niet mogelijk is. Volgens experts is dit namelijk
goed mogelijk, ook omdat dit in het verleden al is gebeurd en kolencentrales uit-
en aangeschakeld kunnen worden. Dit levert 1 Megaton (Mton) extra CO2-reductie op. Is de regering bereid een productiebeperking van 25 procent in te voeren?
Ik heb het percentage op 35% moeten vaststellen. Een lager percentage blijkt in ieder
geval bij één centrale technisch niet mogelijk, omdat restproducten dan niet in de
centrale kunnen worden verbrand overeenkomstig daartoe voor de centrale bestaande
verplichtingen. Met inachtneming van deze beperkingen blijf ik in overleg met de kolencentrales
om te bezien of een verdergaande productiebeperking toch tot de mogelijkheden behoort.
16.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat de exploitanten
van kolencentrales onnodig gecompenseerd worden. Dit is het geval wanneer de capaciteitsbeperking
in feite al plaats zou vinden. Dit is niet ondenkbaar gezien het ingezette klimaatbeleid,
de toenemende prijs van de EU ETS, de verhoging van het klimaatdoel van de Europese
Unie naar 55 procent, enzovoorts. Kunnen er voorwaarden worden gesteld aan de berekeningsmethode
van de compensatie en kan een onafhankelijke partij hierover om advies worden gevraagd?
Zo kan voorkomen worden dat belastinggeld wordt verspild, zo menen deze leden. Waarom
wordt überhaupt voor nadeelcompensatie gekozen? Is dit juridisch wel noodzakelijk?
En wordt de oversubsidiëring van biomassa wel meegenomen in het bepalen van de nadeelcompensatie?
Deze oversubsidiëring is veroorzaakt omdat bij het bepalen van de onrendabele top
van de bijstook van biomassa ook de afschrijftermijn van kolencentrales is meegenomen,
maar die gehanteerde afschrijftermijn blijkt veel te hoog. Graag ontvangen deze leden
een reactie op deze oversubsidiëring.
De berekeningsmethode van de nadeelcompensatie gaat uit van recente forwardprijzen
die de brutomarge reflecteren, en daarmee de verwachte productie, voor de periode
2021 tot en met 2024. Als gevolg hiervan zitten in deze forwardprijzen al de effecten
van het ingezette klimaatbeleid en toekomstverwachtingen hieromtrent. Deze methode
wordt door verschillende (onafhankelijke) adviseurs ondersteund.
Het wetsvoorstel beperkt de verdiencapaciteit van de exploitanten van kolencentrales
op een wijze die niet voorzienbaar was, waardoor het niet tot het normale bedrijfsrisico
behoort. Met het oog op de «fair balance» tussen het algemeen belang dat gediend wordt
met het wetsvoorstel en de belangen van de exploitanten die worden geraakt door de
inmenging in hun eigendomsrecht, is in het wetsvoorstel een bepaling opgenomen dat
op verzoek een vergoeding zal worden toegekend.
De nadeelcompensatie in het kader van de tijdelijke productiebeperking is een vergoeding
van het financiële nadeel dat wordt geleden als gevolg van de maatregel. Onderdeel
hiervan is het verschil in de inkomsten die een centrale kan genereren met het bij-
en meestoken van biomassa in de situatie met de maatregel en de situatie zonder de
maatregel. De verstrekte SDE+-subsidiebeschikking en de naar verwachting daaruit voorkomende
inkomsten worden meegenomen in de bepaling van de hoogte van de nadeelcompensatie.
Dit is ook de beschikking waarvan de exploitanten uitgaan bij het bepalen van hun
bedrijfsvoering. Impliciete en indirecte aanpassingen in de hoogte van de uit te keren
subsidie via de route van het bepalen van de nadeelcompensatie acht ik onwenselijk,
ook omdat de nadeelcompensatie slechts een deel van de verwachte SDE+-subsidie-inkomsten
vergoedt (alleen het deel dat als gevolg van de maatregel niet wordt ontvangen).
17.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat volgens de regering de alternatieve
optie van volledige sluiting van alle kolencentrales per direct leveringsproblemen
zou veroorzaken. Zij vragen of de regering heeft overwogen om over te gaan tot volledige
sluiting van een of twee centrales, in plaats van allemaal. Zo nee, is de regering,
gezien de bijzondere economische omstandigheden waarin Nederland zich op dit moment
bevindt met de bijbehorende daling in vraag naar energie, alsnog bereid extra sluitingen
te onderzoeken en overwegen?
Het kabinet heeft gekozen voor een productiebeperking omdat bij enkel sluiting zonder
productiebeperking van één of twee centrales de capaciteit overgenomen zou kunnen
worden door de overgebleven centrales. Daarbij bewerkstelligt de productiebeperking
met meer zekerheid een bepaalde CO2-reductie. Gecombineerd met de eventuele vrijwillige sluiting resulteert dit in een
zo groot mogelijk CO2-effect en doet het kabinet bij de kolencentrales alles wat mogelijk is, rekening
houdend met leveringszekerheid en technische (on)mogelijkheden van de centrales.
18.
De leden de ChristenUnie-fractie lezen dat de emissies afkomstig van de toepassing
van biomassa buiten deze reductiedoelstelling wordt gehouden. Het advies «Biomassa
in balans» van de sociaaleconomische Raad (SER) adviseert om te rekenen met echte
CO2-winst en te sturen op het zo lang mogelijk vasthouden van koolstof. De SER stelt
ook dat beleid op het gebied van de toepassing van biomassa voor elektriciteitsproductie
gericht moet zijn op afbouw. Ziet de regering de mogelijkheid om dit advies te combineren
met de voorgestelde reductiedoelstelling door ook de emissies uit de toepassing van
biomassa mee te rekenen?
Op grond van internationale afspraken met het IPCC en op grond van de Richtlijn hernieuwbare
energie van de EU tellen deze emissies niet mee in de uitstoot. Het zou dan ook niet
stroken met deze afspraken om deze emissies mee te tellen.
19.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het volledig of tijdelijk sluiten van
alle kolencentrales niet als optie wordt gezien door de regering, omdat dit per direct
problemen oplevert met leveringszekerheid en het Nederland importafhankelijk maakt.
Deze leden merken op dat een recente studie van CE Delft3 concludeert dat de sluiting van drie van de vier kolencentrales in 2020 geen problemen
oplevert voor de leveringszekerheid. Er zullen kosten gekoppeld zijn aan het eerder
sluiten van kolencentrales, maar een bijkomend voordeel is dat de SDE+ subsidie voor
biomassa komt te vervallen. Dit leidt tot een besparing van de gedisconteerd 1,2 miljard
euro in 2020 en de jaren daarna, aldus CE Delft. Deze leden willen weten hoeveel elektriciteit
Nederland momenteel importeert en hoeveel er geïmporteerd zal worden bij reductie
van de productie van kolencentrales, zoals deze nu voorligt en hoeveel er in Nederland
door andere elektriciteitsproducenten zal worden geproduceerd in het huidige voorstel.
Hoeveel meer groene elektriciteit zal er moeten worden geïmporteerd bij het onmiddellijk
sluiten van alle kolencentrales en wat is hierop het grondbezwaar? Zal de regering
een virtual power purchase aangaan om te garanderen dat Nederland van 2021 tot 2024
groene stroom ontvangt uit het buitenland? Zo ja, voor hoeveel jaar gaat de regering
een dergelijk aankoop aan en hoe wordt gegarandeerd dat de garantie van oorsprong
(GVO) niet meegerekend wordt in het land van herkomst?
Volgens het PBL is het invoersaldo van elektriciteit 3 PJ in 2019 (KEV 2020). Nederland
maakt onderdeel uit van de Noordwest Europese markt waarbij de mate van invoer en
uitvoer afhankelijk is van verscheidene factoren zoals de ontwikkeling van gas, kolen
en CO2-prijzen. Het is op voorhand niet eenduidig te stellen welke productiebronnen en import
de capaciteitsbeperking van kolencentrales zal vervangen. De productiebeperking zal
naar verwachting grotendeels worden opgevangen door gascentrales in Nederland en deels
door elektriciteit uit het buitenland, bestaand uit verschillende elektriciteitsbronnen.
Het kabinet is niet voornemens om voor de mogelijke toename van import GVO’s aan te
schaffen.
20.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het verhogen van de minimum CO2-prijs daarnaast geen optie zou zijn, omdat het niet alleen de kolencentrales raakt,
maar ook alle andere elektriciteitsproducenten. Deze leden vinden het onbegrijpelijk
dat het verhogen van de minimum CO2-prijs niet als deel van de oplossing wordt gezien. De opgave om CO2-uitstoot te reduceren is onevenredig hoog. Een hogere CO2-prijs kan op meerdere vlakken soelaas bieden, zo menen deze leden. Heeft de regering
een hogere CO2-prijs meegenomen als onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel naast de CO2-prijs als een op zichzelf staande oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe draagt
een hogere CO2-prijs bij aan CO2-reductie wanneer het voorliggende wetsvoorstel ten uitvoering wordt gebracht? Ook
het extra stimuleren van de bijstook van biomassa wordt niet gezien als oplossing,
omdat het op korte termijn technisch niet mogelijk is. Deze leden willen weten of
er al plannen zijn om extra bijstook te zijner tijd te stimuleren. Zo ja, hoe is dat
verantwoord, aangezien onderzoek heeft aangetoond dat biomassa meer CO2-uitstoot dan kolen? Ondertussen merken deze leden op dat centrales, zoals Rheinisch-Westfälisches
Elektrizitätswerk (RWE) in Eemshaven, in de startblokken staan om meer biomassa bij
te stoken. Hoeveel petajoule (PJ) biomassa wordt er momenteel bijgestookt? Hoeveel
centrales hebben een vergunning aangevraagd om meer biomassa te mogen bijstoken en
om hoeveel meer PJ en ton houtige biomassa gaat het? Is het mogelijk om een nieuwe
subsidie voor 100 procent verbranding van biomassa aan te vragen wanneer de oude subsidie
voor bijstook is verlopen? Klopt het dat wanneer huidige kolencentrales meer biomassa
bijstoken ze naar verhouding hun begrenzing van de CO2-uitstoot van de kolencentrales minder hoeven te reduceren, omdat grote centrales
meer CO2-reductie moeten bewerkstelligen? Zo ja, stimuleert dit wetsvoorstel indirect de bijstook
van meer biomassa en hoe acht de regering dit wenselijk gezien de huidige maatschappelijke
discussie en de onwenselijkheid van het verbranden van bomen voor het klimaat en de
biodiversiteit?
Het kabinet heeft ervoor gekozen een forse CO2-reductie te realiseren door de komende jaren de elektriciteitsproductie met kolen
substantieel terug te dringen. De minimum CO2-prijs bij elektriciteitsproductie heeft effect op alle elektriciteitsbedrijven met
CO2-uitstoot en niet slechts de kolencentrales. Een forse verhoging van de CO2-minimumprijs om reductie bij de kolencentrales te realiseren heeft daarmee ook direct
impact op bijvoorbeeld Nederlandse gascentrales, die dan ook hun productie fors zouden
verminderen met risico’s in het kader van leveringszekerheid als gevolg. Hiernaast
zal dit leiden tot hogere Europese CO2-uitstoot wanneer de productie wordt overgenomen door meer vervuilende productieparken
uit het buitenland.
De totale hoeveelheid SDE+ subsidiebeschikkingen voor bij- en meestook in kolencentrales
zijn, zoals afgesproken in het energieakkoord, gemaximeerd op 25PJ. In het regeerakkoord
is opgenomen dat de subsidiëring van bijstook van biomassa in kolengestookte elektriciteitscentrales
na 2024 wordt stopgezet. Om die reden is in 2018 de subsidie voor de categorie bij-
en meestook van biomassa in centrales niet meer opengesteld in de SDE+-regeling. Bestaande
subsidiebeschikkingen worden evenwel gelet op rechtszekerheid in stand gelaten, zodat
op grond van deze beschikkingen de subsidie voor bij- en meestook van biomassa ook
na 2024 kan doorlopen.
In onderstaande tabel is per centrale weergegeven hoeveel van het totale opgestelde
vermogen de centrales maximaal gesubsidieerd biomassa kunnen bij- en meestoken.
Kolencentrale
Opgesteld vermogen (MW)
Maximale bij- en meestook biomassa gesubsidieerd door SDE+
Riverstone
750
11%
Uniper
1.070
25%
RWE Eemshaven
1.600
15%
RWE Amercentrale
643
75%
RWE heeft voor de Eemshavencentrale een vergunningaanvraag gedaan bij het bevoegd
gezag om 30% biomassa bij te stoken ten opzichte van de huidige 15%. Van andere centrales
is op dit moment niet bekend dat zij een verruiming van de huidige ruimte om biomassa
bij te stoken hebben aangevraagd. Pas na goedkeuring van een nieuwe vergunning kan
overgegaan worden tot het meer bijstoken van biomassa.
Productie uit biomassa telt niet mee voor de voorgestelde productiebeperking voor
kolen. De centrales kunnen in de praktijk dus meer elektriciteit produceren dan de
voorgestelde productiebeperking, als dit met biomassa (of andere alternatieven) wordt
opgewekt. Dit wetsvoorstel beperkt de elektriciteitsopwekking met behulp van kolen
tot 35%, maar laat een andere aanwending van de productie-installaties onverlet.
21.
De leden van de PvdD-fractie merken ook op dat het afschaffen van de vrijstelling
op de kolenbelasting volgens de regering geen optie is omdat deze onvoldoende sturend
is. Deze leden vragen waarom deze vrijstelling überhaupt nog bestaat aangezien het
een fossiele brandstof subsidie is, die in 2020 al afgeschaft had moeten worden. Kan
aangegeven worden hoeveel belastingvoordeel de kolencentrales met de vrijstelling
op de kolenbelasting genieten en hoeveel belastinginkomsten de Staat misloopt? Waarom
acht de regering het in stand houden van deze vrijstelling nog acceptabel? Beaamt
de regering dat deze fiscale maatregel een verstoring van de elektriciteitsmarkt bewerkstelligt?
Zo ja, wanneer wordt de vrijstelling afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2016 kent Nederland opnieuw een vrijstelling in de kolenbelasting voor kolen
die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit. De herintroductie van deze
vrijstelling was onderdeel van de afspraken uit het Energieakkoord en hing samen met
de afspraak om vijf kolencentrales uit de jaren 80 te sluiten. De budgettaire derving
bedraagt momenteel circa € 90 mln. per jaar (exclusief gedragseffecten).
Voor de uitfasering van kolencentrales heeft het kabinet er voor gekozen om per 2030
het gebruik van kolen bij elektriciteitsopwekking in een productie-installatie wettelijk
te verbieden (Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie). Met de ruime overgangsperiode
tot 2030 is er volgens het kabinet sprake van een zogenaamde fair balance, waardoor
het kabinet deze ruime overgangstermijn voldoende acht en geen aanvullende nadeelcompensatie
is geboden. Het afschaffen van de vrijstelling in de kolenbelasting zonder compensatie
verhoogt de kosten voor kolencentrales en doorkruist hiermee de overgangstermijn voor
het verbod op gebruik van kolen bij elektriciteitsopwekking.
Om op korte termijn de benodigde CO2-reductie te behalen kiest het kabinet onder andere voor een tijdelijke wettelijke
productiebeperking (met nadeelcompensatie).
4. Effecten van de voorgestelde maatregel
4.1 Leveringszekerheid
22.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze ervoor wordt gezorgd dat er ondanks
de productiebeperking voldoende stroom beschikbaar blijft op alle momenten. Deze leden
vragen hoe in dit kader wordt omgegaan met het gebruik van biomassa gezien de uitfasering
van de subsidie hiervan. Zij vragen welk alternatief er voorzien is voor de lange
termijn. Voorts vragen deze leden of er voldoende regelbare elektriciteit is als de
productie van kolencentrales wordt gestopt. Deze leden vragen of het importeren van
stroom uit het buitenland een van de opties is en vragen of deze stroom schoner is
dan die uit de kolencentrales.
TenneT brengt jaarlijks een monitor uit van de leveringszekerheid van elektriciteit.
In de monitor wordt geanalyseerd of het aanbod kan voldoen aan de vraag. Verschillende
technologieën dragen bij aan het bijeen brengen van vraag en aanbod: elektriciteit
geproduceerd met behulp van wind en zon, verschillende vormen van regelbaar vermogen
waaronder gascentrales en kernenergie, import van elektriciteit, opslag en vraagrespons.
Ook de veranderingen in de vraag als gevolg van elektrificatie van verschillende vormen
van eindverbruik worden in de monitoring meegenomen. Van belang is of deze mix onze
leveringszekerheid blijft garanderen, ook in een elektriciteitssysteem dat steeds
meer CO2-vrij wordt. Per 2030 is de inzet van kolen voor de productie van elektriciteit verboden.
Volgens de meest recente monitor is de leveringszekerheid ook dan op orde. De ontwikkeling
van de leveringszekerheid van elektriciteit en van het productiepark, de vraagrespons
en de ontwikkeling van opslag, blijf ik nauwlettend in de gaten houden.
Import uit het buitenland resulteert in minder Nederlandse CO2-uitstoot, maar kan tot hogere Europese CO2-uitstoot leiden wanneer buitenlandse kolencentrales daardoor meer gaan produceren.
De Nederlandse kolencentrales zijn efficiënter en dus schoner dan kolencentrales in
bijvoorbeeld Duitsland.
23.
De leden van de CDA-fractie merken op dat, omdat het in het voorliggend wetsvoorstel
gaat om een tijdelijke productiebeperking, de centrales beschikbaar blijven voor piekvraagmomenten
en de leveringszekerheid van elektriciteit is gewaarborgd. Deze leden vragen de regering
om verder te verduidelijken hoeveel bandbreedte er is op het gebied van leveringszekerheid.
Op welk moment zou de leveringszekerheid wel in gevaar kunnen komen en bij welk percentage
van productiebeperking ligt dat moment?
Bij het vervroegd sluiten van alle kolencentrales zou rekening gehouden moeten worden
met negatieve effecten op leveringszekerheid. Op basis van de analyses door TenneT
is de verwachting dat uitbedrijfname van de nieuwe kolencentrales per direct leidt
tot een versterkte importafhankelijkheid van het Nederlandse systeem. De importafhankelijkheid,
die zonder het buiten werking stellen van de koleneenheden op de middellange termijn
(2025–2030) zou optreden, zou dan vervroegd optreden. Hierdoor is er ook, per direct,
sprake van leveringszekerheidsrisico’s die worden veroorzaakt door de vele onzekerheden
op de Europese elektriciteitsmarkt en beleidskeuzes in ons omringende landen. Deze
kunnen uitmonden in minder geïnstalleerd conventioneel thermisch productievermogen
elders in Europa dan nu wordt verwacht. Vanaf 2022–2025 is er naar verwachting dan
een reëel risico voor de leveringszekerheid, hierdoor is het vervroegd uit de markt
halen van een groot deel van de capaciteit niet verstandig.
24.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat netbeheerder TenneT heeft onderzocht
dat ook bij sluiting van alle centrales de norm voor leveringszekerheid niet overschreden
wordt. Daarbij vragen deze leden of het klopt dat TenneT concludeert dat bij sluiting
van alle kolencentrales, Nederland eerder afhankelijk wordt van import, maar daar
niet in absolute zin meer afhankelijk van wordt. Daarnaast rept TenneT van sluiting
van alle centrales in het rapport «Adequacy Analysis»4, maar dat is niet hetzelfde als de sluiting van enkele centrales. Deze leden horen
daarom graag of ook in beeld is wat de gevolgen hiervan zijn.
De norm voor leveringszekerheid wordt niet overschreden doordat de tekorten die optreden
opgevangen kunnen worden door meer import. Bij vervroegde sluiting van alle kolencentrales
wordt Nederland eerder en voor significant meer uren afhankelijk van import.
Wanneer enkele centrales sluiten in plaats van de huidig voorgestelde productiebeperking,
kunnen de «overgebleven centrales» de capaciteit (en dus de CO2-uitstoot) van de andere gesloten centrales overnemen. Dat kan bij een productiebeperking
die voor alle centrales geldt niet. Daarom acht ik het sluiten van enkele centrales
minder wenselijk.
25.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat TenneT beargumenteert dat sluiting van
alle kolencentrales leidt tot meer importafhankelijkheid. Is de regering het met deze
leden eens dat meer importafhankelijkheid niet gelijk staat aan minder leveringszekerheid?
Wat zijn de gevolgen voor de leveringszekerheid van het sluiten van een aantal kolencentrales,
maar niet alle?
Graag verwijs ik de leden van de GroenLinks-fractie naar mijn antwoord hiervoor op
een vraag van gelijke strekking van de leden van de CDA-fractie en D66-fractie.
26.
De leden van de SP-fractie vinden het zeer teleurstellend dat de regering niet kiest
voor het sluiten van alle centrales per 2022. Waarom kiest het «groenste kabinet ooit»
niet duidelijk voor het klimaat? Inmiddels is wel bekend dat sluiting leidt tot een
grote besparing op de CO2-uitstoot. Daarom vragen deze leden wat er precies nodig zou zijn om zonder de kolencentrales
aan leveringszekerheid te voldoen. Is daar onderzoek naar gedaan? Welke maatregelen
zouden daarvoor genomen moeten worden en binnen welk termijn? Welke beperkende factoren
zijn er? Hoeveel subsidie ontvangen de kolencentrales in totaal? Deze leden vragen
de regering waarom er niet voor wordt gekozen dit geld juist in te zetten om sneller
over te schakelen naar duurzame energiebronnen. Zij vragen tevens waarom er in het
voorliggende wetsvoorstel is gekozen voor een periode tot 2024. Hoe ziet de regering
de periode na 2024 voor zich? Hoe wordt er in die periode aan het Urgenda-doel voldaan?
Er is gekozen om de kolenmaatregel in te zetten tot 2025 omdat verwacht wordt dat
na 2024 andere beleidsmaatregelen, waaronder de maatregelen die onderdeel vormen van
het Klimaatakkoord, er naar verwachting voor zullen zorgen dat de reductie in die
jaren hoger is dan 25%.
Graag verwijs ik de leden van de SP-fractie naar mijn antwoord op een vraag van gelijke
strekking over de leveringszekerheid van de leden van de CDA-fractie.
De elektriciteitsmarkt kent een lange aanloop tot de bouw van nieuwe capaciteit. Het
bouwen van vervangende capaciteit van een vergelijkbare omvang, kan niet in één jaar
gerealiseerd worden. Wanneer bijvoorbeeld deze capaciteit door wind op zee vervangen
wordt, betekent dit dat er eerst extra gebieden voor windenergie moeten worden aangewezen
en dan voorbereidingen als netaansluitingen, kavelbesluiten en tenders kunnen plaatsvinden.
Dit duurt bij elkaar om en nabij 8 of 9 jaar. Het is daarom belangrijk dat de afgelopen
jaren al sterk is ingezet op duurzame energie, zodat wanneer het verbod op kolen in
2030 ingaat er voldoende capaciteit is om aan de leveringszekerheid te kunnen voldoen.
Naast leveringszekerheid is het ook vanwege juridische redenen niet verstandig de
kolencentrales eerder te sluiten. In het kader van de wet Verbod op kolen zoals deze
inwerking is getreden in december 2019, is de kolencentrales een overgangsperiode
geboden tot eind 2024, dan wel eind 2029. Het kabinet acht deze overgangsperiode vanuit
het oogpunt van een fair balance in de zin van artikel 1 EP EVRM noodzakelijk, omdat
in deze periode de eigenaren van de centrales hun investeringen grotendeels kunnen
terugverdienen en hen meer dan voldoende tijd wordt geboden om de kolencentrale geschikt
te maken voor elektriciteitsproductie met andere brandstoffen dan kolen.
De totale hoeveelheid SDE+ subsidiebeschikkingen voor bij- en meestook van biomassa
in kolencentrales zijn, zoals afgesproken in het energieakkoord, gemaximeerd op 25PJ.
Dit laat zich vertalen in percentages van het opgestelde vermogen van de kolencentrales.
In onderstaande tabel is per centrale weergegeven hoeveel van het totale opgestelde
vermogen de centrales maximaal gesubsidieerd biomassa kunnen bij- en meestoken.
Kolencentrale
Opgesteld vermogen (MW)
Maximale bij- en meestook biomassa gesubsidieerd door SDE+
Maximale kasuitgaven
(subsidieverplichting in miljoenen euro’s)
Riverstone
750
11%
296
Uniper
1.070
25%
630
RWE Eemshaven
1.600
15%
930
RWE Amercentrale
643
75%
1.852
Vanwege het beperkte aantal producenten in deze categorie wordt vanwege concurrentiegevoeligheid
terughoudend omgegaan met het verstrekken van informatie over aan daadwerkelijke productie
gerelateerde informatie (zoals uiteindelijke subsidie uitgaven).
Bestaande subsidiebeschikkingen worden evenwel gelet op de rechtszekerheid in stand
gelaten, zodat de reeds afgegeven subsidiebeschikkingen ook na 2024 kunnen doorlopen
en volledig kunnen worden benut door de centrales in de aan hen gegunde overgangsperiode.
27.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering uit een studie van TenneT
naar de impact op leveringszekerheid van het vervroegd uit bedrijf nemen van kolencentrales
heeft geconcludeerd dat dit per direct leveringszekerheidsproblemen met zich mee zou
brengen. Klopt het dat deze studie echter ook concludeert dat bij sluiting van alle
centrales de norm voor leveringszekerheid niet overschreden zou worden? De regering
verbindt de verwachte leveringszekerheidsproblemen met het eerder afhankelijk maken
van import. Klopt het dat de studie van TenneT slechts concludeert dat de afhankelijkheid
van import eerder plaats zou vinden? Met andere woorden: klopt het dat op langere
termijn deze afhankelijkheid zich alsnog zou voordoen? Op basis waarvan concludeert
de regering dan dat deze eerdere afhankelijkheid extra leveringszekerheidsproblemen
zou meebrengen in vergelijking met een iets latere importafhankelijkheid?
Graag verwijs ik de leden van de ChristenUnie-fractie naar mijn antwoord hiervoor
op een vraag van gelijke strekking van de leden van de CDA-fractie en D66-fractie.
28.
De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor een rapport van CE Delft over
elektrificatie in relatie tot het vraagprofiel in 2030.5 De onderzoekers constateren dat in 2030 24–27 Gigawatt (GW) aan regelbaar vermogen
aanwezig zal moeten zijn om te kunnen voldoen aan de elektriciteitsvraag. Deze leden
ontvangen graag een reactie op die analyse. Blijft het mogelijk om in 2030 met de
volledige afbouw van het gebruik van kolen bij de elektriciteitsproductie richting
2030 en de maatregelen uit het Klimaatakkoord in alle omstandigheden aan de elektriciteitsvraag
te kunnen voldoen?
Graag verwijs ik de leden van de SGP-fractie naar mijn antwoord hiervoor op een vraag
van gelijke strekking van de leden van de VVD-fractie.
4.2 Gevolgen voor burgers en bedrijven
29.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het gevolg van dit wetsvoorstel is voor de
energierekening. Deze leden lezen dat de prijs marginaal zal stijgen, maar zij zouden
graag een meer precieze omschrijving willen. Op welke wijze kunnen de kosten voor
consumenten zo laag mogelijk worden gehouden?
De elektriciteitsmarkt werkt op basis van marginale kosten; goedkopere elektriciteit
komt eerder aan bod dan duurdere elektriciteit. Afhankelijk van vraag en aanbod op
een bepaald moment wordt de elektriciteitsprijs bepaald. Normaliter is elektriciteit
uit kolen goedkoper dan elektriciteit uit gas. Elektriciteit uit gas wordt daardoor
alleen gebruikt als de vraag hoog genoeg is. Door de productie van elektriciteit uit
kolen te beperken, zal de vraag naar elektriciteit uit andere bronnen, zoals gas,
kunnen stijgen. Wanneer deze vraag wordt opgevangen door elektriciteit uit gas, kan
het zijn dat de elektriciteitsprijs marginaal stijgt. Op dit moment is de gasprijs
echter bijzonder laag, waardoor elektriciteit uit gas niet duurder is dan elektriciteit
uit kolen en deze situatie zich niet voordoet.
30.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel naar verwachting niet of nauwelijks
gevolgen zal hebben voor de werkgelegenheid bij de kolencentrales. Deze leden achten
het van belang dat gevolgen voor de werkgelegenheid zoveel mogelijk worden beperkt
en vragen de regering daarom om te verduidelijken waarop deze verwachting gebaseerd
is en wat er concreet wordt bedoeld met dat er «niet of nauwelijks» gevolgen zullen
zijn voor de werkgelegenheid. Betekent dit dat er mogelijk wel arbeidsplaatsen in
gevaar komen? Zo ja, op welke wijze wordt getracht om dit te voorkomen dan wel de
gevolgen hiervan te verzachten?
De leden van de CDA-fractie lezen tevens dat als gevolg van deze maatregel de elektriciteitsprijs
marginaal kan stijgen. Zij vragen de regering om duidelijk te maken wat hier bedoeld
wordt met «marginaal» en wat de verwachte stijging van de elektriciteitsprijs zal
zijn in de jaren waarin de productiebeperking van kracht is.
Graag verwijs ik de leden van de CDA-fractie naar mijn antwoord hiervoor op een vraag
van gelijke strekking van de leden van de SP-fractie en van de VVD-fractie.
31.
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel naar verwachting niet of nauwelijks
invloed heeft op de personele inzet. Deze leden vragen toch, indien er wel sprake
is van (negatieve) effecten op de personele inzet, hoe de regering zich in overleg
met sociale partners inzet voor een sociaal passende afhandeling.
Graag verwijs ik de leden van de D66-fractie naar mijn antwoord hiervoor op een vraag
van gelijke strekking van de leden van de CDA-fractie.
32.
De leden van de SP-fractie vragen wat de stand van zaken is bij het kopen van de (kapotte)
centrale van Riverstone. Hoeveel wordt er betaald? Hoe staat het met de uitvoering
van de aangenomen motie Beckerman?6 Welke goede oplossing is er voor het personeel van de Onyxcentrale? Is er al een
concreet plan voor alle werknemers, ook in de keten? Zo ja, hoe ziet dat plan er uit?
Hoe staat dit plan in verhouding tot het Westhaven Arrangement? Is ook hier geld beschikbaar
gesteld voor scholing en van-werk-naar-werktrajecten door het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid? Is er geld beschikbaar gesteld voor de nadeelcompensatie
van mensen die hun baan kwijt zijn geraakt, of een baan met een lager inkomen accepteren?
Zo nee, wanneer is dat plan er wel?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de financiële schade
die door elektriciteitsproducenten geleden wordt en waarvoor mogelijk een vergoeding
toegekend moet worden.
Naar aanleiding van de call for proposals is er één voorstel ingediend om tegen een
subsidie vrijwillig het gebruik van kolen te beëindigen. Er is dus geen sprake van
het kopen van een centrale door de Staat. Deze call for proposals staat los van het
wetsvoorstel waarbij de kolencentrales worden beperkt in hun elektriciteitsproductie
met behulp van kolen. Ik heb in de call for proposals een aantal minimumeisen gesteld
waaraan het voorstel moet voldoen, waaronder adequate ondersteuning voor werknemers
en een vaststelling dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun door de Europese
Commissie. Op dit moment wordt getoetst of het voorstel aan de gestelde minimumeisen
wordt voldaan.
Aan het verkrijgen van subsidie wordt als voorwaarde gesteld dat voor de werknemers
van de centrale voorzien wordt in begeleiding van werk naar werk en in een financiële
tegemoetkoming voor een eventueel lager inkomen. Over de invulling hiervan in een
sociaal plan, vindt overleg plaats tussen de centrale en de vakorganisaties, c.q.
de OR.
Indirect werkgelegenheidsverlies als gevolg van de mogelijke sluiting van de centrale
bij partijen in de keten wordt in kaart gebracht. Ook voor deze werknemers zal, vanuit
de overheid, een voorziening worden getroffen voor adequate ondersteuning. Over de
precieze invulling daarvan vindt momenteel nog overleg plaats met de betrokken bedrijven
en met de vakbeweging. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om deze groep
werknemers gebruik te laten maken van de intensieve ondersteuning en begeleiding naar
nieuw werk die aangeboden wordt door de regionale mobiliteitsteams, bestaande uit
sociale partners, UWV en gemeenten.
5. Verhouding met Europese regelgeving
33.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de
notificatie van het wetsvoorstel bij de Europese Commissie.
De leden van de D66-fractie vragen wat de verwachte impact is van het recente besluit
van de Europese Raad, samen met de Europese Commissie en het Europees Parlement, om
de Europese klimaatdoelstelling op te hogen naar 55 procent CO2-reductie in 2030. Deze leden zien nu al dat de ETS-prijs is gestegen naar ruim 30
euro en vragen daarom welke invloed deze hoge prijs heeft voor de businesscase van
de Nederlandse kolencentrales en hoeverre deze stijgende ETS-prijs is meegenomen in
de vormgeving van de nadeelcompensatie.
De notificatie van het technische voorschrift is verricht op 15 januari 2021. De notificatie
in het kader van de Richtlijn industriële emissies is momenteel in voorbereiding.
De exacte gevolgen van de Europese Green Deal zijn op dit moment nog onduidelijk.
Dat is o.a. afhankelijk van de onderliggende wet- en regelgeving waarvan de voorstellen
en effectbeoordelingen in juni 2021 worden verwacht. Maar vast staat dat de ophoging
van de Europese ambitie naar 55% reductie in 2030 consequenties heeft voor het nationale
klimaatbeleid van Nederland.
Het kabinet heeft reeds voor de zomer naar aanleiding van de Green Deal een onafhankelijke
ambtelijke studiegroep opdracht gegeven om voorstellen te doen voor beleidsopties
voor extra CO₂-reductie ten behoeve van de volgende kabinetsperiode. De verwachting
is dat de Studiegroep het rapport op zeer korte termijn zal afronden, waarna het ook
aan de Kamer zal worden aangeboden.
Een hogere ETS-prijs zal, bij gelijkblijvende prijzen voor kolen en elektriciteit,
zorgen dat de bruto marge van een kolencentrale omlaag gaat. Omdat bij de methodiek
van het bepalen van de nadeelcompensatie recente forwardprijzen voor de periode 2021–2024
worden gebruikt, wordt de stijging van de ETS-prijs meegenomen in de bepaling van
de hoogte van de nadeelcompensatie.
34.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat er
precies met de Europese Commissie is besproken. Is er ook overleg gevoerd over het
feit dat deze wet mogelijk goedkeuring nodig heeft als een capaciteitsmechanisme in
het kader van de Elektriciteitsmarktverordening 2019/943 en de betreffende Europese
staatssteunkaders? Verordening 2019/943 vereist onder andere dat capaciteitsindieners
via een transparante, niet-discriminerende en concurrerende procedure dienen te worden
geselecteerd.
In het kader van staatssteun is contact gelegd met de Europese Commissie over de vergoedingen
voor schade als gevolg van de met het onderhavige wetsvoorstel opgelegde productiebeperking.
Dit gelet op de beschikking van de Europese Commissie inzake de nadeelcompensatie
voor de Hemwegcentrale voor beëindiging van het gebruik van kolen (besluit C(2020)
final 2998, betreffende staatssteunmaatregel SA.54537 (2020/NN)). Er vindt een constructieve
dialoog met de Europese Commissie plaats over de vraag of er bij de vergoedingen op
grond van het wetsvoorstel volgens de Europese Commissie sprake is van staatssteun
en, voor zover zij meent dat dit het geval is, over de verenigbaarheid van de maatregel
met de interne markt. Er is geen overleg gevoerd met de Europese Commissie over goedkeuring
van het wetsvoorstel als capaciteitsmechanisme in de zin van Verordening (EU) 2019/943
van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt
voor elektriciteit. Een dergelijk capaciteitsmechanisme betreft een tijdelijke maatregel
waarmee wordt beoogd door nieuwe productiecapaciteit het noodzakelijke niveau van
elektriciteitsvoorziening te bereiken. Daar is hier geen sprake van omdat het wetsvoorstel
geen betrekking heeft op de toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening maar juist
op de beperking van de productiecapaciteit om de CO2-uitstoot te verminderen.
35.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering kiest voor nadeelcompensatie.
Zij vragen waarom de regering hiervoor heeft gekozen. Deze leden maken zich zorgen
over de door enkele bedrijven al genoemde investeringsarbitrage van de Energy Charter
Treaty (ECT), welke gebruik maakt van de controversiële rekenmethode «discounted cash
flow». Waarom heeft de regering niet gekozen voor compensatie op basis van Europees
recht in plaats van het mogelijk maken van arbitrage?
In tegenstelling tot de Wet verbod kolen bij elektriciteitsproductie, gaat het hier
om een tijdelijke productiebeperking. Voor deze maatregel geldt dat er nadeelcompensatie
geboden wordt aan de exploitanten. Deze nadeelcompensatie is in lijn met Europees
recht en volgt uit de verplichting om nadeel als gevolg van rechtmatig overheidshandelen
te vergoeden. Voor het vaststellen van het geleden nadeel wordt gebruik gemaakt van
de meest zuivere berekeningsmethode. Bij de sluiting van de Hemweg-centrale was er
ook sprake van nadeelcompensatie en is ook de «discounted cash flow» methode gehanteerd
om het inkomensnadeel te bepalen. De hoogte en methode van die nadeelcompensatie is
getoetst door de Europese Commissie. Het bepalen van inkomensnadeel met behulp van
de discounted cash flow methode is algemeen geaccepteerd en ik zal bij het bepalen
van het inkomensnadeel voor de exploitanten deze methodiek ook hanteren. Tegen de
vaststelling van de hoogte en of de methodiek van de nadeelcompensatie kunnen de exploitanten
volgens de reguliere en al bestaande juridische mogelijkheden beroep indienen bij
nationale en internationale gerechtshoven.
36.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens of de regering mogelijkheden ziet
om eerdere oversubsidiëring op de bijstook van biomassa, aangezien destijds door Energieonderzoek
Centrum Nederland (ECN) onterecht is uitgegaan van de kostprijs van een nieuwe kolencentrale,
en hierdoor SDE+- en RWE-subsidie over afgeschreven kapitaal is ontvangen, mee te
wegen in een eventueel besluit over nadeelcompensatie.
Graag verwijs ik de leden van de ChristenUnie-fractie naar mijn antwoord hiervoor
op een vraag van gelijke strekking van de leden van de GroenLinks-fractie.
6. Verhouding met EVRM en ECT
6.1 Artikel 1 EP EVRM
37.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat ook de mogelijkheid tot het vergoeden van
de schade als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel voor kolencentrales eigenlijk
een fossiele brandstof subsidie is. Klopt het dat de centrales een compensatie ontvangen
voor de elektriciteitsproductie die zij hadden kunnen realiseren zonder een CO2-bovengrens? Zo ja, is het mogelijk dat de nadeelcompensatie een marktverstorend effect
heeft en dat hiermee sprake is van een fossiele brandstofsubsidie, bijvoorbeeld wanneer
kolencentrales elektriciteit in piekuren produceren tegen een lagere vergoeding dan
hun marginale kostprijs en/of om een mogelijke sluiting van de centrale te voorkomen
wegens slechte marktomstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat deze verstoring
voorkomen worden? Is er überhaupt wel een schadevergoeding nodig, aangezien de capaciteit
van de kolencentrales naar alle waarschijnlijkheid door normale marktwerking al verminderd
zou zijn? Is de regering bereid om een marktanalyse en een maatschappelijke en ecologische
kosten-batenanalyse te maken van een business as usual scenario, het voorliggende
scenario, en een scenario met tijdelijke en volledige stillegging?
Het bieden van nadeelcompensatie is in lijn met Europees recht en volgt uit de verplichting
om nadeel als gevolg van rechtmatig overheidshandelen te vergoeden. De vergoeding
voor het inkomensnadeel is het verschil tussen de verwachte inkomsten met de maatregel
en zonder de maatregel. Uitgangspunt is dat de exploitanten door deze compensatie
in financieel dezelfde situatie worden geplaatst als zonder de maatregel, waardoor
er geen sprake is van een subsidie. De methodiek die wordt gehanteerd gaat uit van
recente marktprijzen en -inzichten, waardoor er geen vergoeding plaatsvindt voor capaciteit
die door normale markwerking al verminderd is.
De vrije capaciteit die de centrales onder de CO2-bovengrens hebben, kunnen zij naar eigen inzicht benutten en hieraan worden geen
eisen gesteld. In het algemeen zal een exploitant de capaciteit van een centrale inzetten
op een manier die het meest winstgevend is, en daarmee proberen maximale productie
op piekuren te draaien. De verstrekte nadeelcompensatie verandert dit principe niet.
Ingrijpen in de kolensector is de enige optie om op korte termijn significante CO2-reductie te realiseren om aan het Urgenda-vonnis te voldoen. De voorgestelde maatregelen
zijn daarin het maximaal haalbare. Technisch kan de productiebeperking niet lager
dan 35% worden gesteld, vanuit het kader van leveringszekerheid kan niet meer dan
één centrale worden gesloten. Ik acht het daarom niet nodig om een aanvullende marktanalyse
en maatschappelijke en ecologische kosten en baten analyse te maken van diverse scenario’s,
omdat het voorliggende scenario het noodzakelijke en maximaal haalbare scenario is.
7. Handhaving
38.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de regering is op het feit dat
bedrijven zich niet aan hun belofte houden op hun energiebehoefte te bezuinigen. Wat
gaat de regering doen om de 112 grootverbruikers uit het convenant van de Meerjarenafspraken
energie-efficiëntie (MEE) alsnog tot de beoogde twee procent energiebesparing te dwingen?
Welke subsidies hebben deze bedrijven inmiddels ontvangen om ze te ondersteunen tot
verduurzaming? Is de regering bereid sancties in te voeren? Wat is de waarde van een
convenant als bedrijven zich er niet aan houden?
Er is geen directe link tussen de energiebesparingsconvenanten en het wetsvoorstel
productiebeperking kolen. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de resultaten van
het MEE-convenant (Kamerstuk 30 196, nr. 734). Ik heb hier aangegeven dat het convenant op verschillende doelen stuurt. Specifiek
voor procesefficiëntie is over 2019 1% bespaard. Het doel van het MEE was niet 2%
per jaar, maar de deelnemers hebben getekend voor 22 PJ (finaal) in 2020 en maakten
elke vier jaar plannen waarop ze vervolgens gemonitord werden. Ongeveer 75% van deze
22 PJ doelstelling is gerealiseerd en daarmee ligt het MEE-convenant voor dit specifieke
doel op koers. Wanneer gekeken wordt naar alle doelstellingen uit het convenant liggen
de bedrijven niet op koers. De verwachting is dat door corona de realisatie van de
resterende 25% van het procesefficiëntiedoel en de overige doelstellingen in het laatste
jaar (2020) moeilijk wordt. Het MEE-convenant is eind 2020 afgelopen en ik informeer
uw Kamer na de zomer 2021 over de definitieve monitoringsresultaten van het convenant.
Overigens was er geen subsidie-instrument gekoppeld aan het convenant, wel was voor
specifieke bedrijven deelname aan het convenant een voorwaarde voor teruggave energiebelasting
en de indirecte kostencompensatie ETS. In tegenstelling tot het Addendum op het MEE
(9 PJ) is er verder geen sanctiemechanisme afgesproken bij het reguliere MEE-convenant
dat liep vanaf 2010. RVO kan wel onder het reguliere MEE-convenant een voortgangsverklaring
onthouden wanneer er bij individuele bedrijven onvoldoende realisatie is van de door
het bedrijf geplande «zekere» maatregelen in het voorgaande jaar (dus in 2021 over
2020). Grootverbruikers van elektriciteit kunnen dan geen aanspraak maken op de belastingteruggaveregeling.
Het convenant had als waarde dat het kennisdeling bevorderde, dat de deelnemende bedrijven
extra aandacht voor het uitvoeren van energiebesparende maatregelen hadden en het
Rijk daarin inzicht verkreeg. Met het aflopen van het convenant vallen de deelnemende
ETS-bedrijven terug op de bestaande regelgeving zoals het ETS en de voorgenomen CO2-heffing. Ik verken momenteel naar aanleiding van de motie van Van der Lee (Kamerstuk
32 813, nr. 575) of er besparingspotentieel is dat ontsloten kan worden door een energiebesparingsplicht
of op een andere wijze.
39.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat reductie van de CO2-uitstoot in de meeste gevallen bepaald kan worden door deze te berekenen. Bijvoorbeeld
op basis van de hoeveelheden en kenmerken van de verbruikte brandstof of materialen.
Bedrijven kunnen hun emissies echter ook rechtstreeks meten in de schoorsteen. Deze
leden willen weten waarom beide methoden niet standaard toegepast worden en of de
regering bereid is om beide methodes te verplichten ter verificatie dat de CO2-uitstoot daadwerkelijk naar beneden gaat. Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Voor het bepalen van de CO2-uitstoot is per bron vastgelegd wat de geëigende en internationaal overeengekomen
methode is om de uitstoot met een grote betrouwbaarheid te bepalen. In bepaalde gevallen
is het vereist de uitstoot aan de schoorsteen te meten in andere gevallen kan de uitstoot
berekend worden. Wanneer de uitstoot betrouwbaar berekend kan worden is het niet nodig
deze alsnog te meten.
40.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat in geen van de stukken iets staat over
een evaluatie van het voorliggende voorstel, die aanleiding zou kunnen geven tot aanpassen
van het beleid. Wat is de tijdslijn voor evaluatie van het beleid en wat zijn de mogelijkheden
om dit voorstel te verhogen of aan te passen wanneer blijkt dat de gewenste CO2-reductie niet gehaald wordt? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de effectiviteit
en efficiëntie van dit beleid?
Op dit moment is de betreffende maatregel de enige optie om op korte termijn significante
CO2-reductie te realiseren en daarmee aan het Urgenda-vonnis te voldoen. De voorgestelde
maatregel is daarmee ook de meest effectieve en efficiënte maatregel om aan dit doel
te voldoen.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, is het in verband met de rechtszekerheid
van de bedrijven die geconfronteerd worden met de aanvullende maatregelen niet wenselijk
om de mate van productiebeperking tussentijds te wijzigen. Om die reden is er ook
geen aanleiding om de maatregel tussentijds te evalueren. Uiteraard wordt de CO2-reductie jaarlijks in kaart gebracht door het Planbureau voor de Leefomgeving in
de KEV.
Hoofdstuk II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel E
41.
De leden van de CDA-fractie merken op dat een overtreding van de productiebeperking
in 2024 niet kan worden gecompenseerd in 2025, omdat na 2024 geen maximum geldt. Zij
vragen de regering wat er met de teveel geproduceerde CO2 gebeurt indien de productiebeperking in 2024 toch wordt overtreden. Is de kans bijvoorbeeld
aanwezig dat deze CO2-productie in dat geval elders moet worden gecompenseerd?
Om te voorkomen dat overtredingen van de wettelijke productiebeperking geschieden
en op die manier te veel CO2 kan worden geproduceerd, is in het wetsvoorstel zorgvuldig aandacht besteed aan de
wijze waarop de maatregel kan worden gehandhaafd. In geval van overtreding van de
productiebeperking in het ene jaar, kan daarom de toegestane productie in het daarop
volgende jaar worden verminderd.
Om te ontmoedigen dat centrales in een bepaald jaar (bijvoorbeeld het laatste jaar)
meer produceren, waardoor de reductiedoelstelling in het gedrang zou komen, is naast
het verrekenen de mogelijkheid opgenomen om een bestuurlijke boete op te leggen.
Met een boete van ten hoogste 20% van de omzet en gelijktijdige verdere beperking
van de productie in een volgend jaar is er sprake van een voldoende prikkel tot naleving.
Bij de bepaling van de hoogte van de boete in het geval van niet-nakoming van de productiebeperking
wordt rekening gehouden met de aard en de omvang van de overschrijding van de productiebeperking,
de mogelijkheid om de overschrijding in het daarop volgende jaar te compenseren en
andere relevante omstandigheden, zoals herhaalde niet-naleving. Hierdoor wordt de
proportionaliteit gewaarborgd. Voor de toepassing van de bevoegdheid om een overschrijding
te corrigeren, alsmede de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen zal zodra
het wetsvoorstel tot wet is verheven een beleidsregel worden vastgesteld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, i.a. C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.