Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021) (Kamerstuk 35570-XVI-176)
2021D02048 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van 10 december
2020 van de Minister voor Medische Zorg betreffende het Ontwerpbesluit houdende vaststelling
van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Kamerstuk
35 570 XVI, nr. 176).
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Warenwetbesluit
attractie- en speeltoestellen 2021. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
Kan de Minister aangeven of er bij de vaststelling van het Warenwetbesluit attractie-
en speeltoestellen 2021 overleg is geweest met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW), gezien de invloed van het besluit op het bewegingsonderwijs en/of
lichamelijke opvoeding?
De Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) stelt een aanpassing
voor van artikel 1 en artikel 3 uit de algemene bepalingen. De NEN vraagt of de Minister
bereid is de omissie in de procedure te herstellen en in artikel 3 van de algemene
bepalingen op te nemen dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen en
toestellen voor het bewegingsonderwijs en/of lichamelijke opvoeding, bewegingstherapie,
et cetera. Ook vraagt de NEN of de Minister bereid is om samen met het werkveld en
in nauw overleg met de Minister van OCW tevens de tekst in artikel 1 hierop aan te
passen, waarbij de memorie van toelichting nog extra uitleg kan geven op de uitzonderingen
voor alle vormen van onderwijs (en therapieachtige vormen in het regulier en het speciaal
onderwijs). Hoe apprecieert de Minister dit voorstel?
Verschillende brancheorganisaties zijn van mening dat de tijdelijke toestellen, zoals
opblaasbare speeltoestellen en trampolineaccommodaties, qua beheer, installatie, toezicht
en verantwoordelijkheid/aansprakelijkheid veel meer overeenkomsten hebben met attracties
dan met speeltoestellen die een vaste en/of permanente plaatsing hebben. Hierdoor
zouden voor de reguliere speeltoestellen extra administratieve lasten ontstaan, zoals
het toevoegen van unieke toestelnummers en in het kader van de geldigheidsduur van
certificaten. Hoe beoordeelt de Minister deze uitspraak van brancheorganisaties?
Nederland kent verschillende keuringsinstanties die keuringen van speeltoestellen
verrichten. Er zijn in Nederland een vijftal aangewezen keuringsinstanties, drie daarvan
zijn gevestigd in Nederland, één in België en één in het Verenigd Koninkrijk. Met
de invoering van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 komt de status
van «juridisch gelijkwaardige certificaten» te vervallen. Kan de Minister aangeven
wat dit betekent voor certificaten die afgegeven zijn door keuringsinstanties die
niet aangewezen zijn door Nederland, maar die wel keuringen verrichten? Kan de Minister
tevens aangeven of dit besluit een extra handelsbelemmering en/of ongelijk Europees
speelveld vormt en administratieve lasten kan opleveren voor de leveranciers en producenten
van speeltoestellen?
Baskets, tafeltennistafels en doeltjes op de openbare sportvelden in de gemeentelijke
wijken of op recreatieparken zijn onder het huidige Warenwetbesluit attractie- en
speeltoestellen geen speeltoestellen. Hetzelfde geldt voor sporttoestellen die reeds
een eigen Europese norm hebben (Parcours/Freerunning, Calisthenics, Fitness, multifunctionele
sportvelden). Deze hebben al een eigen EN-normering. Met de definitie van sporttoestellen
in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 worden dit «speeltoestellen»
en dienen deze sporttoestellen volgens de EN-speelnorm (EN1176) te worden gecertificeerd.
Kan de Minister aangeven of sporttoestellen zoals hierboven aangegeven onder een EN1176
speelnorm kunnen worden gecertificeerd? Zo nee, hoe wordt dubbele certificeringslast
hier voorkomen?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat per ministeriële regeling nadere regels
of bepalingen kunnen worden gesteld aan attractie- en speeltoestellen, bijvoorbeeld
omtrent certificering en unieke nummering. Erkent de Minister dat dit bij leveranciers
en hun klanten veel onzekerheid kan opleveren? Hoe kan tegemoet gekomen worden aan
deze onzekerheden?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit houdende vaststelling
van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Warenwetbesluit
attractie- en speeltoestellen 2021).
Genoemde leden vinden het een goed plan een aantal speeltoestellen die zonder toezicht
worden gebruikt extra te beveiligen. Deze leden horen echter dat sporttoestellen die
met toezicht gebruikt moeten worden, zoals in gymzalen of sporthallen, niet uitgezonderd
worden van de regeling. Dit zou het werk van bijvoorbeeld gekwalificeerde vakleerkrachten
bewegingsonderwijs moeilijker maken. Kan nader toegelicht worden waarom hiervoor is
gekozen? Genoemde leden vragen of de Minister bereid is de omissie in de procedure
te herstellen en in artikel 3 van de algemene bepalingen op te nemen dat het besluit
niet van toepassing is op sporttoestellen en toestellen voor het bewegingsonderwijs/lichamelijke
opvoeding en bewegingstherapie. Ook vragen deze leden of de Minister bereid is om
samen met het werkveld en in nauw overleg met de Minister van OCW tevens de tekst
in artikel 1 hierop aan te passen, waarbij de memorie van toelichting nog extra uitleg
kan geven op de uitzonderingen voor alle vormen van onderwijs (en therapieachtige
vormen in het regulier en het speciaal onderwijs).
De leden van de SP-fractie hebben verder nog een aantal vragen. Zo hebben genoemde
leden gehoord dat op 15 oktober een rondetafelgesprek heeft plaatsgevonden tussen
ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de leden
van de normcommissie Sport, speeltoestellen en recreatieve voorzieningen van de NEN)1. Tijdens dit gesprek zijn door leden van marktpartijen een aantal zorgen geuit over
de herziening van het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (WAS).
De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat beloofd is dat de door de genoemde
normcommissie geuite zorgen door het Ministerie van VWS zijn meegenomen, alsmede dat
beloofd is de normcommissie uit te nodigen voor commentaar in de daartoe opgestelde
termijn. Genoemde leden hebben echter gehoord dat ondanks een mondelinge toezegging
van ambtenaren van het Ministerie van VWS om de normcommissie te consulteren, het
ministerie de normcommissie pas na het verstrijken van de termijn van het voorstel
van de herziene WAS om commentaar heeft verzocht. Ook zijn geuite zorgen van de normcommissie
niet meegenomen in de WAS. Dit leidt tot een onzorgvuldige procedure. Kan de Minister
uitleggen hoe dit is gelopen en toelichten of de procedure alsnog zorgvuldig zal worden
afgerond?
De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de leden van de genoemde normcommissie
zeer ontevreden zijn over de herziening van de WAS. Wat kan de Minister doen om hun
zorgen weg te nemen?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.