Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 638 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 15 januari 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen. 35 638
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
1.
Algemeen
1
2.
Deel IV van de Code
2
1. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Goedkeuring van het
voornemen tot opzegging van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand
gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47).
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Goedkeuring van het voornemen tot opzegging
van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code
inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47) en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Goedkeuring van het voornemen tot opzegging
van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code
inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47) en zijn hier kritisch over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Goedkeuring van het voornemen tot opzegging
van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code
inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47). Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met grote verbazing kennisgenomen van het opzeggen van deel IV van de Europese
code inzake sociale zekerheid.
2. Deel IV van de Code
De leden van de CDA-fractie vragen waarom alleen Nederland de Europese Code inzake sociale zekerheid heeft bekrachtigd.
Is de verwachting dat andere lidstaten dit nog wel gaan doen?
Kan de regering aangeven of en zo ja, welke andere lidstaten delen van het verdrag
hebben opgezegd en met welke reden?
Zijn er nog consequenties verbonden nu aan het feit dat Nederland destijds wel de
Europese Code heeft bekrachtigd voor de andere delen (hoewel Code verder niet in werking
is getreden)? Zijn er nu rechten aan te ontlenen door Nederlandse burgers?
De eerdergenoemde leden vragen of het opzeggen van deel IV nog gevolgen heeft voor
Nederland. Zo ja, welke consequenties heeft dit?
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een overzicht aan de Kamer te sturen
van alle verdragen die op dit moment van kracht zijn waar het Ministerie van SZW betrokken
bij is? Genoemde leden zouden hierbij eveneens graag een overzicht ontvangen waarbij
aangegeven wordt welke van deze verdragen (deels) in strijd zijn met de huidige Nederlandse
wet- en regelgeving, wat er voor nodig is om alsnog aan de ondertekende verdragen
te kunnen voldoen en/ of welke (delen van) verdragen er nog meer opgezegd kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan expliciteren om welke
fundamentele en omvangrijke wijzigingen van de Werkloosheidswet (WW) het gaat indien
deel IV van de Code niet zou worden opgezegd.
Aan welke orde van grootte moet gedacht worden als het gaat om een «substantiële stijging
van de WW-lasten»?
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat bij de ondertekening van de originele
Code als bij de herziene Code de referte-eis in Nederland al van toepassing was en
daarmee de WW in feite niet voldoet aan deel IV van de Code. Zo ja, waarom heeft Nederland
alsnog deze Code en de herziene versie ondertekend?
De leden van de D66-fractie vragen of een werkloosheidsuitkering met een lagere vervangingsratio van het loon
maar met een langere minimumduur wel zou voldoen aan de in het deel IV van de Code
geformuleerde voorwaarden. Zij vragen of de voorwaarde van tenminste 21 weken na een
arbeidsduur van een jaar specifiek is gekozen en of de Code de minimale duur relateert
aan de vervolguitkeringen in de sociale zekerheid, zoals in Nederland bijvoorbeeld
de IOW of de Participatiewet.
De leden van de D66-fractie vragen of er andere EU-landen zijn die niet aan deel IV
van de Code voldoen en daarom voornemens zijn om op te zeggen of al hebben opgezegd.
Zij vragen ook of in beeld kan worden gebracht bij de landen die wel voldoen, wat
de gemiddelde vervangingsratio is.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van toelichting waarin de regering aangeeft «Het
uitgangspunt is dat het Koninkrijk der Nederlanden verdragen waartoe het zich gebonden
heeft naleeft en de nationale wetgeving daarmee in overeenstemming wordt gebracht.»1 De Grondwet gaat nog verder, en stelt in artikel 94 dat Nederlandse wetgeving niet
van toepassing is, indien deze toepassing in strijd is met internationale verdragen
waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft.2 Het opzeggen van een internationaal verdrag in plaats van het aanpassen van nationale
wetgeving, in het geval van een botsing tussen de twee kan, in de woorden van de memorie
van toelichting, alleen gebeuren indien daar «goede redenen» voor zijn. In deze context,
achten de leden van de GroenLinks-fractie de door de regering geleverde onderbouwing
voor het opzeggen van deel IV van de Europese Code inzake sociale zekerheid onduidelijk.
Genoemde leden hebben daarom kritische vragen over dit wetsvoorstel.
Inzake de internationale afspraken. De preambule van de Europese Code inzake sociale
zekerheid benoemt het volgende «Recognising the desirability of harmonising social
charges in member countries».3 De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering dit principe blijkbaar
niet meer relevant acht wat betreft het recht op uitkering. Welke waarde hecht de
regering aan internationale standaarden op dit gebied? Heeft de regering de eventuele
reputatieschade, die Nederland als gevolg van het opzeggen van deel IV van de Europese
Code inzake sociale zekerheid zou kunnen oplopen, meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Inzake de 21 weken termijn. Artikel 24 van de Europese Code inzake sociale zekerheid
stelt dat bij werkeloosheid na een jaar werken de werkeloosheidsuitkering tenminste
21 weken dient te duren. Sinds welke wetswijziging uit welk jaar voldoet Nederland
niet meer aan deze norm? Zoals aangegeven in de memorie van toelichting, heeft men
in Nederland pas recht op een werkeloosheidsuitkering van 21 weken na vijf jaar werken,
oftewel een arbeidsverledeneis die vijf keer zo lang is als voorgeschreven wordt door
de Europese Code inzake sociale zekerheid. Hoe reflecteert de regering op de wenselijkheid
van deze aanzienlijke discrepantie? Waarom is in Nederland besloten van de 21 weken
termijn af te wijken? Hoe reflecteert de regering op deze afwijking in de context
van de coronacrisis, waarbij vooral onder jongeren, die per definitie een relatief
kort arbeidsverleden zullen hebben, de werkeloosheid toenam?4 De regering stelt in de memorie van toelichting over de 21 weken termijn dat «het
niet in het voornemen ligt het stelsel voor de toekomst alsnog op dit uitgangspunt
te gaan baseren».5 Het kan niet onopgemerkt blijven dat de regering dit wetsvoorstel ter behandeling
aan de Kamer voorlegt, slechts twee maanden voor de verkiezingen. Hoewel het ongetwijfeld
correct is dat de regering in de nog resterende tijd van haar ambtsperiode niet voornemens
is de 21 weken termijn als uitgangspunt te nemen voor de WW, vragen de genoemde leden
wel of de regering ook in acht heeft genomen dat een toekomstig kabinet hier wellicht
een andere visie op heeft. Hoe reflecteert de regering hierop? Genoemde leden vragen
tevens of Nederland het enige Europese land is dat voldoet aan de 21 weken termijn
uit deel IV van de Europese Code inzake sociale zekerheid. Zo ja, hoe oordeelt de
regering over de wenselijkheid hiervan? Zo nee, welke andere landen voldoen nog meer
niet aan deze afspraak?
Inzake de benodigde wijzigingen om de Nederlandse werkeloosheidswetgeving in overeenstemming
te brengen met deel IV van de Europese Code inzake sociale zekerheid. In de memorie
van toelichting stelt de regering dat het om de Werkloosheidwet in overeenstemming
te brengen met deel IV van de Europese Code inzake sociale zekerheid «fundamentele
en omvangrijke wijzigingen van de Werkloosheidswet"6 nodig zijn. Waarom is dit niet mogelijk binnen het huidige stelsel? Kan de regering
toelichten om welke wijzigingen het dan gaat? Gezien de benodigde wijzigingen stelt
de regering dat het «niet mogelijk is» de WW in overeenstemming te brengen met deel
IV van de Europese Code. Kan de regering dit toelichten? Wat maakt deze wijzigingen
een onmogelijkheid? Is de mogelijkheid om de WW in overeenstemming te brengen met
deel IV van de Europese Code inzake serieus verkend? Zo ja, op basis waarvan is geconcludeerd
dat deze wijzigingen een «onmogelijkheid» bevat? Kan dit inzichtelijk gemaakt worden
voor de Kamer? Indien een dergelijke verkenning niet heeft plaatsgevonden, zou de
regering kunnen toelichten waarom de mogelijkheid om de WW in overeenstemming te brengen
met deel IV van de Europese Code met zo een stelligheid wordt afgeserveerd door de
regering? De regering schrijft over een substantiële stijging in WW-lasten als Nederland
deel IV van de Europese Code zou implementeren. Kan de regering toelichten hoe groot
deze stijging zou zijn? Zijn in het berekenen van deze stijging ook eventueel afnemende
kostenposten meegenomen, zoals lagere bijstandsuitgaven? Zijn mogelijke hervormingen
van de WW verkend, waarbij men na 1 jaar werken wel recht heeft een werkeloosheidsuitkering
van 21 jaar, maar waarmee de WW uitgaven op andere manieren beperkt worden, door bijvoorbeeld
de maximale WW duur van 38 maanden te verkorten? Zo ja, wat zijn de bevindingen van
deze verkenning? Zo nee, waarom heeft een dergelijke verkenning niet plaatsgevonden,
alvorens voor te stellen deel IV van de Europese Code op te zeggen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Europese Code inzake sociale zekerheid van de Raad van Europa
normen stelt ter zake van het niveau van sociale zekerheid waaraan de contracterende
partijen dienen te voldoen. Beoogd wordt door middel van deze normen de sociale lasten
van de contracterende partijen te harmoniseren zodat voor de interstatelijke mededinging
een gelijk speelveld ontstaat (level playing field). Kan de regering uitleggen waarom
men dit uitgangspunt klaarblijkelijk niet meer relevant acht voor de voorwaarden voor
het recht op uitkering en de bescherming die de verzekerde ten minste moet worden
geboden, zowel wat betreft de hoogte als de duur van de uitkering minimumduur van
de Werkloosheidswet (WW)? Welke waarde hecht de regering aan internationale standaarden
op dit gebied?
Kan de regering toelichten waarom er ter motivatie tot opzegging van deel IV van de
Europese Code inzake sociale zekerheid een aanname gedaan wordt op het wetgevingsprerogatief
van komende kabinetten en de Kamer door te stellen dat «het niet in het voornemen
ligt het stelsel voor de toekomst alsnog op dit uitgangspunt te gaan baseren».
Onderschrijft de regering het uitgangspunt dat verdragen alleen in bijzondere omstandigheden
kunnen worden opgezegd? Zo ja, welke zwaarwegende argumenten kan de regering aanvoeren
voor de opzegging? De regering spreekt enkel van «goede redenen».
Een Europese Code brengt verplichtingen met zich mee. Het opzeggen van een deel van
de Code omdat het Nederlandse stelsel op dat punt nu niet voldoet aan de Code, met
de stellingname dat het niet in het voornemen ligt om het stelsel voor de toekomst
op dit punt aan te passen, kan afbreuk doen aan de waarde van dergelijke afspraken.
Heeft de regering rekening gehouden met deze gevolgen en de mogelijke effecten van
navolging door andere landen of reputatieschade overwogen?
Kan de regering toelichten waarom het van mening is dat aanpassing van de Nederlandse
werkloosheidswetgeving aan de maatstaven inzake uitkering bij werkloosheid van deel
IV van de Code nu en in de toekomst niet mogelijk is?
Kan de regering toelichten waarom zij juist nu, in het licht van de steeds luider
wordende roep om de minimale WW-duur van 3 naar 6 maanden te verlengen, voornemens
is deel IV van de Code op te zeggen?
Kan de regering bevestigen dat wanneer de minimale WW-duur na een half jaar werken
6 maanden wordt, Nederland dan wel voldoet aan de minimumnorm van 21 weken WW-duur
na 1 jaar werken?
De regering schrijft in de toelichting dat een fundamentele stelselwijziging nodig
is om de minimum WW-duur te verlengen naar 21 weken. Kan de regering toelichten waarom
dit niet mogelijk is binnen het huidige stelsel, gebaseerd op arbeidsverleden?
Het in overeenstemming brengen van de Nederlandse werkloosheidswetgeving met de Code
zou tot gevolg hebben dat de WW-lasten in Nederland substantieel stijgen, schrijft
de regering in de toelichting. Kan de regering de financiële consequenties hiervan
concretiseren?
Wat zijn de redenen waarom de regering nu vlak voor de verkiezingen over wil gaan
tot opzegging van dat gedeelte van de Europese Code terwijl er nog tot in 2022 de
tijd is om hierover te spreken?
Heeft de regering overwogen een eventuele opzegging van een deel van de Code over
te laten aan een nieuw kabinet? Zo ja, waarom heeft de regering daar niet voor gekozen?
Zo nee, wil de regering dit alsnog overwegen?
Sinds welke wetswijziging uit welk jaar voldoet de Nederlandse WW niet meer aan de
minimumnormen (tenminste 21 weken WW na één jaar werken), zoals vastgelegd in deel
IV van de Europese Code voor Sociale Zekerheid? Heeft de regering dit in zijn jaarlijkse
rapportage over de Code toen ook direct kenbaar gemaakt?
Kan de regering concreet aangeven hoe de minimum WW-duur in andere Europese landen
is geregeld die aangesloten zijn bij de Europese Code voor sociale zekerheid? Is Nederland
het enige Europese land dat niet voldoet aan de minimumduur van 21 weken na één jaar
werken uit de Code?
Het is voor de leden van de PvdA-fractie niet te begrijpen dat de regering juist op dit moment, in de coronacrisis, er voor
kiest om afstand te nemen van een code die voor internationale minimumnormen voor
de bescherming van werkenden zorgt. Om deze reden, maar ook op het feit dat juist
meer bescherming nodig is voor werkenden, roepen de leden van de PvdA-fractie de regering
op de opzegging van deel IV van de Europese code inzake sociale zekerheid in te trekken.
Naast deze oproep hebben de leden ook nog enkele vragen en opmerkingen.
Allereerst is het wat betreft de leden van de PvdA-fractie het onbegrijpelijk dat
over deze opzegging geen contact is geweest met sociale partners in de Stichting van
de Arbeid. Is de regering bereid om, als zij niet bereid is om dit voorstel per direct
in te trekken, dit voorstel eerst, zoals gebruikelijk, te overleggen met sociale partners?
Deelt de regering de mening dat juist over de duur en de hoogte van de WW sociale
partners een zeer belangrijk rol hebben? Hoe verhoudt daarom de positie van de regering
waarbij zij aan de ene kant de rol van sociale partners juist wil versterken bij werknemersverzekeringen,
maar aan de andere kant sociale partners niet consulteert bij een vergaand besluit
van het opzeggen van internationale minimumnormen?7 Deelt de regering mening dat dit tegenstrijdig met elkaar is?
Ook vragen deze leden of kan worden uitgelegd waarom het uitgangspunt, harmoniseren
van sociale lasten, blijkbaar niet meer relevant wordt geacht voor de voorwaarden
voor het recht op een uitkering en de bescherming die de verzekerde ten minste moet
worden geboden, zowel wat betreft de hoogte als de duur van de uitkering minimumduur
van de WW. Hecht de regering überhaupt waarde aan de internationale standaarden op
dit gebied? Zo ja, op welke hoogte? Deelt de regering de mening dat het opzeggen van
een deel van de Code, omdat het Nederlandse stelsel op dat punt nu niet voldoet aan
de Code, afbreuk doet aan de waarde van dergelijke afspraken? Heeft de regering rekening
gehouden met de gevolgen hiervan, zoals reputatieschade, en de mogelijke effecten
van navolging door andere landen? Kan de regering aangeven hoe de minimum WW-duur
in andere Europese landen is geregeld die aangesloten zijn bij de Europese Code voor
sociale zekerheid? Is Nederland het enige Europese land dat niet voldoet aan de minimumduur
van 21 weken na één jaar werken uit de Code? Zijn er meer landen die het verdrag hebben
opgezegd of voornemens zijn te doen? Heeft een opzegging mogelijk juridische consequenties
in het geval van een rechtsgang bij het Europese Hof (gelijkheidsbeginsel)?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een toelichting waarom, ter motivatie
tot opzegging van deel IV van de Europese Code inzake sociale zekerheid, de aanname
wordt gedaan op het wetgevingsprerogatief van komende kabinetten en de Kamer door
te stellen dat «het niet in het voornemen ligt het stelsel voor de toekomst alsnog
op dit uitgangspunt te gaan baseren». Deelt de regering het uitgangspunt dat verdragen
alleen in bijzondere omstandigheden kunnen worden opgezegd? Hoe verhoudt dit dan met
zoals in de memorie van toelichting genoemde «goede redenen»? Zo ja, welke zwaarwegende
argumenten voor bijzondere omstandigheden kan de regering aanvoeren voor de opzegging?
Verder vragen deze leden sinds welke wetswijziging uit welk jaar de Nederlandse WW
niet meer voldoet aan de minimumnormen (tenminste 21 weken WW na één jaar werken),
zoals vastgelegd in deel IV van de Europese Code voor Sociale Zekerheid. Heeft der
regering dit in zijn jaarlijkse rapportage over de Code toen ook direct kenbaar gemaakt?
Omdat de regering aangeeft niet bereid te zijn om nu en in de toekomst de werkloosheidswetgeving
aan te passen om zodoende wel aan te kunnen sluiten bij deel IV van de Code vragen
deze leden waarom dat nu of in de toekomst niet mogelijk zou zijn. Kan de regering
expliciteren welke fundamentele en omvangrijke wijzigingen van Werkloosheidswet nodig
zouden zijn om wel aan de Code te voldoen? Kan de regering verder ingaan waarom deze
wijzigingen niet mogelijk zouden zijn binnen het huidige stelsel, gebaseerd op arbeidsverleden?
Indien die fundamentele en omvangrijke wijzigingen worden gedaan wat zijn dan de «substantiële
stijging van de WW-lasten»?
Genoemde leden vragen de regering verder of het klopt dat wanneer de minimale WW-duur
na een half jaar werken 6 maanden wordt, Nederland dan wel voldoet aan de minimumnorm
van 21 weken WW-duur na 1 jaar werken. Kan de regering daarbij ook ingaan op de, zeker
in deze coronacrisis met de roep om de minimale WW-duur te verlengen, het vreemd is
om deel IV van de code op te zeggen?
Als laatste willen genoemde leden weten waarom nu vlak voor de verkiezingen over wordt
gegaan tot opzegging van dat gedeelte van de Europese Code terwijl er nog tot in 2022
de tijd is om hierover te spreken? Vanwaar deze haast? Heeft de regering overwogen
een eventuele opzegging van een deel van de Code over te laten aan een nieuw kabinet?
Zo ja, waarom heeft de regering daar niet voor gekozen? Zo nee, wil de regering dit
alsnog overwegen?
De ondervoorzitter van de commissie, Bosman
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Bosman, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.M. Sjerp, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.