Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over een aantal brieven met betrekking tot vergaderingen van de Eurogroep- en Ecofinraad
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1736
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 13 januari 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
                     aan de Minister van Financiën over een aantal brieven met betrekking tot vergaderingen
                     van de Eurogroep- en Ecofinraad.
                  
De vragen en de opmerkingen betreffen brieven over de geannoteerde agenda van de Eurogroep
                     op 18 en 19 januari 2021 (brief van 7 januari 2021), het verslag van de Eurogroep
                     en Ecofinraad van 30 november en 1 december 2020 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1730), de geactualiseerde Raadspositie Europese jaarbegroting 2021 en inzet voor de conciliatie
                     met het Europees parlement (Kamerstuk 21 501-03, nr. 152), het Rapport van de Autoriteit Consument en Markt over Big Techs in het betalingsverkeer
                     (Kamerstuk 27 863, nr. 91), de stand van zaken adviescommissie inzake vormgeving en werking van de Europese
                     Economie (brief van 25 november 2020), de herziening afspraken met DNB ten aanzien
                     van de ESM-deposito (Kamerstuk 32 013, nr. 241), de aanvulling op de geannoteerde agenda van de Eurogroep van 16 december 2020 (brief
                     van 11 december 2020), de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde
                     agenda van de Eurogroep op 16 december 2020 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1732) en het verslag van de videoconferentie van de Eurogroep van 16 december 2020 (Kamerstuk
                     21 501-07, nr.1735).
                  
De vragen en opmerkingen zijn op 8 januari 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
                  Bij brief van 12 januari 2021 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Buisman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden
                  van de fracties van de VVD, PVV, CDA, GroenLinks en SP inzake een aantal brieven met
                  betrekking tot vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad. Bij de volgorde van de
                  beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Raad en het Europees parlement eind
                     december 2020 een akkoord hebben bereikt over de verordening die de regels voor de
                     Recovery and Resilience Facility (RRF) vastlegt. Dit heeft volgens het kabinet niet
                     geleid tot aanpassing van onderdelen die voor Nederland bijzonder belangrijk waren.
                     De leden van de VVD-fractie zien bij de opsomming niet de hervormingen terug die Nederland
                     toch belangrijk vonden. Hoe is dat nu opgenomen?
Om aanspraak te kunnen maken op middelen uit de RRF moeten lidstaten plannen indienen
                  die bestaan uit zowel hervormingen als investeringsprojecten. Deze plannen moeten
                  onder meer voldoen aan de eis dat ze de landspecifieke uitdagingen van een lidstaat,
                  zoals vastgesteld in het kader van het Europees Semester, adresseren. De koppeling
                  van middelen voor publieke investeringen aan de voorwaarde dat structurele hervormingen
                  worden doorgevoerd, vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet ten aanzien
                  van de RRF. De onderhandelingen met het Europees parlement hebben op dit onderdeel
                  niet geleid tot aanpassingen.
               
De leden van de VVD-fractie willen weten welke landen er inmiddels (concept) RRF-plannen
                     hebben ingediend. En zij zouden graag een eerste, uitgebreide appreciatie van die
                     plannen ontvangen: is dat mogelijk, en zo nee, waarom niet en wanneer zou dit wel
                     kunnen?
Volgens informatie van de Europese Commissie hebben 11 lidstaten inmiddels op informele
                  basis een conceptplan ingediend. Deze conceptplannen zijn volgens de Commissie nog
                  verre van compleet. Dit past bij de huidige fase, waarin lidstaten in een dialoog
                  met de Commissie werken aan hun plannen. Het kabinet heeft geen toegang tot de conceptplannen
                  die zijn gedeeld met de Commissie. Plannen kunnen pas formeel worden ingediend vanaf
                  het moment waarop de RRF in werking treedt, naar verwachting in de loop van februari.
                  De RRF-verordening schrijft voor dat de Commissie plannen die formeel zijn ingediend,
                  zonder vertraging doorstuurt aan de Raad en het Europees parlement. Zodra dit is gebeurd,
                  zal het kabinet plannen doorgeleiden naar de Tweede Kamer. De Commissie heeft na formele
                  indiening van een herstelplan twee maanden de tijd om dit te beoordelen, aan de hand
                  van de criteria die zijn vastgelegd in de RRF-verordening. Deze beoordeling kan aanleiding
                  geven tot aanpassing van een herstelplan. Indien de Commissie tot een positieve beoordeling
                  komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. Het uitvoeringsbesluit
                  beschrijft onder meer de hervormingen en investeringsprojecten die een lidstaat zal
                  ondernemen, de financiële bijdrage waarop de lidstaat op grond van het herstelplan
                  aanspraak kan maken, en de mijlpalen en doelen die behaald moeten worden om recht
                  te hebben op uitbetaling van middelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid
                  over deze uitvoeringsbesluiten. Zodra de Commissie een voorstel doet voor dergelijke
                  uitvoeringsbesluiten, zal de Tweede Kamer hier steeds een kabinetsappreciatie van
                  ontvangen.
               
Hoe gaat de goedkeuring van de plannen plaatsvinden? Nederland vindt het vooral belangrijk
                     dat herstelplannen voldoende en ambitieuze structurele hervormingen bevatten. Hoe
                     zitten hervormingen in de plannen van de verschillende landen? In hoeverre is dit
                     voldoende? De leden van de VVD-fractie hebben in het kader van de «noodrem» aangegeven
                     dat Nederland zelfstandig en uitgebreid een oordeel moet kunnen vormen over de plannen.
                     Hoe wordt daar invulling aan gegeven? Hoe wordt de Kamer daarbij betrokken? In hoeverre
                     maken landen ook gebruik van het leningengedeelte van de RRF, en dus niet alleen van
                     het andere deel? Waarom is dit het geval?
De goedkeuring van plannen vindt plaats volgens de procedure die hierboven is beschreven.
                  Op grond van terugkoppelingen van de Commissie, ligt het zwaartepunt in de conceptplannen
                  die zij tot nu toe heeft ontvangen bij de publieke investeringscomponent. Dit zou
                  betekenen dat de plannen nog verbetering behoeven ten aanzien van de structurele hervormingen
                  teneinde te voldoen aan de eisen uit de RRF-verordening. Het kabinet houdt contact
                  met lidstaten en de Europese Commissie om zo vroeg mogelijk een zo goed mogelijk beeld
                  te krijgen van de conceptplannen, waaronder de hervormingscomponent. De toetsing en
                  bijsturing van plannen is in eerste instantie een taak van de Europese Commissie.
                  Zodra de Commissie haar beoordeling heeft afgerond en een voorstel doet voor een uitvoeringsbesluit,
                  zal de Kamer hiervan een kabinetsappreciatie ontvangen. Overigens heeft de term «noodrem»
                  in het kader van de RRF geen betrekking op de fase van goedkeuring van plannen, maar
                  op de fase van uitbetaling van middelen. Deze noodremprocedure werkt als volgt. De
                  Commissie beoordeelt of bij de uitvoering van het plan aan de mijlpalen en doelen
                  is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig om tot uitbetaling van een subsidie
                  uit de RRF over te kunnen gaan. Over een concept van deze beoordeling zal de Commissie
                  het Economisch en Financieel Comité (EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen
                  en moet daarbij streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Commissie
                  in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en
                  doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van
                  mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese
                  Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien
                  van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende
                  bereikt is. Zolang de volgende Europese Raad de kwestie niet uitputtend heeft besproken,
                  zal de Commissie geen besluit nemen over de beoordeling en uitbetaling.
               
Op dit moment heeft het kabinet geen beeld van de landen die ook gebruik willen maken
                  van het leningengedeelte van de RRF. Duidelijk is wel dat lidstaten zich vooral richten
                  op het opstellen van plannen voor het besteden van het subsidiedeel van de RRF. Het
                  staat lidstaten volgens de gemaakte afspraken vrij om in aanvulling daarop, dat wil
                  zeggen voor aanvullende investeringen en hervormingen, leningen aan te vragen.
               
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het proces en het tijdpad eruit ziet
                     voor de besluitvorming van het eigenmiddelenplafond.
Voor Nederland maakt het Eigenmiddelenbesluit (EMB) onderdeel uit van een totaalpakket
                  waarover in de Europese Raad van juli 2020 een akkoord is bereikt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575); het EMB, het Meerjarig Financieel Kader (MFK), de MFK-rechtsstaatverordening en
                  de verordening tot instelling van een Recovery and Resilience
                  facility (RRF-verordening). Op 11 december jl. heeft de Raad ingestemd met het EMB, het MFK
                  en de MFK-rechtsstaatverordening. Op 22 december jl. zijn ook de trilogen over de
                  RRF-verordening afgerond, naar tevredenheid van het kabinet. U ontvangt hierover nog
                  een separate brief. De relevante commissies van het Europees parlement stemden op
                  11 januari met een ruime meerderheid in met de overeengekomen RRF-verordening. Het
                  Europees parlement zal in de week van 8 februari a.s. formeel in plenaire zitting
                  stemmen. Tijdens een bespreking van het akkoord in Coreper op 22 december jl. gaven
                  alle lidstaten aan dat zij verwachten in te kunnen stemmen in de Raad.
               
Voordat het EMB in werking kan treden dient het door alle lidstaten, conform hun eigen
                  grondwettelijke bepalingen, goedgekeurd te worden. In Nederland verloopt deze goedkeuring
                  middels een regulier wetgevingstraject door het parlement. Daartoe ontvangt de Kamer
                  naar verwachting binnenkort een wetsvoorstel.
               
Het tijdspad voor de goedkeuring van het EMB in de overige lidstaten is onbekend.
                  Tijdens de gesprekken over het pakket hebben lidstaten herhaaldelijk hun wens en ambitie
                  uitgedrukt om het proces tot goedkeuring zo snel als mogelijk is af te ronden.
               
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er op 16 december 2020 een Mededeling over
                     een nieuw actieplan is gepresenteerd door de Europese Commissie over niet-presterende
                     leningen, ofwel non-performing loans (NPL’s), in de Europese Unie. Waarom is dit nieuwe
                     actieplan nodig, want de bankensector is volgens de Europese Commissie weerbaar? Hoe
                     is dit te rijmen met de conclusies en afspraken over de eerdere invoering van de Europees
                     Stabiliteitsmechanisme (ESM)-backstop waarbij sprake moest zijn van voldoende risico-reductie?
                     De Commissie verwacht dat NPL’s als gevolg van de uitbraak zullen toenemen, hoeveel
                     zullen de NPL’s naar verwachting toenemen?
De afgelopen jaren zijn grote stappen gezet in de afbouw van NPLs en het weerbaar
                  maken van de bankensector tegen een hernieuwde aanwas van NPLs. Het rapport van de
                  instellingen toonde dat het grootste deel van de Europese banken en landen de doelstellingen,
                  zoals die bij het akkoord over de gemeenschappelijke achtervang en het ESM uit december
                  2018 zijn geformuleerd van 5% bruto en 2,5% netto NPLs, ruimschoots hadden gehaald.1 Het valt echter niet uit te sluiten dat NPLs weer gaan oplopen, die zijn immers zeer
                  conjunctuurgevoelig.
               
Het is niet gemakkelijk een inschatting te maken van de verwachte toename aan NPLs
                  als gevolg van de COVID-19-pandemie. Dit hangt af van meerdere factoren, waaronder
                  de intensiteit van contactbeperkende maatregelen. Het is aannemelijk dat sectoren
                  (denk aan het toerisme) die hier harder door worden getroffen ook relatief meer NPLs
                  zullen zien. Landen die relatief sterk afhankelijk zijn van dergelijke sectoren zullen
                  naar verwachting een snellere toename van het aantal NPLs zien. Wel geldt dat lidstaten
                  verschillende maatregelen hebben genomen om effecten te mitigeren, waarvan de impact
                  nog niet exact duidelijk is.
               
Op dit moment zijn de meest recente data aangaande NPLs en steunmaatregelen op Europees
                  niveau uit juni 2020. Hieruit was nog geen stijging in de gemiddelde Europese NPL
                  waarde zichtbaar (2,8%). Dit is deels te verklaren door steunmaatregelen van de overheid
                  om kredietverlening op peil te houden. Op 30 juni 2020 was het totale volume aan leningen
                  onder moratoria EUR 871 miljard. Dit is 6% van de totale activa in de Europese bankensector.
                  Het totale volume aan activa dat is uitgegeven onder publieke staatsgaranties ligt
                  op EUR 181 miljard. Dit is 1,2% van de totale activa. De gevolgen van de steunmaatregelen
                  op NPLs moeten zichzelf nog uitwijzen. Het aantal leningen dat profiteert van COVID-19-maatregelen
                  zou het hoogst liggen in Cyprus, Portugal, en Griekenland. Toezichthouders monitoren
                  de ontwikkelingen en houden een vinger aan de pols. Ik zal uw Kamer in de loop van
                  dit jaar informeren over de stand van zaken rondom NPLs in de Europese Unie als gevolg
                  van de pandemie.
               
Ondanks dat de exacte impact nog niet duidelijk is heeft de Commissie deze mededeling
                  gepresenteerd omdat zij verwacht dat NPLs als gevolg van de COVID-19-uitbraak zullen
                  toenemen, en omdat een les van de vorige crisis was dat NPLs tijdig dienen te worden
                  aangepakt. Ik ben van mening dat het goed is dat de Commissie nu met een Mededeling
                  komt. De Commissie benadrukt in de Mededeling vooral nog uit het vorige actieplan
                  lopende voorstellen of eerdere ideeën die nog verdere uitwerking behoeven. In aanvulling
                  op bestaande maatregelen uit 2017, stelt de Commissie nog enkele gerichte maatregelen
                  voor om de opbouw van NPLs verder te kunnen mitigeren. Voldoende risico-reductie blijft
                  onverminderd belangrijk. Juist daarom acht ik het positief dat de Commissie de mogelijke
                  gevolgen van deze schok, die alle lidstaten treft, tijdig agendeert.
               
Wat bedoelt de Europese Commissie in deze mededeling met het belang van het versterken
                     van insolventieraamwerken en dat dit in de toekomst aanleiding kan zijn voor aanvullende
                     wetgevende of niet-wetgevende voorstellen? Wat vindt het kabinet daarvan?
In de voorstellen naar aanleiding van het NPL Actieplan van 2017 ging de Commissie
                  ook al in op het belang van het versterken van insolventieraamwerken.2 Volgens de Commissie is een groot deel van de leningen die NPL worden, gedekt door
                  onderpand. Banken en andere schuldeisers kunnen dit onderpand in nationale insolventieprocedures
                  uitwinnen. De vormgeving en werking van insolventieraamwerken loopt echter zeer uiteen.
                  In sommige lidstaten zijn die processen traag en onvoorspelbaar. Mede om die reden
                  heeft de Commissie een benchmarking exercitie uitgevoerd om verschillen tussen de
                  insolventieraamwerken in kaart te brengen. Deze bevindingen zullen de basis vormen
                  voor mogelijke vervolgstappen binnen het Kapitaalmarktunieplan.3 Als deel van het Kapitaalmarktunieplan zal de Commissie inzetten op harmonisering
                  van bepaalde aspecten van het faillissementsrecht. De vorm en uitwerking zal afhangen
                  van de publieke consultatie.4 Zoals eerder aangegeven in het BNC-fiche naar aanleiding van de Mededeling van de
                  Commissie voor een nieuwe kapitaalmarktunie, ziet het kabinet het belang van goed
                  werkende en voorspelbare insolventieprocedures, maar is het vooralsnog niet overtuigd
                  van de noodzaak tot harmonisatie van insolventieregimes door middel van een bindend
                  instrument. Insolventieprocedures kunnen ook verbeterd worden zonder het regelgevend
                  kader ingrijpend te wijzigen. Daarom gaf het kabinet in dat fiche aan terughoudend
                  te zijn. Het definitieve oordeel van het kabinet zal echter afhangen van de onderbouwing,
                  vorm en uitwerking van het uiteindelijke commissievoorstel.
               
De leden van de VVD vragen waarom er geen separaat BNC-fiche is opgesteld.
Ik heb ervoor gekozen de Kamer te informeren via de geannoteerde agenda omwille van
                  tijdige informatievoorziening. De mededeling staat geagendeerd op de aankomende Ecofinraad,
                  en op basis van de huidige informatie wordt er geen formeel vervolg gegeven aan deze
                  mededeling in daaropvolgende Ecofinraad vergaderingen. Het opstellen van een separaat
                  BNC-fiche had kunnen leiden tot verlate informatievoorziening van de Kamer. In dat
                  kader is ook goed om op te merken dat de mededeling weinig nieuwe voorstellen bevat.
               
Hoe kan het, zo vragen de leden van de VVD-fractie, dat de concept-raadsconclusies
                     en de aanbeveling van de Raad nog niet beschikbaar zijn? Er moet straks wel (schriftelijk)
                     besluitvorming plaats vinden? Hoe gaat de Tweede Kamer daar dan nog voor de schriftelijke
                     besluitvorming bij betrokken worden c.q. daarover geïnformeerd worden?
Op het moment van versturen van de geannoteerde agenda naar het parlement waren de
                  concept-Raadsconclusies en de aanbeveling van de Raad nog niet beschikbaar op het
                  Delegates Portal en kon daarom nog geen documentnummer worden opgenomen. De documenten worden voor
                  aanvang van de vergaderingen beschikbaar op het Delegates Portal, in de regel voor aanvang van het reguliere Algemeen Overleg Eurogroep/Ecofinraad.
                  Om de informatievoorziening te bespoedigen, wordt voortaan in de geannoteerde agenda
                  opgenomen onder welke titel het document in het Delegates Portal gevonden kan worden, zodat de Kamer voor aanvang van het Algemeen Overleg de documenten
                  kan inzien. In dit specifieke geval is op donderdag 7 januari jl. de geannoteerde
                  agenda naar de Kamer gestuurd (met benoeming van de titel van de documenten) en zijn
                  de concept-Raadsconclusies en de aanbeveling van de Raad op 8 januari jl. op het Delegates Portal beschikbaar gekomen, inclusief documentnummer. Het document met de concept-Raadsconclusies
                  heeft het nummer 5085/21 en de aanbeveling van de Raad 14356/20. In de geannoteerde
                  agenda5 is de inzet van Nederland op deze onderwerpen opgenomen.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Centrale Bank (ECB) verscherpt toezicht
                     zal houden op banken die de NPL-doelstelling van vijf procent bruto NPL’s niet behaald
                     hebben. Wat wordt verstaan onder verscherpt toezicht? Welke mogelijkheden heeft de
                     ECB om op te treden als banken daaraan niet gaan voldoen? Welke sanctiemogelijkheden
                     heeft de ECB? Welke harde doelstellingen zijn of worden afgesproken om de NPL’s naar
                     vijf procent terug te brengen met banken?
De afgelopen jaren heeft de ECB, samen met nationale toezichthouders, veel aandacht
                  besteed aan banken met verhoogde aantallen NPLs. Zo doet de ECB met regelmaat on-sight
                  inspecties bij banken waarbij de ECB kijkt naar de wijze waarop NPLs door de bank
                  worden beheerd. Indien de ECB van mening is dat bijvoorbeeld onvoldoende wordt voorzien
                  op leningen, dan kan de ECB aanvullende voorzieningen afdwingen bovenop het wettelijke
                  minimum. Voor banken met verhoogde aantallen NPLs zal de ECB dergelijke instrumenten
                  vaker toepassen. Ook vraagt de ECB van deze banken bijvoorbeeld om NPL-reductie strategieën
                  te presenteren, en om per portfolio reductiedoelstellingen vast te stellen. Als onderdeel
                  van het toezicht beziet de ECB hoe banken zich tot die doelstellingen verhouden. Tevens
                  kan de ECB ook met banken afspraken maken over de verkoop van NPLs op secundaire markten.
                  Het risicoreductierapport uit November liet zien dat met name banken in landen met
                  verhoogde aantallen NPLs aanvullende maatregelen hebben gepland. Zo zijn banken in
                  deze landen voornemens het komend jaar nog meer dan 50 miljard euro aan NPLs af te
                  stoten. Daarmee zou bijvoorbeeld Italië, dichter of zelfs onder de doelstellingen
                  die zijn gesteld bij het opstellen van het ESM verdrag komen. Het is echter goed om
                  op te merken dat aannemelijk is dat NPLs als gevolg van COVID-19 in alle EU-landen
                  weer zullen toenemen. Het is bovenal van belang dat wanneer NPLs zich voordoen hier
                  voldoende op wordt voorzien, en dat banken dergelijke leningen goed beheren. Op dat
                  vlak zijn sinds de vorige crisis belangrijke stappen gezet met nieuwe wetgeving en
                  richtsnoeren vanuit toezichthouders.
               
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat er afspraken zijn gemaakt over meer transparantie
                     rondom stresstesten. Wat betekent dat precies? Wat is er afgesproken? Waarom zijn
                     er geen afspraken gemaakt over het verbeteren van de stresstesten? Want eerder had
                     het kabinet daarop toch nog kritiek? Wat betekent «De Eurogroep moedigt de Europese
                     Bankenautoriteit (EBA) aan om met name meer grote banken mee te nemen in de stresstesten»?
                     Aanmoedigen is toch geen harde afspraak? Wat houdt deze afspraak precies in en wat
                     verandert er ten opzichte van de huidige situatie?
De Eurogroepverklaring van 30 november 2020 heeft de Europese Bankenautoriteit (EBA)
                  aangemoedigd om de reguliere stresstesten te herzien, om zodoende een bredere representatie
                  van banken te realiseren.6 Daardoor zouden meer banken dan nu aan de publieke stresstest worden onderworpen.
                  In die context heeft de Raad tevens gewezen op de aanbevelingen uit het rapport van
                  de Europese Rekenkamer over stresstesten.7 Het herzien van de stresstesten heeft als doel om de relevantie, vergelijkbaarheid
                  en transparantie van stresstesten te vergroten. De exacte vormgeving van stresstesten
                  is aan de EBA zelf. Nederland heeft zich geruime tijd sterk gemaakt voor deze verbeteringen
                  en ziet stresstesten als een belangrijk instrument om kwetsbaarheden bij banken tijdig
                  te identificeren en waar nodig te kunnen adresseren. De methodologie voor de stresstestexercitie
                  2021 is reeds vastgesteld in 2020. De EBA heeft kennisgenomen van de aanmoediging
                  van de Eurogroep en zal deze medio 2021 informeren over welke stappen zij reeds genomen
                  heeft, en hoe zij verder opvolging gaat geven aan de verklaring van de Eurogroep.
               
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat Nederland bovenal heeft ingezet op stappen
                     zetten ten aanzien van het staatssteunkader. Wat betekent dit precies? Er komt een
                     evaluatie en een gerichte herziening? Maar wat is er concreet afgesproken dat er gaat
                     veranderen? Wat zou dit betekenen voor een casus zoals UniCredit en Monte dei Paschi
                     (zie over deze casus ook de nadere vragen verderop in dit verslag)?
Zoals ik in beantwoording op Kamervragen van het lid Aukje de Vries (VVD) aangaf is
                  Nederland samen met gelijkgestemde landen voorstander van dat staatssteunregels voor
                  banken meer in lijn worden gebracht met de regels die gelden in resolutie.8 De Eurogroep heeft in haar akkoord over het vervroegd invoeren van de gemeenschappelijke
                  achtervang de Commissie uitgenodigd om, als onderdeel van de bredere herziening van
                  het crisisraamwerk, ook de staatssteunregels te herzien. Dat is een belangrijke stap
                  omdat dit sinds 2013 niet meer is gebeurd. Daardoor sluiten de staatssteunregels ook
                  niet aan bij het resolutiekader voor banken.
               
De Commissie zal hiertoe eind 2021 een voorstel doen, en het crisisraamwerk en de
                  staatssteunregels uiterlijk in 2023 herzien. Nederland heeft erop aangedrongen dat
                  de Commissie gelijktijdig met het voorstel voor de herziening van het crisisraamwerk
                  ook dient te rapporteren over de voorgenomen stappen ten aanzien van staatssteunregels.
                  Op die wijze kunnen beide analyses in samenhang worden beoordeeld, en heeft Nederland
                  mogelijkheden om te waarborgen dat beide raamwerken beter om elkaar aansluiten. De
                  Eurogroep heeft daarbij ook benadrukt dat bij die herziening aandacht moet zijn voor
                  adequate lastendeling van aandeelhouders en private investeerders. Dat was een belangrijk
                  punt voor Nederland. Wat Nederland betreft zou de Commissie moeten bezien hoe de regels
                  voor lastendeling binnen het staatssteunkader beter kunnen aansluiten bij de strengere
                  regels die gelden in resolutie. Ook zou de Commissie de voorwaarden voor het bepalen
                  van de omvang van de steun verder kunnen aanscherpen. Daarmee zou het gebruik van
                  het resolutieraamwerk kunnen toenemen. In oktober 2021 zal de Commissie rapporteren
                  aan de Raad over vervolgstappen.
               
In de media gaan geruchten dat UniCredit de noodlijdende Italiaanse bank Monte dei
                  Paschi zou willen overnemen. Of daarbij sprake is van staatssteun is nog onduidelijk.
                  De beoordeling of sprake is van staatssteun, en of dit geoorloofd is, is aan de Europese
                  Commissie. Daarbij past de Commissie haar staatssteunkader voor banken toe. Omdat
                  nog niet duidelijk is hoe staatssteunregels gewijzigd worden kan ik nu niet zeggen
                  wat dit zou betekenen voor voornoemde casus. Bij voorkeur worden dergelijke overnames
                  uiteraard gedaan zonder dat sprake is van staatssteun. Hier zal de Europese Commissie
                  ook zo veel als mogelijk op aansturen. Met een verdere aanscherping van staatssteunregels
                  zoals Nederland en anderen wensen, zou het gebruik van publieke middelen verder kunnen
                  terug worden gedrongen.
               
De leden van de VVD-fractie hebben in het laatste algemeen overleg vooral ook een
                     punt gemaakt van de hoge NPL’s van de banken in Griekenland en Cyprus. Daar zijn landenspecifieke
                     maatregelen toegezegd. Welke maatregelen zijn dat? Hoe hard zijn deze? Hoe kunnen
                     deze afgedwongen worden? Klopt het dat het alleen gaat over de insolventieraamwerken
                     en op IT-systemen voor de uitwinning van onderpand? Zo ja, wat is er precies afgesproken,
                     hoe hard is dit en hoe kan dit afgedwongen worden? Zo nee, wat is er nog meer afgesproken?
                     Waarom zijn er geen harde afspraken gemaakt om de NPL’s in een realistisch, maar stevig
                     tempo verder af te bouwen? De leden van de VVD-fractie willen dat er duidelijke en
                     afdwingbare afspraken gemaakt worden. Is het kabinet bereid om dat alsnog te doen?
                     Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Volgens het risicoreductierapport zijn in Griekenland en Cyprus zijn voor diverse
                  banken – hoewel aanzienlijk gedaald – de niveaus voor NPL’s nog te hoog. De ECB zal
                  daarom verscherpt toezicht houden op banken die de NPL-doelstelling van 5% bruto NPLs
                  niet behaald hebben. Dat was belangrijk voor Nederland en anderen omdat – ondanks
                  dat over de hele breedte risicoreductie bereikt is – aandacht dient te blijven voor
                  achterblijvers. Ter vermindering van de resterende risico’s door Griekenland en Cyprus
                  zijn daarnaast landenspecifieke maatregelen toegezegd, die onder meer slaan op de
                  insolventieraamwerken in beide landen. Griekenland heeft zich gecommitteerd aan het
                  zo snel mogelijk aannemen van aanpalende regelgeving en het up-to-speed brengen van
                  de noodzakelijke IT systemen voor de uitwinning van onderpand in relatie tot het onlangs
                  aangenomen nieuwe insolventieraamwerk. Op naleving van deze afspraken kan toezicht
                  worden gehouden via het versterkt toezicht wat op Griekenland van toepassing is. Het
                  niet implementeren van afspraken onder versterkt toezicht kan gevolgen hebben voor
                  de schuldmaatregelen, zoals afgesproken in juni 2018.9 Cyprus heeft aangegeven de bedrijfswet te gaan herzien zodat het bestaande insolventieraamwerk
                  beter kan worden benut. Waar passend zullen deze maatregelen in het kader van de herstelplannen
                  worden ingediend. Het niet implementeren van afspraken onder de herstelplannen kan
                  financiële consequenties hebben. In aanvulling op de reeds gerealiseerde risicoreductie
                  wordt met deze afspraken wordt volgens het kabinet voldoende risicoreductie gerealiseerd
                  om de gemeenschappelijke achtervang in plaats van in 2024 in 2022 in te voeren.
               
De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat er op 27 januari 2021 precies ondertekend
                     gaat worden? Wat is de inhoud van de wijzigingsovereenkomst voor het ESM en die van
                     het Intergouvernementeel akkoord (IGA)? Wat is de status van die ondertekening, want
                     de parlementen moeten de overeenkomsten toch nog ratificeren?
Zoals in het verslag van de Eurogroep van 30 november 2020 aangegeven, heeft de Eurogroep
                  in inclusieve samenstelling een politiek akkoord bereikt over het ondertekenen van
                  de wijzigingen in het ESM-verdrag, de vervroegde invoering van de gemeenschappelijke
                  achtervang voor het gemeenschappelijk resolutiefonds (SRF) per 2022 en het ondertekenen
                  van de wijzigingen in de intergouvernementele overeenkomst betreffende de overdracht
                  en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (IGA).
               
De verwachting is dat zowel de wijzigingsovereenkomst voor het ESM als die voor de
                  IGA zullen worden getekend op 27 januari 2021. Met dit tekenen wordt dit politieke
                  akkoord tussen regeringen geformaliseerd en wordt het startsein gegeven voor het ratificatietraject
                  door de nationale parlementen. De Eurogroep heeft uitgesproken te streven naar een
                  spoedige afronding van de ratificatie, zodat de gemeenschappelijke achtervang begin
                  2022 actief kan zijn. De Minister van Buitenlandse zaken zal namens het kabinet zo
                  snel mogelijk na 27 januari wetsvoorstellen tot wijziging van ESM-verdrag en de IGA
                  middels wijzigingsovereenkomsten aan u toesturen.
               
De leden van de VVD-fractie zijn altijd een warm pleitbezorger geweest van nieuwe
                     toetreders in de financiële sector, maar zien nu eerder een samenwerking tussen de
                     gevestigde financiële instellingen en de gevestigde, zeer geconcentreerde techsector.
                     Zij stellen zich op dit punt dan ook kritisch op. Zo lezen zij nergens welke kosten
                     de banken maken voor de nieuwe diensten van techbedrijven, zoals ApplePay, terwijl
                     die ongetwijfeld kostprijsverhogend werken. Heeft de Autoriteit Consument & Markt
                     (ACM) hier onderzoek naar gedaan en kan de regering daar meer informatie over geven?
                     De leden van de VVD-fractie steunen overigens de lijn van de Digital Markets Act,
                     waardoor ook «technische dienstverleners» andere partijen toegang moeten geven als
                     bedoeld in de Payment Services Directive 2 (PSD2).
Banken maken kosten voor eigen innovaties in betaalmiddelen en betalen daarnaast voor
                  nieuwe diensten van techbedrijven, waarmee zij samenwerkingsverbanden zijn aangegaan.
                  Grootbanken zien kansen in de toetreding van Big Techs om hun aanbod aan de consument
                  te verbeteren en de eigen kosten van de ontwikkeling van digitale betaalmiddelen,
                  zoals eigen e-wallets, te beperken. Ten aanzien van Apple Pay is in het rapport vermeld
                  dat Apple in de ogen van de grootbanken een (te) hoge prijs kan vragen voor toegang
                  tot Apple Pay. Deze kosten zijn onderdeel van de ACM-marktstudie. De specifieke kosten
                  worden in het rapport niet genoemd omdat het gaat om toezichtsvertrouwelijke en/of
                  bedrijfsvertrouwelijke informatie. Het kabinet beschikt daarom ook niet over deze
                  informatie.
               
In dit kader is van belang dat de ACM op 4 december 2020 heeft aangekondigd dat zij
                  naar aanleiding van de marktstudie over Big Tech’s in het betalingsverkeer een onderzoek
                  start naar de toegang voor betaalapps tot NFC-communicatie («Near Field Communication») in onder andere smartphones. NFC-communicatie biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld
                  in een winkel contactloos met een smartphone te betalen. De software van sommige smartphones
                  laat alleen de betaalapp van de ontwikkelaar van de software toe tot NFC-communicatie.
                  Dat kan de innovatie op het gebied van betaalapps belemmeren en vermindert de keuzevrijheid
                  van consumenten en bedrijven.10 Bovendien zal de Europese Commissie in het kader van de strategie voor retailbetalingen
                  in de EU onderzoeken of het passend is wetgeving voor te stellen die gericht is op
                  het waarborgen van een recht op toegang onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende
                  voorwaarden tot technische infrastructuur die noodzakelijk wordt geacht om het aanbieden
                  van betalingsdiensten te ondersteunen. Ook in het Europese voorstel voor de Digital Markets Act (DMA) is een maatregel hieromtrent opgenomen. In het BNC-fiche dat naar verwachting
                  in februari naar de Kamer zal worden verzonden, zal het kabinet hierop ingaan.
               
De Kamer is op 22 december 2020 geïnformeerd over het instellingsbesluit van de commissie.
                     De commissie heeft tot taak het verkennen en formuleren van opties voor een kabinetsinzet
                     ten aanzien van de uitvoering van het Europees-financieel economisch beleid om de
                     Europese economie als geheel stabieler, weerbaarder en veerkrachtiger te maken. Kan
                     hier een nadere toelichting op worden gegeven wat daar precies onder gaat vallen?
                     In hoeverre en hoe worden de monetaire aspecten, situatie en beleid ook meegenomen?
De toelichting bij het genoemde besluit bevat nadere informatie over waar de commissie
                  zich op zal moeten richten.11 In de verkenning van de opties dient de commissie rekening te houden met de nieuwe
                  context waarin de COVID-19-pandemie enkele bestaande uitdagingen van de Europese Unie/Economische
                  en Monetaire Unie heeft uitvergroot. De analyse zal met name gericht moeten zijn op
                  het monetaire beleid, het begrotingsbeleid inclusief de financiering ervan en de rol
                  van de bancaire sector, alsmede de interacties tussen deze terreinen. De analyse zal
                  primair economisch van aard moeten zijn, en zal moeten leiden tot verschillende opties
                  tot uitvoering van het beleid met een verschillende impact op de Europese integratie.
                  Hierin zal de politieke context en het draagvlak van de verschillende opties moeten
                  worden meegenomen.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat De Nederlandsche Bank (DNB) recent heeft aangegeven
                     haar financiële buffers te gaan vergroten ten laste van de verwachte winstuitkering
                     van de komende jaren. Wat is de reden dat DNB de financiële buffers gaat vergroten?
                     Wat zijn de risico’s waar de financiële buffers moeten worden vergroot?
Zoals in de Miljoennota 2021 (Kamerstuk 35 570) aangegeven, is de winstafdracht van DNB naar beneden bijgesteld. De COVID-19-crisis
                  incl. de extra aankopen in het kader van het Asset Purchase Programme (APP) en het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) van de ECB, heeft geleid tot een sterke stijging van het renterisico dat DNB
                  loopt. Het renterisico doet zich voor bij stijgende rentes. Omdat de activa (obligaties
                  die tot het einde van de looptijd worden aangehouden) langer vaststaan dan de passiva
                  (zoals deposito’s), kan DNB verlies maken bij zo’n stijging. Om dit risico op te vangen
                  vergroot DNB, conform de gemaakte afspraken met de Staat12, haar financiële buffers ten laste van de verwachte winst voor de komende jaren.
                  Dit resulteert naar verwachting in het niet afdragen van de winst aan de Nederlandse
                  staat in de komende jaren.
               
Het kabinet vermeldt dat de wijziging van de afspraken over het doorgeven van de winst
                     op het ESM-deposito, geen afbreuk doet aan de budgettaire neutraliteit. Waarom is
                     er dan wel een begrotingswijziging nodig?
De door het ESM afgedragen depositorente wordt ontvangen op artikel 3 van de Financiënbegroting
                  als onderdeel van de DNB-winstafdracht en vervolgens via artikel 4 doorgegeven aan
                  het ESM zodat dit een saldo-neutrale uitwerking heeft op de begroting. Indien er geen
                  winst wordt uitgekeerd door DNB, wordt er geen compensatie naar het ESM overgemaakt.
               
Bij het aangaan van de afspraken over compensatie van het ESM gaf DNB aan geen mogelijkheden
                  te zien om deze middelen in een situatie van een buffertekort te kunnen doorgeven
                  via de winstafdracht. Vanwege het buffertekort en de toen geldende afspraken zijn
                  zowel de winstafdracht als de post compensatie aan het ESM in de begroting 2021 op
                  nul gezet. Binnen haar discretionaire bevoegdheid heeft DNB te kennen gegeven deze
                  mogelijkheden inmiddels wel te zien.
               
In goed overleg met DNB is daarom afgesproken dat DNB ook in de huidige situatie de
                  winst op het ESM-deposito uitkeert aan de Staat. Deze wijziging behoeft een aanpassing
                  van de begroting, gezien de winstafdracht van DNB en de compensatie aan het ESM geen
                  nul meer zal zijn, dit zal met 1e suppletoire begroting 2021 worden doorgevoerd. De afspraken blijven budgettair neutraal
                  omdat de Staat nog steeds alleen de van DNB ontvangen ESM-inkomsten zal doorgeven
                  aan het ESM.
               
De leden van de VVD-fractie willen weten of het klopt dat er conclusies van de Eurogroep
                     komen over de voltooiing van de bankenunie om «werk te maken van een stapsgewijs en
                     tijdgebonden werkplan met betrekking tot alle punten die nog moeten worden opgelost
                     om de bankenunie te voltooien». Wanneer staat dit precies op de agenda? Wat houdt
                     dit precies in? Wat betekent dit voor het European Deposit Insurance Scheme (EDIS)?
                     De discussie daarover zat toch muurvast, waarom zouden er nu wel stappen gezet kunnen
                     worden? De leden van de VVD-fractie gaan er vanuit dat nog steeds dezelfde insteek
                     geldt als het gaat om EDIS? Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken van het
                     regelen van het afstappen van de nulweging van staatsobligaties? Eerder heeft het
                     kabinet aangegeven dat de onderhandelingen op politiek niveau pas gestart gaan worden
                     zodra voldoende voortgang is geboekt met maatregelen inzake risicoreductie. Welke
                     voortgang is er geboekt? Wat is er veranderd? Wat betekent een tijdgebonden werkplan?
Er is nog niet gesproken over een nieuw werkplan. Naar alle waarschijnlijkheid zal
                  het Eurogroep secretariaat hier een voorstel voor gaan doen. Het is goed om op te
                  merken dat met enige regelmaat werkplannen worden opgesteld over de voltooiing van
                  de bankenunie, en dat daarbij ook tijdslijnen afgesproken worden, bijvoorbeeld wanneer
                  technische/ambtelijke rapporten dienen te worden opgeleverd.
               
De afgelopen jaren is door een hoogambtelijke werkgroep (HLWG) op basis van een werkplan
                     gesproken over een aantal deelterreinen van de bankenunie. Onder HLWG is door verschillende
                     ambtelijke werkgroepen op technisch niveau gesproken over het crisismanagement raamwerk
                     voor banken, de prudentiële behandeling van staatsobligaties, de integratie van de
                     Europese bankensector en hoe deze bevorderd kan worden, en over de mogelijke vormgeving
                     van een EDIS.
                  
Alleen op het crisisraamwerk voor banken is bereidheid binnen de Raad om gerichte
                     stappen te zetten: de Commissie gaat dit raamwerk binnenkort dan ook evalueren, en
                     komt eind 2021 met een voorstel. Hier is nog wel veel discussie over hoe om te gaan
                     met kleine en middelgrote banken. Nederland heeft er met Frankrijk en Finland voor
                     gepleit om het bestaande resolutiekader te versterken, ook voor dit type banken. Andere
                     landen zouden graag meer ruimte zien om het falen van dergelijke banken in faillissement
                     adequaat op te vangen.
                  
Ook op alle andere onderwerpen bestaat nog steeds zeer veel onenigheid, en daarmee
                  is voortgang op EDIS niet binnen handbereik. Immers, veel onderwerpen zijn gerelateerd,
                  of worden gekoppeld aan EDIS. Zo eisen Nederland en andere landen dat voordat stappen
                  worden gezet ten aanzien van een EDIS eerst gewerkt wordt aan de behandeling van staatsobligaties.
                  Dit thema is voor landen met verhoogde staatsschulden erg gevoelig.
               
Daarnaast dringen sommige landen er op aan dat grensoverschrijdende banken meer ruimte
                     krijgen om kapitaal en liquiditeit efficiënter te verdelen tussen verschillende onderdelen
                     binnen een groep. Lidstaten met veel buitenlandse (dochter)banken zijn bezorgd dat
                     dergelijke versoepeling ertoe kan leiden dat, in geval van problemen bij een dochter,
                     er onvoldoende kapitaal of liquiditeit in een dochteronderneming zou zitten. Logischerwijs
                     willen deze landen mogelijkheden hebben om zichzelf en spaarders te beschermen tegen
                     de kosten van een mogelijk falen van een bankengroep, óók als het gaat om binnen hun
                     grenzen opererende dochters van grensoverschrijdende bankengroepen. Tegelijk kunnen
                     verschillende eisen op lokaal niveau voor sommige grensoverschrijdende Europese bankengroepen
                     een belemmering vormen voor efficiënte allocatie van financiële middelen. Belangrijk
                     aandachtspunt voor Nederland in deze discussies is dat stappen hierop prudent worden
                     vormgegeven zodat de financiële stabiliteit niet in gevaar komt.
                  
Tot slot geldt dat ook over de vormgeving van een EDIS nog lang geen overeenstemming
                     is. Zo is onenigheid over welke type banken onder een EDIS zouden kunnen vallen, hoe
                     wordt omgegaan met tijdelijk hogere deposito’s of private depositogarantiestelsel
                     (DGS) zoals sommige landen kennen.
                  
In algemeenheid is het kabinet van mening dat de bankenunie bijdraagt aan een stabiele
                  Europese financiële sector. Gezien de grote verwevenheid van de Nederlandse financiële
                  sector met de Europese is dat ook voor Nederland van groot belang. Nederland steunt
                  dan ook verdere besprekingen over het voltooien van de bankenunie. Wat Nederland betreft
                  geldt daarbij nog steeds dat voortgang op EDIS gekoppeld is aan voortgang ten aanzien
                  van risicoreductie. Hiertoe dienen stappen te worden gezet ten aanzien van de behandeling
                  van staatsobligaties op bankbalansen, en dienen bankensectoren aantoonbaar gezond
                  te zijn, bijvoorbeeld door toepassing van asset quality reviews (AQRs).
               
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet uitgebreid te reageren op de berichtgeving
                     dat Italië miljarden euro’s aan slechte leningen van UniCredit over wil nemen, zodat
                     UniCredit de Italiaanse bank Monte dei Paschi, die nu in handen is makkelijker kan
                     overnemen. Wat speelt daar precies? Wat is de actuele stand van zaken? Hoe past dit
                     binnen de regels die zijn afgesproken in het kader van de Bankenunie (BRRD)? Wat is
                     het standpunt van de ECB als banken toezichthouder over deze casus?
Ik heb geen rol in deze casus en moet mij baseren op berichten uit de media en kan
                  daarom alleen in algemeenheid reageren. Dergelijke overnames zijn in eerste instantie
                  aan banken zelf. Zij kunnen zelf besluiten of zij over willen gaan tot een overname.
                  Omdat de Italiaanse staat de noodlijdende bank Monte dei Paschi in eigendom heeft,
                  geldt dat ook de Italiaanse staat betrokken is. De ECB toetst overnames en kan daaraan
                  goedkeuring verlenen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. Over het kader waaraan de
                  ECB toetst heb ik u in 2019 uitgebreid geïnformeerd per brief.13 Gezien Monte dei Paschi in overheidshanden is is ook de Europese Commissie betrokken
                  als staatssteunautoriteit. De Commissie zal toetsen of sprake is van staatssteun en
                  of deze geoorloofd is binnen het staatssteunkader. Er zijn nog altijd beperkte mogelijkheden
                  om staatssteun te verlenen.
               
De media bericht ook dat de Italiaanse publieke asset management company (AMC) betrokken
                  zou zijn bij de overname van NPLs van Unicredit. Ook hier kan ik alleen in algemeenheid
                  zeggen dat er mogelijkheden zijn voor overheden om NPLs over te nemen. Daarbij hoeft
                  niet per se sprake te zijn van staatssteun, bijvoorbeeld wanneer de overheid handelt
                  op marktvoorwaarden. Sinds de financiële crisis zijn de mogelijkheden om met staatssteun
                  NPLs over te nemen ingeperkt. Zo gelden er strenge beperkingen aan de hoeveelheid
                  steun die kan worden geleverd, en de voorwaarden waarop dit kan worden gedaan. Zoals
                  gezegd, is voor mij op dit moment niet duidelijk of sprake is van staatssteun.
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat er een voorstel is gepubliceerd in het
                     kader van het actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing. Voor de leden
                     van de VVD-fractie is het behoud van het veto bij belastingzaken cruciaal, ook bij
                     het btw-comité. Staat dit voor het kabinet ook nog steeds? Op alle fronten, dus ook
                     voor de governance van het btw-comité? Waarom komt de Europese Commissie nu toch met
                     dit voorstel, ondanks het feit dat het kabinet toch meermalen is gevraagd duidelijk
                     te maken dat het opgeven van het veto niet bespreekbaar is?
Dit richtlijnvoorstel van de Europese Commissie is eerder aangekondigd in het btw-actieplan
                  voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie.14 Het kabinet heeft toen reeds een eerste standpunt geuit op de voornemens in dit btw-actieplan.15 Het kabinet bestudeert het richtlijnvoorstel dat in december 2020 is gepubliceerd.
                  Het voorstel zal niet op de Ecofinraad van januari worden besproken, ook hebben er
                  nog geen besprekingen over dit voorstel op Raadswerkgroepniveau plaatsgevonden. In
                  februari wordt het BNC-fiche aan de Kamer toegezonden. In het BNC-fiche wordt het
                  standpunt toegelicht en zal ook zoveel mogelijk worden ingegaan op de vragen die de
                  leden van de VVD-fractie stellen.
               
De leden van de VVD-fractie willen graag een appreciatie van het kabinet van de afspraken
                     in het kader van de Brexit voor de financiële sector. En de leden willen weten wat
                     de gevolgen voor de financiële sector zijn. Waarom is er niet equivalentie afgesproken?
                     Wat betekent het concreet dat de paspoortrechten van instellingen komen te vervallen?
Voor een uitgebreide appreciatie van de afspraken in het kader van de Brexit voor
                  de financiële sector verwijs ik graag naar de Kamerbrief «Beoordeling Handels- en
                  Samenwerkingsovereenkomst EU-VK».16 Het grootste gevolg van het aflopen van de overgangsperiode is dat Britse financiële
                  instellingen hun Europees paspoort verliezen en daarom niet meer direct vanuit het
                  Verenigd Koninkrijk (VK) diensten mogen aanbieden in de Europese interne markt. Marktpartijen
                  hebben zich de afgelopen periode daarom moeten voorbereiden op het aflopen van de
                  overgangsperiode door contracten aan te passen en/of activiteiten te verplaatsen.
               
De EU en het VK kunnen op een aantal deelterreinen elkaars financiële regelgeving
                  en toezicht als equivalent bestempelen, waardoor op een beperkt(er) aantal terreinen
                  markttoegang mogelijk zou kunnen blijven vergelijkbaar met het financiële paspoort.
                  Deze maatregelen zijn echter unilateraal en maakten daarom op zichzelf geen deel uit
                  van de onderhandelingen over het toekomstig partnerschap. Zoals eerder aan de Kamer
                  gemeld heeft de Europese Commissie besloten een in tijd beperkt (18 maanden) equivalentiebesluit
                  voor het raamwerk van centrale tegenpartijen (Central Clearing Counterparties, «CCPs») gevestigd in het VK te publiceren, waarmee de risico’s voor de financiële
                  stabiliteit vanwege het aflopen van de overgangsperiode op Europees niveau zijn geadresseerd.
               
Omdat het VK tot op heden onvoldoende duidelijkheid heeft kunnen geven over de (toekomstige)
                  regels die gelden voor de financiële sector, worden andere equivalentiebesluiten op
                  korte termijn niet verwacht.
               
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er gewerkt wordt aan een «memorandum of
                     understanding(MoU)» over toekomstige relaties ten aanzien van de financiële dienstverlening.
                     Wat gaat of moet daarin precies afgesproken worden? Wat is de status van het MoU?
                     Waarom is dit niet opgenomen in het verdrag? Hoe wordt de Kamer bij het MoU betrokken?
In het handelsakkoord met het VK zijn op het gebied van financiële diensten in lijn
                  met eerdere afspraken met Japan horizontale afspraken overeengekomen over onder meer
                  samenwerking en bilaterale gesprekken over (veranderingen in) regels ten behoeve van
                  equivalentie. In de politieke verklaring17 die het handelsakkoord vergezelde is afgesproken om voor/in maart 2021 een Memorandum of Understanding (MoU) overeen te komen waarin afspraken worden gemaakt over hoe deze samenwerking
                  gestructureerd vorm zal worden gegeven. Hierbij dient te worden gedacht aan afspraken
                  over het opzetten van een gremium waarin periodiek overleg plaats zal vinden tussen
                  beide partijen over bijvoorbeeld ontwikkelingen in wet- en regelgeving, de afstemming
                  van mogelijke gezamenlijke inzet in mondiale overleggen en voldoende transparantie
                  over en weer over voorgenomen wijzigingen in equivalentie. Een MoU is een passend
                  instrument om de intentie van beide partijen om goed samen te werken op het gebied
                  van financiële diensten verder handen en voeten te geven, waarbij beide partijen de
                  unilaterale vrijheid om maatregelen te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van equivalentie,
                  behouden. De Europese Commissie zal het voortouw nemen om het MoU met het VK af te
                  sluiten. De Kamer zal worden geïnformeerd over de inhoud van het MoU.
               
Ten aanzien van de Recovery and Resilience Facility willen de leden van de PVV-fractie
                     allereerst weten hoe de kwaliteit van de herstelplannen die lidstaten zullen indienen
                     zal worden beoordeeld. Wat gebeurt er als de plannen onvoldoende bij de prioriteiten
                     aansluiten? Kan de Europese Commissie de herstelplannen ook afwijzen?
De Europese Commissie heeft na formele indiening van een herstelplan twee maanden
                  de tijd om dit te beoordelen, aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de
                  RRF-verordening. Deze beoordeling kan aanleiding geven tot aanpassing van een herstelplan.
                  Pas indien de Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doen
                  voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. Het uitvoeringsbesluit beschrijft onder meer
                  de hervormingen en investeringsprojecten die een lidstaat zal ondernemen, de financiële
                  bijdrage waarop de lidstaat op grond van het herstelplan aanspraak kan maken, en de
                  mijlpalen en doelen die behaald moeten worden om recht te hebben op uitbetaling van
                  middelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over deze uitvoeringsbesluiten.
               
De leden van de PVV-fractie vragen vervolgens welke lidstaten al hebben aangegeven
                     gebruik te willen maken van het leningengedeelte van de RRF. Kan het kabinet tevens
                     vermelden welke bedragen deze lidstaten in totaal willen lenen?
Op dit moment heeft het kabinet geen beeld van de landen die ook gebruik willen maken
                  van het leningengedeelte van de RRF. Duidelijk is wel dat lidstaten zich vooral richten
                  op het opstellen van goede plannen voor het besteden van het subsidiedeel van de RRF.
               
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie om een overzicht van wat lidstaten maximaal
                     kunnen lenen uit de RRF. Vermeld staat dat lidstaten maximaal 6,8% van hun bruto nationaal
                     inkomen (bni) kunnen lenen. Kan het kabinet hier dus een overzicht van geven (graag
                     per lidstaat aangeven wat 6,8% van hun bni is)?
Lidstaten mogen tot 6,8% van hun bruto nationaal inkomen in 2019 (lopende prijzen)
                  lenen ten behoeve van aanvullende hervormingen en investeringen in het kader van de
                  RRF. In onderstaande tabel is weergegeven wat het maximale leenbedrag per lidstaat
                  is, op basis van eurostat cijfers van november 2020.
               
Tabel: maximaal leenbedrag ten behoeve van de RRF (miljarden euro, lopende prijzen)
Belgium
32,8
Bulgaria
4,1
Czechia
14,3
Denmark
22,0
Germany
240,8
Estonia
1,9
Ireland
18,7
Greece
12,4
Spain
84,8
France
169,2
Croatia
3,7
Italy
122,7
Cyprus
1,5
Latvia
2,0
Lithuania
3,2
Luxembourg
2,7
Hungary
9,7
Malta
0,8
Netherlands
55,3
Austria
27,2
Poland
34,8
Portugal
14,2
Romania
15,0
Slovenia
3,2
Slovakia
6,3
Finland
16,4
Sweden
33,1
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten hoe de 390 miljard euro aan giften
                        onder de lidstaten is verdeeld. Eerder is slechts een overzicht gegeven van hoe de
                        312,5 miljard euro uit de RRF onder de lidstaten is verdeeld.18
                        
De leden van de PVV-fractie vragen dus om een volledig overzicht van hoe de 390 miljard
                        euro aan giften is verdeeld (De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet hierbij
                        graag per lidstaat het bijbehorende bedrag noemen).
Het EU-herstelinstrument (ook bekend als Next Generation EU) bestaat voor het grootste deel uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) en voor een kleiner deel uit tijdelijke additionele middelen voor een beperkt
                  aantal bestaande MFK-programma’s. Tabel 1 geeft de verdeling weer.
               
                  Tabel 1: Verdeling herstelinstrument Next Generation EU (in miljarden euro; prijzen
                     2018)
Leningen
Subsidies
Totaal
Recovery and Resilience Facility
360
312,5
672,5
ReactEU
–
47,5
47,5
Horizon Europe
–
5
5
InvestEU
–
5,6
5,6
GLB – plattelandsontwikkeling
–
7,5
7,5
JTF
–
10
10
RescEU
–
1,9
1,9
Totaal
360
390
750
Tabel 2 geeft een inschatting van de verwachte maximale subsidies van de EU-lidstaten
                  uit de RRF en de verwachte ontvangsten uit drie andere MFK-programma’s. De ontvangsten
                  uit de RRF zijn daarbij ingeschat op basis van de overeengekomen verdeelsleutel en
                  verwachtingen voor de economische groei. De verdeling onder de lidstaten van de 77,5
                  miljard euro die aan bestaande MFK-programma’s wordt toegevoegd is alleen bekend voor
                  de programma’s die werken met landenenveloppen, te weten: GLB – plattelandsontwikkeling,
                  het Just Transition Fund (JTF) en een deel van de middelen van ReactEU dat in 2021 wordt verdeeld (37,5 miljard euro van in totaal 47,5 miljard euro). De
                  overige middelen voor ReactEU worden in 2022 verdeeld op basis van de dan beschikbare statistieken. De verdeling
                  van middelen uit de overige programma’s Horizon Europe,
                  InvestEU en RescEU vindt niet vooraf plaats en is derhalve niet opgenomen in tabel 2.
               
lidstaat
Inkomsten
BE
5,5
BG
7,3
CZ
8,5
DK
1,9
DE
26,4
EE
1,4
IE
1,6
EL
18,6
ES
70,6
FR
41,7
HR
6,8
IT
77,6
CY
1,2
LV
2,3
LT
2,9
LU
0,2
HU
7,5
MT
0,3
NL
6,4
AT
3,6
PL
27,5
PT
15,2
RO
16,8
SI
2,1
SK
6,8
FI
2,9
SE
4,2
Totaal
367,7
Vervolgens willen de leden van de PVV-fractie weten welke lidstaten belastingverlagingen
                     hebben doorgevoerd of hebben aangegeven deze door te willen voeren en om welke belastingverlagingen
                     het hierbij gaat. Welke lidstaten hebben aangegeven pensioenhervormingen niet te willen
                     doorvoeren? Wat betekent dit voor de pensioenleeftijd van deze lidstaten?
Het kabinet beschikt momenteel niet over een compleet overzicht van (voorgenomen)
                  belastingverlagingen of niet-doorgevoerde pensioenhervormingen. De hervormingen en
                  belastingmaatregelen van lidstaten worden gemonitord in de landenrapporten die de
                  Europese Commissie jaarlijks opstelt in het kader van het Europees Semester. Het kabinet
                  zal de herstelplannen die lidstaten indienen beoordelen op basis van de totale hervormingsopgave
                  van een lidstaat, waaronder eventuele pensioenhervormingen.
               
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie om een overzicht van de omvang van niet-presterende
                     leningen per lidstaat. Met hoeveel verwacht het kabinet dat de NPL’s in de Europese
                     Unie zullen stijgen als gevolg van de COVID-19-pandemie?
De meest recente data aangaande niet-presterende leningen op Europees niveau geven
                  inzichten tot 30 juni 2020. Op basis van deze data informeerde ik de Kamer middels
                  de risicoreductie brief van 20 november 2020 jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1728) Onderstaande tabel geeft een overzicht van de omvang van NPLs in verschillende lidstaten.
                  De juni 2020 data laten de gevolgen van de COVID-19-uitbraak in beperkte mate zien,
                  mede door de steunmaatregelen van overheden.
               
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten wat de doeltreffendheid is van de
                     mededeling van de Europese Commissie aangaande de aanpak van niet-presterende leningen.
                     Denkt het kabinet dat het actieplan voldoende is om de verwachte stijging van NPL’s
                     op te vangen? Kan het kabinet tevens aangeven wat de financiële gevolgen zijn van
                     deze mededeling?
Het is goed om op te merken dat er sinds het vorige actieplan uit 2017 reeds grote
                  stappen zijn gezet. Beheer van NPLs is versterkt door nieuwe regelgeving. Europese
                  toezichthouders hebben een groot aantal richtsnoeren gemaakt die banken helpen bij
                  het beheer van NPLs. Tevens is in Europees verband afgesproken dat banken volgens
                  duidelijke regels en criteria moeten voorzien op NPLs. Daardoor kunnen zij mogelijke
                  verliezen op NPLs beter opvangen. Ook dienen banken NPLs eerder als zodanig te erkennen
                  en hier transparant over te zijn. Hoewel deze voorstellen de opbouw van NPLs niet
                  voorkomen, zorgen zij er wel voor dat als NPLs zich voordoen, banken dit beter kunnen
                  opvangen. De Commissie doet in haar mededeling enkele aanvullende voorstellen en doet
                  een oproep tot het afronden van de reeds lopende onderhandelingen op het beleidsterrein
                  van NPLs. Ik acht het positief dat de Commissie dit onderwerp tijdig agendeert, omdat
                  dit verder kan bijdragen aan het weerbaar houden van de financiële sector. Er zijn
                  geen financiële gevolgen verbonden aan deze mededeling.
               
Daarnaast merken de leden van de PVV-fractie op dat in de conclusie onder andere vermeld
                     staat dat herkapitalisatie uit voorzorg kan worden ingezet opdat levensvatbare banken
                     kunnen reageren op de mogelijke effecten van COVID-19. Betekent dit dat er soepeler
                     zal worden omgegaan met het beleid ten aanzien van staatssteun voor banken? Zo ja,
                     hoe staat het kabinet hier tegenover?
Ik ben van mening dat bail-outs in de bancaire sector in beginsel niet wenselijk zijn,
                  om prikkels juist te houden en overheidsmiddelen te beschermen. De mogelijkheden hiertoe
                  zijn sinds de crisis dan ook sterk ingeperkt. Tegelijkertijd kan overheidssteun aan
                  banken nooit worden uitgesloten. Conform het staatssteun- en resolutiekader kunnen
                  overheden aan gezonde banken preventieve kapitaalsteun verlenen. Soms kan dergelijke
                  steun nodig zijn om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat te voorkomen
                  en de financiële stabiliteit te waarborgen. Hiervoor gelden enkele strikte voorwaarden.
                  De ECB dient te toetsen of een bank nog gezond is en of deze nog aan de kapitaaleisen
                  voldoet. De Commissie toetst of staatssteun geoorloofd is en stelt eisen aan de beprijzing
                  van overheidssteun, om de voordelen voor banken te beperken, en een overheidsexit
                  te versnellen. Ook geldt dat bij kapitaalsteun aan banken er in principe een bail-in
                  moet hebben plaatsgevonden tot en met achtergestelde obligaties (lastendeling; ook
                  wel «bail-in t/m junior»), en zijn er restricties op het uitkeren van beloningen en
                  dividend. Hoewel de Commissie in beginsel altijd zal kijken hoe zoveel mogelijk verliezen
                  aan private partijen kunnen worden toebedeeld, gelden op dit vereiste van lastendeling
                  wel uitzonderingen bijvoorbeeld wanneer dergelijke maatregelen de financiële stabiliteit
                  in gevaar zouden brengen.
               
De Europese Commissie heeft in maart 2020 als onderdeel van haar bredere tijdelijk
                  staatssteunkader voor COVID-19 aangegeven dat wanneer steun aan banken gebruikt wordt
                  om COVID-19 gerelateerde verliezen op te vangen, (deels) een uitzondering kan worden
                  gemaakt op de eis van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.
                  Hoewel zoveel mogelijk lastendeling door de private sector in beginsel wenselijk is,
                  is goed om op te merken dat de Commissie dit nu ook niet vereist voor bedrijven in
                  de reguliere economie.
               
Wat mij betreft hebben private oplossingen altijd de voorkeur boven publieke. Bij
                     voorkeur gaan falende banken in resolutie, waar strenge vereisten bestaan om publieke
                     middelen te beschermen. In geval dat staatssteun voor in de kern gezonde banken nodig
                     is, dan dient bij banken waar mogelijk lastendeling plaats te vinden om publieke middelen
                     zo veel als mogelijk te beschermen.
                  
Richting de toekomst is Nederland van mening dat recente ervaringen met het raamwerk
                     voor banken aanleiding geven om de staatssteunregels voor banken te verduidelijken
                     door middel van een herziening van de bankenmededeling uit 2013. Nederland heeft hier
                     samen met Frankrijk en Finland ook recent een gezamenlijk non-paper ingediend, met
                     daarin voorstellen om het staatssteunraamwerk in de toekomst te versterken. Ook de
                     Europese Rekenkamer heeft daar recent toe opgeroepen. Het is daarom dan ook goed dat
                     in het akkoord over de gemeenschappelijke achtervang is afgesproken dat integraal
                     gekeken zal worden naar het resolutieraamwerk en staatssteunkader voor banken. Middels
                     de beantwoording van de Kamervragen van het lid Aukje De Vries (VVD) bent u hierover
                     uitgebreid geïnformeerd.19
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het kabinet staat ten aanzien
                     van het voorstel van de Commissie om van unanimiteit af te stappen bij het btw-comité.
                     Deelt het kabinet de mening van de leden van de PVV-fractie dat belastingzaken een
                     nationale aangelegenheid zijn en moeten blijven? Kan het kabinet bevestigen dat er
                     nooit afgestapt zal worden van unanimiteit bij belastingzaken, waaronder bij het btw-comité?
Dit richtlijnvoorstel van de Europese Commissie is eerder aangekondigd in het btw-actieplan
                  voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie.20 Het kabinet heeft toen reeds een eerste standpunt geuit op de voornemens in dit btw-actieplan.21 Het kabinet bestudeert het richtlijnvoorstel dat in december 2020 is gepubliceerd.
                  Het voorstel zal niet op de Ecofinraad van januari worden besproken, ook hebben er
                  nog geen besprekingen over dit voorstel op Raadswerkgroepniveau plaatsgevonden. In
                  februari wordt het BNC-fiche aan de Kamer toegezonden. In het BNC-fiche wordt het
                  standpunt toegelicht en zal ook zoveel mogelijk worden ingegaan op de vragen die de
                  leden van de PVV-fractie stellen.
               
Wat betreft de herziening van de afspraken met De Nederlandsche Bank (DNB) ten aanzien
                     van de Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)-deposito willen de leden van de PVV-fractie
                     weten sinds wanneer het ESM-deposito aanhoudt bij DNB (in 2019 was hier namelijk nog
                     geen sprake van). Hoe hoog zal naar verwachting de winst hierop zijn en waarom stemt
                     het kabinet in met het doorgeven van deze winst aan het ESM? Tevens willen de leden
                     van de PVV-fractie weten welk belang Nederland heeft aan het op peil houden van het
                     ingelegd kapitaal van het ESM.
In mijn brief van 12 december 201922, schreef ik dat het ESM naar verwachting met ingang van 2020 een deposito zal gaan
                  aanhouden. Dit is sinds januari 2020 het geval. Hierover betaalt het jaarlijks ongeveer
                  15 miljoen euro rente. In de 1e suppletoire begroting 2021 zal een actuele raming van deze compensatie worden opgenomen.
               
De exacte hoogte van dit bedrag wordt bepaald door de actuele rentestand en de exacte
                  omvang van het deposito.
               
Het ESM kent stringente investeringsrichtlijnen ten behoeve van het behoud van de
                  waarde van het ingelegd kapitaal. Als een gevolg daarvan dient het ESM het ingelegd
                  kapitaal te investeren in zeer veilige obligaties of te stallen bij centrale banken.
                  Het ingelegd kapitaal kan niet worden uitgeleend in het kader van het verlenen van
                  stabiliteitssteun en heeft als doel om de financiële slagkracht en kredietwaardigheid
                  van het ESM te waarborgen.
               
Als gevolg van het huidige renteklimaat kan het ingelegd kapitaal bij het ESM nominaal
                  in omvang dalen. Indien deze situatie voortduurt kan dit op termijn resulteren in
                  een oproep aan de lidstaten om een deel van het oproepbaar kapitaal in te leggen bij
                  het ESM, om zo de kapitaalpositie van het ESM op het gewenste niveau te houden.
               
In het verlengde van de compensatie door andere leden van het ESM, en met het oog
                  op het Nederlandse belang om het ingelegd kapitaal van het ESM op peil te houden,
                  heb ik indertijd 23onderzocht op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan het verzoek. Dit heeft,
                  bij hoge uitzondering en gelet op de belangrijke positie die het ESM inneemt in het
                  bewaken van de stabiliteit van de eurozone, geresulteerd in de afspraken tussen het
                  DNB en de Nederlandse Staat enerzijds en de afspraak tussen de Nederlandse Staat en
                  het ESM anderzijds. Ook in een aantal andere landen, waaronder Frankrijk en Duitsland,
                  zijn hiertoe dergelijke afspraken tussen de nationale centrale bank, de overheid en
                  het ESM gemaakt.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de eurogroep een discussie zal voeren over de
                     macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone als gevolg van de COVID-19-crisis,
                     waarbij onder andere de vraag centraal staat of de crisis de huidige onevenwichtigheden
                     binnen de eurozone zal vergroten. Zij vragen welke nieuwe informatie het kabinet hier
                     verwacht ten opzichte van de conclusies over de macro-economische onevenwichtigheden
                     in het kader van het Alert Mechanism Report. Ook vragen deze leden in hoeverre de
                     uitkomsten van deze discussie over de macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone
                     zullen worden meegenomen in het kader van de prioriteiten voor de herstelplannen voor
                     het RRF.
Voor de thematische discussie over de macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone
                  heeft de Europese Commissie een technische notitie opgesteld. Deze notitie vormt een
                  aanvulling op de conclusies over de macro-economische onevenwichtigheden in het kader
                  van het Alert Mechanism Report. De notitie stelt dat bestaande onevenwichtigheden als gevolg de COVID-19-crisis
                  zullen worden vergroot. Naar verwachting zullen lidstaten daarom het belang van een
                  tijdige inzet en ambitieuze invulling van de Recovery and Resilience Facility (RRF) onderstrepen. Het document zal na bespreking in de Eurogroep worden gepubliceerd.24 De uitkomsten van deze thematische discussie hebben niet direct invloed op de vaststelling
                  van de prioriteiten voor de herstelplannen van het RRF. De prioriteiten van het RRF
                  worden gebaseerd op de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020 en moeten, voor
                  de Eurozone lidstaten, consistent zijn met prioriteiten die zijn geïdentificeerd in
                  de meest recente aanbevelingen voor het economisch beleid van de eurozone. In deze
                  aanbevelingen is er ook ruimschoots aandacht voor de macro-economische onevenwichtigheden
                  binnen de eurozone.
               
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet voorts in hoeverre de schuldenafbouw
                     onderdeel uitmaakt van deze discussie. Bovendien vragen deze leden het kabinet nu
                     Europa gestart is met vaccineren welke exit-strategieën om uit de huidige economische
                     crisis te komen op tafel liggen om de Europese economie zo snel mogelijk weer op stoom
                     te krijgen. Het kabinet heeft onlangs aangeven dat de Nederlandse economie snel kan
                     herstellen als we weer naar een «gewone» situatie gaan. Deze leden vragen het kabinet
                     welke aanjagende rol de Europese Unie daarbij kan spelen en hoe we dit economisch
                     herstel volgens het kabinet kunnen aangrijpen om macro-economische onevenwichtigheden
                     in de eurozone aan te pakken.
Hoewel de start is gemaakt met vaccineren zit een groot deel van Europa op dit moment
                  in een lockdown. In deze situatie is het belangrijk om de economie gericht, tijdelijk
                  en doelmatig te ondersteunen om de schade te beperken en het toekomstig herstel te
                  bespoedigen. Nederland benadrukt in de Europese Unie het belang van schuldhoudbaarheid
                  op de middellangetermijn. De Europese Unie zet diverse instrumenten in ter bevordering
                  van het herstel, waaronder de RRF. In de nationale herstelplannen die lidstaten indienen
                  in het kader van de RRF dienen de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020, waaronder
                  de aanbevelingen die gericht zijn op de aanpak van macro-economische onevenwichtigheden,
                  door middel van hervormingen en investeringen geadresseerd worden.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat overeenstemming is bereikt tussen de Raad en
                     het Europees parlement over het herstelfonds. Na ratificatie door de lidstaten van
                     verhoging van het eigen middelenplafond zou dan kunnen worden overgegaan tot betalingen
                     uit het fonds. Wanneer verwacht het kabinet op zijn vroegst dat alle lidstaten geratificeerd
                     zullen hebben?
Voor Nederland maakt het Eigenmiddelenbesluit (EMB) onderdeel uit van een totaalpakket
                  waarover in de Europese Raad van juli 2020 een akkoord is bereikt; het EMB, het Meerjarig
                  Financieel Kader (MFK), de MFK-rechtsstaatverordening en de verordening tot instelling
                  van een Recovery and Resilience
                  facility (RRF-verordening). Op 11 december jl. heeft de Raad ingestemd met het EMB, het MFK
                  en de MFK-rechtsstaatverordening. Op 22 december jl. zijn ook de trilogen over de
                  RRF-verordening afgerond, naar tevredenheid van het kabinet. U ontvangt hierover nog
                  een separate brief. De relevante commissies van het Europees parlement stemden op
                  11 januari met een ruime meerderheid in met de overeengekomen RRF-verordening. Het
                  Europees parlement zal in de week van 8 februari a.s. formeel in plenaire zitting
                  stemmen. Tijdens een bespreking van het akkoord in Coreper op 22 december jl. gaven
                  alle lidstaten aan dat zij verwachten in te kunnen stemmen in de Raad.
               
Voordat het EMB in werking kan treden dient het door alle lidstaten, conform hun eigen
                  grondwettelijke bepalingen, goedgekeurd te worden. In Nederland verloopt deze goedkeuring
                  middels een regulier wetgevingstraject door het parlement. Daartoe ontvangt de Kamer
                  naar verwachting binnenkort een wetsvoorstel.
               
Het tijdspad voor de goedkeuring van het EMB in de overige lidstaten is onbekend.
                  Tijdens de gesprekken over het pakket hebben lidstaten herhaaldelijk hun wens en ambitie
                  uitgedrukt om het proces tot goedkeuring zo snel als mogelijk is af te ronden.
               
Ook zijn deze leden benieuwd in hoeverre het kabinet al op de hoogte is van de plannen
                     van andere lidstaten, bijvoorbeeld de Italiaanse en de Spaanse plannen, die al voor
                     30 april zullen moeten worden ingediend. Kan het kabinet aangeven of het kabinet al
                     kennis heeft genomen van plannen van andere lidstaten en in grote lijnen waarop deze
                     plannen zullen zien? Kan het kabinet ook aangeven of de plannen van lidstaten openbaar
                     gemaakt zullen worden als deze zijn ingediend bij de Commissie?
Volgens informatie van de Europese Commissie hebben 11 lidstaten inmiddels op informele
                  basis een conceptplan ingediend. Deze conceptplannen zijn volgens de Commissie nog
                  verre van compleet. Dit past bij de huidige fase, waarin lidstaten in een dialoog
                  met de Commissie werken aan hun plannen. Het kabinet heeft geen toegang tot de conceptplannen
                  die zijn gedeeld met de Europese Commissie. Op grond van terugkoppelingen van de Commissie,
                  ligt het zwaartepunt in de conceptplannen die zij tot nu toe heeft ontvangen bij de
                  publieke investeringscomponent. Dit zou betekenen dat de plannen nog verbetering behoeven
                  ten aanzien van de structurele hervormingen teneinde te voldoende aan de eisen uit
                  de RRF-verordening. Plannen kunnen pas formeel worden ingediend vanaf het moment waarop
                  de RRF in werking treedt, naar verwachting in de loop van februari. De RRF-verordening
                  schrijft voor dat de Commissie plannen die formeel zijn ingediend, zonder vertraging
                  doorstuurt aan de Raad en het Europees parlement. Zodra dit is gebeurd, zal het kabinet
                  plannen doorgeleiden naar de Tweede Kamer.
               
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat voor wat betreft de prioriteiten in het
                     RRF, het kabinet het vooral belangrijk vindt dat de herstelplannen voldoende en ambitieuze
                     structurele hervormingen bevatten. Kan het kabinet aangeven hoe het kabinet van plan
                     is de plannen van andere lidstaten te beoordelen op hun kwaliteit, effectiviteit en
                     meerwaarde voor de Europese Unie, zodat geen Europese middelen gebruikt worden voor
                     plannen die misschien wel alle vinkjes van de RRF-verordening aantikken, maar weinig
                     structurele effecten zullen hebben? Ziet het kabinet ook nog andere prioriteiten voor
                     de herstelplannen?
De eisen die de RRF-verordening stelt moeten ervoor zorgen dat plannen voldoende kwaliteit,
                  effectiviteit en meerwaarde bevatten. Ze moeten daarom niet los worden gezien van
                  de wens om structurele effecten te bereiken. De eisen in de RRF-verordening zijn uitgebreid
                  en zorgvuldig opgesteld. Het kabinet ziet geen aanvullende prioriteiten.
               
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet voorts wanneer het kabinet verwacht
                     dat Nederland komt met plannen voor het RRF, hoe dat binnen het kabinet wordt afgestemd,
                     welke ministers welke verantwoordlijkheden dragen en in hoeverre en wanneer de Kamer
                     daarover meespreekt.
Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 27 november jl. is ervoor gekozen de
                  formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen
                  over het herstelplan dat Nederland indient25. Zo behoudt een volgend kabinet de ruimte om te kiezen welke additionele hervormingen
                  en investeringen een plek krijgen in het nationale plan voor de komende jaren. Het
                  kabinet heeft opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud
                  van een Nederlands herstelplan. Het kabinet zal de komende maanden kansrijke maatregelen
                  voor dit plan in kaart brengen. Dit betreft zowel maatregelen waartoe dit kabinet
                  sinds 1 februari 20201 heeft besloten als maatregelen die het volgende kabinet kan
                  treffen. Het herstelplan zal breed worden afgestemd binnen het kabinet. De ministers
                  van EZK en Financiën zijn gezamenlijk verantwoordelijk. Het herstelplan zal aan de
                  Tweede Kamer worden gestuurd ter behandeling voordat het formeel bij de Europese Commissie
                  wordt ingediend.
               
Ook vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet gedetailleerd weer te geven hoe
                     de Eurogroep wordt betrokken bij het rechtsstatelijkheidsmechanisme dat gekoppeld
                     is aan het Meerjarig Financieel Kader en de RRF-uitgaven. Deze leden vragen bovendien
                     welk mogelijkheden er bestaan voor de Kamer om dit mechanisme te gebruiken en vragen
                     het kabinet of er reeds onderzoeken zijn gestart naar de rechtsstatelijkheidsmechanisme
                     en EU-uitgaven in lidstaten.
De MFK-rechtsstaatverordening is een instrument ter bescherming van de EU-begroting
                  en het Herstelinstrument, waar ook de Recovery and Resilience Facility (RRF) onderdeel vanuit maakt. In artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening staat
                  de procedure beschreven die de Commissie dient te volgen indien zij vaststelt dat
                  sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in een lidstaat die
                  de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen
                  van de Unie serieus dreigen aan te tasten. In deze procedure is geen rol weggelegd
                  voor de Eurogroep. Door de voorzitter van de Commissie is bevestigd dat de Commissie
                  haar onderzoekende werk start per 1 januari 2021 en dat al deze bevindingen (geconstateerde
                  schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele
                  maatregelen die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren
                  en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de
                  MFK-rechtsstaatverordening.26
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de samenwerking op
                     monetair en financieel gebied met de Verenigde Staten wordt besproken. Deze leden
                     vragen het kabinet nadere toelichting te geven op dit agendapunt.
Het kabinet heeft nog geen verdere informatie over dit agendapunt ontvangen van de
                  voorzitter van de Eurogroep. Waarschijnlijk wil de voorzitter van de Eurogroep in
                  het licht van de nieuwe regering Biden van gedachten wisselen over samenwerking op
                  monetair en financieel gebied met de Verenigde Staten de komende jaren.
               
Het Portugees EU-voorzitterschap stelt als een van de prioriteiten voor het komende
                     half jaar het verder werken aan de bankenunie, met name het Europees Depositogarantiestelsel.
                     De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de Eurotop van 13 december 2020 de eurogroep
                     heeft uitgenodigd met een «stepwise» en «time-bound» werkplan te komen waarin alle
                     punten zijn opgenomen die nog moeten worden opgelost voor voltooiing van de gehele
                     bankenunie. Kan het kabinet aangeven hoe deze uitnodiging bezien moet worden en wat
                     begrepen moet worden onder «time-bound»? Acht het kabinet voltooiing van de bankenunie
                     binnen afzienbare tijd mogelijk gezien de technische onderhandelingen die nog lopen?
                     Kan het kabinet uiteenzetten wat op dit moment de belangrijkste punten zijn waar de
                     lidstaten in de technische onderhandelingen nog geen overeenstemming over hebben bereikt,
                     en of op deze punten overeenstemming op korte termijn voor de hand ligt? Kan het kabinet
                     garanderen dat mogelijke politieke druk die wordt uitgeoefend op het binnen afzienbare
                     tijd voltooien van de bankenunie niet zal leiden tot compromissen op vlakken waar
                     Nederland nog teveel risico’s ziet, waaronder de voorwaarden voor een gezamenlijk
                     depositogarantiestelsel? En hoe beziet het kabinet een snelle afronding van de bankenunie
                     in een periode waarin de risico’s voor banken als gevolg van de Coronacrisis nog groter
                     zullen zijn?
Er is nog niet gesproken over een nieuw werkplan. Naar alle waarschijnlijkheid zal
                  het Eurogroep secretariaat hier een voorstel voor gaan doen. Het is goed om op te
                  merken dat met enige regelmaat werkplannen worden opgesteld over de voltooiing van
                  de bankenunie, en dat daarbij ook tijdslijnen afgesproken worden, bijvoorbeeld wanneer
                  technische/ambtelijke rapporten dienen te worden opgeleverd.
               
De afgelopen jaren is door een hoogambtelijke werkgroep (HLWG) op basis van een werkplan
                     gesproken over een aantal deelterreinen van de bankenunie. Onder HLWG is door verschillende
                     ambtelijke werkgroepen op technisch niveau gesproken over het crisismanagement raamwerk
                     voor banken, de prudentiële behandeling van staatsobligaties, de integratie van de
                     Europese bankensector en hoe deze bevorderd kan worden, en over de mogelijke vormgeving
                     van een EDIS.
                  
Alleen op het crisisraamwerk voor banken is bereidheid binnen de Raad om gerichte
                     stappen te zetten: de Commissie gaat dit raamwerk binnenkort dan ook evalueren, en
                     komt eind 2021 met een voorstel. Hier is nog wel veel discussie over hoe om te gaan
                     met kleine en middelgrote banken. Nederland heeft er met Frankrijk en Finland voor
                     gepleit om het bestaande resolutiekader te versterken, ook voor dit type banken. Andere
                     landen zouden graag meer ruimte zien om het falen van dergelijke banken in faillissement
                     adequaat op te vangen.
                  
Ook op alle andere onderwerpen bestaat nog steeds zeer veel onenigheid, en daarmee
                  is voortgang op EDIS niet binnen handbereik. Immers, veel onderwerpen zijn gerelateerd,
                  of worden gekoppeld aan EDIS. Zo eisen Nederland en andere landen dat voordat stappen
                  worden gezet ten aanzien van een EDIS eerst gewerkt wordt aan de behandeling van staatsobligaties.
                  Dit thema is voor landen met verhoogde staatsschulden erg gevoelig.
               
Daarnaast dringen sommige landen er op aan dat grensoverschrijdende banken meer ruimte
                     krijgen om kapitaal en liquiditeit efficiënter te verdelen tussen verschillende onderdelen
                     binnen een groep. Lidstaten met veel buitenlandse (dochter)banken zijn bezorgd dat
                     dergelijke versoepeling ertoe kan leiden dat, in geval van problemen bij een dochter,
                     er onvoldoende kapitaal of liquiditeit in een dochteronderneming zou zitten. Logischerwijs
                     willen deze landen mogelijkheden hebben om zichzelf en spaarders te beschermen tegen
                     de kosten van een mogelijk falen van een bankengroep, óók als het gaat om binnen hun
                     grenzen opererende dochters van grensoverschrijdende bankengroepen. Tegelijk kunnen
                     verschillende eisen op lokaal niveau voor sommige grensoverschrijdende Europese bankengroepen
                     een belemmering vormen voor efficiënte allocatie van financiële middelen. Belangrijk
                     aandachtspunt voor Nederland in deze discussies is dat stappen hierop prudent worden
                     vormgegeven zodat de financiële stabiliteit niet in gevaar komt.
                  
Tot slot geldt dat ook over de vormgeving van een EDIS nog lang geen overeenstemming
                     is. Zo is onenigheid over welke type banken onder een EDIS zouden kunnen vallen, hoe
                     wordt omgegaan met tijdelijk hogere deposito’s of private depositogarantiestelsel
                     (DGS) zoals sommige landen kennen.
                  
In algemeenheid is het kabinet van mening dat de bankenunie bijdraagt aan een stabiele
                  Europese financiële sector. Gezien de grote verwevenheid van de Nederlandse financiële
                  sector met de Europese is dat ook voor Nederland van groot belang. Nederland steunt
                  dan ook verdere besprekingen over het voltooien van de bankenunie. Wat Nederland betreft
                  geldt daarbij nog steeds dat voortgang op EDIS gekoppeld is aan voortgang ten aanzien
                  van risicoreductie. Hiertoe dienen stappen te worden gezet ten aanzien van de behandeling
                  van staatsobligaties op bankbalansen, en dienen bankensectoren aantoonbaar gezond
                  te zijn, bijvoorbeeld door toepassing van asset quality reviews (AQRs).
               
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet voorts aan te geven hoe het Portugees
                     EU-voorzitterschap meer transparantie van de eurogroep tracht te verwezenlijken tijdens
                     haar voorzitterschap.
Portugal is de eerste helft van 2021 de voorzitter van de Raad van de Europese Unie,
                  waaronder de Ecofinraad. De voorzitter van de Eurogroep is de Ierse Minister van Financiën
                  Paschal Donohoe. In april zal, mede door de inzet van Nederland, een discussie in
                  de Eurogroep plaatsvinden over transparantie onder de noemer «Review of the Eurogroup transparency initiative». Zoals aangegeven in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 17 en 18 februari
                  jl.27 vindt het kabinet versterking van transparantie van Europese besluitvorming van belang
                  en heeft Nederland erop ingezet om het onderwerp transparantie in het werkprogramma
                  van de Eurogroep te krijgen, mede indachtig de motie van het Kamerlid Omtzigt ten
                  aanzien van transparantie.28 Hiermee kan de werking van de in september 2019 door de Eurogroep aangekondigde transparantiemaatregelen
                  worden bevorderd.
               
De leden van de CDA-fractie kunnen de inzet van het kabinet ten aanzien van de Europese
                     Commissie mededeling inzake niet-presterende leningen in grote lijnen steunen, mede
                     omdat het met name een herhaling van reeds ingezette stappen is. Zij begrijpen dat
                     de Europese Commissie het gevaar zien van stijgende NPL-ratio’s in de bankensector
                     en zijn het met het kabinet eens dat het positief is dat de Commissie tijdig actie
                     onderneemt. Kan het kabinet een inschatting geven in welke landen de NPL’s als gevolg
                     van de Coronacrisis significant tot boven de drempel worden verwacht te stijgen? Is
                     dit risico naar verwachting het grootst bij de banken in lidstaten die er het slechtst
                     voor stonden, zoals Italië, Griekenland, Portugal en Cyprus, of wordt ook in andere
                     landen een significante stijging verwacht? In hoeverre acht het kabinet de maatregelen
                     in de mededeling van de Commissie voldoende om het reduceren van NPL’s te bewerkstelligen?
De afgelopen jaren zijn grote stappen gezet in de afbouw van NPLs en het weerbaar
                  maken van de bankensector tegen een hernieuwde aanwas van NPLs. Het rapport van de
                  instellingen toonde dat het grootste deel van de Europese banken en landen de doelstellingen,
                  zoals die bij het akkoord over de gemeenschappelijke achtervang en het ESM uit december
                  2018 zijn geformuleerd van 5% bruto en 2,5% netto NPLs, ruimschoots hadden gehaald.29 Het valt echter niet uit te sluiten dat NPLs weer gaan oplopen, die zijn immers zeer
                  conjunctuurgevoelig.
               
Het is niet gemakkelijk een inschatting te maken van de verwachte toename aan NPLs
                  als gevolg van de COVID-19-pandemie. Dit hangt af van meerdere factoren, waaronder
                  de intensiteit van contactbeperkende maatregelen. Het is aannemelijk dat sectoren
                  (denk aan het toerisme) die hier harder door worden getroffen ook relatief meer NPLs
                  zullen zien. Landen die relatief sterk afhankelijk zijn van dergelijke sectoren zullen
                  naar verwachting een snellere toename van het aantal NPLs zien. Wel geldt dat lidstaten
                  verschillende maatregelen hebben genomen om effecten te mitigeren, waarvan de impact
                  nog niet exact duidelijk is.
               
Op dit moment zijn de meest recente data aangaande NPLs en steunmaatregelen op Europees
                  niveau uit juni 2020. Hieruit was nog geen stijging in de gemiddelde Europese NPL
                  waarde zichtbaar (2,8%). Dit is deels te verklaren door steunmaatregelen van de overheid
                  om kredietverlening op peil te houden. Op 30 juni 2020 was het totale volume aan leningen
                  onder moratoria EUR 871 miljard. Dit is 6% van de totale activa in de EU bankensector.
                  Het totale volume aan activa dat is uitgegeven onder publieke staatsgaranties ligt
                  op EUR 181 miljard. Dit is 1,2% van de totale activa. De gevolgen van de steunmaatregelen
                  op NPLs moeten zichzelf nog uitwijzen. Het aantal leningen dat profiteert van COVID-19
                  maatregelen zou het hoogst liggen in Cyprus, Portugal, en Griekenland. Toezichthouders
                  monitoren de ontwikkelingen en houden een vinger aan de pols. Ik zal uw Kamer in de
                  loop van dit jaar informeren over de stand van zaken rondom NPLs in de Europese Unie
                  als gevolg van de pandemie.
               
Ondanks dat de exacte impact nog niet duidelijk is heeft de Commissie deze mededeling
                  gepresenteerd omdat zij verwacht dat NPLs als gevolg van de COVID-19 uitbraak zullen
                  toenemen, en omdat een les van de vorige crisis was dat NPLs tijdig dienen te worden
                  aangepakt. Ik ben van mening dat het goed is dat de Commissie nu met een Mededeling
                  komt. De Commissie benadrukt in de Mededeling vooral nog uit het vorige actieplan
                  lopende voorstellen of eerdere ideeën die nog verdere uitwerking behoeven. In aanvulling
                  op bestaande maatregelen uit 2017, stelt de Commissie nog enkele gerichte maatregelen
                  voor om de opbouw van NPLs verder te kunnen mitigeren. Voldoende risico-reductie blijft
                  onverminderd belangrijk. Juist daarom acht ik het positief dat de Commissie de mogelijke
                  gevolgen van deze schok, die alle lidstaten treft, tijdig agendeert.
               
De Commissie verwacht dat NPL’s als gevolg van de pandemie zullen toenemen. De leden
                     van de CDA-fractie vragen het kabinet in hoeverre dat geldt voor Nederland en in hoeverre
                     daar al op geacteerd kan worden.
Gezien de economische neerval is de verwachting dat ook in Nederland NPLs weer zullen
                  oplopen. Om de economische gevolgen van COVID-19 enigszins te dempen neemt Nederland
                  een groot aantal maatregelen om de gevolgen hiervan te dempen. DNB publiceerde in
                  december de uitkomsten van de pandemiestresstest voor de Nederlandse bankensector,
                  waarin verschillende scenario’s worden doorberekend. De stresstest wijst uit dat de
                  effecten van de pandemie op de bankbalansen fors zijn. Risico’s beginnen zichtbaar
                  te worden en naar verwachting zullen verliezen oplopen in 2021 en 2022. Scenario’s
                  wijzen uit dat Nederlandse banken voldoende buffers hebben opgebouwd de afgelopen
                  jaren om deze tegenvallers op te kunnen vangen. De stresstest laat tegelijkertijd
                  zien dat het onverminderd belangrijk blijft dat banken scherp zijn op de opbouw van
                  risico’s en daartoe voldoende maatregelen nemen. Hier ligt een belangrijke verantwoordelijkheid
                  voor banken.
               
Het is daarnaast goed om op te merken dat juist de maatregelen om de bankensector
                  te versterken in de afgelopen jaren zich nu uitbetalen. In het kader van NPLs zijn
                  verschillende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat als deze zich voordoen,
                  banken hier beter op zijn voorbereid. Zo moeten zij hier meer op voorzien, en daarmee
                  zijn zij beter in staat om mogelijke verliezen op te vangen.
               
Ten aanzien van de besluitvorming over het Europees Semester 2021 vragen de leden
                     van de CDA-fractie zich af van wanneer de laatste gegevens dateren die zijn meegenomen
                     in de beoordeling van macro-economische onevenwichtigheden in het Alert Mechanism
                     report. Normaal gesproken wordt een beoordeling gemaakt op basis van de cijfers van
                     het voorgaande jaar, dus in dit geval 2019, maar de Commissie heeft dit jaar vanwege
                     Corona ook gebruik gemaakt van forecasts voor 2020 en 2021 en «nowcasts» voor 2020.
                     Kan het kabinet toelichten tot wanneer de gegevens over 2020 zijn meegenomen in de
                     beoordelingen van de onevenwichtigheden? Is het kabinet van mening dat op basis van
                     de gebruikte gegevens, waar een hoge mate van onzekerheid in zit over de ontwikkelingen
                     in 2020, een voldoende beoordeling is gemaakt van wat de risico’s in lidstaten en
                     de eurozone zijn en wat de mate van deze risico’s is? Is het kabinet van mening de
                     inschatting een goede basis biedt voor de prioriteiten die lidstaten, met name de
                     lidstaten met buitensporige onevenwichtigheden, nu moeten stellen?
Voor het opstellen van het Alert Mechanism Report heeft de Commissie gebruik gemaakt van aanvullende gegevens om de macro-economische
                     onevenwichtigheden te beoordelen. De Commissie heeft voor zover mogelijk gebruik gemaakt
                     van haar eigen herfstraming 2020, die dateert van 5 november jl. Het kabinet vertrouwt
                     erop dat de Commissie met het gebruik van deze cijfers een gedegen beoordeling heeft
                     kunnen maken van de risico’s en dat het rapport een goede basis biedt voor de prioriteiten
                     die lidstaten, met name de lidstaten met buitensporige onevenwichtigheden, nu moeten
                     stellen.
                  
De leden van de CDA-fractie willen het belang van een Europese Digital Markets Acts
                        onderstrepen. Platforms met een poortwachtersfunctie die gevestigd zijn buiten Europa,
                        maar wel de Europese betaalmarkt willen betreden, dienen wel aan de Europese standaarden
                        te voldoen. Deze leden lezen dat het kabinet stelt dat de opties voor poortwachtersregulering
                        die de Commissie in de consultaties schetst grotendeels in lijn zijn met de Nederlandse
                        inzet. Zij vragen het kabinet op welke punten de Commissie afwijkt ten opzichte van
                        de Nederlandse inzet.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet in hoeverre het instrumentarium, waarvan
                        de ACM zegt dat het op orde is onder huidige wet- en regelgeving, ook ingezet gaat
                        worden op het moment dat Big Techs toetreden op de betaalmarkt. Deze leden willen
                        markeren dat het van belang is dat er op tijd wordt nagedacht over regulering en de
                        wijze van regulering, voordat de marktmacht dermate groot is dat optreden lastiger
                        gaat worden. Hoe ziet het kabinet dit?
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) concludeert in haar rapport dat de mededingingsregels,
                  PSD2, en de EU-Verordening ten aanzien van afwikkelvergoedingen30 in de huidige vorm verschillende mogelijkheden bieden om te interveniëren, als dat
                  nodig is. Op grond van de mededingingsregels kan de ACM ingrijpen als een onderneming
                  misbruik maakt van haar dominante positie. Dit ingrijpen is ex-post, dus nadat mogelijke
                  schade is ontstaan. Omdat het instrumentarium van mededingingstoezichthouders tekort
                  kan schieten om de risico’s voldoende tijdig en effectief aan te pakken in potentiële
                  «tipping markets» zoals de betaalmarkt, heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
                  in Europees verband het initiatief genomen voor een voorstel voor een ex-ante instrument
                  dat kan worden ingezet tegen platformen, waar Big Techs onder kunnen vallen. De ACM
                  pleit in haar rapport ook voor deze beleidsoptie.
               
Op 17 december 2020 heeft de Europese Commissie het voorstel gepubliceerd voor de
                  Digital Markets Act (DMA), waarin ook «ex ante» maatregelen voor platforms met een poortwachterspositie,
                  waar gebruikers nauwelijks omheen kunnen, zijn opgenomen.
               
De Kamer ontvangt conform de geldende afspraken het BNC-fiche ten aanzien van dit
                  voorstel naar verwachting in februari a.s. Daarin worden de inhoud van het voorstel
                  en de Nederlandse positie uitgewerkt. Ook wordt in het fiche ingegaan op mogelijke
                  verschillen tussen de DMA en de Nederlandse beleidsinzet op dit gebied.
               
De leden van de CDA-fractie hebben voorts kennisgenomen van de brief van het kabinet
                     over de herziening van afspraken tussen de Staat en DNB. Zij begrijpen dat de winsten
                     die DNB op ESM-deposito’s maakt worden gecompenseerd aan het ESM om de waarde van
                     het fonds op peil te kunnen houden. Wel is tussen de Staat en de DNB afgesproken dat
                     indien DNB balansbreed verlies maakt of onvoldoende buffers heeft, de inkomsten op
                     de ESM-deposito niet worden uitgekeerd aan de staat en het ESM geen compensatie zal
                     ontvangen. Deze leden zijn daarom benieuwd hoe het staat met de buffers bij de DNB,
                     omdat DNB recent heeft aangegeven haar financiële buffers te gaan vergroten ten laste
                     van de winstuitkering voor komende jaren. Zijn de buffers op dit moment onvoldoende,
                     mede als gevolg van de Corona-crisis? Of moet het vergroten van de financiële buffers
                     door de DNB worden gezien als voorzorgsmaatregel?
Op 7 juni 2019 heb ik u per brief geïnformeerd over nieuwe, structurele afspraken
                  met DNB over de toewijzing van de brutowinst en de opbouw van buffers door DNB, ook
                  wel het kapitaalbeleid genoemd.31 De aanleiding van deze nieuwe afspraken was de herhaalde ad hoc-bijsturing in het
                  kapitaalbeleid in de afgelopen jaren.
               
De opbouw van buffers in relatie tot de risico’s op de balans dient bezien te worden
                  vanuit een dynamisch perspectief. De werkgroep Kapitaalbeleid constateerde in haar
                  rapport dat de risico’s van DNB snel kunnen toenemen.32 De tijdelijke en/of volatiele componenten van de balansrisico’s van DNB, waaronder
                  het renterisico, worden met een voorziening afgedekt. Onderdeel van de afspraken is
                  dat DNB extra voorzieningen kan opbouwen in een situatie waarbij de totale gecalculeerde
                  risico’s groter zijn dan de bestaande buffers. Deze situatie doet zich nu voor, mede
                  als gevolg van de Corona-crisis. Dat betekent dat DNB als voorzorgsmaatregel nagenoeg
                  haar volledige resultaat aan de voorziening toevoegt. Dit gaat ten laste van de verwachte
                  winstuitkering voor de komende jaren.
               
In diverse media, waaronder de Financial Times, lezen de leden van de CDA-fractie
                     berichten dat een groot deel van de Europese handel op financiële markten uit het
                     Verenigd Koninkrijk naar het Europese vasteland, vooral ook naar Nederland, is verplaatst.
                     De Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn nu voornemens op het gebied van financiële
                     dienstverlening een Memorandum of Understanding (MoU) te sluiten, omdat hierover geen
                     afspraken zijn gemaakt in het Brexit-akkoord. Kan het kabinet aangeven wat de verwachte
                     inzet is van partijen voor dit MoU en over welke verschillende thema’s in de MoU afspraken
                     zullen worden gemaakt? Zal dit bijvoorbeeld met name gaan zien op equivalentie-regelgeving,
                     of ook op andere thema’s? Door wie worden deze onderhandelingen gedaan? Is het kabinet
                     er met de Europese Commissie voorstander van de afhankelijkheid van de EU van financiële
                     dienstverlening vanuit het VK verder te reduceren? Kan het kabinet tevens aangeven
                     wat de tijdlijn is voor het opstellen van het MoU.
In het handelsakkoord met het Verenigd Koninkrijk zijn op het gebied van financiële
                  diensten in lijn met eerdere afspraken met Japan horizontale afspraken overeengekomen
                  over onder meer samenwerking en bilaterale gesprekken over (veranderingen in) regels
                  ten behoeve van equivalentie. In de politieke verklaring33 die het handelsakkoord vergezelde is afgesproken om voor/in maart 2021 een Memorandum of Understanding (MoU) overeen te komen waarin afspraken worden gemaakt over hoe deze samenwerking
                  gestructureerd vorm zal worden gegeven. Hierbij dient te worden gedacht aan afspraken
                  over het opzetten van een gremium waarin periodiek overleg plaats zal vinden tussen
                  beide partijen over bijvoorbeeld ontwikkelingen in wet- en regelgeving, de afstemming
                  van mogelijke gezamenlijke inzet in mondiale overleggen en voldoende transparantie
                  over en weer over voorgenomen wijzigingen in equivalentie. Een MoU is een passend
                  instrument om de intentie van beide partijen om goed samen te werken op het gebied
                  van financiële diensten verder handen en voeten te geven, waarbij beide partijen de
                  unilaterale vrijheid om maatregelen te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van equivalentie,
                  behouden. De Europese Commissie hanteert bij equivalentiebesluiten een vooruitziende
                  blik en houdt daarbij rekening met de implicaties voor de financiële stabiliteit,
                  markttransparantie en -integriteit, beleggersbescherming en het gelijke speelveld.
                  Omdat het Verenigd Koninkrijk tot op heden onvoldoende duidelijkheid heeft kunnen
                  geven over de (toekomstige) regels die gelden voor de financiële sector kan het kabinet
                  zich vinden in het feit dat de Europese Commissie op CCPs na geen verdere equivalentiebesluiten
                  heeft genomen. De Europese Commissie zal het voortouw nemen om het MoU met het Verenigd
                  Koninkrijk af te sluiten.
               
Deze leden vragen het kabinet tenslotte aan te geven hoe Nederland zicht houdt op
                     kapitaalvlucht uit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland.
De Autoriteit Financiële Markten is de verantwoordelijk toezichthouder op deze activiteiten
                  en heeft hier rond de overgang met verhoogde intensiteit toezicht op gehouden en zal
                  dat de komende periode ook blijven doen. Vooralsnog verloopt de overgang van een deel
                  van de Europese handel naar de EU-27 zonder grote complicaties.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet naar hun interpretatie van de
                     meest recente Eurotopverklaring. Welk tijdspad ziet het kabinet voor zich voor de
                     vervolmaking van de bankenunie? Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie
                     eens dat de coronacrisis de urgentie van de vervolmaking van de bankenunie nog verder
                     vergroot? Is er reeds voldoende voortgang gemaakt op technisch niveau om op politiek
                     niveau de discussie te vervolgen? Hoe moet de Eurotopverklaring gelezen worden, die
                     dit immers lijkt te impliceren?
Er is nog niet gesproken over een nieuw werkplan. Naar alle waarschijnlijkheid zal
                  het Eurogroep secretariaat hier een voorstel voor gaan doen. Het is goed om op te
                  merken dat met enige regelmaat werkplannen worden opgesteld over de voltooiing van
                  de bankenunie, en dat daarbij ook tijdslijnen afgesproken worden, bijvoorbeeld wanneer
                  technische/ambtelijke rapporten dienen te worden opgeleverd.
               
De afgelopen jaren is door een hoogambtelijke werkgroep (HLWG) op basis van een werkplan
                     gesproken over een aantal deelterreinen van de bankenunie. Onder HLWG is door verschillende
                     ambtelijke werkgroepen op technisch niveau gesproken over het crisismanagement raamwerk
                     voor banken, de prudentiële behandeling van staatsobligaties, de integratie van de
                     Europese bankensector en hoe deze bevorderd kan worden, en over de mogelijke vormgeving
                     van een EDIS.
                  
Alleen op het crisisraamwerk voor banken is bereidheid binnen de Raad om gerichte
                     stappen te zetten: de Commissie gaat dit raamwerk binnenkort dan ook evalueren, en
                     komt eind 2021 met een voorstel. Hier is nog wel veel discussie over hoe om te gaan
                     met kleine en middelgrote banken. Nederland heeft er met Frankrijk en Finland voor
                     gepleit om het bestaande resolutiekader te versterken, ook voor dit type banken. Andere
                     landen zouden graag meer ruimte zien om het falen van dergelijke banken in faillissement
                     adequaat op te vangen.
                  
Ook op alle andere onderwerpen bestaat nog steeds zeer veel onenigheid, en daarmee
                  is voortgang op EDIS niet binnen handbereik. Immers, veel onderwerpen zijn gerelateerd,
                  of worden gekoppeld aan EDIS. Zo eisen Nederland en andere landen dat voordat stappen
                  worden gezet ten aanzien van een EDIS eerst gewerkt wordt aan de behandeling van staatsobligaties.
                  Dit thema is voor landen met verhoogde staatsschulden erg gevoelig.
               
Daarnaast dringen sommige landen er op aan dat grensoverschrijdende banken meer ruimte
                     krijgen om kapitaal en liquiditeit efficiënter te verdelen tussen verschillende onderdelen
                     binnen een groep. Lidstaten met veel buitenlandse (dochter)banken zijn bezorgd dat
                     dergelijke versoepeling ertoe kan leiden dat, in geval van problemen bij een dochter,
                     er onvoldoende kapitaal of liquiditeit in een dochteronderneming zou zitten. Logischerwijs
                     willen deze landen mogelijkheden hebben om zichzelf en spaarders te beschermen tegen
                     de kosten van een mogelijk falen van een bankengroep, óók als het gaat om binnen hun
                     grenzen opererende dochters van grensoverschrijdende bankengroepen. Tegelijk kunnen
                     verschillende eisen op lokaal niveau voor sommige grensoverschrijdende Europese bankengroepen
                     een belemmering vormen voor efficiënte allocatie van financiële middelen. Belangrijk
                     aandachtspunt voor Nederland in deze discussies is dat stappen hierop prudent worden
                     vormgegeven zodat de financiële stabiliteit niet in gevaar komt.
                  
Tot slot geldt dat ook over de vormgeving van een EDIS nog lang geen overeenstemming
                     is. Zo is onenigheid over welke type banken onder een EDIS zouden kunnen vallen, hoe
                     wordt omgegaan met tijdelijk hogere deposito’s of private depositogarantiestelsel
                     (DGS) zoals sommige landen kennen.
                  
In algemeenheid is het kabinet van mening dat de bankenunie bijdraagt aan een stabiele
                  Europese financiële sector. Gezien de grote verwevenheid van de Nederlandse financiële
                  sector met de Europese is dat ook voor Nederland van groot belang. Nederland steunt
                  dan ook verdere besprekingen over het voltooien van de bankenunie. Wat Nederland betreft
                  geldt daarbij nog steeds dat voortgang op EDIS gekoppeld is aan voortgang ten aanzien
                  van risicoreductie. Hiertoe dienen stappen te worden gezet ten aanzien van de behandeling
                  van staatsobligaties op bankbalansen, en dienen bankensectoren aantoonbaar gezond
                  te zijn, bijvoorbeeld door toepassing van asset quality reviews (AQRs).
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat dit jaar een revisie van het raamwerk
                     voor falende banken op de Commissie-agenda staat. Zij vragen het kabinet hoe zij vanuit
                     de inhoud en in timing de relatie ziet tussen deze revisie enerzijds en de completering
                     van de bankenunie anderzijds.
De Europese Commissie heeft laten weten in 2021 het crisismanagementraamwerk voor
                  banken te herzien, waaronder het resolutieraamwerk (BRRD).34 Nederland heeft zich in die context ingezet om tevens de staatssteunregels voor banken
                  te herzien en meer in lijn te brengen met het resolutieraamwerk. Daarom verwelkomt
                  Nederland de Eurogroepverklaring van 30 november 2020, waarin de Commissie wordt uitgenodigd
                  om hier in 2021 mee te beginnen.35 Het doel is om de uitkomsten van de herzieningen gelijktijdig in werking te laten
                  treden, om zodoende consistentie te waarborgen, voldoende lastendeling en behoud van
                  financiële stabiliteit. Nederland is voorstander van een dergelijke holistische aanpak.
                  De Commissie zal de Raad in oktober 2021 informeren over de voortgang.
               
Nederland zal bij besprekingen ook bezien hoe aanpassingen aan het raamwerk voor falende
                  banken zich verhouden tot andere dossiers. Zo zou ook een EDIS in de toekomst kunnen
                  bijdragen aan een versterking van dit raamwerk, mits hiertoe eerst stappen zijn gezet
                  met betrekking tot de weging van staatsobligaties, en banken aantoonbaar gezond zijn.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat op dit moment de indruk is van het kabinet
                     van de doeltreffendheid van het conditionaliteitenraamwerk dat aan het RRF verbonden
                     is. Welke signalen hebben zij hierover? Zij vragen het kabinet daarnaast hoeveel plannen
                     er door lidstaten al zijn ingediend. Bovendien vragen zij waarom deze niet openbaar
                     beschikbaar zijn. Wat vindt het kabinet hiervan? Zijn de analyses van de Commissie
                     aankomend voorjaar wel openbaar beschikbaar, zo vragen zij daarnaast.
Het is nog te vroeg om een oordeel te vellen over de doeltreffendheid van de voorwaarden
                  die worden gesteld aan de RRF en de wijze waarop deze worden gehandhaafd. Lidstaten
                  hebben tot nu toe slechts op informele basis conceptplannen ingediend bij de Europese
                  Commissie, als onderdeel van de dialoog tussen lidstaat en Commissie. Pas nadat plannen
                  zijn afgerond en formeel zijn ingediend, zal de Commissie deze doorsturen aan de Raad
                  en het Europees parlement. Op dat moment zullen ze met de Tweede Kamer gedeeld kunnen
                  worden. Hetzelfde geldt voor de Commissievoorstellen voor de uitvoeringsbesluiten
                  van de Raad, waarmee plannen worden goedgekeurd. Zodra de Commissie een voorstel doet
                  voor dergelijke uitvoeringsbesluiten, zal de Tweede Kamer hier steeds een kabinetsappreciatie
                  van ontvangen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet daarnaast naar het indienen
                     van grensoverschrijdende plannen voor het RRF. Op welke manier wordt het indienen
                     van dergelijke plannen binnen het RRF gestimuleerd? Vindt het kabinet dat hier een
                     meerwaarde voor het RRF ligt? En heeft het kabinet vervolgens dan ook contact gehad
                     met andere lidstaten en de mogelijkheid besproken dergelijke plannen in te dienen?
De RRF-verordening voorziet in de mogelijkheid om grensoverschrijdende projecten op
                  te nemen in een herstelplan. Lidstaten worden gevraagd om in hun herstelplannen aan
                  te geven of hiervan sprake is. Dit is echter geen verplichting. Momenteel vindt een
                  ambtelijke verkenning plaats naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan.
                  Het kabinet zal de komende maanden kansrijke maatregelen voor dit plan in kaart brengen.
                  Hieronder vallen ook mogelijke grensoverschrijdende projecten. Op ambtelijk niveau
                  wordt hier, waar relevant, met andere lidstaten over gesproken.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet wat de reactie is op de analyse
                     van de hoofdeconoom van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
                     (OESO), mevrouw Boone, die stelde dat (i) er een nieuw conceptueel debat nodig is
                     over schuldhoudbaarheid, (ii) internationale organisaties al wel een omslag hebben
                     gemaakt naar nieuw, meer toekomstbestendig macro-economisch denken, maar (iii) veel
                     ministeries van financiën op dat punt nog achterblijven.36 Zij vragen daarnaast of het kabinet van mening is dat zij de eigen intellectuele
                     ontwikkeling op macro-economisch gebied voldoende stimuleert, en vragen in te gaan
                     op welke stappen zij op dit punt het afgelopen jaar gezet heeft en dit jaar van plan
                     is te zetten om hier verder vorm aan te geven.
Uw Kamer heeft op 14 december een brede bespiegeling ontvangen over het Stabiliteits-
                  en Groeipact37, waarin ook aandacht is besteed aan de huidige lage rente omgeving en schuldhoudbaarheid.
                  Dit thema heeft de voortdurende aandacht van het kabinet. Daarbij hecht het kabinet
                  groot belang aan het op peil houden van de kennis op macro-economische gebied. Zoals
                  ook eerder gecommuniceerd aan de Kamer heeft het kabinet een onafhankelijke commissie
                  Europese Economie opgericht die als taak heeft het verkennen en formuleren van opties
                  voor een kabinetsinzet ten aanzien van de uitvoering van het Europees-financieel economisch
                  beleid om de Europese economie als geheel stabieler, weerbaarder en veerkrachtiger
                  te maken. De commissie wordt gevraagd haar analyse voor 1 juli 2021 op te leveren.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet naar het actieplan voor niet-presterende
                     leningen. In de conclusie van dit actieplan lezen zij dat de commissie stelt dat herkapitalisatie
                     (bail-outs) uit voorzorg kunnen worden ingezet zodat levensvatbare banken kunnen reageren
                     op de coronacrisis en onderdeel blijven van de oplossing. Dit staat los van de specifieke
                     discussie over Asset Management Companies (AMC’s) en deze leden lezen deze passage
                     dan ook expliciet als een zeer ruime interpretatie van de staatssteunregels. Vindt
                     het kabinet dat met deze passage sprake is van een koerswijziging in de discussie
                     over de publieke steun voor in moeilijkheden verkerende banken? Is zij het met de
                     leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit vanuit dat oogpunt een zorgelijke passage
                     is? Wat gaat het kabinet doen om te voorkomen dat Europese staatssteunregels zo ruimhartig
                     ingezet worden dat banken opnieuw met belastinggeld gered gaan worden?
Ik deel de mening dat bail-outs in de bancaire sector in beginsel niet wenselijk zijn,
                  om prikkels juist te houden en overheidsmiddelen te beschermen. De mogelijkheden hiertoe
                  zijn sinds de crisis dan ook sterk ingeperkt. Tegelijkertijd kan overheidssteun aan
                  banken nooit worden uitgesloten. Conform het staatssteun- en resolutiekader kunnen
                  overheden aan gezonde banken preventieve kapitaalsteun verlenen. Soms kan dergelijke
                  steun nodig zijn om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat te voorkomen
                  en de financiële stabiliteit te waarborgen. Hiervoor gelden enkele strikte voorwaarden.
                  De ECB dient te toetsen of een bank nog gezond is en of deze nog aan de kapitaaleisen
                  voldoet. De Commissie toetst of staatssteun geoorloofd is en stelt eisen aan de beprijzing
                  van overheidssteun, om de voordelen voor banken te beperken, en een overheidsexit
                  te versnellen. Ook geldt dat bij kapitaalsteun aan banken er in principe een bail-in
                  moet hebben plaatsgevonden tot en met achtergestelde obligaties (lastendeling; ook
                  wel «bail-in t/m junior»), en zijn er restricties op het uitkeren van beloningen en
                  dividend. Hoewel de Commissie in beginsel altijd zal kijken hoe zoveel mogelijk verliezen
                  aan private partijen kunnen worden toebedeeld, gelden op dit vereiste van lastendeling
                  wel uitzonderingen bijvoorbeeld wanneer dergelijke maatregelen de financiële stabiliteit
                  in gevaar zouden brengen.
               
De Europese Commissie heeft in maart 2020 als onderdeel van haar bredere tijdelijk
                  staatssteunkader voor COVID-19 aangegeven dat wanneer steun aan banken gebruikt wordt
                  om COVID-19 gerelateerde verliezen op te vangen, (deels) een uitzondering kan worden
                  gemaakt op de eis van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.
                  Hoewel zoveel mogelijk lastendeling door de private sector in beginsel wenselijk is,
                  is goed om op te merken dat de Commissie dit nu ook niet vereist voor bedrijven in
                  de reguliere economie.
               
Wat mij betreft hebben private oplossingen altijd de voorkeur boven publieke. Bij
                     voorkeur gaan falende banken in resolutie, waar strenge vereisten bestaan om publieke
                     middelen te beschermen. In geval dat staatssteun voor in de kern gezonde banken nodig
                     is, dan dient bij banken waar mogelijk lastendeling plaats te vinden om publieke middelen
                     zo veel als mogelijk te beschermen.
                  
Richting de toekomst is Nederland van mening dat recente ervaringen met het raamwerk
                     voor banken aanleiding geven om de staatssteunregels voor banken te verduidelijken
                     door middel van een herziening van de bankenmededeling uit 2013. Nederland heeft hier
                     samen met Frankrijk en Finland ook recent een gezamenlijk non-paper ingediend, met
                     daarin voorstellen om het staatssteunraamwerk in de toekomst te versterken. Ook de
                     Europese Rekenkamer heeft daar recent toe opgeroepen. Het is daarom dan ook goed dat
                     in het akkoord over de gemeenschappelijke achtervang is afgesproken dat integraal
                     gekeken zal worden naar het resolutieraamwerk en staatssteunkader voor banken. Middels
                     de beantwoording van de Kamervragen van het lid Aukje De Vries (VVD) bent u hierover
                     uitgebreid geïnformeerd.38
De leden van de GroenLinks-fractie vragen, met betrekking tot de doelstelling uit
                     het actieplan niet-presterende leningen om secundaire markten voor NPL’s te ontwikkelen,
                     hoe voorkomen gaat worden dat securitisaties leiden tot minder goed zicht op de onderliggende
                     risico’s van activa.
Het is van groot belang dat er bij securitisaties voldoende inzicht is in de risico’s.
                  De afgelopen jaren zijn daarom stappen gezet om tot meer transparantie te komen. Zo
                  is in 2019 in de securitisatieverordening een afslag geïntroduceerd op het aan te
                  houden kapitaal voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS-) securitisaties,
                  hiermee wordt deze vorm van securitisaties gestimuleerd. Deze standaard heeft tot
                  doel dat de onderliggende risico’s makkelijker kunnen worden beoordeeld door meer
                  transparantie- en publicatieverplichtingen.
               
Daarnaast vragen zij het kabinet naar de wijze waarop consumenten en bedrijven in
                     geldnood beschermd worden bij doorverkoop van NPL’s aan derde partijen, vaak zogenaamde
                     Vulture funds. Hoe gaat geborgd worden dat regelingen getroffen worden voor klanten
                     in betalingsproblemen en zij (vanuit de zorgtaak) ondersteund worden? Hier zijn in
                     het verleden immers slechte ervaringen mee geweest.
In het Commissievoorstel voor een Richtlijn zijn waarborgen opgenomen voor de bescherming
                  van schuldenaren in het geval een NPL wordt verkocht aan partijen die krediet opkopen
                  en beheerders van die kredieten.39 In dit voorstel is onder andere een zorgplicht opgenomen voor beheerders en opkopers,
                  met specifieke aandacht voor de financiële situatie van schuldenaren en verwijzing
                  naar hulpverlening.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het kabinetsstandpunt
                     tot behoud van unanimiteit inzake het btw-comité. Zij vragen het kabinet hoe deze
                     vanuit dit principiële standpunt vervolgens aankijkt tegen de problemen die de Commissie
                     op dit punt constateert; niet-bindende richtsnoeren worden vaak niet in de praktijk
                     gebracht; er ontstaan door dubbele belastingheffing discrepanties en juridische onzekerheid,
                     wat frequent tot zaken bij het Europese Hof leidt; en de verschillen tussen de initiële
                     discussies in het Comité en de uiteindelijke uitkomst na rechtszaken is bij tijd en
                     wijlen zo groot, dat die uitkomsten niet door de meerderheid van de lidstaten worden
                     gedeeld. Zij vragen het kabinet daarnaast of zij ook ziet dat deze gang van zaken
                     niet doeltreffend is, en of zij bereid is constructief mee te denken aan een oplossing.
                     Welke stappen gaat het kabinet hier zetten, zo vragen deze leden.
Dit richtlijnvoorstel van de Europese Commissie is eerder aangekondigd in het btw-actieplan
                  voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie.40 Het kabinet heeft toen reeds een eerste standpunt geuit op de voornemens in dit btw-actieplan.41 Het kabinet bestudeert het richtlijnvoorstel dat in december 2020 is gepubliceerd.
                  Het voorstel zal niet op de Ecofinraad van januari worden besproken, ook hebben er
                  nog geen besprekingen over dit voorstel op Raadswerkgroepniveau plaatsgevonden. In
                  februari wordt het BNC-fiche aan de Kamer toegezonden. In het BNC-fiche wordt het
                  standpunt toegelicht en zal ook zoveel mogelijk worden ingegaan op de vragen die de
                  leden van de GroenLinks-fractie stellen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte naar de reactie van het kabinet
                     op de open consultatie van de Europese Commissie met betrekking tot de groene taxonomie.
                     De deadline van de consultatie is alweer even geleden en deze reactie zou naar de
                     Kamer gestuurd worden. Wanneer kan de Kamer deze reactie alsnog verwachten? En kan
                     aangenomen worden dat er in de tussentijd (sinds 18 december 2020) gewerkt is aan
                     een gedegen toelichting op deze reactie?
Het kabinet heeft op 18 december gereageerd op de open consultatie van de Europese
                  Commissie met betrekking tot de groene taxonomie. In deze consultatiereactie heeft
                  zij onder andere de overwegingen van de GroenLinks fractie meegenomen. Het kabinet
                  zal het afschrift van deze reactie naar verwachting deze week met de Kamer delen.
                  Hierbij zal zij ook ingaan op welke keuzes ze uiteindelijk in haar reactie heeft gemaakt.
               
De leden van de SP-fractie hebben met lichte verontrusting kennisgenomen van de Eurogroep
                     van december. De leden vragen het kabinet het tijdspad dat het kabinet in gedachte
                     heeft voor concrete stappen ten aanzien van vervolmaking van de bankenunie. De leden
                     vragen het kabinet waarom de Eurotop oproept tot een tijdgebonden werkplan.
Er is nog niet gesproken over een nieuw werkplan. Naar alle waarschijnlijkheid zal
                  het Eurogroep secretariaat hier een voorstel voor gaan doen. Het is goed om op te
                  merken dat met enige regelmaat werkplannen worden opgesteld over de voltooiing van
                  de bankenunie, en dat daarbij ook tijdslijnen afgesproken worden, bijvoorbeeld wanneer
                  technische/ambtelijke rapporten dienen te worden opgeleverd.
               
De afgelopen jaren is door een hoogambtelijke werkgroep (HLWG) op basis van een werkplan
                     gesproken over een aantal deelterreinen van de bankenunie. Onder HLWG is door verschillende
                     ambtelijke werkgroepen op technisch niveau gesproken over het crisismanagement raamwerk
                     voor banken, de prudentiële behandeling van staatsobligaties, de integratie van de
                     Europese bankensector en hoe deze bevorderd kan worden, en over de mogelijke vormgeving
                     van een EDIS.
                  
Alleen op het crisisraamwerk voor banken is bereidheid binnen de Raad om gerichte
                     stappen te zetten: de Commissie gaat dit raamwerk binnenkort dan ook evalueren, en
                     komt eind 2021 met een voorstel. Hier is nog wel veel discussie over hoe om te gaan
                     met kleine en middelgrote banken. Nederland heeft er met Frankrijk en Finland voor
                     gepleit om het bestaande resolutiekader te versterken, ook voor dit type banken. Andere
                     landen zouden graag meer ruimte zien om het falen van dergelijke banken in faillissement
                     adequaat op te vangen.
                  
Ook op alle andere onderwerpen bestaat nog steeds zeer veel onenigheid, en daarmee
                  is voortgang op EDIS niet binnen handbereik. Immers, veel onderwerpen zijn gerelateerd,
                  of worden gekoppeld aan EDIS. Zo eisen Nederland en andere landen dat voordat stappen
                  worden gezet ten aanzien van een EDIS eerst gewerkt wordt aan de behandeling van staatsobligaties.
                  Dit thema is voor landen met verhoogde staatsschulden erg gevoelig.
               
Daarnaast dringen sommige landen er op aan dat grensoverschrijdende banken meer ruimte
                     krijgen om kapitaal en liquiditeit efficiënter te verdelen tussen verschillende onderdelen
                     binnen een groep. Lidstaten met veel buitenlandse (dochter)banken zijn bezorgd dat
                     dergelijke versoepeling ertoe kan leiden dat, in geval van problemen bij een dochter,
                     er onvoldoende kapitaal of liquiditeit in een dochteronderneming zou zitten. Logischerwijs
                     willen deze landen mogelijkheden hebben om zichzelf en spaarders te beschermen tegen
                     de kosten van een mogelijk falen van een bankengroep, óók als het gaat om binnen hun
                     grenzen opererende dochters van grensoverschrijdende bankengroepen. Tegelijk kunnen
                     verschillende eisen op lokaal niveau voor sommige grensoverschrijdende Europese bankengroepen
                     een belemmering vormen voor efficiënte allocatie van financiële middelen. Belangrijk
                     aandachtspunt voor Nederland in deze discussies is dat stappen hierop prudent worden
                     vormgegeven zodat de financiële stabiliteit niet in gevaar komt.
                  
Tot slot geldt dat ook over de vormgeving van een EDIS nog lang geen overeenstemming
                     is. Zo is onenigheid over welke type banken onder een EDIS zouden kunnen vallen, hoe
                     wordt omgegaan met tijdelijk hogere deposito’s of private depositogarantiestelsel
                     (DGS) zoals sommige landen kennen.
                  
In algemeenheid is het kabinet van mening dat de bankenunie bijdraagt aan een stabiele
                  Europese financiële sector. Gezien de grote verwevenheid van de Nederlandse financiële
                  sector met de Europese is dat ook voor Nederland van groot belang. Nederland steunt
                  dan ook verdere besprekingen over het voltooien van de bankenunie. Wat Nederland betreft
                  geldt daarbij nog steeds dat voortgang op EDIS gekoppeld is aan voortgang ten aanzien
                  van risicoreductie. Hiertoe dienen stappen te worden gezet ten aanzien van de behandeling
                  van staatsobligaties op bankbalansen, en dienen bankensectoren aantoonbaar gezond
                  te zijn, bijvoorbeeld door toepassing van asset quality reviews (AQRs).
               
De leden vragen het kabinet naar de opvatting over enige consolidatie in de bankensector
                     en of dit wel mogelijk is. De leden vragen het kabinet op welke wijze het kabinet
                     gaat voorkomen dat de EU weer te maken krijgt met problemen van «too big to fail»
                     banken.
In mijn brief van augustus 2019 ben ik uitgebreid ingegaan op mijn opvatting over
                  consolidatie.42 Daarin gaf ik aan dat de Europese bankensector een groot aantal banken kent. Sommige
                  van deze banken worden geconfronteerd met structurele uitdagingen, waaronder lage
                  winstgevendheid, hoge kosten, hoge aantallen probleemleningen (NPLs) en opkomst van
                  nieuwe technologie en businessmodellen. Ik gaf in die brief aan dat een fusie of overname
                  soms kan helpen om problemen op te lossen, bijvoorbeeld door kosten te reduceren en
                  expertise te gaan delen. Tegelijkertijd is goed om op te merken dat fusies of overnames
                  in de bancaire sector niet alle problemen kunnen oplossen. Fusies zijn complex en
                  met risico’s omgeven. De integratie van bijvoorbeeld IT-systemen en bedrijfsculturen
                  is ingewikkeld en slaagt niet altijd. Mede omwille van deze risico’s blijken met name
                  grensoverschrijdende consolidaties nog moeilijk op gang te komen. Aan de andere kant
                  is bijvoorbeeld in de Spaanse en Italiaanse bankenmarkten een forse afname te zien
                  geweest van het aantal banken in de afgelopen jaren. Dat kan bijdragen aan het vergroten
                  van de efficiëntie van deze sectoren en daarmee de stabiliteit. In voornoemde brief
                  ging ik ook in op het raamwerk om too big to fail aan te pakken. Zo gelden voor grotere
                  banken strengere vereisten. Ook hebben toezichthouders in het reguliere toezicht mogelijkheden
                  om doorlopend hogere eisen te stellen aan banken die specifieke risico’s lopen. Verder
                  toetsen resolutieautoriteiten de afwikkelbaarheid van banken om essentiële nutsfuncties
                  die deze banken voorzien te beschermen. Resolutieautoriteiten kunnen na een fusie
                  of overname aanvullende MREL of wijzigingen in de structuur van een bank vereisen
                  om afwikkelbaarheid te garanderen.
               
Ook vragen zij naar de stand van zaken rond het toezicht op de banken en de uitbreiding
                     van Europees toezicht op witwassen?.
Sinds 1 januari 2020 zijn de taken van de Europese Bankautoriteit (EBA) uitgebreid
                  zodat zij sindsdien ook taken heeft op het terrein van het voorkomen van witwassen
                  en financieren van terrorisme (AML/CFT). Zie hierover ook Kamerstukken II 2019/2020
                  22 112, nr. 2910. Daarnaast zal de Europese Commissie dit kwartaal met wetgevende voorstellen te komen
                  op het gebied van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme. Onderdeel
                  van die voorstellen zal ook zijn een voorstel over een centrale, Europese toezichthouder
                  op het gebied AML/CFT. Zie hierover ook de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen
                  van 3 juli 2020.43
De leden van de SP-fractie hebben ook kennisgenomen van de agenda van de eurogroep
                     en de ecofin van 18 en 19 januari. De leden vragen het kabinet waarom de grote onevenwichtigheden
                     in de eurozone al tientallen jaren niet worden verkleind. De leden vragen het kabinet
                     hoezeer COVID-19 invloed uitoefent op deze onevenwichtigheden. Wat verstaat het kabinet
                     onder hervormingen bij het verkleinen van onevenwichtigheden binnen de eurozone? De
                     leden vragen het kabinet tot in welke mate de divergentie tussen eurozone lidstaten
                     zich heeft gematerialiseerd.
Het kabinet erkent dat er op dit moment macro-economische onevenwichtigheden in de
                  eurozone zijn, die door de economische schok van COVID-19 vergroot kunnen worden.
                  Als gevolg van de COVID-19-crisis lopen schulden verder op, en komt een verschil in
                  veerkracht van lidstaten extra naar voren. Om de onevenwichtigheden in de eurozone
                  te verkleinen is het kabinet van mening dat structurele hervormingen en een begrotingsbeleid
                  gericht op schuldhoudbaarheid op de middellange termijn noodzakelijk zijn. Deze hervormingen
                  kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het voorkomen van een tweedeling op de arbeidsmarkt,
                  een betere regulering van productmarkten ten gunste van mededinging, een betere kwaliteit
                  van publieke dienstverlening en een verbetering van het algemene investeringsklimaat.
                  Ook groeibevorderende investeringen, zoals in onderwijs, onderzoek en infrastructuur,
                  kunnen bijdragen aan het groei- en herstelvermogen van lidstaten.
               
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet bij het Reform and Resilience Facility
                     (RRF) wat bedoeld wordt met hervormingen. De leden willen weten welke hervormingen
                     het kabinet voor ogen heeft. De leden vragen het kabinet waarom bij deze hervormingen
                     slechts de landspecifieke aanbevelingen spelen. De leden vragen het kabinet op welke
                     wijze grensoverschrijdendheid van projecten wordt gestimuleerd in de RRF. Deelt het
                     kabinet de opvatting van wetenschappers dat juist daar de meerwaarde van de RRF kan
                     liggen in plaats van landspecifieke aanbevelingen? De leden vragen het kabinet of
                     er geen gebrek aan focus is bij het RRF. De leden vragen het kabinet of het niet beter
                     kan investeren in infrastructurele plannen.
Een hervorming is volgens de uitleg van de Commissie «an action or process of making changes and improvements with significant impact and
                     long-lasting effects on the functioning of a market or policy, the functioning or
                     structures of an institution or administration, or on progress to relevant policy
                     objectives, such as growth and jobs, resilience and the twin transitions». Momenteel vindt een ambtelijke verkenning plaats naar de mogelijke inhoud van een
                  Nederlands herstelplan, waaronder hervormingen. Herstelplannen dienen de uitdagingen
                  van een lidstaat te adresseren zoals geïdentificeerd in de landspecifieke aanbevelingen
                  van een lidstaat of in andere documenten die in het kader van het Europees Semester
                  zijn aangenomen. Hiervoor is gekozen omdat de landspecifieke aanbevelingen een goed
                  beeld geven van de hervormings- en investeringsbehoefte in een lidstaat, dat bovendien
                  onder lidstaten is afgestemd. De RRF-verordening voorziet in de mogelijkheid om grensoverschrijdende
                  projecten op te nemen in een herstelplan. Lidstaten worden gevraagd om in hun herstelplannen
                  aan te geven of hiervan sprake is. Dit is echter geen verplichting. Grensoverschrijdende
                  investeringsprojecten kunnen een meerwaarde hebben, maar vormen geen alternatief voor
                  landspecifieke aanbevelingen bij het geven van sturing aan hervormings- en investeringsplannen.
                  De brede reikwijdte van de RRF past bij de diversiteit van uitdagingen waar lidstaten
                  voor staan. De koppeling aan landspecifieke uitdagingen, maar ook de verplichting
                  om middelen te besteden aan de groene en digitale transitie, moeten ervoor zorgen
                  dat de RRF voldoende focus behoudt. De RRF-verordening sluit het gebruik van middelen
                  voor infrastructurele plannen niet uit, mits ze voldoen aan de eisen uit de RRF-verordening.
               
Ook hebben de leden met verbijstering kennisgenomen van een nieuw actieplan over non-performing
                     loans (NPL’s) al was het alleen maar omdat dit niet was aangekondigd in het werkprogramma
                     van de Commissie. De leden vragen het kabinet waarom de Commissie nu pas het gevaar
                     ziet van stijgende NPL-ratio’s in de bankensector.
De afgelopen jaren zijn grote stappen gezet in de afbouw van NPLs en het weerbaar
                  maken van de bankensector tegen een hernieuwde aanwas van NPLs. Het rapport van de
                  instellingen toonde dat het grootste deel van de Europese banken en landen de doelstellingen,
                  zoals die bij het akkoord over de gemeenschappelijke achtervang en het ESM uit december
                  2018 zijn geformuleerd van 5% bruto en 2,5% netto NPLs, ruimschoots hadden gehaald.44 Het valt echter niet uit te sluiten dat NPLs weer gaan oplopen, die zijn immers zeer
                  conjunctuurgevoelig.
               
Het is niet gemakkelijk een inschatting te maken van de verwachte toename aan NPLs
                  als gevolg van de COVID-19-pandemie. Dit hangt af van meerdere factoren, waaronder
                  de intensiteit van contactbeperkende maatregelen. Het is aannemelijk dat sectoren
                  (denk aan het toerisme) die hier harder door worden getroffen ook relatief meer NPLs
                  zullen zien. Landen die relatief sterk afhankelijk zijn van dergelijke sectoren zullen
                  naar verwachting een snellere toename van het aantal NPLs zien. Wel geldt dat lidstaten
                  verschillende maatregelen hebben genomen om effecten te mitigeren, waarvan de impact
                  nog niet exact duidelijk is.
               
Op dit moment zijn de meest recente data aangaande NPLs en steunmaatregelen op Europees
                  niveau uit juni 2020. Hieruit was nog geen stijging in de gemiddelde Europese NPL
                  waarde zichtbaar (2,8%). Dit is deels te verklaren door steunmaatregelen van de overheid
                  om kredietverlening op peil te houden. Op 30 juni 2020 was het totale volume aan leningen
                  onder moratoria EUR 871 miljard. Dit is 6% van de totale activa in de EU bankensector.
                  Het totale volume aan activa dat is uitgegeven onder publieke staatsgaranties ligt
                  op EUR 181 miljard. Dit is 1,2% van de totale activa. De gevolgen van de steunmaatregelen
                  op NPLs moeten zichzelf nog uitwijzen. Het aantal leningen dat profiteert van COVID-19
                  maatregelen zou het hoogst liggen in Cyprus, Portugal, en Griekenland. Toezichthouders
                  monitoren de ontwikkelingen en houden een vinger aan de pols. Ik zal uw Kamer in de
                  loop van dit jaar informeren over de stand van zaken rondom NPLs in de Europese Unie
                  als gevolg van de pandemie.
               
Ondanks dat de exacte impact nog niet duidelijk is heeft de Commissie deze mededeling
                  gepresenteerd omdat zij verwacht dat NPLs als gevolg van de COVID-19 uitbraak zullen
                  toenemen, en omdat een les van de vorige crisis was dat NPLs tijdig dienen te worden
                  aangepakt. Ik ben van mening dat het goed is dat de Commissie nu met een Mededeling
                  komt. De Commissie benadrukt in de Mededeling vooral nog uit het vorige actieplan
                  lopende voorstellen of eerdere ideeën die nog verdere uitwerking behoeven. In aanvulling
                  op bestaande maatregelen uit 2017, stelt de Commissie nog enkele gerichte maatregelen
                  voor om de opbouw van NPLs verder te kunnen mitigeren. Voldoende risico-reductie blijft
                  onverminderd belangrijk. Juist daarom acht ik het positief dat de Commissie de mogelijke
                  gevolgen van deze schok, die alle lidstaten treft, tijdig agendeert.
               
De leden vragen het kabinet expliciet de volgende passage te motiveren. «Herkapitalisatie
                     uit voorzorg kan worden ingezet opdat levensvatbare banken kunnen reageren op de mogelijke
                     effecten van COVID-19 en zorgen ervoor dat de bankensector deel kan blijven uitmaken
                     van de oplossing voor de crisis.» De leden zien het plan als een mooi kerstbonus aan
                     de bankensector. De leden vragen het kabinet of het kabinet meewerkt aan het tenietdoen
                     van twaalf jaar debat over bail-outs.
Ik ben van mening dat bail-outs in de bancaire sector in beginsel niet wenselijk zijn,
                  om prikkels juist te houden en overheidsmiddelen te beschermen. De mogelijkheden hiertoe
                  zijn sinds de crisis dan ook sterk ingeperkt. Tegelijkertijd kan overheidssteun aan
                  banken nooit worden uitgesloten. Conform het staatssteun- en resolutiekader kunnen
                  overheden aan gezonde banken preventieve kapitaalsteun verlenen. Soms kan dergelijke
                  steun nodig zijn om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat te voorkomen
                  en de financiële stabiliteit te waarborgen. Hiervoor gelden enkele strikte voorwaarden.
                  De ECB dient te toetsen of een bank nog gezond is en of deze nog aan de kapitaaleisen
                  voldoet. De Commissie toetst of staatssteun geoorloofd is en stelt eisen aan de beprijzing
                  van overheidssteun, om de voordelen voor banken te beperken, en een overheidsexit
                  te versnellen. Ook geldt dat bij kapitaalsteun aan banken er in principe een bail-in
                  moet hebben plaatsgevonden tot en met achtergestelde obligaties (lastendeling; ook
                  wel «bail-in t/m junior»), en zijn er restricties op het uitkeren van beloningen en
                  dividend. Hoewel de Commissie in beginsel altijd zal kijken hoe zoveel mogelijk verliezen
                  aan private partijen kunnen worden toebedeeld, gelden op dit vereiste van lastendeling
                  wel uitzonderingen bijvoorbeeld wanneer dergelijke maatregelen de financiële stabiliteit
                  in gevaar zouden brengen.
               
De Europese Commissie heeft in maart 2020 als onderdeel van haar bredere tijdelijk
                  staatssteunkader voor COVID-19 aangegeven dat wanneer steun aan banken gebruikt wordt
                  om COVID-19 gerelateerde verliezen op te vangen, (deels) een uitzondering kan worden
                  gemaakt op de eis van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.
                  Hoewel zoveel mogelijk lastendeling door de private sector in beginsel wenselijk is,
                  is goed om op te merken dat de Commissie dit nu ook niet vereist voor bedrijven in
                  de reguliere economie.
               
Wat mij betreft hebben private oplossingen altijd de voorkeur boven publieke. Bij
                     voorkeur gaan falende banken in resolutie, waar strenge vereisten bestaan om publieke
                     middelen te beschermen. In geval dat staatssteun voor in de kern gezonde banken nodig
                     is, dan dient bij banken waar mogelijk lastendeling plaats te vinden om publieke middelen
                     zo veel als mogelijk te beschermen.
                  
Richting de toekomst is Nederland van mening dat recente ervaringen met het raamwerk
                     voor banken aanleiding geven om de staatssteunregels voor banken te verduidelijken
                     door middel van een herziening van de bankenmededeling uit 2013. Nederland heeft hier
                     samen met Frankrijk en Finland ook recent een gezamenlijk non-paper ingediend, met
                     daarin voorstellen om het staatssteunraamwerk in de toekomst te versterken. Ook de
                     Europese Rekenkamer heeft daar recent toe opgeroepen. Het is daarom dan ook goed dat
                     in het akkoord over de gemeenschappelijke achtervang is afgesproken dat integraal
                     gekeken zal worden naar het resolutieraamwerk en staatssteunkader voor banken. Middels
                     de beantwoording van de Kamervragen van het lid Aukje De Vries (VVD) bent u hierover
                     uitgebreid geïnformeerd.45
De leden vragen het kabinet op welke wijze de belangen van consumenten en bedrijven
                     in geldnood beschermt worden bij de doorverkoop van NPL’s aan derde partijen. Deelt
                     het kabinet de opvatting dat banken ook een zorgtaak hebben ten opzichte van klanten
                     in betalingsproblemen?
In het Commissievoorstel voor een Richtlijn zijn waarborgen opgenomen voor de bescherming
                     van schuldenaren in het geval een NPL wordt verkocht aan partijen die krediet opkopen
                     en beheerders van die kredieten.46 In dit voorstel is onder andere een zorgplicht opgenomen voor beheerders en opkopers,
                     met specifieke aandacht voor de financiële situatie van schuldenaren en verwijzing
                     naar hulpverlening.
                  
De leden willen weten of het kabinet erop zal toezien dat de huidige overname van
                        Monte dei Paschi di Sienna door UniCredit in lijn is met de Europese mededingingsregels.
Ik heb geen rol in deze casus en moet mij baseren op berichten uit de media en kan
                  daarom alleen in algemeenheid reageren. Dergelijke overnames zijn in eerste instantie
                  aan banken zelf. Zij kunnen zelf besluiten of zij over willen gaan tot een overname.
                  Omdat de Italiaanse staat de noodlijdende bank Monte dei Paschi in eigendom heeft,
                  geldt dat ook de Italiaanse staat betrokken is. De ECB toetst overnames en kan daaraan
                  goedkeuring verlenen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. Over het kader waaraan de
                  ECB toetst heb ik u in 2019 uitgebreid geïnformeerd per brief.47 Gezien Monte dei Paschi in overheidshanden is is ook de Europese Commissie betrokken
                  als staatssteunautoriteit. De Commissie zal toetsen of sprake is van staatssteun en
                  of deze geoorloofd is binnen het staatssteunkader. Er zijn nog altijd beperkte mogelijkheden
                  om staatssteun te verlenen.
               
De media bericht ook dat de Italiaanse publieke asset management company (AMC) betrokken
                  zou zijn bij de overname van NPLs van Unicredit. Ook hier kan ik alleen in algemeenheid
                  zeggen dat er mogelijkheden zijn voor overheden om NPLs over te nemen. Daarbij hoeft
                  niet per se sprake te zijn van staatssteun, bijvoorbeeld wanneer de overheid handelt
                  op marktvoorwaarden. Sinds de financiële crisis zijn de mogelijkheden om met staatssteun
                  NPLs over te nemen ingeperkt. Zo gelden er strenge beperkingen aan de hoeveelheid
                  steun die kan worden geleverd, en de voorwaarden waarop dit kan worden gedaan. Zoals
                  gezegd, is voor mij op dit moment niet duidelijk of sprake is van staatssteun.
               
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of dit actieplan als voldoende robuust
                     wordt gezien om de verwachte stijging in NPL’s op te vangen.
Het is goed om op te merken dat er sinds het vorige actieplan uit 2017 reeds grote
                  stappen zijn gezet. Beheer van NPLs is versterkt door nieuwe regelgeving. Europese
                  toezichthouders hebben een groot aantal richtsnoeren gemaakt die banken helpen bij
                  het beheer van NPLs. Tevens is in Europees verband afgesproken dat banken volgens
                  duidelijke regels en criteria moeten voorzien op NPLs. Daardoor kunnen zij mogelijke
                  verliezen op NPLs beter opvangen. Ook dienen banken NPLs eerder als zodanig te erkennen
                  en hier transparant over te zijn. Hoewel deze voorstellen de opbouw van NPLs niet
                  voorkomen, zorgen zij er wel voor dat als NPLs zich voordoen, banken dit beter kunnen
                  opvangen. De Commissie doet in haar mededeling enkele aanvullende voorstellen en doet
                  een oproep tot het afronden van de reeds lopende onderhandelingen op het beleidsterrein
                  van NPLs. Ik acht het positief dat de Commissie dit onderwerp tijdig agendeert, omdat
                  dit verder kan bijdragen aan het weerbaar houden van de financiële sector. Er zijn
                  geen financiële gevolgen verbonden aan deze mededeling.
               
De leden vragen het kabinet wat de rol is van de Europese Unie bij de discussie over
                     nationale insolventieraamwerken.
In de voorstellen naar aanleiding van het NPL Actieplan van 2017 ging de Commissie
                  ook al in op het belang van het versterken van insolventieraamwerken.48 Volgens de Commissie is een groot deel van de leningen die NPL worden, gedekt door
                  onderpand. Banken en andere schuldeisers kunnen dit onderpand in nationale insolventieprocedures
                  uitwinnen. De vormgeving en werking van insolventieraamwerken loopt echter zeer uiteen.
                  In sommige lidstaten zijn die processen traag en onvoorspelbaar. Mede om die reden
                  heeft de Commissie een benchmarking exercitie uitgevoerd om verschillen tussen de
                  insolventieraamwerken in kaart te brengen. Deze bevindingen zullen de basis vormen
                  voor mogelijke vervolgstappen binnen het Kapitaalmarktunieplan.49 Als deel van het Kapitaalmarktunieplan zal de Commissie inzetten op harmonisering
                  van bepaalde aspecten van het faillissementsrecht. De vorm en uitwerking zal afhangen
                  van de publieke consultatie.50 Zoals eerder aangegeven in het BNC-fiche naar aanleiding van de Mededeling van de
                  Commissie voor een nieuwe kapitaalmarktunie, ziet het kabinet het belang van goed
                  werkende en voorspelbare insolventieprocedures, maar is het vooralsnog niet overtuigd
                  van de noodzaak tot harmonisatie van insolventieregimes door middel van een bindend
                  instrument. Insolventieprocedures kunnen ook verbeterd worden zonder het regelgevend
                  kader ingrijpend te wijzigen. Daarom gaf het kabinet in dat fiche aan terughoudend
                  te zijn. Het definitieve oordeel van het kabinet zal echter afhangen van de onderbouwing,
                  vorm en uitwerking van het uiteindelijke commissievoorstel.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.P.C. Buisman, adjunct-griffier