Brief regering : Reactie op enkele toezeggingen met betrekking tot vreemdelingenbewaring
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2692
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 januari 2021
Door middel van deze brief doe ik enkele toezeggingen aan uw Kamer gestand die samenhangen
met de juridische mogelijkheden van vreemdelingenbewaring en terugkeer. Zo heb ik
u in het algemeen overleg van 24 september 2020 een brief toegezegd over de juridische
ruimte om vaker gebruik te maken van het middel vreemdelingendetentie. In samenhang
hiermee zal ik reageren op de vraag vanuit uw Kamer naar verduidelijking van de opmerking
van de Eurocommissaris Johansson ten overstaan van uw Kamer op 30 januari 2020 dat
«nog niet alle mogelijkheden om vreemdelingenbewaring toe te passen worden benut».
Ook heb ik uw Kamer in het notaoverleg van 3 juni 2020 (Kamerstuk 19 637, nr. 2660) toegezegd om te kijken naar de mogelijkheid iedereen kort in bewaring te stellen
voor vertrek om MOB-vertrek te voorkomen. Ik zal in deze brief tevens ingaan op het
punt over ongewenst verklaarde vreemdelingen, dan wel vreemdelingen met een inreisverbod
die (herhaald) asielaanvragen, waarover uw Kamer in het algemeen overleg van 24 september
2020 om verduidelijking vroeg (Kamerstuk 19 637, nr. 2665).
De Nederlandse regelgeving
Allereerst wil ik ingaan op de juridische mogelijkheden van vreemdelingenbewaring
zoals deze zijn opgenomen in de Nederlandse vreemdelingenwet. De bepalingen in de
Nederlandse regelgeving beogen een precieze transponering te zijn van de Europese
regelgeving. Dit is, ook nu al, in hoge mate het geval ten aanzien van de bepalingen
in de Opvangrichtlijn en de Dublinverordening. De bepalingen van de Terugkeerrichtlijn
zijn ook verwerkt in de wetgeving. Het wetsvoorstel Terugkeer en vreemdelingenbewaring
brengt de formulering nog dichter bij de bestaande tekst van de Terugkeerrichtlijn1. In juni 2020 is in aanvulling op dat wetsvoorstel een novelle ingediend. Dit onder
meer om in de Vreemdelingenwet 2000 buiten twijfel te stellen dat er een grondslag
bestaat om personen die niet onder de Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn of de
Dublinverordening vallen in vreemdelingenbewaring te kunnen stellen2.
De juridische ruimte die wordt geboden in de Europese regelgeving wordt dus ook nu
al verwerkt in de Nederlandse wet. Om verdere verruiming van de bewaringsmogelijkheden
te bereiken is dan ook aanpassing van de Europese regelgeving nodig. Precies om die
reden is inzet in de onderhandelingen over de Europese regelingen om het bewaringsproces
te verbeteren. Het proces rondom het in bewaring stellen van vreemdelingen is complexer
geworden onder invloed van de Europese regelgeving en de jurisprudentie op basis daarvan.
Die maakt dat er al op het eerste moment van het bewaringsproces aan meer eisen moet
zijn voldaan, onder meer op het punt van de motivering van de maatregel. Dit is ook
de reden dat verruiming van de mogelijkheden om bewaring toe te passen en verlagen
van de administratieve lasten van bewaring de belangrijkste punten zijn waarop door
de regering bij de herziening van de Terugkeerrichtlijn wordt ingezet.3
Eurocommissaris
Na het bezoek van de Eurocommissaris is op diverse momenten ambtelijk contact geweest
mede Europese Commissie, om een toelichting te verkrijgen bij de achtergrond van de
opmerking dat nog niet alle mogelijkheden om vreemdelingenbewaring toe te passen worden
benut. Uit de contacten is duidelijk geworden dat de opmerking van de Eurocommissaris
niet specifiek ziet op het Nederlandse juridische bestel. De Eurocommissaris meende
in algemene zin dat er ruimte bestaat om vreemdelingenbewaring vaker toe te passen.
In deze ambtelijke gesprekken is door de Europese Commissie desgevraagd wel bevestigd
dat de bepalingen van de Opvangrichtlijn ruimte bieden voor bewaring van vreemdelingen
die zich bij het doen van de aanvraag niet kunnen identificeren en die aangeven de
nationaliteit te hebben van een land met een laag inwilligingspercentage. Bewaring
zal daarbij altijd een individuele beslissing blijven. Genoemde ruimte geldt bij asielzoekers
die in de Nederlandse asielprocedure zitten, maar ook bij vreemdelingen die onder
de Dublin-verordening vallen, in het bijzonder voor vreemdelingen met meerdere Eurodac-hits,
uit meerdere lidstaten.
Juridische ruimte
Op basis van het hetgeen hierboven is beschreven, is er mogelijk enige juridische
ruimte om, meer dan nu gebeurt, in een vroeger stadium in de asielprocedure dan wel
kort voor vertrek in bewaring te stellen. Ik ben voornemens de komende tijd te benutten
om hiermee aan de slag te gaan en in een beperkt aantal zaken te zien of deze ruimte
inderdaad praktisch en juridisch kan worden benut om zo vaker tot vreemdelingenbewaring
te besluiten. Dat kan daarbij zowel gaan om vreemdelingen in de Nederlandse asielprocedure,
als om vreemdelingen die onder de Dublinverordening vallen.
Daarbij zijn echter wel twee belangrijke kanttekeningen die moeten worden gemaakt.
Ten eerste zijn op dit moment internationaal maatregelen van kracht om de verspreiding
van COVID-19 te beperken. Er zijn nog altijd aanzienlijk minder vluchten dan een jaar
geleden en er zijn dus minder terugkeermogelijkheden. Daarnaast moeten zich geschikte
zaken aandienen. Dat betekent dat ik thans geen strakke termijn aan kan geven waarbinnen
de uitvoerende diensten invulling kunnen geven aan dit voornemen. Ten tweede is van
belang dat dit een verkenning betreft. Juist daarom zal met een beperkt aantal zaken
worden afgetast onder welke (juridische) randvoorwaarden meer mogelijkheden kunnen
worden benut.
Als er juridische ruimte blijkt te zijn om in meer gevallen dan voorheen tot bewaring
over te gaan, zal ik bezien op welke manier deze ruimte benut kan worden, gegeven
de inzet die het benutten van die ruimte vergt.
Samenhang tussen inreisverbod en asielaanvraag
In aansluiting op het voorgaande wil ik graag verduidelijken dat het feit dat een
inreisverbod is opgelegd, er niet aan afdoet dat de vreemdeling een asielverzoek kan
indienen. Het doen van een asielaanvraag is een fundamenteel recht, dat volgt uit
Europees en internationaal recht. Dat geldt ook bij een herhaalde aanvraag. De veiligheidssituatie
in een land van herkomst of de individuele situatie van een vreemdeling kan immers
veranderen, waardoor daadwerkelijke bescherming alsnog nodig kan zijn.
Dat verandert niet als iemand een inreisverbod heeft. Als een vreemdeling met een
inreisverbod een (herhaalde) asielaanvraag indient, wordt dat inreisverbod opgeschort
gedurende de asielprocedure. Na afwijzing van de asielaanvraag herleeft het weer.
Dat is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wel is van belang dat bij herhaalde asielaanvragen, bijvoorbeeld bij kort voor vertrek
ingediende aanvragen, de uitkomst onder omstandigheden niet in Nederland mag worden
afgewacht. Terugkeer kan dan na een eerste beoordeling van het herhaalde asielverzoek
doorgaan. De regels daarvoor staan in de Procedurerichtlijn. Het gaat dan om situaties
waarin een tweede of verdere herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden
verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen of waarbij bijvoorbeeld
de herhaalde asielaanvraag is ingediend louter om de terugkeer te vertragen of te
verhinderen. Er moet dan wel – dat volgt uit artikel 13 ERVM – een beslissing en een
rechtsmiddel volgen, maar dat maakt niet dat de uitzetting nog wordt opgeschort. Een
opvolgende aanvraag mag dus niet altijd worden afgewacht, maar of de vreemdeling eerder
een inreisverbod opgelegd heeft gekregen is voor die vraag niet relevant.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid