Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het bericht ‘Hoe de UvA in de jacht op de internationale student de grenzen opzoekt’
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 898
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 januari 2021
Naar aanleiding van het bericht op de website van Folia: «Hoe de UvA in de jacht op
de internationale student de grenzen opzoekt», heeft u verzocht om een schriftelijke
reactie. Met deze brief ga ik graag in op dat verzoek, mede namens de Staatssecretaris
van Veiligheid en Justitie. U heeft ook aangegeven het onderzoek van de Landelijke
Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs te willen ontvangen (hierna: Landelijke Commissie).
Dat rapport ontvangt u als bijlage bij deze brief1.
U heeft een aantal onderdelen benoemd waarop u met name nadere informatie wenst te
ontvangen: een voorbereidend jaar voor studies met een numerus fixus, de procedure
voor het voorbereidend jaar in relatie tot de regels van de IND voor een verblijfsvergunning,
het vervolgtraject van studenten na het voorbereidend jaar, de basis waarop de hoogte
van het collegegeld is vastgesteld en het totaalbeeld in relatie tot de Gedragscode
Internationale Studenten Hoger Onderwijs (hierna: Gedragscode). In deze brief ga ik
eerst in op dat totaalbeeld; het onderzoek van de Landelijke Commissie en de eerste
vervolgstappen die zijn gezet. Vervolgens zal ik ingaan op de hierboven aangegeven
deelonderwerpen.
In algemene zin is internationalisering van grote waarde voor het Nederlands (hoger)
onderwijs, de wetenschap en onze open kenniseconomie. Studentenmobiliteit is hierin
een wezenlijk onderdeel. Wel ben ik van mening dat een voorbereidend traject bedoeld
is voor het wegwerken van enkele specifieke achterstanden, zoals het niveau van taalbeheersing,
kennis over een bepaald vak of het opdoen van vaardigheden die een student nodig heeft
in het Nederlands hoger onderwijs. Het gebruik van het voorbereidend jaar als middel
om extra internationale studenten te werven die nog niet toelaatbaar zijn, om hen
via klassikaal onderwijs met een standaardprogramma op vwo-niveau te krijgen, is wat
mij betreft in strijd met de geest van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (hierna: WHW) en de Gedragscode. Veel van deze studenten hebben een diploma
dat op havoniveau wordt gewaardeerd.
Een instellingsbestuur van een hogeronderwijsinstelling kan op grond van artikel 7.28
tweede lid, tweede volzin van de WHW, vrijstelling verlenen van de vooropleidingseisen
aan de bezitter van een, al dan niet in Nederland afgegeven diploma (dat niet bij
ministeriële regeling als tenminste gelijkwaardig is aangemerkt), indien naar het
oordeel van het instellingsbestuur dat diploma wordt aangemerkt als tenminste gelijkwaardig aan de vooropleidingseisen genoemd in artikel 7.24, eerste en tweede lid, WHW. Het
is in die gevallen aan de instellingen om de toelaatbaarheid van internationale studenten
te beoordelen. Die bevoegdheid veronderstelt wel dat die beoordeling individueel en
adequaat gebeurt en dat het gaat om het beoordelen van de gelijkwaardigheid van het
diploma van de aankomend student. Daarbij zijn de diplomawaarderingen en -adviezen
door Nuffic het uitgangspunt.
Overleg met de koepels over Gedragscode n.a.v. onderzoek Landelijke Commissie
De Gedragscode is een gezamenlijk initiatief van de hoger onderwijsinstellingen en
de overheid. Het is een instrument van zelfregulering van de hoger onderwijsinstellingen.
De Landelijke Commissie heeft in juni 2020 haar onderzoeksrapport uitgebracht naar
het voorbereidend jaar en de koepelorganisaties VSNU, Vereniging Hogescholen en NRTO
hebben begin november 2020 hun reacties gegeven op het rapport. Naar aanleiding daarvan
heb ik met de koepels gesproken over de volgende lijn:
– Het voorbereidend jaar is bedoeld voor aankomend studenten die voldoen aan het niveau
van een ho-instelling, maar nog enige deficiënties moeten wegwerken. De VSNU heeft
te kennen gegeven stappen te willen zetten om duidelijkheid te bieden over de reikwijdte
(van de doelgroep) van het voorbereidend jaar. De VSNU en de universiteiten gaan op
mijn verzoek in gesprek over het hanteren van duidelijke en transparante en restrictieve
criteria voor de toelating van aankomende studenten tot het voorbereidend programma.
Het is mijn streven dat deze criteria dit voorjaar aan mij worden voorgelegd. Mijn
insteek is dus een strikte benadering waarin alleen bij een strenge selectie op talent
een uitzondering gemaakt kan worden voor aankomend niet-EER studenten met een diploma
op havoniveau, dan wel dat het voorbereidend jaar wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke
bedoeling, namelijk het wegwerken van specifieke tekorten.
– In het kader van de evaluatie van de Gedragscode zal door de onderwijskoepels zorgvuldig
worden gekeken naar de rol van private aanbieders bij voorbereidende jaren. In het
bijzonder de rol van de zgn. agenten bij de werving, ook met het oog op de zorgplicht
voor deze jonge aankomend studenten. De Gedragscode wordt periodiek geëvalueerd. De
huidige evaluatie van de Gedragscode is in november jl. van start gegaan en zal dit
keer in twee rondes plaatsvinden. De eerste evaluatieronde richt zich op meer technische
of eenvoudige aspecten en zal begin 2021 afgerond zijn. Vervolgens start de tweede
ronde, waarin onder andere de aanbevelingen over het voorbereidend jaar zullen worden
opgepakt en nader zal worden ingegaan op de rol van de agenten bij de werving van
internationale studenten. De Landelijke Commissie hoopt deze in maart 2022 te hebben
verwerkt tot een geactualiseerde tekst van de Gedragscode.
Inspectie
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) heeft aangegeven geen signalen
te hebben ontvangen over ongeoorloofde geldstromen in relatie tot het voorbereidend
jaar. M.a.w. er zijn geen signalen dat er publieke middelen worden aangewend voor
activiteiten in het kader van voorbereidende trajecten.
De inspectie publiceert komend voorjaar een cijfermatig overzicht van de instroom
van niet-EER-studenten tot universitaire bacheloropleidingen, gebaseerd op bij de
inspectie beschikbare cijfers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de landen waar
volgens Nuffic geen middelbare schooldiploma’s worden afgegeven op het niveau van
vwo.
Numerus fixus en regels verblijfsvergunning
In de antwoorden op de Kamervragen van Van der Molen en Van Torenburg (CDA) van 12 oktober
jl. (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 411) en de Kamervragen van Beertema en Emiel van Dijk (PVV) van 30 oktober jl. (Aanhangsel
Handelingen II 2020/21, nr. 613) ben ik ingegaan op het punt van de numerus fixus opleiding in relatie tot de verblijfsvergunning
van niet-EER studenten.
Het voorbereidend jaar is gedefinieerd in de Gedragscode en betreft al het voorbereidend
onderwijs met een duur van maximaal één jaar, dat door of onder verantwoordelijkheid
van de onderwijsinstelling wordt aangeboden aan internationale studenten, om tot een
opleiding in het hoger onderwijs te worden toegelaten. Er is in de definitiebepaling
niet specifiek een relatie gelegd met de vergunningverlening door de IND, maar wel
geldt dat uitsluitend door hogeronderwijsinstellingen die de Gedragscode hebben ondertekend
en door de IND als referent zijn erkend, verblijfsvergunningen kunnen worden aangevraagd
voor internationale studenten die naar Nederland willen komen voor een opleiding,
inclusief het voorbereidend programma daarop. De UvA is volgens het onderzoek de enige
instelling die een voorbereidend jaar aanbiedt voor een opleiding met een numerus
fixus (de opleiding Business Administration) en een student inschrijft onder een andere
studie dan waarop het voorbereidend jaar gericht is. Dit acht ik niet in overeenstemming
met de Gedragscode.
Volgens de VSNU is het afgeven van een verblijfsvergunning voor het volgen van een
numerus fixus-opleiding waarvoor een kandidaat niet is geselecteerd is onjuist en
gebeurt dit dan ook niet. De inspectie onderzoekt dit en is in gesprek met de UvA
over de toelatingsprocedure van niet-EER-studenten tot selectieopleidingen via een
voorbereidend jaar.
Doorstroom na voorbereidend jaar
De Landelijke Commissie is op basis van haar onderzoek van oordeel dat onderwijsinstellingen
vooraf nauwkeuriger moeten nagaan in hoeverre studenten het voorbereidend jaar naar
verwachting met succes zullen doorlopen. Dit volgt uit de vergewisplicht in de Gedragscode
(artikel 4.5). Het onderzoek toont aan dat 24% van de studenten het voorbereidend
jaar niet met succes afrondt. De VSNU stelt in haar reactie dat een deel van die 24%
wel de mogelijkheid had om door te stromen, maar daar zelf niet voor koos. Ik onderschrijf
het belang van de vergewisplicht, zeker omdat het hier gaat om jonge mensen (vaak
16 of 17 jaar) en roep de onderwijskoepels op om hier bij de evaluatie van de Gedragscode
nader aandacht aan te besteden. Ik wil hierbij overigens wel benadrukken dat dit onderzoek
van de Landelijke Commissie zich richtte op de voorbereidende programma’s die de drie
private aanbieders voor acht hogeronderwijsinstellingen organiseren. Dit percentage
is dus wellicht geen landelijke weergave van het succespercentage van alle voorbereidende
programma’s.
Hoogte collegegeld
Het voorbereidend jaar is geen opleiding in de zin van de WHW. Er wordt voor dit programma
geen (wettelijk) collegegeld gevraagd. De bekostigde onderwijsinstellingen die een
voorbereidend traject aanbieden, moeten een kostendekkend tarief vragen: alle kosten
moeten uit dat tarief betaald kunnen worden, aangezien inzet van publieke middelen
niet is toegestaan.
Als de vraag ook gaat over het collegegeld voor een opleiding in het hoger onderwijs,
dan geldt dat niet-EER studenten die, al dan niet na een voorbereidend jaar, een door
de overheid bekostigde opleiding in het hoger onderwijs gaan volgen, niet in aanmerking
komen voor het wettelijk collegegeld (van € 2.143,– voor het collegejaar 2020/2021).
Zij betalen het instellingscollegegeld. De hoogte van het instellingscollegegeld wordt
door de universiteit of hogeschool zelf bepaald. Het bedrag mag nooit lager zijn dan
het wettelijk collegegeld en kent op dit moment geen maximum. Met de inwerkingtreding
van de Wet Taal en Toegankelijkheid (en de bijbehorende AMvB en ministeriële regeling)
wordt een wettelijke grens vastgelegd voor de hoogte van het instellingscollegegeld
dat een instelling aan Nederlandse en EER-studenten mag vragen. Hierbij wordt ook
voorgesteld dat dit maximumtarief instellingscollegegeld voor Nederlandse/EER-studenten,
het minimumtarief instellingscollegegeld voor niet-EER studenten zal worden. Niet-EER
studenten gaan dan minimaal het bedrag van de wettelijke grens betalen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap