Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020
2021D00482 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de Overeenkomst
tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese
Unie; Brussel, 5 mei 2020 (Kamerstuk 35 649 (R2150)).
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inbreng leden van de VVD-fractie
2
Inbreng leden van de CDA-fractie
3
Inbreng leden van de SP-fractie
5
II
Antwoord/Reactie van de Minister
6
III
Volledige agenda
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de Overeenkomst tot beëindiging
van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie
van 6 maart 2018 inzake de verenigbaarheid van bilaterale investeringsverdragen tussen
de lidstaten van de EU (intra-EU-BITs) met het Unierecht de aanleiding heeft gevormd
voor het beëindigen van deze investeringsverdragen. Kan de Minister toelichten of
deze interpretatie van dit arrest door iedere lidstaat onderschreven wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom Finland, Ierland,
Oostenrijk en Zweden geen partij zijn geworden bij het beëindigingsverdrag? Zijn er
bilaterale verdragen die door de beslissing geen partij te zijn bij het investeringsverdrag
blijven bestaan? Zijn deze verdragen nog rechtsgeldig? Hoe groot acht de regering
de kans dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen een of meerdere van deze
landen zal starten?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat in de verklaring van 17 januari 2019 in
onderdeel 5 is opgenomen dat bilaterale opzeggingen buiten het plurilaterale opzeggingsverdrag
ook mogelijk zijn, en vragen welke investeringsverdragen worden opgezegd op grond
van een bilateraal opzeggingsverdrag?
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat Nederlandse investeerders, ondanks
het Achmea-arrest, onder omstandigheden nog steeds bescherming aan intra-EU-BITs kunnen
ontlenen? Zo ja, dan willen zij verder weten of de Overeenkomst de rechtsbescherming
doet vervallen? Is het juist dat met de beëindiging van de werking van de horizonclausules
beoogd wordt deze rechtsbescherming zo snel mogelijk te laten vervallen? Klopt het
dat die beëindiging veel sneller intreedt dan beoogd met de meeste BITs (te weten
15 jaar ná beëindiging van het BIT)? Zo nee, als de BITs geen bescherming meer bieden,
waarom moeten zij dan beëindigd worden?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister inzichtelijk kan maken hoeveel zaken
ingevolge een intra-EU-BIT in de afgelopen jaren door Nederlandse partijen aanhangig
zijn gemaakt dan wel waarbij Nederlandse partijen betrokken zijn (geweest). Daarnaast
vragen zij of de Minister inzichtelijk kan maken welke zaken op dit moment aanhangig
zijn en welke impact de Overeenkomst hierop heeft. Worden partijen in lopende zaken
bijvoorbeeld belemmerd in hun beroepsmogelijkheden als gevolg van de Overeenkomst?
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of de Minister een overzicht kan geven
van het totale aantal Nederlandse investeringen en de daarmee gemoeide bedragen die
worden geraakt door de Overeenkomst?
De leden van de VVD-fractie merken op dat nog weinig duidelijk is over de eventuele
gevolgen van de onderhavige overeenkomst op de investeringsbereidheid tussen Europese
landen. Kan de Minister toelichten of hier enig onderzoek naar gedaan is? Welke impact
heeft de overeenkomst op de investeringsbescherming van reeds onder het oude regime
van intra-EU-BITs gedane investeringen, te meer daar nu in de op 15 januari 2019 ondertekende
verklaring hier geen voorzieningen voor getroffen lijken te zijn? Hoe verhoudt het
wegvallen van investeringsbescherming voor dergelijke investeringen zich tot het uitgangspunt
van rechtszekerheid en het vertrouwen dat ondernemers mogen hebben in de bescherming
die verdragen hen bieden, zeker als daar door middel van een horizonbepaling een extra
zekerheid is ingebouwd? Is er of wordt er in Europees verband gesproken over het waarborgen
van de rechtszekerheid in deze gevallen? Zo nee, bent u bereid om dit punt in Europees
verband wederom aan te dragen en te pleiten voor aandacht voor de uitwerking van de
overgangsregelingen? Klopt het dat door de beëindiging van de investeringsverdragen
Nederlandse ondernemers in sommige Europese landen nu minder mogelijkheden hebben
om hun recht te halen dan bedrijven uit derde landen die een investeringsverdrag met
het desbetreffende EU-land hebben? Hoe verhoudt zich dit met het streven naar een
gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de status van de
besprekingen voor een vervangend mechanisme voor intra-EU-BITs is, zoals ook aangegeven
is in de overwegingen bij de Overeenkomst? Kan de Minister aangeven wat de overweging
is geweest om nog voordat dit vervangende mechanisme tot stand is gekomen al over
te gaan tot beëindiging van de intra-EU-BITs?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Overeenkomst een intentie bevat om te kijken
naar het verstevigen en verbeteren van de onafhankelijke overheidsrechtspraak in de
deelnemende landen. Kan de Minister toelichten op welke wijze de inzet voor een «adequate
inzet van het EU-instrumentarium» voor het waarborgen van deze onafhankelijkheid in
de komende jaren vorm krijgt?
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie steunen het kabinet in haar voornemen om het plurilateraal
verdrag tussen lidstaten van de Europese Unie te ondertekenen dat alle bilaterale
investeringsverdragen tussen hen op een eenduidige manier, en onder dezelfde voorwaarden,
beëindigd. Deze leden hebben enkele vragen ter verduidelijking van de implicaties
van dit verdrag.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om nog een keer duidelijk uiteen te
zetten waarom het huidige stelsel van verdragen niet goed meer is en het nieuwe wel.
Tevens vragen deze leden de Minister of er specifieke uitzonderingen en/of bijzonderheden
te benoemen zijn met betrekking tot dit nieuwe verdrag.
In het verdrag worden de rechten van investeerders onder Europees recht en de verplichting
van EU-lidstaten om rechtsbescherming van investeerders op grond van het Europees
recht te verzekeren vastgelegd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of
deze overeenkomst niet eveneens als Europees rechtelijk gezien moet worden. Hoe verhoudt
dit plurilateraal verdrag zich tot het Unierecht?
Het Achmea-arrest toonde aan dat investeringsverdragen tussen lidstaten van de Europese
Unie in strijd zijn met het Unierecht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
door welk mechanisme de investeringsbescherming wordt vervangen. Tevens vragen deze
leden de Minister hoe de ontwikkeling van het multilaterale investeringsbeschermingshof
zoals opgezet wordt door de EU zich tot het beëindigen van deze investeringsbedragen
verhoudt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre dit arrest ook
gevolgen kan hebben voor investeringsverdragen met derde landen waar eveneens sprake
is van een ander internationaal overkoepelend rechtssysteem. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister of deze casus breder van toepassing is op andere internationale
investeringsovereenkomsten, bijvoorbeeld op multinationals die in verschillende landen
opereren en onder verschillende rechtssystemen werken.
Het betreft een intergouvernementele overeenkomst tussen lidstaten van de Europese
Unie die niet gebaseerd is op een rechtsgrondslag uit de EU-verdragen. De leden van
de CDA-fractie vragen de Minister dit te verduidelijken ten opzichte van de overweging
dat om deze verdragen op te zeggen mogelijke afbreuk gedaan zou worden aan de autonome
werking van het Unierecht.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er financiële consequenties verbonden
zijn aan deze wijziging. Tevens vragen deze leden of er nog zaken liepen onder de
verdragen en wanneer dat het geval is, welke gevolgen het heeft voor deze zaken.
Een kleine minderheid van de EU-lidstaten heeft aangegeven geen partij te willen worden
bij de overeenkomst. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke landen dat
zijn, wat hun beweegredenen zijn en welke consequenties dat heeft voor Nederland.
Tevens vragen deze leden of alle landen waar Nederland de investeringsverdragen mee
opzegt deel gaan nemen aan dit opzeggingsverdrag.
In het plurilateraal verdrag wordt bepaald onder welke voorwaarden een investeerder
toegang tot de nationale rechter heeft. De Raad van State spreekt in breder verband
zijn zorgen uit omtrent de naleving van de rechtsstatelijke waarden, zoals de onafhankelijkheid
van de rechtspraak, waaronder in Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Malta. Investeringsgeschillen
komen onder de nieuwe situatie dus voor de betreffende nationale rechters. De leden
van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de rechtsbescherming van Nederlandse investeerders
bij die rechtbanken in die landen waar de EU vragen stelt bij de rechtsstatelijkheidsontwikkelingen
gegarandeerd kan blijven worden, waarbij de verwijzing in de preambule dat lidstaten
wordt verplicht deze rechtsbescherming te bieden op grond van de EU verdragen immers
niet nageleefd lijkt te worden. Tevens vragen deze leden in deze context hoe deze
nieuwe situatie dan beter is ten opzichte van de oude situatie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de investeringsgeschillenbeslechting
is georganiseerd met de Europese, maar niet EU-landen zoals Zwitserland en Noorwegen
en hoe dit zich verhoudt tot deze nieuwe rechtsgrond.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de rechtsgang te stimuleren in het
geval van een geschil en aan te geven welke vormen van beroep er zijn. De leden van
de CDA-fractie vragen de Minister wat de gevolgen zijn wanneer men het niet eens is
met uitspraken bij de nationale rechter. Is er dan de mogelijkheid om naar het Europees
Hof van Justitie te stappen?
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister een tijdpad te geven van
de goedkeuring van dit plurilateraal verdrag en op welke manier de Kamer wordt geïnformeerd
over eventuele problemen die voortkomen uit deze nieuwe situatie.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er nu pas een akkoord gesloten is
om de bilaterale investeringsverdragen binnen de EU te beëindigen, terwijl het al
sinds 6 maart 2018 duidelijk was dat dit moest gebeuren. Hoe komt het dat de onderhandelingen
zo lang duurden? Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om deze verdragen al
in 2018 op te zeggen?
Daarnaast vragen zij zich af waarom pas na het Achmea-arrest is begonnen met de onderhandelingen
om de deze verdragen te beëindigen. Was de regering zich er voor die tijd niet van
bewust dat deze in strijd waren met het Europees recht?
De leden van de SP-fractie lezen dat, mede op aandringen van Nederland, in het akkoord
is opgenomen dat arbitrageprocedures die reeds zijn beëindigd niet heropend kunnen
worden. Zij vinden dit opmerkelijk, aangezien het Hof van Justitie van de Europese
Unie heeft vastgesteld dat de verdragen waarbinnen deze procedures plaatsvonden in
strijd waren met het Europees recht. Wegen de belangen van investeerders hierbij voor
de Minister zwaarder dan het gebrek aan juridische grondslag van deze procedures?
Daarnaast vragen zij zich af wat de gevolgen van deze beslissing zijn. Hebben reeds
beëindigde arbitrageprocedures die zijn gevoerd terwijl beide landen al lid waren
van de EU en de arbitragemechanismes dus geen grondslag hadden bijvoorbeeld geresulteerd
in hoge schadevergoedingen aan investeerders of beleidsveranderingen? Zou een afhandeling
van deze kwesties onder het Unierecht tot andere resultaten kunnen hebben geleid?
Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat landen alsnog naar
het Europees Hof zouden moeten kunnen stappen, wanneer zij vermoeden dat een procedure
onder Europees recht een ander resultaat zou hebben opgeleverd dan de arbitrageprocedure
die nu is gevolgd? Is de Minister het met hen eens dat landen op deze manier onterecht
uitgekeerde schadevergoedingen aan investeerders zouden moeten kunnen terugvorderen?
Hoeveel arbitrageprocedures zijn er met resultaat beëindigd op basis van een investeringsverdrag
tussen Nederland en een andere EU-lidstaat?
II. Antwoord/Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten
van de Europese Unie; Brussel, 5 mei 2020. 35 649-(R2150) – Verdrag d.d. 25-11-2020, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.