Brief regering : Reactie op de motie van de leden Van der Staaij en Ploumen over tegengaan van een verdere stapeling van zorgkosten (Kamerstuk 34104-261)
34 104 Langdurige zorg
Nr. 315 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 december 2020
In september 2019 is na het AO (Kamerstukken 34 104 en 29 538, nr. 264) en VAO Eigen bijdrage (Handelingen II 2019/20, nr. 8, item 7) in de zorg onderstaande motie van de Kamerleden van der Staaij (SGP) en Ploumen
(PvdA) aangenomen (Kamerstuk 34 104, nr. 261). De motie luidt als volgt:
«(...)verzoekt de regering om aan de hand van enkele concrete casussen te onderzoeken
in hoeverre – op een eenvoudige en doeltreffende wijze – een stapeling van zorgkosten
op huishoudenniveau verder kan worden tegengegaan, en de Kamer hierover te informeren.»
Met deze brief doen wij gestand aan de toezegging om met een reactie op de motie te
komen. Vanwege de COVID-19 crisis is deze echter later tot stand gekomen dan verwacht.
De hoofdboodschap van de brief luidt als volgt:
• Het kabinet vindt het belangrijk dat zorg en ondersteuning financieel toegankelijk
zijn en blijven voor iedereen. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren een reeks
aan gerichte maatregelen genomen om de stapeling van zorgkosten te beperken.
• Deze maatregelen komen bovenop bestaande compensatiemaatregelen en maatregelen om
de stapeling van eigen bijdragen op individueel en huishoudniveau te beperken.
• Desondanks kan het voorkomen dat er een stapeling, op individueel of huishoudniveau,
plaatsvindt. In deze brief wordt ingegaan op (de beperking van) de stapeling van de
eigen bijdrage, de bestaande compensatiemaatregelen en de casuïstiek uit het AO eigen
bijdrage.
• Op 10 december jl.heeft het webinar «Maatregelen tegengaan ongewenste zorgmijding als gevolg van geldzorgen» plaatsgevonden. De focus van de webinar lag op verschillende instrumenten die gemeenten
en zorgverzekeraars in kunnen zetten om ongewenste zorgmijding tegen te gaan. Met
deze brief kom ik tevens tegemoet aan de toezegging om uw Kamer te informeren over
de webinar1.
• In het AO werd ook de casus benoemd van een gezin met jonge kinderen, waarin een van
de partners onverwacht afhankelijk werd van Wlz-zorg. De eigen bijdrage kan in zulke
casussen forse inkomensgevolgen hebben. Daarom wil ik met betrokken partijen, zoals
het CAK, (de omvang van) de omvang van deze specifieke groep in kaart te brengen en
te bepalen hoe de problematiek te adresseren.
• Ook gaat VWS twee keer per jaar aan de hand van reeds bekende casuïstiek, klachten
en bezwaren met CAK in gesprek bekijken of er vaker terugkerende knelpunten zijn waarvoor
mogelijk een beleidsmatige oplossing is vanuit VWS nodig is.
Voor de uitwerking van de motie is er onder andere gekeken naar de huidige eigen bijdragesystematiek
in de verschillende domeinen, mogelijke stapeling van de eigen bijdrage en de effecten
die de eigen bijdrage kan hebben in verschillende huishoudsamenstellingen. Ook zijn
de casussen die door verschillende Kamerleden in het AO naar voren zijn gebracht meegenomen.
Kabinet heeft stapeling van eigen betalingen beperkt
Zorg en ondersteuning aan mensen thuis kan geleverd worden zowel de Zorgverzekeringswet,
Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet langdurige zorg. Voor deze zorg en ondersteuning
betalen cliënten veelal een eigen bijdrage. De eigen bijdragesystematiek verschilt
per domein2. Middels de eigen bijdrage betalen cliënten mee aan de zorg en ondersteuning die
zij ontvangen. De eigen bijdrage hebben hierdoor een bepaalde mate van kostenbewustzijn
en solidariteit tot gevolg. Immers de gebruiker van de zorg draagt, via de eigen bijdrage,
bij aan de gemaakte zorgkosten.
Het kabinet vindt het belangrijk dat zorg en ondersteuning financieel toegankelijk
zijn en blijven voor iedereen. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren een reeks
aan gerichte maatregelen genomen om de eigen bijdrage te verlagen in de Zvw, Wmo en
Wlz. Daarmee wordt de stapeling van zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben
verminderd. Het gaat om de volgende maatregelen:
• In de Zvw is het eigen risico bevroren op 385 euro per jaar tot en met 2021, zo’n
6,5 miljoen mensen hebben hier baat bij.
• De bijbetalingen voor de geneesmiddelen zijn gemaximeerd op 250 euro per jaar tot
en met 2021. Voor minstens 30.000 mensen betekent dit dat de bijbetalingen voor geneesmiddelen
beperkt zijn.
• In de Wmo is het abonnementstarief ingevoerd voor de maatwerkvoorzieningen en algemene
voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverlenersrelatie3. Dit betekent dat Wmo cliënten een eigen bijdrage van maximaal 19 euro per maand
betalen, ongeacht het inkomen, vermogen en de hoeveelheid hulp en/of ondersteuning.
150.000 huishoudens betalen hierdoor een lagere eigen bijdrage voor de ondersteuning
uit de Wmo.
• De eigen bijdrage Wlz en Wmo beschermd wonen is verlaagd door het minder zwaar laten
meewegen van vermogen (halveren van de vermogensinkomensbijtelling van 8 naar 4%)
en inkomen (verlaging van het marginaal tarief van 12,5 naar 10%), circa 80.000 cliënten
profiteren hiervan.
Veel cliënten die zorg en ondersteuning thuis ontvangen, hebben te maken met verschillende
zorgvormen die mogelijk uit verschillende domeinen geleverd worden. Om de stapeling
van de eigen betalingen over deze domeinen heen, zowel op individueel als huishoudensniveau,
te beperken zijn er verschillende regelingen. Zo betalen kinderen onder de 18 jaar
in de Zvw geen eigen risico voor de ontvangen zorg en betalen zij ook geen premie
voor de basisverzekering. Hetzelfde geldt voor kinderen onder de 18 jaar die zorg
krijgen vanuit de Jeugdwet of de Wlz, ook zij betalen geen eigen bijdrage voor de
ontvangen zorg. Ook voor ondersteuning uit de Wmo betalen kinderen pas vanaf 18 jaar
een eigen bijdrage. Uitzondering hierop is dat het gemeenten vrij staat een eigen
bijdrage aan de ouders te vragen voor woningaanpassingen voor een kind onder de 18 jaar.
Bestaande compensatieregelingen voor zorgkosten
De omvang van de zorgkosten voor (chronische) cliënten variëren sterk per (chronische)
aandoening maar ook per individu (leeftijd, gezinssituatie, woonomstandigheden). De
eerdergenoemde maatregelen om de stapeling over de domeinen heen te beperken komen
bovenop bestaande compensatieregelingen om ervoor te zorgen dat iedereen zijn zorgkosten
kan betalen. De bestaande compensatieregelingen zijn de zorgtoeslag, de fiscale aftrek
van specifieke zorgkosten, de instrumenten van gemeenten – zoals gemeentecollectiviteiten,
meerkostenregelingen en bijzondere bijstand – en de mogelijkheden bij zorgverzekeraars
om bijvoorbeeld het eigen risico gespreid te betalen.
Krijgen meerdere personen uit een huishouden ondersteuning vanuit de Wmo of zorg vanuit
de Wlz, dan wordt er door het huishouden één keer het abonnementstarief of één keer
de eigen bijdrage betaald. Bovendien kan het voorkomen dat cliënten met Wlz-zorg thuis
ook ondersteuning uit de Wmo krijgen. Omdat de eigen bijdrage voor de Wlz voorliggend
is op het abonnementstarief in de Wmo, betalen cliënten alleen de eigen bijdrage voor
de Wlz-zorg en komt het abonnementstarief te vervallen. Op deze manier wordt een stapeling
over de domeinen heen beperkt.
Op 12 oktober jl. zijn door de Minister van Medische Zorg en Sport de onderzoeken
naar 1) de feiten rondom de gemeentepolis en 2) de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars
kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan naar
uw Kamer gestuurd.4 Gemeenten hebben verschillende instrumenten die zij in kunnen zetten om ongewenste
zorgmijding tegen te gaan. De gemeentepolis is hierbij verreweg het bekendste instrument.
Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut presenteert andere – en wellicht minder
bekende – maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen.
Op 10 december jl. vond het webinar «Maatregelen tegengaan ongewenste zorgmijding
als gevolg van geldzorgen» plaats. Doel van het webinar was gemeenten en zorgverzekeraars
te inspireren ten aanzien van de maatregelen die zij kunnen nemen om ongewenste zorgmijding
tegen te gaan. In totaal namen 95 geïnteresseerden deel, die beleidsmedewerkers bij
onder andere gemeenten, zorgverzekeraars en patiënten- en cliëntenorganisaties zijn.
Tijdens het webinar zijn de belangrijkste resultaten van onderzoek van het Verwey-Jonker
Instituut besproken. Daarnaast was er aandacht voor de gemeentepolis en het onderwerp
«Financiën in de spreekkamer».
Patiënten met geldzorgen komen vaker langs bij de huisarts met niet goed te plaatsen
klachten. Ook volgen ze verwijzingen naar specialisten niet altijd op en halen ze
medicijnen soms niet op, vanwege de eigen bijdrage. De Ministeries van VWS en SZW
investeren daarom in de doorontwikkeling en uitrol van het interventiepakket «Financiën
in de spreekkamer» (ontwikkeld door de Hogeschool Utrecht en Zorggroep Almere met
subsidie van SZW). Het interventiepakket ondersteunt huisartsen bij het signaleren
en bespreekbaar maken van geldzorgen, en het warm overdragen van mensen met geldzorgen
naar het sociaal domein.
Bij de deelnemers aan het webinar is in een enquête uitgevraagd of zij nog behoefte
hebben aan verdiepende sessies ten aanzien van de maatregelen die zij kunnen nemen
om ongewenste zorgmijding tegen te gaan deze behoefte bestaat, is het streven om in
het eerste kwartaal van 2021 vervolgsessies te organiseren.
Casuïstiek stapeling zorgkosten
Ondanks de maatregelen van het kabinet en de bestaande compensatiemaatregelen kan
er nog steeds sprake zijn van een stapeling van zorgkosten. Hieronder zal in de casuïstiek
vooral gefocust worden op de eigen bijdrage in de Wlz, hoewel de insteek van de motie
breder is. In de Wlz kunnen de eigen bijdragen immers relatief hoger zijn dan in de
Wmo en Zvw. In de Wmo betaalt een cliënt namelijk een vast abonnementstarief van maximaal
19 euro per maand voor de maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen waarbij
sprake is van een duurzame hulpverlenersrelatie. Verder wordt er zoals toegezegd een
separaat onderzoek uitgezet naar de stapeling van eigen bijdrage voor medische hulpmiddelen
in de Zvw, Wmo en Wlz. De verwachting is dat wij uw Kamer hierover eind tweede kwartaal
2021 de uitkomsten kunnen toezenden. In het AO eigen bijdrage in de zorg van 12 september
2019 werden daarnaast ook specifiek twee casussen met betrekking tot de eigen bijdrage
voor Wlz-zorg een aantal keer benoemd.
De eerste casus is die van jonge cliënten met Wlz-zorg, die vanwege de eigen bijdrage
een belemmering ervaren om in het huwelijk te treden met hun partner. Een tweede casus
was eerder gepubliceerd naar aanleiding van een RTL-onderzoek5 en behelst een gezin met jonge kinderen, waarvan één van de partners onverwacht afhankelijk
werd van Wlz-zorg. De echtgenote zag zich na enige tijd gedwongen te scheiden van
haar intramuraal opgenomen partner vanwege de hoogte van de eigen bijdrage.
Casus burgerlijke staat en eigen bijdrage Wlz6
In het AO Eigen bijdragen in de zorg werd de situatie van jonge cliënten die gebruik
maken van de Wlz en die zich vanwege de eigen bijdrage belemmerd voelen in het huwelijk
te treden benoemd. Daarom is met vertegenwoordigers van deze groep jonge Wlz-cliënten
het gesprek aangegaan om inzicht te krijgen in deze groep cliënten en de praktische
knelpunten waar zij in het dagelijks leven tegenaan (kunnen) lopen. De vertegenwoordigers
gaven in het gesprek aan dat jonge Wlz-cliënten relatief vaak (de hoogte van) de eigen
bijdrage meewegen in hun (dagelijkse) beslissingen, zoals bijvoorbeeld de beslissing
om al dan niet te trouwen met hun partner (waar oudere Wlz-cliënten deze beslissingen
vaak reeds hebben kunnen nemen zonder de eigen bijdrage Wlz mee te hoeven wegen).
Dit maakt dat jonge Wlz-cliënten zich belemmerd kunnen voelen in het nemen van een
beslissing in de persoonlijke of relationele sfeer. Bij het vaststellen van de hoogte
van de eigen bijdrage in de Wlz wordt gekeken naar het inkomen en vermogen van de
cliënt én een eventuele partner.
Er is sprake van een partner als (1) de cliënt is getrouwd of een geregistreerd partnerschap
heeft dan wel (2) samen leeft en een gezamenlijk huishouden voert.
Regelmatig wordt gesteld dat de Wlz-regelgeving trouwen financieel zeer onaantrekkelijk
maakt. Bij een cliënt die al een gezamenlijk huishouden voert met een partner, heeft
het trouwen echter geen consequenties voor de hoogte van de eigen bijdrage. Het inkomen
van de partner behoort immers al te worden meegenomen bij het vaststellen van de eigen
bijdrage. Bij een cliënt die voor het huwelijk nog niet samenwoonde, gaat inderdaad
het inkomen van de partner voor het eerst meetellen. Dit is conform de intentie van
de eigen bijdrage in de Wlz, namelijk de gebruiker van de zorg betaalt mee aan de
geleverde zorg en dat de cliënt in de Wlz naar draagkracht een inkomensafhankelijke
eigen bijdrage betaalt. De Wlz-kosten zijn namelijk hoog en vragen een grote mate
van solidariteit van de samenleving. Het is daarom verdedigbaar eenzelfde solidariteit
te verwachten binnen een huwelijk. Immers van een echtpaar mag worden verwacht dat
zij voor elkaar zorgen. Daarom wordt het verzamelinkomen van de cliënt en partner
samen meegenomen in de berekening van de eigen bijdrage.
Casuïstiek eigen bijdrage Wlz bij gezinnen met kinderen
In hetzelfde AO werd door het lid Ellemeet (GL) ook de casus benoemd van een jong
echtpaar, waarvan de echtgenote zich gedwongen voelde om te scheiden vanwege de eigen
bijdrage. De casus behelst een gezin met jonge kinderen waarvan één van de partners
onverwacht afhankelijk werd van Wlz-zorg. Gezinnen met (jonge) kinderen met een relatief
hoog inkomen ervaren forse inkomensgevolgen als één van de partners onverwacht afhankelijk
wordt van Wlz-zorg thuis of intramuraal. Een cliënt met Wlz-zorg thuis betaalt de
lage eigen bijdrage. Een cliënt met een intramurale opname betaalt in principe de
hoge eigen bijdrage. Deze geldt echter niet indien de cliënt een thuiswonende partner
heef of indien de cliënt voorziet in de zorg van thuiswonende kinderen. In dat geval
geldt de lage eigen bijdrage.
Het bruto inkomen kan fors dalen bij arbeidsongeschiktheid. De lage eigen bijdrage
is 10% van het gezamenlijk verzamelinkomen7 maar dat is als percentage van het besteedbaar inkomen aanzienlijk hoger. Mogelijke
kosten zoals bijvoorbeeld kinderopvang en bezoekkosten blijven doorlopen of lopen
zelfs hoger op. In dergelijke casussen, waarbij de partners niet meer samenwonen,
kan het een optie voor het echtpaar zijn om zich als «Duurzaam Gescheiden Levend»
(DGL) te laten registreren. Echtparen met een AOW-gerechtigde leeftijd, waarvan een
van de partners opgenomen wordt in een instelling, krijgen van de Sociale Verzekeringsbank
(SVB) automatisch de keuze voorgelegd om zich als DGL te laten registreren. Niet AOW-gerechtigde
echtparen kunnen echter ook kiezen voor een DGL-registratie.
Wanneer een echtpaar kiest voor DGL, wordt de eigen bijdrage alleen nog berekend aan
de hand van het inkomen van de partner die verblijft in een Wlz-instelling. Het inkomenseffect
is daarmee wel sterk afhankelijk van het inkomen van die partner. Daarnaast heeft
de registratie van DGL ook gevolgen buiten de eigen bijdrage, zoals in de fiscaliteit
en (op latere leeftijd) de hoogte van de AOW.
Het kan forse verschillende effecten hebben per verschillend echtpaar. Wij willen
daarom goed kijken of de lage eigen bijdrage, zoals deze nu berekend wordt, nog wel
passend is voor een specifieke situatie waarin iemand in een gezin met jonge kinderen
onverwacht een beroep moet doen op de Wlz. Wij brengen met betrokken partijen, zoals
het CAK, (de omvang van) deze specifieke groep Wlz-cliënten en oplossingen in kaart
om deze situatie te adresseren.
Analyse eigen bijdrage voor verschillende huishoudsituaties
Een analyse door VWS van de eigen bijdrage voor alleenstaanden en gehuwden verschillende
inkomensklassen, in de bijgevoegde tabel in de bijlage8, laat zien dat er voor AOW-plussers marginale verschillen zijn in hoeverre de eigen
bijdrage drukt op het besteedbaar inkomen voor deze verschillende huishoudsamenstellingen.
Voor de extramurale Wlz-zorg betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage. Hoewel deze
voor dezelfde inkomensklassen gemiddeld qua hoogte gelijk is voor alleenstaanden en
gehuwden, drukt de eigen bijdrage percentueel 1 of 2 procentpunt minder zwaar op het
besteedbaar inkomen van het gehuwde paar.
Het verschil in eigen bijdrage en de mate waarin dit op het besteedbaar inkomen drukt
verandert op het moment dat de cliënt intramuraal opgenomen wordt. Een alleenstaande
cliënt betaalt bij opname de hoge eigen bijdrage met een maximum van 2.419 euro per
maand (in 2020). Voor de verschillende inkomensklassen neemt de hoge eigen bijdrage
voor een alleenstaande circa 70% van het besteedbaar inkomen in. Een intramuraal opgenomen
cliënt met een thuiswonende partner betaalt de lage eigen bijdrage met een maximum
van 881 euro per maand (in 2020). Deze eigen bijdrage neemt circa 13% van het besteedbaar
inkomen in. De hoge eigen bijdrage drukt logischerwijs zwaarder op het besteedbaar
inkomen dan de lage eigen bijdrage; cliënten zonder (thuiswonende) partner betalen
verhoudingsgewijs dus veel meer dan cliënten met een thuiswonende partner. Daarbij
moet wel opgemerkt worden dat de hoge eigen bijdrage niet alleen in de ontvangen zorg
bijdraagt, maar ook in de kost en inwoning in de instelling. Immers, de alleenstaande
cliënt heeft geen resterende kosten voor een woning, energie of voeding. Voor cliënten
met een thuiswonende partner lopen de kosten voor de woning, energie, voeding en dergelijke
vanzelfsprekend door.
Voor alleenstaanden met een verzamelinkomen van 50.000 euro blijkt dat zij een eigen
bijdrage van circa 2.000 euro per maand betalen, wat ongeveer 72% van het besteedbaar
inkomen inneemt. Op het moment dat de cliënt een verzamelinkomen heeft van 100.000
euro, betaalt de cliënt een maximale eigen bijdrage van 2.419 euro per maand. Voor
deze cliënt neemt de eigen bijdrage daarentegen 48% van het besteedbaar inkomen in.
Hoewel cliënten met een hoog verzamelinkomen relatief een kleiner deel van het besteedbaar
inkomen kwijt zijn aan opname in een instelling blijkt in de praktijk dat deze cliëntengroep
minder vaak voor opname in een instelling kiest.
Cliënten met een hoger inkomen blijken in de praktijk meer gebruik te maken van de
extramurale zorgvormen, eventueel in combinatie met de benodigde woningaanpassingen.
Signalen vanuit uitvoering CAK
Het CAK is gevraagd te analyseren hoeveel van de casuïstiek, klachten en bezwaren
die zij binnen krijgen betrekking hebben om de stapeling van de eigen bijdrage, In
de praktijk blijkt dat het CAK nauwelijks te maken heeft met casuïstiek over de stapeling
van eigen bijdragen. Dit is niet geheel onverwacht, gezien het feit dat het CAK uitvoering
geeft aan het berekenen en innen van de eigen bijdrage voor de Wmo en de Wlz. Maakt
een cliënt of een huishouden gebruik van ondersteuning en zorg uit beide domeinen,
dan is de eigen bijdrage voor de Wlz-zorg voorliggend en betaalt de cliënt geen eigen
bijdrage voor de Wmo. Dit gebeurt automatisch door het CAK en hoeft de cliënt zelf
niets voor te doen.
Uit de kwartaalrapportages van het CAK blijkt dat de meeste bezwaren die cliënten
hebben bij de eigen bijdrage toezien op onder andere de incorrectheid van zorggegevens
waarop de eigen bijdrage is gebaseerd en de peiljaarverlegging (zie hieronder). Om
de uitwisseling van onjuiste zorggegevens te voorkomen voeren het CAK en zorgkantoren
sinds 1 januari 2020 elk kwartaal bestandsvergelijkingen uit. Deze bestandsvergelijkingen
voorkomen dat het CAK over de onjuiste gegevens van cliënten beschikt, waardoor de
eigen bijdrage onjuist zou worden vastgesteld. Daarnaast is de termijn, waarover het
CAK met terugwerkende kracht een initiële oplegging van de eigen bijdrage of een herziening
van de eigen bijdrage mag opleggen aan de cliënt, teruggebracht van 36 naar 12 maanden.
Met deze verkorting worden stapelfacturen, waarvan de oorsprong ligt in (keten)problematiek
buiten de beïnvloedingssfeer van de cliënt, beperkt. Cliënten worden hierdoor minder
snel geconfronteerd met een forse stapelfactuur.
Het CAK berekent de eigen bijdrage voor de Wlz op basis van het inkomen van twee jaar
geleden (t-2). Indien het inkomen van de cliënt in de twee jaar fors gedaald is, kan
de cliënt in aanmerking komen voor een peiljaarverlegging. Door de peiljaarverlegging
wordt de hoogte van de eigen bijdrage berekend aan de hand van het huidige inkomen
en de eigen bijdrage lager vastgesteld, zodat deze beter aansluit bij de huidige financiële
situatie van de cliënt.
Ketenpartners, zoals het CAK, zitten dicht op de uitvoering en hebben beter zicht
op casuïstiek, klachten en bezwaren. Daarom gaat VWS twee keer per jaar aan de hand
van casuïstiek met het CAK in gesprek. Tussentijds onderhouden het CAK en VWS nauw
contact over casuïstiek en kan indien gewenst op regelmatigere basis een gesprek plaatsvinden.
Hoewel zulke gesprekken niet direct een oplossing bieden voor individuele casuïstiek
kan er wel bekeken worden of er vaker terugkerende knelpunten zijn waarvoor mogelijk
een beleidsmatige oplossing vanuit VWS nodig is.
Tot slot
Ons huidige beeld is dat de stapeling van zorgkosten reeds wordt beperkt op individueel
en huishoudniveau door de eerder genoemde maatregelen en compensatieregelingen. Daarentegen
kan het nog steeds voorkomen dat cliënten te maken krijgen met een stapeling van zorgkosten.
Wij willen daarom de stapeling ook in de toekomst goed in het oog houden.
Daarom zullen wij aan het einde van het tweede kwartaal in 2021 uw Kamer informeren
over het onderzoek naar de stapeling van de eigen betalingen ten aanzien van hulpmiddelen
dat uitgevoerd wordt. Tevens zullen we met het CAK een verkenning uitvoeren naar de
casus eigen bijdrage Wlz bij gezinnen met jonge kinderen en gaan VWS en het CAK twee
keer per jaar aan de hand van casuïstiek in gesprek. Tussentijds onderhouden het CAK
en VWS nauw contact over casuïstiek.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
T. van Ark, minister voor Medische Zorg