Initiatiefnota : Initiatiefnota
35 690 Initiatiefnota van het lid Van Raan: «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede»
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
«The rules of our world are laws, and they can be changed. Laws can restrict or they
can enable. What matters is what they serve. Many of the laws in our world serve property
– they are based on ownership. But imagine a law that has a higher moral authority…
a law that puts people and planet first. Imagine a law that starts from first do no
harm, that stops this dangerous game and takes us to a place of safety ...»
Polly Higgins, 2015
«We need to change the rules.»
Greta Thunberg, 2019
Inhoudsopgave
blz.
Samenvatting
1
1. Inleiding
3
2. (In)effectiviteit van huidige wetgeving
8
3. Juridisch kader voor ecocidewetgeving
15
4. Casestudy: West-Papoea
20
5. Conclusie
25
6. Financiële paragraaf
26
7. Beslispunten
26
Bijlage: Institutionele geschiedenis van ecocide
29
Samenvatting
Ondanks alle inspanningen staan de natuur, de leefomgeving en ecosystemen wereldwijd
er per saldo slecht voor. Menselijk handelen heeft ervoor gezorgd dat klimaatverandering
doorzet. Er bestaan op juridisch gebied wel instrumenten om deze ongekende aantasting
van de natuurlijke leefwereld tegen te gaan, maar deze blijken vooralsnog niet toereikend.
Met deze nota beoogt initiatiefnemer een uiteenzetting te geven van een nieuw innovatief
juridisch concept.
De nota betreft een onderzoek naar de mogelijkheden om de ongekende aantasting van
de natuurlijke leefwereld strafbaar te stellen. We hanteren in dit verband de term
ecocide. Hier gedefinieerd als de grootschalige beschadiging of vernietiging van ecosystemen
door menselijk handelen. Ecocide kent vele gedaantes, waaronder milieurampen veroorzaakt
door de fossiele industrie, ontbossing, de uitstoot van broeikasgassen door industriële
activiteiten, het dumpen van giftige stoffen in rivieren, de vervuiling van de leefomgeving
van inheemse volkeren, de overbevissing van de oceanen en het gebruik van schadelijke
pesticiden. Als zodanig kan ecocide ook een rol spelen in het vergroten van de kans
op het ontstaan van zoönosen. Ecocide is de overtreffende trap van een veelheid aan
milieuproblemen, waarbij de schaal van de aantasting zodanig is dat het voortbestaan
van alle inwoners van het gebied, zowel mens als dier, op het spel komt te staan.
Er bestaat op dit moment geen internationale regelgeving die de zorg voor natuur,
milieu, biodiversiteit en ecosystemen garandeert. De uitbuiting en het toebrengen
van schade aan ecosystemen kan vrijwel ongehinderd voortgang vinden. Het Centrum voor
Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) geeft aan dat er ook in Nederland aanzienlijke
knelpunten en tekortkomingen bestaan in de aanpak van milieucriminaliteit.
Op internationale schaal hebben de Verenigde Naties en regionale organisaties zoals
de Europese Unie moeite met het maken en afdwingen van milieuafspraken, ondanks decennia
van onderhandelingen. Bindende verdragen zonder mechanismen om te handhaven en vrijblijvende
afspraken zijn niet voldoende gebleken om ecocide te voorkomen. Een internationale
norm die het plegen van ecocide strafbaar stelt zou hier verandering in kunnen brengen.
Initiatiefnemer bepleit daarom een internationaal verbod op ecocide. Dit kan ervoor
zorgen dat personen strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer door
hun handelen ecocide het gevolg is. Een internationaal verbod op ecocide wordt door
veel juristen gezien als noodzakelijk sluitstuk op het vigerende internationale milieurecht,
waarbij personen direct kunnen worden vervolgd. Maar het beoogt niet louter de daders
te straffen: door strafrechtelijke consequenties en verantwoording te implementeren,
wordt het plegen van ecocide op voorhand ontmoedigd. Het strafbaar stellen van de
verwoesting van ecosystemen kan meehelpen er te voor zorgen dat ecocide niet langer
een al dan niet bewust ingecalculeerd bestuursbesluit is.
Wat zijn de geëigende kanalen om ecocide tot staan te brengen? Er zijn meerdere wegen
die naar Rome leiden, maar initiatiefnemer is van mening dat het Internationaal Strafhof
(ICC) annex het Statuut van Rome een goede optie is voor het verankeren van de bestrijding
van ecocide in het internationaal strafrecht. Het Statuut, uit 1998, vormde destijds
het oprichtingsverdrag van het ICC, waarin vier internationale misdaden worden geïdentificeerd:
genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en het misdrijf agressie.
Ecocide stond óók in de originele tekst, maar sneuvelende in de eindrondes van de
onderhandelingen. De rol van Nederland hierbij is interessant.
Het ICC, gevestigd in Den Haag, werkt complementair aan nationale wetgeving, maar
komt niet in plaats van nationale rechtbanken en vervolgt alleen indien een land dat
niet kan of niet wil. Het Statuut biedt wel opties voor het vervolgen van ecocide
onder de bestaande misdaden, maar dit is tot nu toe lastig gebleken. Het Statuut amenderen
met de toevoeging van ecocide kan het ICC jurisdictie geven over dit misdrijf. Verscheidene
landen hebben de oproep gedaan om ecocide te verankeren in zowel nationale als internationale
wetgeving. Frankrijk nam in de zomer van 2020 het voortouw: president Emmanuel Macron
beloofde zich in te zullen zetten voor strafbaarstelling van ecocide op internationaal
niveau en te onderzoeken hoe het begrip ook in de Franse wet kan worden vastgelegd.
In opvolging daarvan beloofde de Belgische regering in zijn regeerakkoord mondiale
initiatieven tegen ecocide te gaan nastreven en deed het tijdens de jaarlijkse vergadering
van het ICC de oproep tot een verkenning van de mogelijkheden om ecocide toe te voegen
aan het Statuut van Rome. In december sprak ook Finland zich uit voor een internationaal
verbod op ecocide.
Nederland kan zich aansluiten bij deze mondiale beweging door te kijken hoe ecocide
ook hier kan worden toegevoegd aan nationale wetgeving. Initiatiefnemer is van mening
dat Nederland zich sterk kan maken voor een amendement op het Statuut van Rome, het
Nederlandse bedrijfsleven kan verplichten ecocide te voorkomen en de toegang tot de
rechter kan versterken voor gemeenschappen waarvan de leefomgeving wordt beschadigd.
De nota van de initiatiefnemer geeft een uiteenzetting van de argumenten voor een
internationaal strafrechtelijk verbod op ecocide. We bespreken de effectiviteit en
de tekortkomingen van de huidige regelgeving op nationale, regionale en internationale
schaal. Er volgt een illustratie van mogelijke juridische wegen voor het vervolgen
van ecocide en een bespreking van de belangrijkste elementen voor ecocidewetgeving.
Diverse casestudies passeren de revue, waaronder die van West-Papoea, een regio die
al decennialang wordt geteisterd door ecocide. Tot slot presenteren we onze voorstellen
voor de rol van Nederland in het strafbaar stellen van ecocide en het beschermen van
onze leefomgeving.
1. Inleiding
«Het groene goud», zo luidde de veelbelovende benaming van avocado’s nadat een intensieve
marketingcampagne door de sector leidde tot een exponentiële groei in de wereldwijde
vraag naar avocado’s.1 In de Verenigde Staten groeide de consumptie van avocado’s van 500 gram per hoofd
van de bevolking in 1994 tot 3,6 kilogram in 20182 en in Europa is de avocadoconsumptie in de afgelopen twintig jaar vervijfvoudigd.3 Initieel kwam deze groei met de belofte van welvaart, meer banen en een beter leven
voor de bewoners rondom avocadoplantages. Zo ook voor de bewoners aan de heuvels van
Petorca in Chili. Wat de bewoners niet hadden voorzien, was dat deze vernieuwde welvaart
voornamelijk gereserveerd zou zijn voor de eigenaren van de grote agrobedrijven. De
bewoners van de regio en eigenaren van kleinschalige plantages komt vooral het significante
watertekort toe, dat ontstaan is als gevolg van de overexploitatie van de dorstige
avocadoboom, die 2.000 liter water verbruikt voor het produceren van slechts 1 kilo
avocado’s.4 Uit een studie van de Chileense waterautoriteit kwam naar voren dat er ten minste
65 illegale ondergrondse pijpleidingen waren aangelegd, die het water uit omliggende
rivieren naar de avocadoplantages vervoeren.5 Als gevolg van de irrigatie zijn de rivieren – dé bron van de watervoorziening voor
de omwonende bevolking – opgedroogd en het ecosysteem aangetast. Bewoners zijn nu
afhankelijk van vrachtwagens die de deuren langsgaan om beperkte hoeveelheden water
langs te brengen, waarvan is aangetoond dat het fecale colibacteriën bevat.6 De werkloosheid is gegroeid doordat kleinschalige boeren door het grote watertekort
hebben moeten stoppen met het verbouwen van hun land. En terwijl de Chileense waterautoriteit
wel boetes uitdeelt aan bedrijven die water afhandig maken, heeft dit weinig effect:
boetes worden door de plantages ingecalculeerd als bedrijfskosten en het overmatige
watergebruik wordt voortgezet.
Wat is ecocide?
De avocadoteelt in Petorca, Chili is exemplarisch voor wat er wereldwijd gebeurt.
Er bestaan geen internationale normen die de grootschalige uitbuiting en het toebrengen
van schade aan ecosystemen kunnen voorkomen. Met het oog op precies deze tekortkoming,
besloot de Schotse advocate Polly Higgins in 2010 een voorstel in te dienen bij de
Commissie voor Internationaal Recht van de Verenigde Naties, om ecocide te erkennen
als de vijfde misdaad tegen de vrede.7
Het begrip ecocide is dermate nieuw dat de discussie over een exacte definitie ervan
nog volop in beweging is. Momenteel buigt een internationaal expertpanel zich over
de juridische definitie van ecocide.8 Higgins definieert ecocide als de grootschalige beschadiging, de vernietiging of
het verlies van ecosystemen van een bepaald gebied, in een zodanige mate dat het vreedzaam
gebruik van dit gebied door de inwoners ernstig verminderd is of zal worden.9 Ecocide verschilt van gewone milieumisdrijven en -verontreiniging door zijn onherstelbare
aard. Bij ecocide gaat het om grootschalige beschadiging, vernietiging of verlies,
in zodanige mate dat het ecosysteem de schade niet op kan vangen en het zijn functie
aantast. Duurzaam gebruik van de natuur (of een hulpbron) binnen het draagvlak van
het ecosysteem kan in deze definitie dus geen ecocide zijn.
Ecocide kan zowel direct als indirect zijn: een persoon kan rechtstreeks de natuur
ingaan en structureel verwoesting aanrichten voorbij het draagvlak van het ecosysteem.
Maar ecocide komt vooral voor in indirect verband – denk bijvoorbeeld aan klimaatverandering
of grootschalige milieuverontreiniging – waarbij ecocide het gevolg is van een (economische)
activiteit. Ecocide en de hieruit voortvloeiende impact nemen vele vormen aan: rampen
als gevolg van de fossiele industrie, de uitstoot van broeikasgassen door industriële
activiteiten, het dumpen van giftige stoffen in rivieren, de ontbossing voor commercieel
gewin, de vervuiling van de leefomgeving van inheemse volkeren, de overbevissing van
de oceanen en het gebruik van schadelijke pesticiden. Ecocide kan dus worden gezien
als de overtreffende trap van de verschillende, bekende milieuproblemen, waarbij de
schaal van de aantasting zodanig is dat het voortbestaan van alle inwoners van het
gebied, zowel mens als dier, op het spel komt te staan.
Ook kan ecocide tot grote emotionele en culturele schade leiden, vooral binnen gemeenschappen
waar de manier van leven diep verbonden is met het getroffen ecosysteem. Dit zien
we bijvoorbeeld sterk terug bij de inheemse Sami-stam in het noorden van Scandinavië.
De Sami leven al generaties lang van het land en zijn de hoeders van rendieren. Dit
is de basis van hun cultuur, identiteit en economie. Maar hun leefomgeving wordt bedreigd
door mijnbouwcorporaties en de Zweedse en Noorse overheden die de corporaties vergunningen
verlenen. Grote stukken land worden onleefbaar gemaakt door het ontginnen, het dumpen
van giftige afval in de fjorden en de bouw van nieuwe spoorwegen dwars door migratieroutes
van dieren. De lokale gemeenschap wordt ziek, het land wordt vernietigd en de migratieroutes
van rendieren worden aangetast.
De bedreiging van de Sami laat zien dat ecocide niet altijd het gevolg hoeft te zijn
van illegale handelingen. Het kan ook het gevolg zijn van activiteiten die worden
gefaciliteerd of aangemoedigd door overheden, door middel van contracten en vergunningverleningen.
Daarom is definiëring en bewustwording van ecocide zo van belang. Als iets als zodanig
niet bestaat, kun je er ook niet tegen optreden. Buiten kijf staat dat overheden verantwoordelijkheid
dragen voor het opstellen van de randvoorwaarden en kaders waarbinnen bedrijven mogen
werken, net zoals zij verantwoordelijkheid dragen om regelgeving op te stellen met
betrekking tot andere zaken waar onze veiligheid vanaf hangt, zoals bouwveiligheid
of het verkeer. Grootschalige vernietiging van leefomgeving kan een (onbedoelde) consequentie
zijn van overheden die verzuimen de negatieve gevolgen van een bepaalde (economische)
activiteit voldoende op te nemen in deze randvoorwaarden, waardoor de activiteit de
draagkracht van een ecosysteem overstijgt. Zeker wanneer het activiteiten betreft
die (wereldwijd) niet zijn gehouden aan het niet overtreden van de draagkracht. Zo
kunnen bijvoorbeeld allerlei belastingvrijstellingen op fossiele brandstoffen bijdragen
aan ontwrichtende klimaatverandering.10 Maar grootschalige vernietiging van leefomgeving kan ook het gevolg zijn van bedrijven
die de regels van een land overtreden. Overheden hebben niet altijd de mogelijkheid
om wet- en regelgeving efficiënt te handhaven, vooral in landen waar geen sterke rechtsstaat
bestaat. Bovendien houden bedrijven rekening met eventuele financiële sancties van
het plegen van grootschalige vernietiging van leefomgeving, vaak maar een schijntje
ten opzichte van de te behalen winst. Welke vormen van grootschalige vernietiging
van de leefomgeving onder de term ecocide kunnen vallen is onderwerp van debat.
Wettelijke tekortkoming
Er bestaat op dit moment geen internationale wet die de zorg voor natuur, milieu,
biodiversiteit en ecosystemen garandeert. Natuur en milieu worden slechts minimaal
op landelijk niveau dwingend beschermd. Ook in Nederland geeft het centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV) aan dat er aanzienlijke knelpunten en tekortkomingen bestaan in
de aanpak van milieucriminaliteit.11 Op internationale schaal hebben de Verenigde Naties en regionale organisaties zoals
de EU moeite met het maken en afdwingen van milieuafspraken, ondanks decennia van
onderhandelingen. Bindende verdragen zonder handhavingsmechanismen en vrijblijvende
afspraken zijn niet voldoende in staat gebleken om ecocide te voorkomen. Een internationale
norm die het plegen van ecocide verbiedt zou hier verandering in kunnen brengen.
Internationale ecocidewetgeving12 kan er voor zorgen dat personen strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld
wanneer door hun handelen ecocide het gevolg is (hetzij door opdrachten, hetzij door
faciliteren). Internationale ecocide wetgeving wordt door veel juristen gezien als
noodzakelijk sluitstuk op het vigerende internationale milieurecht, waarbij personen
direct vervolgd kunnen worden. Maar het beoogt niet louter de daders te straffen:
door strafrechtelijke consequenties en verantwoording te implementeren, wordt het
plegen van ecocide op voorhand ontmoedigd. Het strafbaar stellen van de verwoesting
van ecosystemen kan ervoor zorgen dat ecocide niet langer een ingecalculeerd bestuursbesluit
is.
De roep om ecocidewetgeving wordt sterker
Polly Higgins overleed in 2019, maar haar nalatenschap is groot. Haar campagne om
ecocide op de agenda te zetten, heeft geleid tot een wereldwijde oproep om ecocide
toe te voegen aan het Statuut van Rome van 1998, het oprichtingsverdrag van het Internationaal
Strafhof. In dat verdrag staan de vier meest ernstige misdrijven die de internationale
gemeenschap in haar geheel aangaan: genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden
en het misdrijf agressie. Deze oproep komt niet voor het eerst: al in 1972 riep de
Zweedse premier Olof Palme dringend op tot meer internationale aandacht voor ecocide.
In de eerste concepten van het Statuut van Rome stond ecocide zelfs opgenomen als
misdaad tegen de vrede, maar dit werd uiteindelijk geschrapt.13
In de afgelopen jaren lijkt de oproep weer op te leven. In december 2019 riepen Vanuatu
en de Malediven – eilandstaten in de Stille en Indische Oceaan – op tot een serieuze
overweging van de introductie van de misdaad van ecocide in het Statuut van Rome,
tijdens de Vergadering van Verdragspartijen van het ICC.14 Ook Paus Franciscus verzocht de internationale gemeenschap om ecocide als vijfde
misdaad tegen de vrede te erkennen en drong er bij kerken op aan om «zonden tegen
de ecologie» in te voeren als onderdeel van catechismuslessen.15 In juni 2020 kondigde de Franse president Macron aan zich op aanbevelen van het Franse
burgerparlement in te gaan zetten voor de strafbaarstelling van ecocide op internationaal
niveau en te onderzoeken hoe het begrip ook in de Franse wet verankerd kan worden.16 Een maand later gaf ook de Belgische Ecolo-Groen-fractie gehoor aan alle oproepen,
door een voorstel in te dienen voor het opnemen van ecocide in het Statuut van Rome
en in nationale wetgeving.17 In opvolging van dat voorstel nam de Belgische regering in zijn regeerakkoord op
dat het «diplomatieke initiatieven zal onderzoeken en nastreven die ertoe strekken
om de misdaad van ecocide, het doelbewust vernietigen van ecologische systemen, te
beteugelen».18 In juli schreef Greta Thunberg samen met drie andere klimaatactivisten een open brief
waarin EU-leiders worden opgeroepen te pleiten voor het erkennen van ecocide als internationale
misdaad, mede ondertekend door duizenden activisten, wetenschappers, artiesten en
burgers.19 In augustus sprak Paul McCartney zijn steun uit voor de campagne van Stop Ecocide.20 In november werd op verzoek van Zweedse parlementariërs van regerende partijen een
expertpanel opgericht met internationale topadvocaten die zich gaan beraadslagen over
de juridische definitie van ecocide, voorgezeten door de internationale rechter Florence
Mumba en de internationale advocaat Philippe Sands QC. In december sloot ook de Finse
Minister van Buitenlandse Zaken zich namens zijn regering aan bij de campagne voor
de strafbaarstelling van ecocide. En in dezelfde maand deed België als eerste Europese
land tijdens de Vergadering van Verdragspartijen de oproep om «de mogelijkheid te
verkennen om misdaden die bekend staan als «ecocide» in het Statuut van Rome op te
nemen».21
In 2020 laten de maatschappij en de internationale gemeenschap dus zien dat een constructieve
discussie over de misdaad van ecocide gewenst is en noodzakelijk. In Nederland zien
we de overwinning in de Urgenda-zaak, die nu wereldwijd wordt geciteerd als een essentieel
onderdeel van de opbouw naar effectieve klimaat- en milieunormstellingen. De Hoge
Raad van Nederland heeft immers de stelling bevestigd, dat de regering met zijn klimaatbeleid
de huidige en toekomstige generaties niet voldoende beschermt.22 De urgentie is groter dan ooit, bevestigt ook het in 2019 verschenen IPBES-rapport
(Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services) dat stelt dat de natuur en de gezondheid van ecosystemen wereldwijd met ongekende
snelheid achteruitgaan, met grote gevolgen voor alle inwoners van de aarde.23 Een norm op het niveau van het Internationaal Strafhof als extra instrument, kan
helpen de bescherming van de aarde en het herstel van de natuur en beschadigde ecosystemen
mogelijk te maken. Van belang is de constatering dat het Internationaal Strafhof bedoeld
is als aanvulling op nationale strafrechtelijke systemen, niet ter vervanging van.
Het vervolgt alleen misdaden wanneer staten dit zelf niet kunnen of hier niet toe
bereid zijn. Het wordt tijd om deze discussie ook op politiek niveau in Nederland
te voeren.
Opbouw van de nota
Deze nota beoogt een uiteenzetting te geven van de argumenten voor een internationaal
strafrechtelijk verbod op ecocide. Het volgende hoofdstuk bespreekt de (in)effectiviteit
van de huidige regelgeving op nationale, regionale en internationale schaal. Hoofdstuk
3 illustreert de mogelijke juridische wegen voor het vervolgen van ecocide en bespreekt
de belangrijkste elementen voor ecocidewetgeving. Hoofdstuk 4 biedt een casestudy
van West-Papoea, een regio die al decennialang wordt geteisterd door ecocide. Deze
casus illustreert hoe een verbod op ecocide een uitweg kan zijn waar alle andere juridische
mogelijkheden al zijn uitgeput. Tot slot presenteren we onze voorstellen voor de rol
van Nederland in het strafbaar stellen van ecocide en het beschermen van onze leefomgeving.
De bijlage van deze nota verschaft een uiteenzetting van de eerdere pogingen en herhaaldelijke
oproepen die sinds de jaren ’70 zijn gedaan voor het erkennen van ecocide.
2. (In)effectiviteit van huidige wetgeving
Dit hoofdstuk behandelt de eigenschappen van milieuregelgeving op nationaal, regionaal
en internationaal niveau en illustreert hoe deze tekortkomingen zich in de praktijk
manifesteren, aan de hand van het voorbeeld van de Ecuadoraanse aanklachten tegen
Chevron-Texaco.
I Nationaal
(In)effectiviteit van nationale ecocidewetgeving
In de jaren vijftig van de vorige eeuw voerde de Sovjet-Unie een centraal economisch
planningsbeleid dat, zo bleek achteraf, desastreus was voor mens en milieu. Als gevolg
van dit beleid zijn grote natuurgebieden en ecosystemen onherstelbaar aangetast. Zo
stond het Aralmeer ooit op de vierde plaats van grootste meren ter wereld.24 De Sovjet-Unie besloot echter de watertoevoer van het Aralmeer af te tappen ten behoeve
van de bevloeiing van katoenvelden in Kazachstan, Turkmenistan en Oezbekistan. De
irrigatieprojecten waren zeer inefficiënt, omdat de bevloeiingskanalen niet werden
geïsoleerd. Hierdoor zakte het grootste deel van het water terug in de grond en werd
slechts één op de twintig liter nuttig gebruikt. Vandaag de dag is het meer gekrompen
tot nog maar 10 procent van zijn oorspronkelijke grootte. De gevolgen hiervan zijn
door de gehele regio waar te nemen. Dorpjes die vroeger van de visvangst leefden,
zijn nu door honderd kilometer desolate zoutwoestijn gescheiden van het water. Het
opdrogen van het Aralmeer, maar ook andere ecocidale incidenten zoals Tsjernobyl,
hebben ertoe geleid dat veel van de voormalige Sovjet-landen eind jaren negentig ecocide
als strafbare misdaad hebben opgenomen in hun nationale wetgeving.25
Hoewel een (klein) aantal landen ecocide in de wet heeft opgenomen, is de effectiviteit
van deze wetten afhankelijk van onder andere handhaving, het bestaan van een onafhankelijke
rechterlijke macht en respect voor de rechtsstaat. Landen die structureel hoog scoren
op corruptie en laag op juridische rechtsstatelijkheid hebben moeite met het vervolgen
van ecocide ondanks de verankering in de wet.26 Vaak wordt in zulke landen ecocide gepleegd met medeweten van de autoriteiten, waardoor
daadwerkelijke vervolging zelden voorkomt. Illustrerend is Kirgizië, waar in 2012
negenduizend metrische ton aan radioactief steenkool werd geïmporteerd door het staatsenergiebedrijf,
dat vervolgens werd geleverd aan vijftien scholen en weeshuizen ten behoeve van de
energievoorziening. Het stralingsniveau van de steenkool was 26 keer zo hoog als toegestaan.
Het incident creëerde grote publieke verontwaardiging: zeven overheidsfunctionarissen
werden gearresteerd op verdenking van medeplichtigheid, het hoofd van het staatsenergiebedrijf
werd aangeklaagd voor ecocide en de Minister van Energie en Industrie werd beschuldigd
van corruptie.27 Toch liet de officier van justitie alle aanklachten vallen. Een soortgelijke zaak
zien we in Oekraïne: op 8 juni 2015 brak er brand uit op het oliedepot van het Oekraïense
petroleumbedrijf BRSM-Nafta,28 waarbij er hoge concentraties van giftige stoffen vrijkwamen en zes mensen stierven.
Toen de Oekraïense veiligheidsdienst een aanklacht indiende tegen de co-eigenaar van
BRSM en de officier van justitie, die werd beschuldigd van het verdoezelen van de
illegale praktijken van BRSM, werd de directeur van de dienst kort erna ontslagen
en de aanklacht ingetrokken. Zolang er geen internationale rechterlijke macht bestaat
die de bevoegdheid heeft om in te grijpen, bestaat er weinig motivatie om de eigen
ecocidewetten te respecteren.
Civielrecht vs. strafrecht
Hoewel er maar weinig landen zijn die ecocide hebben opgenomen in hun nationale wetgeving,
hebben de meeste landen wel wetten ter bescherming van het milieu. Milieuwetten zijn
evenwel vaak gebaseerd op civielrecht, dat bedrijven kan dwingen tot het betalen van
boetes en compensatie. Uit ervaring blijkt echter dat boetes illegale activiteiten
niet per definitie verminderen omdat ze door bedrijven als een externaliteit kunnen
worden meegerekend, te betalen indien en wanneer een overtreding wordt ontdekt. Civielrechtelijke
sancties richten zich bijna altijd op bedrijven in plaats van individuen, waardoor
daders niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden en het overtreden van wetten winstgevend
blijft. Daarnaast zijn de gemeenschappen die het meest worden geraakt door ecocide
kwetsbaar en hebben ze niet altijd de middelen om rechtszaken aan te spannen tegen
de vervuiler. Daarentegen legt het strafrecht de verantwoordelijkheid voor vervolging
bij de staat.
Een voorbeeld van een strafrechtelijke milieuwet is de Lacey Act in de VS. Deze federale wet acht het een misdaad om vissen, wilde dieren of planten
te importeren, die gevangen zijn in strijd met de wetten van het land waar ze vandaan
komen.29 Overtredingen van de Lacey Act kennen hoge straffen, waaronder gevangenisstraffen.30 In 2012 besloot een Amerikaanse rechter op basis van de wet dat het bedrijf Hout Bay Fishing Industries 54,9 miljoen dollar moest terug betalen aan de Zuid-Afrikaanse overheid, voor het
illegaal vangen van steenkreeften in het land.31 In 2016 kreeg het bedrijf Lumber Liquidators het hoogste vonnis ooit gewezen op basis van de wet, namelijk een vonnis van dertien
miljoen dollar in strafrechtelijke boetes, beslagleggingen en taakstraffen voor de
illegale handel in hout.32 Nationaal kan het strafrecht dus wel degelijk leiden tot effectieve sancties. In
landen waar het rechtssysteem goed ontwikkeld is, is er echter geen garantie dat dit
de natuur ook beschermt wanneer internationale normen ontbreken: immers overheden
kunnen ervoor kiezen de wetgeving beperkt te houden, om bedrijven de ruimte te geven
de economische belangen te dienen. In landen waar überhaupt het rechtssysteem niet
goed ontwikkeld is, is de kans op een goede bescherming van het ecosysteem nog veel
kleiner.
Een voorbeeld van een strafrechtelijke ecocidezaak speelt zich af in Guatemala. In
2015 richtte de overheid een milieurechtbank op met de bevoegdheid om ecocideclaims
te berechten.33 In een aanklacht tegen het palmoliebedrijf Reforestadora Palma de Peten S.A. (REPSA)
besloot de rechtbank tot het opschorten van de activiteiten van een van REPSA’s palmolieplantages.
Aanleiding was REPSA’s lozing van giftig palmolieresidu in de Passion-rivier, wat
tot een enorme vissterfte leidde. De uitspraak bleek ineffectief: REPSA weigerde elke
medewerking en zette zijn activiteiten in de regio voort. Tot het in 2018 werd beschuldigd
van systematische belastingfraude, waarna meerdere multinationals hun samenwerking
met REPSA beëindigden.34 Met andere woorden: bij gebrek aan internationale wetgeving en handhaving bleek REPSA
alleen een halt te kunnen worden toegeroepen door de industrie zelf. De tucht van
de markt zelf: dat is geen instrument waarvan het voortbestaan van een ecosysteem
afhankelijk zou moeten zijn.
II Regionaal
Ook op regionaal niveau zijn er inspanningen om milieuregelgeving te formuleren. Zo
werd er in 2008 door de Europese Unie een richtlijn opgesteld voor de bestrijding
van milieucriminaliteit.35 Het doel van deze richtlijn is het harmoniseren van sancties voor milieudelicten
binnen de EU-lidstaten. Een richtlijn legt een bepaald doel vast dat nagestreefd moet
worden door alle EU-lidstaten, waarbij elke lidstaat de vrijheid heeft zelf invulling
te geven aan de benodigde wetgeving voor het behalen van dit doel. Dit ligt anders
dan bij een verordening, welke een bindende rechtsnorm opstelt die vervolgens in de
gehele EU doorwerkt.36 Helaas worstelt de EU tien jaar na de invoering van de richtlijn nog steeds met het
monitoren van schendingen en het harmoniseren van de zeer uiteenlopende sancties van
haar lidstaten.37 Tekenend voor het falen van het EU-beleid is dat anno 2020 het merendeel van de inbreuken
op deze richtlijn zich op het terrein van milieu, energie en klimaat bevinden.38 De legitieme discretionaire bevoegdheden van de lidstaten kunnen leiden tot verminderde
afdwingbaarheid en effectiviteit van regionale regulaties, het beperken van deze bevoegdheid
staat echter op gespannen voet met de democratische controle en zelfstandige beslissingsbevoegdheid
van lidstaten.39 Daarom is het belangrijk dat de inspanningen op nationaal en regionaal niveau parallel
blijven lopen aan de ontwikkeling van ecocidewetgeving op internationale schaal, vooral
gezien haar complementaire functie. Het Internationaal Strafhof is immers bedoeld
als aanvulling op nationale strafrechtelijke systemen, niet ter vervanging van. Het
vervolgt alleen misdaden wanneer staten dit zelf niet kunnen of hier niet toe bereid
zijn.
III Internationaal
Internationale afspraken en soft law
Ook de op internationale schaal bestaande afspraken, zoals het Parijs-akkoord, de
UN Global Compact en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen, zijn niet toereikend voor het
voorkomen van ecocide. Internationale klimaatafspraken worden veelal gemaakt op vrijwillige
basis van soft law40 en bevatten geen mechanismen om overeenkomsten af te dwingen. Soft law verwijst naar juridische instrumenten die niet of moeilijk wettelijk afgedwongen
kunnen worden, maar toch een zekere regulerende werking hebben. Voorbeelden uit de
praktijk zijn resoluties en declaraties aangenomen door de Algemene Vergadering van
de VN, maar ook de vele codes of conduct en richtlijnen van de Europese Unie.
Soft law is sinds de Conferentie van de Verenigde Naties inzake het leefmilieu, de eerste
grote multilaterale milieuconferentie gehouden in Stockholm in 1972, overheersend
in de ontwikkeling van het internationale milieurecht. Ondanks het niet-bindende karakter
speelt soft law wel degelijk een belangrijke rol in de normatieve ontwikkeling van internationale
milieunormen, door het vastleggen van kennis, het weerspiegelen van consensus en het
aanmoedigen van landen in het ontwikkelen van eigen milieuregelgeving. Echter, zonder
enig bindend karakter kan soft law slechts aanbevelingen doen voor nationale wetten en alleen bijdragen aan de ontwikkeling
van toekomstig beleid als staten daartoe bereid zijn. Zolang het toebrengen van schade
aan het milieu niet als een ernstig strafrechtelijk misdrijf wordt beschouwd, kan
soft law maar zelden concrete wettelijke verplichtingen creëren voor de bescherming van de
leefomgeving.
Een uitzondering hierop is wanneer burgers soft law als verplichting gaan beschouwen. Dit kan gevolgen hebben voor regeringen, die onder
druk van de publieke opinie zich verplicht kunnen gaan voelen om reguleringen op basis
van soft law uit te voeren. Wanneer uiteindelijk ook bedrijven en rechtbanken herhaaldelijk naar
soft law normen gaan verwijzen, kunnen ze tot wettelijke norm worden gemaakt. De Stichting
Urgenda, die sinds 2010 Nederland «sneller duurzaam» wil maken, daagde in 2013 de
staat voor de rechter met als eis minder uitstoot van broeikasgassen. De rechtbank
oordeelde medio 2015 dat de staat inderdaad een rechtsplicht heeft om de Nederlandse
uitstoot sneller te verminderen dan hij deed, waarna in 2018 het Hof en eind 2019
de Hoge Raad de juistheid van deze beslissing herhaalden en bekrachtigden. De regering
moest daarom aan de slag om de eensgezinde uitspraak van de rechters uit te voeren,
namelijk dat de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen moet worden verminderd met
25 procent per eind 2020, ten opzichte van het peiljaar 1990. Nederland had zich in
EU-verband slechts gecommitteerd aan het verlagen van de Nederlandse uitstoot van
broeikasgassen met 20 procent. De rechters oordeelden dat de Nederlandse overheid
op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een harde, zeer zwaarwegende
wettelijke verplichting heeft om «voldoende en adequate maatregelen» te treffen om
het leven van de Nederlandse ingezetenen en de veiligheid van hun woonomgeving te
beschermen tegen de gevaren van klimaatverandering. De rechters constateerden tevens
dat er wetenschappelijk en politiek – op internationaal, Europees en eerder ook Nederlands
niveau – grote consensus was dat een uitstootvermindering van 25 procent in 2020 het
minimum is dat nog «voldoende en adequaat» kan worden genoemd voor landen als Nederland.
Die internationale politieke consensus bleek volgens de rechters met name uit de «soft
law» die in het kader van het VN-Klimaatverdrag tot stand was gekomen en waaraan Nederland
steeds instemmend had bijgedragen. Zo werd de 25-procent-doelstelling een voorbeeld
waarin internationaal soft law wél tot een concrete nationale juridische verplichting
heeft geleid, na een uitspraak van de rechtbank. Daarom wordt de Urgenda-zaak baanbrekend
genoemd: niet eerder is het voorgekomen dat een rechter de overheid opdraagt zich
aan internationale milieuafspraken te houden die op zichzelf (nog) niet een internationaal
juridisch bindend karakter hebben. Als er internationale, strafrechtelijke wetgeving
had bestaan, was het niet nodig geweest een jarenlange juridische strijd te voeren
op lokaal niveau, om internationale doelen te bereiken.
Desalniettemin zijn internationale verdragen die de soft-law-benadering volgen weinig effectief gebleken. Er bestaan geen sancties voor het niet
naleven van afspraken, of voor het ondertekenen maar vervolgens niet ratificeren van
een verdrag, waardoor landen – vaak met veel uiterlijk vertoon – overeenkomsten ondertekenen
op internationale conferenties, maar ze vervolgens stilletjes uit de nationale wetgeving
houden.41 De eisen binnen deze verdragen zijn meestal breed te interpreteren en worden verzwakt
door een mate van vrijwilligheid: het Parijs-akkoord bijvoorbeeld, verwacht dat staten
de voortgang over hun nationaal vastgestelde doelen elke vijf jaar bekendmaken, maar
maakt het halen van deze doelen niet bindend. Naleving wordt volledig afhankelijk
gemaakt van het idee dat landen niet onderuit zouden willen gaan voor de ogen van
de gehele wereld. Onder het huidige systeem is de aarde voor zijn leefbaarheid dus
afhankelijk van peer pressure, en dat blijkt – tot nu toe – niet genoeg. Een combinatie waarbij hard en soft law maatregelen complementair en parallel aan elkaar ingezet worden is waarschijnlijk
het meest effectief.
Milieuongelijkheid
Een van de redenen waarom veel milieuafspraken niet voldoende werken is gelegen in
het feit dat er ook afspraken worden gemaakt over handel en economie die tegenstrijdig
zijn met het behalen van milieudoelen en ze consequent overtroeven, ondanks onze afhankelijkheid
van een gezond milieu. Vooral de handelsagenda’s die ecologisch rijke, maar economisch
arme landen bewust openstelt voor multinationals blijken bij te kunnen dragen aan
ecocide. Dit komt ook tot uiting in de zogenaamde arbitragemechanismen, zoals de Investor-State
Dispute Settlement (ISDS) of het Investment Court System (ICS). Op basis van deze
arbitragemechanismen kunnen onder andere bedrijven een proces beginnen tegen de staat
wanneer hun economische belangen zouden worden geschaad.
De aarde als handelsartikel is een denkwijze die ten grondslag ligt van vrijwel alle
milieuregelgeving die sinds de jaren zeventig is ontwikkeld.42 Een voorbeeld hiervan is het Kyoto Protocol uit 1997, waarin het emissiehandelssysteem
(ETS) werd opgericht. Het is gebaseerd op het idee dat het kopen van «recht» op uitstoot,
een kosteneffectieve stimulans creëert voor bedrijven om voor klimaatvriendelijke
alternatieven te kiezen. Ook inheemse gemeenschappen die voor de natuur zorgen, vaak
een eeuwenoude culturele praktijk, kunnen door middel van het ETS-systeem worden gecompenseerd
voor hun aandeel in het behoud van de natuur. Er bestaat echter ook kritiek op het
ETS-systeem. Zo stelt Naomi Klein, de Canadese auteur, dat dit systeem groene projecten
inherent ineffectief maakt, omdat voor elke ton kooldioxide die uit de atmosfeer wordt
gehouden met het planten van een boom, een bedrijf aan de andere kant van de wereld
er een ton voor in de lucht mag pompen.43 Sociaal geograaf Bram Büscher betoogt dat door dit mechanisme bomen, weiden en bergen
hun intrinsieke, plaatsgebonden betekenis verliezen en virtuele goederen worden in
de internationale handel, wat volgens hem zelden leidt tot een verschuiving van globale
milieubaten en -verliezen.44 En ondanks de compensatie die het systeem in theorie biedt aan inheemse gemeenschappen,
blijkt het in de praktijk ook bij te dragen aan schendingen van hun rechten. In landen
als Ecuador en Papoea-Nieuw-Guinea, zoeken recruiters actief naar gebieden die onder het mom van conservatie – na het verjagen van de bewoners
– als krediet kunnen gelden.45
De econoom Thomas Piketty haalt de ongelijke lasten en lusten van het huidige systeem
aan in zijn meeste recente boek Kapitaal en Ideologie.46 Hij stelt dat ongelijkheid en klimaatopwarming nauw met elkaar zijn verbonden, mede
doordat de rijksten der aarde verantwoordelijk zijn voor een onevenredig deel van
de CO2-emissies, terwijl de armen het zwaarst getroffen zullen worden door de gevolgen van
de opwarming van de aarde. Hij noemt het een dringende noodzaak om deze milieuonevenredigheid
in rekening te brengen, zowel in termen van veroorzaakte als van geleden schade. In
plaats van alleen landen die veel CO2 uitstoten tot verantwoording te roepen, moeten volgens Piketty ook de importerende
landen verantwoording afleggen, omdat het de vraag naar goederen is die de CO2-uitstoot stimuleert. Zo zijn de Nederlandse CO2-emissies ondanks de economische groei tussen 1990 en 2017 constant gebleven, vooral
dankzij de «export» van maakindustrie naar China en daarmee de verplaatsing van de
bijbehorende CO2-emissie.47 Wanneer we data over uitstootniveaus en consumptieniveaus aan elkaar koppelen, zien
we dat de 10 procent rijksten ter wereld verantwoordelijk zijn voor 50 procent van
de CO2-uitstoot.48 Op basis van consumptie is Noord-Amerika, dat 5 procent van de wereldbevolking vertegenwoordigt,
verantwoordelijk voor 17 procent van de mondiale CO2-uitstoot. Afrika, dat 16 procent van de wereldbevolking vertegenwoordigt, is verantwoordelijk
voor een kleine 4 procent.49 Ondanks haar kleine bijdrage aan de CO2-uitstoot wordt Afrika onevenredig hard geraakt door de gevolgen, zoals stijgende
temperaturen en zeespiegelstijging.
Deze scheve verdeling kan onrechtvaardig worden genoemd. Polly Higgins beschouwde
deze ongelijkheid als «eco-kolonisatie». Ze stelde dat de hedendaagse acquisitie van
grote stukken land voor de exploitatie van hulpbronnen door internationale corporaties50 niet veel verschilt van de koloniale verovering van land voor commerciële doeleinden
in het verleden. De praktijk is – net als toen – gericht op winstbejag door middel
van het exploiteren van bronnen in andermans leefgebied, zonder genoeg verantwoordelijkheid
te nemen voor de korte- en lange-termijn-implicaties voor de bewoners van het gebied.
Vaak gaan deze acquisities gepaard met langlopende contracten met de staat, waarmee
overheden onrechtmatig gedrag door bedrijven legitimeren.51 En nu – net als toen – willen zij die verdienen aan dit systeem niet erkennen dat
wat ze doen verkeerd uit kan pakken, en komt de verontwaardiging pas jaren later.
Casus: Ecuador v. Chevron-Texaco52
De straffeloosheid omtrent eco-kolonisatie komt misschien wel het best tot uitdrukking
in de zaak Ecuador vs. Chevron-Texaco, een van de beruchtste rechtszaken die het milieurecht
gekend heeft. In de regenwouden van Ecuador en Peru ligt de olieconcessie Lago Agrio,
waar tussen 1964 en 1992 het Amerikaanse Texaco Petroleum Company een gezamenlijke
exploitatie uitvoert met staatsoliebedrijf PetroEcuador. Na het vertrek van Texaco
begint de enorme schaal van de olievervuiling in de Amazone pas duidelijk te worden.
In 1993 verenigen 30.000 bewoners van het gebied zich in de actiegroep El Frente de Defensa de la Amazonia (ADC) en dagen Texaco voor een Amerikaanse rechtbank. Ze claimen dat het oliebedrijf
tijdens zijn operaties meer dan 110 miljard liter aan giftig afval en ruwe olie in
het Amazone-regenwoud heeft gedumpt, resulterend in schade aan de omgeving en schade
aan de gezondheid van de bewoners van de regio. Ze eisen dat Texaco het gebied, dat
vervuild en verwoest is achtergelaten, opruimt en zorg verleent aan de inwoners die
door de olieverontreiniging zijn getroffen. Dit was het begin van een lange strijd
voor ecologische rechtvaardigheid. De rechtszaak werd door de Amerikaanse rechter
niet ontvankelijk verklaard op grond dat de aanklacht door een Ecuadoraanse rechter
moest worden beoordeeld – met instemming van het dan tot Chevron-Texaco gefuseerde
oliebedrijf.
Na de Amerikaanse gerechtelijke afwijzing brengt het ADC de zaak in 2003 voor een
Ecuadoraanse rechter. Die beslist in 2011 na een langslepend en turbulent proces,
wat gepaard ging met het naar verluidt lobbyen van Chevron bij de Amerikaanse regering
om de handelsbetrekkingen met Ecuador te beëindigen, dat Chevron-Texaco verantwoordelijk
is voor de vervuiling. Chevron wordt veroordeeld tot het betalen van 8,6 miljard dollar
aan schadevergoeding en schoonmaakkosten, oplopend tot 18 miljard dollar als Chevron
een publieke verontschuldiging zou blijven weigeren. In 2012 werd dit bekrachtigd
door het Ecuadoraanse Hooggerechtshof.
Maar daarmee was de strijd nog niet gewonnen. Ecuador kon het vonnis niet uitvoeren
omdat Chevron-Texaco geen bezittingen meer had in Ecuador waar de rechtbank beslag
op kon leggen en het bedrijf weigerde de opgelegde som vrijwillig te betalen. Chevron
bleef volhouden dat Texaco vóór het verlaten van Ecuador zijn deel van de vervuiling
had opgeruimd. Ook verweerde Chevron zich met een schikking tussen Texaco en de Ecuadoraanse
staat uit 1998, waarin Texaco van alle verdere verantwoordelijkheid wordt ontheven.
Pas jaren na Texaco’s vertrek bleek dat er niet was opgeruimd, maar hooguit was verborgen:
een rapport van een door de Ecuadoraanse rechtbank aangewezen deskundige liet zien
dat het vuil was opgestapeld bovenop al vervuilde olieputten.53 Ondertussen zocht Chevron-Texaco het hogerop door middel van de ISDS-clausule (investor-state dispute settlement) in een uit 1991 stammend handelsverdrag tussen Ecuador en de VS. Met die clausule
kunnen bedrijven staten aanklagen voor een aparte arbitragecommissie als handelsafspraken
geschaad worden. Chevron-Texaco diende een aanklacht in bij het Permanente Hof van
Arbitrage in Den Haag. In 2018 stelde dat Hof dat Ecuador zich dient te houden aan
de eerdergenoemde schikking uit 1998, waarin Texaco claimde te hebben opgeruimd. Het
Ecuadoraanse oordeel werd verworpen en Ecuador werd veroordeeld tot het betalen van
96 miljoen dollar compensatie aan Chevron-Texaco voor alle toegebrachte schade aan
het bedrijf. Voor de bewoners van Lago Agrio lijkt sinds 2018 gerechtigheid verder
dan ooit.
3. Juridisch kader voor ecocidewetgeving
Het verankeren van ecocide in het internationaal recht kan het noodzakelijke sluitstuk
zijn van het instrumentarium dat nodig is om de (planetaire) ecologie te beschermen
en duurzaam te beheren. Strafrechtelijke vervolging kan ervoor zorgen dat de consequenties
van ecocide daadwerkelijk in verhouding komen te staan met de aangerichte schade.54 Dit hoofdstuk behandelt de perspectieven die het Statuut van Rome in zijn huidige
vorm biedt en de belangrijkste juridische elementen voor een internationaal verbod
op ecocide.
Wegen tot vervolging
In 2016 publiceerde de aanklager van het ICC een beleidsnota waarin een hernieuwde
focus op milieucriminaliteit werd aangekondigd. Het ICC zou in het bijzonder aandacht
gaan schenken aan milieumisdrijven, de illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen
en de illegale onteigening van land (landgrab).55 Ondanks het voornemen om meer aandacht te schenken aan milieumisdrijven, stelden
juridische experts dat zonder de juiste wetgeving de juridische problemen met betrekking
tot de definitie en vervolging van milieumisdrijven zouden blijven bestaan.56 Juridische experts zien vooral belemmeringen op het gebied van de bewijslast van
de misdaad, het aantonen van oorzakelijk verband en het ontbreken van juridische instrumenten
die aansprakelijkheid van ondernemingen kunnen vaststellen.57
Desalniettemin toont de beleidsnota alternatieve wegen voor het vervolgen van grootschalige
milieumisdrijven, waaronder ecocide. De onderliggende handelingen van de andere misdaden
genoemd in het Statuut, kunnen indirect voorzien in jurisdictie over ecocide. Zo is
het onder artikel 8 van het Statuut een oorlogsmisdaad om, in het kader van een internationaal
gewapend conflict, «met opzet een aanval te lanceren in de wetenschap dat een dergelijke aanval wijdverbreide,
langdurige en ernstige schade aan de natuurlijke omgeving zal veroorzaken, die duidelijk
buitensporig is in verhouding tot het verwachte, concrete en directe militaire voordeel». Artikel 8 is niet allesomvattend, omdat het alleen gaat over ecocidemisdrijven
die in oorlogstijd worden gepleegd. Ecocide is niet alleen een gevolg van conflicten,
het kan in vele gevallen de oorzaak van conflicten zijn:58 milieuschade en (overmatige) exploitatie van natuurlijke bronnen vergroten de kans
op gewapende conflicten en het ontstaan van klimaatvluchtelingen.59 De VN Veiligheidsraad noemt bijvoorbeeld de illegale exploitatie van natuurlijke
hulpbronnen als een van de kernmechanismen achter de vele interne conflicten in de
Democratische Republiek Congo.60 Tevens focust artikel 8 zich expliciet op internationale gewapende conflicten – dat
wil zeggen tussen twee of meer staten61 – waardoor ecocidemisdrijven die tijdens een intern conflict worden gepleegd niet
in aanmerking komen voor vervolging. En ten slotte vereist het artikel een evenredigheidstoets:
wanneer het militaire voordeel dat te winnen valt met het plegen van ecocide groot
genoeg is, kan dit de handeling rechtvaardigen en is het niet strafbaar onder artikel
8.62
Artikel 7 van het Statuut, met betrekking tot misdaden tegen de menselijkheid, biedt
meer flexibiliteit omdat het een grotere diversiteit aan handelingen erkent als misdaad,
wanneer deze handelingen deel zijn van een wijdverbreide of systematische aanval op
een burgerbevolking. Ecocide in de vorm van het vernietigen van natuurlijke hulpbronnen
of de omgeving waarop een gemeenschap vertrouwt, zou tot gedwongen relocatie van de
betreffende gemeenschap kunnen leiden. Onder artikel 7 is dit strafbaar als de «uitzetting
of gedwongen verplaatsing van een bevolking».63 Wanneer milieuschade de toegang tot voedsel of veilig drinkwater ernstig beperkt,
kan er sprake zijn van «het veroorzaken van ernstig lijden of ernstig letsel aan het
lichaam, of aan de geestelijke of fysieke gezondheid».64 Als dergelijke schade bedoeld is om «de vernietiging van een deel van de bevolking»
teweeg te brengen, kan dit getuigen van de misdaad van «uitroeiing».65 Ook artikel 6 over genocide zou hier een rol kunnen spelen, als een genocidale intentie
kan worden aangetoond.66 In de pre-trials van de zaak tegen Omar Al-Bashir67, beschuldigde de aanklager van het ICC hem van genocide, omdat hij de natuurlijke
rijkdommen en overlevingsmiddelen in Darfur zou hebben aangetast.68 Tijdens het conflict in Sudan in 2003, zou Al-Bashir opdracht hebben gegeven tot
het vervuilen van waterpompen en putten, waar bewoners van afhankelijk waren voor
hun drinkwatervoorziening. De rechters namen de beschuldigingen niet mee in de verdere
vervolging, omdat ze het niet aannemelijk achtten dat een dergelijke besmetting tot
de kern van de aanval behoorde. Desalniettemin erkenden de rechters dat er wel degelijk
gronden bestonden voor de beschuldiging.69
In theorie bevat het Statuut van Rome dus al bepalingen die ingezet zouden kunnen
worden in de strijd tegen ecocide. Waarom dit in de praktijk nog nooit is gebeurd,
wordt uitgelegd door mensenrechtenadvocaat Richard Rogers.70 Volgens Rogers zijn de misdrijven die momenteel in het Statuut worden genoemd antropocentrisch:
ze stellen de mens centraal en reguleren gedrag dat menselijk leed veroorzaakt.71 Zo is een vereiste voor het kunnen spreken van een misdaad tegen de menselijkheid
onder artikel 7, dat het gericht moet zijn tegen een «burgerbevolking». In de elf
onderliggende handelingen die onder artikel 7 als misdaden tegen de menselijkheid
worden gecategoriseerd, wordt nergens een directe vermelding gedaan van de vernietiging
van het milieu. Dit maakt het lastig onder artikel 7 ecocide aan te tonen. Er kan
overwogen worden om het Statuut zo te wijzigen dat ecocide wordt toegevoegd aan de
onderliggende handelingen van misdaden tegen de menselijkheid. Met een directe verwijzing
naar de vernietiging van de leefomgeving, kan artikel 7 wellicht effectiever worden
ingezet in de strijd tegen ecocide. In de bijlage worden eerdere pogingen hiertoe
uitvoerig besproken. Echter, gezien de antropocentrische aard van ook dit artikel,
verdient de optie om ecocide als geheel nieuwe misdaad in het Statuut te introduceren
serieuze overweging.
Mens Rea
Voor alle bepalingen die momenteel in het Statuut van Rome genoemd worden, moet het
zogeheten mens rea kunnen worden aangetoond. Mens rea verwijst naar het mentale element, ofwel de geestesgesteldheid,
van het voornemen van een persoon om een misdaad te begaan.72 Om van mens rea te kunnen spreken moet de dader de intentie hebben gehad om de misdaad te begaan
en kennis hebben gehad van de waarschijnlijkheid dat de daad tot schade zou leiden.
Als algemene regel geldt dat iemand die zonder mens rea heeft gehandeld niet aansprakelijk kan worden gehouden onder het strafrecht. Uitzonderingen
op deze regel zijn misdaden waarvoor risicoaansprakelijkheid geldt.
In Angelsaksische rechtscultuur worden er vaak verschillende stadia van mens rea gehanteerd om de strafmaat te bepalen: purpose, knowledge, recklessness en negligence. Het Statuut van Rome hanteert afwijkende definities en stelt in artikel 30 over
het element van de geestesgesteldheid het volgende:73
1. Tenzij anders bepaald is een persoon alleen strafrechtelijk aansprakelijk en strafbaar
ter zake van een misdrijf waarover het Hof rechtsmacht bezit, indien de materiële
bestanddelen begaan zijn met opzet en wetenschap.
2. Voor de toepassing van dit artikel handelt een persoon met opzet indien:
a. die persoon met betrekking tot gedragingen, de bedoeling heeft tot de gedragingen
over te gaan;
b. die persoon met betrekking tot een gevolg, de bedoeling heeft dat gevolg teweeg te
brengen of zich ervan bewust is dat het gevolg zich bij een normale gang van zaken
zal voordoen.
3. Voor de toepassing van dit artikel betekent «wetenschap» het zich ervan bewust zijn
dat een omstandigheid bestaat of dat een gevolg zich bij een normale gang van zaken
zal voordoen. «Wetenschap hebben» en «welbewust» worden dienovereenkomstig uitgelegd.
De definitie van het Statuut vereist dus dat kan worden aangetoond dat de dader de
intentie had de misdaad te plegen en kennis had, of kennis had moeten hebben, over
de consequenties van de daad.74 Mede omdat ecocide zelden wordt uitgevoerd met de intentie het milieu te vernietigen,
zoals bijvoorbeeld bij een olielekkage, zijn er stemmen die beweren dat ecocide een
misdaad van strafrechtelijke risicoaansprakelijkheid moet zijn, waarbij mens rea niet tot voorwaarde wordt gemaakt.75 Ook in de jaren zeventig, tijdens de eerste pogingen om ecocide strafbaar te stellen,
werd er uitvoerig gediscussieerd over het wel of niet moeten vaststellen van intentie
om van een criminele misdaad te kunnen spreken, zoals in de bijlage wordt beschreven.
Inmiddels bestaat er jurisprudentie waarin het Internationaal Strafhof heeft geoordeeld
dat als de dader zich bewust was van het risico dat zijn handelen of nalaten zou kunnen
leiden tot een misdrijf, ook wel roekeloosheid genoemd, er voldoende grond bestaat
om aansprakelijkheid vast te kunnen stellen.76 Er is dus precedent geschept waarin roekeloosheid ook een vorm van mens rea is. Wanneer internationale ecocidewetgeving tot stand komt zal de problematiek rond
mens rea bevredigend moeten worden opgelost wil de wetgeving geaccepteerd worden.
Sancties
Er bestaan verscheidene opties voor een sanctieregime tegen ecocide, waaronder het
opleggen van boetes, gevangenisstraffen of het afdwingen van herstel van de leefomgeving.
Zoals eerder beschreven, zijn boetes alleen niet voldoende om ecocide te voorkomen.
Dit punt wordt ruimschoots bewezen door het feit dat boetes de illegale houtkap in
de Amazone geen halt hebben kunnen toeroepen: ze worden door bedrijven ingecalculeerd.
Bovendien bieden boetes de betrokken slachtoffers uiteindelijk weinig gerechtigheid.
Wel kunnen ze inkomsten leveren die ten goede kunnen komen van herstel van beschadigde
gebieden. Hoewel het geven van hogere boetes op het eerste gezicht een oplossing kan
lijken, zal dit er ook toe kunnen leiden dat bedrijven faillissement moeten aanvragen
als de boetes te hoog zijn, waardoor er helemaal geen compensatie zal worden betaald.77
De sanctie van omgevingsherstel stelt de dader aansprakelijk voor de compensatie van
de toegedane schade – voor zover en indien mogelijk. Omgevingsherstel is van cruciaal
belang voor de slachtoffers van ecocide. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze sanctie
op zichzelf het plegen van ecocide voorkomt, wanneer de winst die te behalen valt
de kosten van het herstel overtreft.78 Een gevangenisstraf kan effectiever zijn in het voorkomen van ecocide, vanwege het
afschrikeffect en het hogere risico voor hen die verantwoordelijk zijn. Echter, opsluiting
draagt niet bij aan compensatie voor de toegebrachte milieuschade.79
Een systeem dat meerdere sancties combineert, is waarschijnlijk de meest effectieve
manier om zowel ecocide te voorkomen, alsmede ervoor te zorgen dat de beschadigde
leefomgeving wordt herstelt, voor zover mogelijk. Boetes en beslagleggingen moeten
tot voldoende economisch verlies leiden om het overtreden van de wet te ontmoedigen,
en de dader zoveel mogelijk op te laten draaien voor de kosten van het herstel van
de milieuschade. Het doel van ecocidewetgeving is echter niet louter gericht op herstel
en compensatie: het beoogt afschrikkende consequenties te implementeren waardoor het
plegen van ecocide niet langer aantrekkelijk is. Gevangenisstraffen kunnen complementair
worden ingezet om dit doel te bereiken.
Het Internationaal Strafhof (ICC)
Het verankeren van een verbod op ecocide in het internationaal recht kan via een amendement
op het Statuut van Rome. Om het Statuut van Rome te wijzigen, is het vereist dat één
verdragspartij een voorstel indient om ecocide aan het Statuut toe te voegen. Elke
staat, hoe klein ook, kan een wijziging voorstellen tijdens een Vergadering van Verdragspartijen.
De wijziging wordt aangenomen wanneer twee derde van de verdragspartijen het amendement
steunt. Er zijn momenteel 123 staten die partij zijn bij het Statuut van Rome. Dit
komt dus neer op 82 benodigde stemmen vóór om het voorstel aangenomen te krijgen.80 Staten kunnen de wijziging vervolgens ratificeren, waarmee het amendement ook onderdeel
wordt van de nationale wetgeving van de betreffende staat.81
Staten die geen partij zijn bij het Statuut van Rome worden desalniettemin beïnvloed
door de aangenomen wijziging. Het ICC kent namelijk zowel territoriale als persoonlijke
jurisdictievereisten. Dit betekent dat een persoon kan worden vervolgd wanneer (1)
de misdaad begaan is binnen de territoriale bevoegdheid van het ICC of (2) de misdaad
gepleegd is door iemand die de nationaliteit heeft van een staat die binnen de territoriale
bevoegdheid van het ICC valt.82 De onderdanen van niet-ratificerende landen zouden dus geen ecocidale activiteiten
meer kunnen uitoefenen in landen die wel hebben geratificeerd. Dit geldt ook voor
multinationals. Andersom kunnen de onderdanen van ratificerende landen geen ecocidale
activiteiten meer uitvoeren in niet-ratificerende landen. Daarnaast kan het ICC buiten
zijn jurisdictie treden als de VN-Veiligheidsraad hierom vraagt. Wanneer het vermoeden
bestaat dat er een misdrijf is gepleegd waar het ICC rechtsmacht over heeft, op het
grondgebied en door onderdanen waar het ICC geen rechtsmacht over heeft, kan de VN-Veiligheidsraad
besluiten om een situatie naar het ICC te verwijzen. Dit is eerder voorgekomen, naar
aanleiding van conflicten in Darfur en Libië.83
Het Internationaal Strafhof kan zijn bevoegdheid alleen uitoefenen wanneer nationale
rechtbanken niet kunnen of willen vervolgen. De primaire verantwoordelijkheid voor
het onderzoeken en bestraffen van misdaden wordt dus aan de staten overgelaten. Daarom
hebben veel ondertekenaars van het Statuut van Rome nationale wetgeving geïmplementeerd
om te voorzien in het onderzoeken en vervolgen van misdaden die onder de bevoegdheid
van het ICC vallen. Zo worden nationale overheden door het strafbaar stellen van ecocide
op internationaal niveau, ook aangespoord om meer effectieve instrumenten op te stellen
op nationaal niveau.
Het zou niet de eerste keer zijn dat het Statuut van Rome wordt gewijzigd. De belangrijkste
wijziging tot nu toe was het toekennen van rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof
over het misdrijf agressie. Hoewel deze misdaad al in het Statuut werd genoemd sinds
zijn inwerkingtreding in 1998, bestond er voortdurend discussie over de definitie
en de verdere voorwaarden aan de bevoegdheid van het ICC. Uiteindelijk werd besloten
het ICC geen jurisdictie over de misdaad te laten uitoefenen, totdat overeenstemming
zou worden bereikt. In 2010 werd er een herzieningsconferentie georganiseerd om de
meningsverschillen te elimineren. Uiteindelijk werd de tekst in 2017 geactualiseerd
en aangenomen door de Vergadering van Verdragspartijen, waarmee de jurisdictie van het ICC werd geactiveerd.84
4. Casestudy: West-Papoea85
West-Papoea staat bekend om zijn ongerepte natuur, glasheldere zee en grote biodiversiteit.
De regio behoort tot één van de meest grondstofrijke gebieden ter wereld. Er bevindt
zich het op twee na grootste tropische oerwoud ter wereld en het herbergt vele unieke
soorten flora en fauna. Maar deze bijzondere regio wordt geteisterd door een tragische
geschiedenis waarin ecologische plundering, discriminatie en onderdrukking terugkerende
factoren zijn, evenals de voortdurende strijd voor onafhankelijkheid. Vanwege haar
rijkdom in natuurlijke hulpbronnen, is de regio een doelwit voor buitenstaanders die
het land exploiteren voor economisch gewin. De veelzijdigheid aan soorten ecocide
die er gepleegd wordt, de vele belanghebbende actoren en het verband tussen ecocide
en de geopolitiek en historische uitbuiting van de regio, maken dat West-Papoea de
ultieme illustratie is van de impact van ecocide op zowel mens als natuur. Om de situatie
in West-Papoea te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om eerst de geschiedenis te
kennen.
Geschiedenis
Na de erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid door Nederland in 1949, behield
Nederland de controle over West-Papoea, omdat dit gebied geografisch, etnisch en cultureel
gezien anders was dan de rest van het vroegere Nederlands-Indië. Nederland begon West-Papoea
voor te bereiden op zijn eigen onafhankelijkheid gedurende de jaren vijftig, zoals
verplicht was gesteld onder het Handvest van de Verenigde Naties, het zogenoemde sacred trust.86 Eind jaren vijftig beschikten de Papoea’s al over hun eigen nationale raad, parlement,
vlag, volkslied, leger, politie en munteenheid. Met de dreiging van de Koude Oorlog
op de achtergrond, werd West-Papoea in 1962 overgedragen aan Indonesië, op verzoek
van de Verenigde Staten.87 De Papoea’s zelf maakten geen deel uit van deze beslissing. Voorwaarde was dat Indonesië
West-Papoea het laatste woord zou geven over hun onafhankelijkheid. Onder het internationaal
recht is hiervoor een referendum vereist waarin iedereen mag stemmen over de zelfbeschikking
van het volk, onder toezicht van de VN. In plaats daarvan selecteerde Indonesië 1.026
Papoease leiders, die in 1969 moesten stemmen over het lot van een bevolking van meer
dan 800.000, door middel van handopsteking voor het oog van bewapende Indonesische
troepen,88 ironisch genoeg the Act of Free Choice genoemd. De uitslag was unaniem voor integratie met Indonesië. The sacred trust bleek de Papoea’s in de praktijk niets te bieden.
Vanaf dat moment heeft de exploitatie van West-Papoea pas echt een grote vlucht genomen.
Het tropische regenwoud, de koper- en goudmijnen en de enorme aardgasvoorraden worden
geëxploiteerd door grote corporaties. Toch blijft West-Papoea de armste provincie
van heel Indonesië, waar 27 procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft en
het percentage kindersterfte en analfabetisme een van de hoogste van heel Azië betreft.89
Wie wel profiteren zijn bedrijven zoals Freeport, Rio Tinto en BP – en de Indonesische
regering. Overeenkomsten voor de exploitatie van West-Papoea waren zelfs al gesloten
voordat het referendum van 1969 plaats had gevonden. Twee jaar voorafgaand aan de
Act of Free Choice, tekende het Amerikaanse bedrijf Freeport McMoRan een overeenkomst met de Indonesische
regering, waarmee de volledige rechten van het goud- en koperrijke Ertsberg werden
overgedragen aan Freeport Indonesia. In ruil daarvoor kreeg Indonesië aanzienlijke
belastinginkomsten, zowel als een minderheidsbelang in het bedrijf. Dit was in 1967,
twee jaar voor de stemming die moest beslissen of West-Papoea überhaupt tot Indonesisch
grondgebied zou behoren.90 Voor de Papoea’s werd het Europese kolonialisme ingeruild voor corporate imperialisme.
Sindsdien wordt West-Papoea geteisterd door het gewelddadige neerslaan van protesten,
landroven, intimidatie en geweld jegens natuur- en mensenrechtenbeschermers en vele
ecocidale activiteiten, waaronder mijnbouw, ontbossing en gaswinning. De volgende
paragrafen bespreken de twee grootste voorbeelden van ecocide op West-Papoea: de Grasbergmijn-exploitatie
en ontbossing.
Grasbergmijn
De originele mijn, de Ertsberg, werd in 1936 ontdekt door een Nederlandse geoloog,
waarna het Amerikaanse bedrijf Freeport een tweede expeditie uitvoerde in 1960. De
resultaten van deze expeditie bleken veelbelovend, en in 1967 kreeg het bedrijf zijn
eerste mijnbouwcontract toegewezen. De Ertsberg vervulde zijn economische veelbelovendheid,
waarna halverwege de jaren tachtig de productie afnam. Freeport-Indonesië begon de
omliggende bergen te verkennen voor nieuwe reserves. In 1987 vonden ze op Grasberg,
op slechts een paar kilometer ten zuidwesten van Ertsberg, een van de grootste koper-
en goudreserves ter wereld.91
Inmiddels heeft de bovengrondse mijnbouw een gat van meer dan 1 kilometer breed door
de top van de Grasberg geboord. Er zijn twee belangrijke milieubezwaren tegen de activiteiten
op Grasberg. De eerste is dat er dagelijks ongeveer 200.000–230.000 ton aan afvalresidu
uit de mijn rechtstreeks in het lokale rivierensysteem geloosd wordt. Dit mijnafval
heeft in het verleden al geleid tot enorme overstromingen, met als gevolg de verwoesting
van bossen, massale visvergiftigingen en de vernietiging van lokale voedselbronnen.
Ten tweede bestaan er zorgen over de uitstroom van zuur mijndrainage (acid mine drainage) – afvalwater met een extreem lage pH-waarde en hoge concentraties van giftige metalen
die de kwaliteit van lokale wateren aantasten. De enorme opeenhoping van afval heeft
de rivieren in de regio, ooit een rijke zoetwaterhabitat, veranderd in woestenij.
De grote ecologische gevolgen van de activiteiten van Freeport hebben ertoe geleid
dat zelfs de financiële sector zijn banden met het project heeft beëindigd. In 1996
besloot het Brits-Australische Rio Tinto te investeren in een mijnuitbreiding op Grasberg,
waarmee het bedrijf een aandeel van 40 procent verwierf. De betrokkenheid bij deze
mijn leidde ertoe dat het Noorse overheidspensioenfonds het bedrijf in 2008 op de
zwarte lijst zette, een lijst waar Freeport jaren eerder al een plekje op bemachtigd
had. Rio Tinto zou volgens het fonds met zijn betrokkenheid «rechtstreeks meewerken
aan het veroorzaken van ernstige milieuschade».92 De Wereldbank heeft aangekondigd geen projecten meer te financieren waarbij afval
wordt verwerkt door middel van rivierlozingen, zoals op de Grasbergmijn, vanwege de
onomkeerbare ecologische schade die het aanricht.93 En in 1995 besloot de US Overseas Private Investment Corporation om Freeports risicoverzekering in te trekken, omdat Freeport «onredelijk grote milieu
en gezondheidsrisico’s heeft gecreëerd en blijft creëren, met betrekking tot het aquatische
ecosysteem, het terrestrische ecosysteem en de lokale bewoners».94
Daarnaast is de Grasbergmijn het onderwerp van sociaal-politieke spanningen met de
bevolking. Zo vinden er regelmatig dodelijke ongevallen plaats op de mijn, wat te
wijten zou zijn aan de hoge productiesnelheid.95 In 2003 leidde een ongeval waarbij 8 doden vielen tot massaprotesten in de regio.
De Papoea’s eisten – zonder succes – een onafhankelijk onderzoek naar de ecologische,
culturele en sociaaleconomische kosten van Freeports bedrijfsactiviteiten in West-Papoea.96 Massaprotesten richten zich ook regelmatig op de aanwezigheid van de vele militairen
rond de mijngebieden. Om zich te verweren tegen de tegenstand van de bevolking en
de productie van de mijn op pijl te houden, houdt Freeport er nauwe banden op na met
het Indonesische leger, dat regelmatig van mensenrechtenschendingen wordt beschuldigd
door mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International.97 Daarnaast zorgt de mijn amper voor werkgelegenheid voor de lokale bevolking, omdat
Freeport voornamelijk arbeidsmigranten aanneemt. Zo vloeit het leeuwendeel van de
winst naar Jakarta en de VS, en krijgt de lokale bevolking wel de lasten maar niet
de lusten.
Ontbossing
Al jaren worden de Indonesische wouden systematisch getroffen door aangestoken bosbranden,
verdwijnende plant- en diersoorten en ontheemde gemeenschappen. In 2012 lag 38 procent
van de resterende bossen van Indonesië in de provincies Papoea en West-Papoea.98 Als een van de meest biodiverse bossen op aarde, houdt het woud 20.000 plantsoorten,
602 vogelsoorten, 125 zoogdiersoorten en 223 reptielsoorten.99 Met het afnemen van de bosbedekking op Sumatra en Kalimantan, zijn de bossen van
West-Papoea een van de laatsten die nog intact zijn in Indonesië. Maar ook het voortbestaan
van dit woud wordt bedreigd door de aanhoudende houtkap en de vraag naar palmolie.
Data van recente jaren tonen een stijging van de ontbossing in West-Papoea.100 Zowel illegale houtkap als houtkap gefaciliteerd door de Indonesische overheid door
middel van vergunningverleningen spelen hierbij een rol.101 Zo toonden rapporten aan dat het Zuid-Koreaanse/Indonesische conglomeraat Korindo
de bossen op grote delen ecologisch waardevol land heeft platgebrand, om plaats te
maken voor palmolieplantages. Toch wijzen de Indonesische autoriteiten het bedrijf
keer op keer meer land toe.102 Cijfers van de afgelopen jaren zijn schokkend: de afname van bosbedekking in 2015
steeg met wel 63 procent ten opzichte van het voorgaande jaar.103 Nadat deze piek tot internationale verontwaardiging leidde, daalde dit percentage
in 2016 en 2017, maar steeg vervolgens weer met 36 procent in 2018.104
De weerstand tegen palmolie neemt toe, maar de productie zal hoogstwaarschijnlijk
niet verminderen: in 2018, te midden van inspanningen van het Europees parlement om
het gebruik van palmolie als biobrandstof te ontmoedigen, werd een delegatie van de
Indonesische regering naar Europa gestuurd om de palmolie-industrie te verdedigen.105 Daarnaast heeft de regering ingezet op het volledig benutten van de rijkdommen van
het land, door de aanleg van wegen hoog op de agenda te zetten. Deze wegen worden
aangelegd in voorheen ontoegankelijke gebieden. In West-Papoea heeft dit geleid tot
een nieuw wegennet, genaamd de Trans-Papua Highway. De Indonesische exploitatie van de onschatbare bossen van West-Papoea tot nu toe
was groot, maar met een totale lengte van 4.345 kilometer door een groot deel van
West-Papoea heen, tilt de Trans-Papua Highway de verwoesting naar een geheel nieuw niveau. Hiermee wordt het hart uit een beschadigd,
maar nog niet geheel vernietigd, regenwoud gerukt.
Juridische perspectieven
In de loop der jaren hebben vele advocaten de zoektocht van de Papoea’s naar gerechtigheid
ondersteund, in het bijzonder de prominente Australische mensenrechtenadvocaat Jennifer
Robinson. Vele juridische wegen, rechtbanken en verdragen zijn overwogen om de Papoea’s
en hun leefomgeving bescherming te kunnen bieden. De meeste hiervan zijn echter ontoereikend
of niet toegankelijk voor West-Papoea vanwege zijn niet-soevereine status. Zo is het
Internationaal Gerechtshof alleen toegankelijk voor VN-lidstaten of geautoriseerde
internationale organisaties. Aangezien West-Papoea onder Indonesisch gezag valt en
geen soevereine staat is, kan het zijn zaak niet zelfstandig indienen bij het gerechtshof.106 Bij het indienen van een aanklacht gebaseerd op internationale verdragen, worden
de Papoea’s afhankelijk gemaakt van soft law. De Verklaring over de Rechten van Inheemse Volkeren is het belangrijkste document
voor de waarborging van de rechten van inheemse volkeren zoals de Papoea’s, over hun
land, milieu, voedselbronnen en traditionele en culturele praktijken. Indonesië heeft
deze verklaring ondertekend. Maar aangezien de verklaring niet bindend is en gebaseerd
is op soft law, kan Indonesië eenvoudigweg beweren dat het de Papoea’s niet als inheemse volkeren
erkent en daarom hun leefomgeving niet hoeft te beschermen.107
In 1996 probeerden de bewoners die getroffen waren door de mijnbouwactiviteiten van
het Amerikaanse bedrijf Freeport hun vordering voor te leggen aan Amerikaanse rechtbanken.
In afzonderlijke staats- en federale claims werd bepleit dat Freeport medeplichtig
was aan schendingen van mensenrechten, gepleegd door de veiligheidstroepen van Freeport.
Ook het vernietigen van het milieu en «culturele genocide» door de vernietiging van
het leefgebied werden genoemd in de aanklacht.108 Beide zaken liepen uit op niets, vanwege de juridische belemmeringen bij het indienen
van vorderingen aan een buitenlandse rechtbank, zoals ook het geval was in de eerste
zaak van de Ecuadoraanse burgers tegen Chevron-Texaco.
Het universeel garanderen van milieunormen door een internationaal verbod zou ervoor
kunnen zorgen dat de ecocide in West-Papoea een halt wordt toegeroepen. Indonesië
is geen partij bij het ICC en dus niet verplicht het Statuut van Rome te ratificeren.
Echter, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, heeft het toevoegen van ecocide
aan het Statuut van Rome wel degelijk effect op landen die de jurisdictie van het
ICC niet onderschrijven. Na de toevoeging van ecocide aan het Statuut, wordt het verboden
voor alle transnationale ondernemingen uit ratificerende staten om ecocide te plegen,
ook in andere rechtsgebieden. De jurisdictie van het ICC is namelijk van toepassing
op onderdanen van staten binnen de territoriale bevoegdheid van het ICC, ongeacht
waar de misdaad is uitgevoerd.109 Een verbod van zulke proporties zou Indonesië ertoe kunnen bewegen zijn economische
activiteiten te verleggen naar meer verantwoorde en duurzame modellen. Hierbij moet
in acht worden genomen dat Indonesië economisch sterk afhankelijk is van industrieën
die ecocide plegen. Er zal op een of andere manier een vorm van overgang gekozen moeten
worden die bedrijven in staat stelt ecocidale bedrijfsvoering te veranderen, eventueel
met behulp van internationale instanties en expertise.110 Het moge duidelijk zijn dat dit een enorme opgave is.
Internationale solidariteit
Grondstofrijke, moeilijk toegankelijke regio’s zoals West-Papoea zijn aantrekkelijk
voor bedrijven zoals BP, Freeport, Rio Tinto en Korindo, vanwege belastingvoordelen
en lakse milieuregelgeving. Door het ontbreken van persvrijheid – journalisten krijgen
geen toegang tot het gebied,111 evenmin als de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de VN112 – blijven de desastreuze activiteiten van de multinationals grotendeels buiten beschouwing.
De regering van Indonesië werkt actief mee aan de exploitatie van de natuur in West-Papoea.
De gevolgen hiervan voor de biodiversiteit en de leefomgeving van de inwoners van
West-Papoea zijn desastreus. Alleen als het tegengaan van ecocide wordt verankerd
in het internationaal recht, kunnen deze verwoestende praktijken een halt worden toegeroepen.
Wat hiervoor nodig is, is solidariteit van de internationale gemeenschap. De Papoea’s
hebben een bondgenoot gevonden in de kleine eilandstaat van Vanuatu: een land in de
Stille Oceaan dat zelf de gevolgen van klimaatverandering als geen ander ondervindt
door de stijgende zeespiegel. De regering van Vanuatu stelt het lot van de Papoea’s
regelmatig aan de orde tijdens internationale fora, zoals de Algemene Vergadering
van de VN en het Pacific Islands Forum.113 Ook roept het de landen die het meest verantwoordelijk zijn voor klimaatverandering
– de landen die het meest hebben geprofiteerd van de industrialisatie – al jaren op
tot klimaatactie. Alleen door naar deze oproep te luisteren, door het implementeren
van ecocidewetgeving, maar ook het aanpassen van ons klimaat- en natuurbeleid om de
mondiale temperatuurstijging écht onder de 1.5 °C te houden, kunnen we verdere escalatie
voorkomen en het behoud van een schoon milieu en een gezonde leefomgeving garanderen.
5. Conclusie
De mondiale zeespiegelstijging, de branden in de Amazone, de uitloging van dodelijk
vervuilende stoffen door mijnbouwbedrijven in Peru en de olielekkages in Nigeria.
Het zijn de verwoestende gevolgen van deze milieucrises en de structurele ondermijning
van onze leefomgeving, die het falen van bestaande juridische mechanismen blootleggen.
De gevolgen van ecocide worden anno 2020, te midden van de coronacrisis, een zoönose,
door de hele wereld ondervonden. De ecocidale praktijk van ontbossing heeft industrieën
toegang gegeven tot gebieden waar de mens voorheen niet kwam. En nu de grenzen tussen
mens en natuur vervaagd zijn, kunnen virussen makkelijker overspringen van dier op
mens en als gevolg gehele maatschappijen ontwrichten.114 Voortzetting van deze koers leidt tot nog meer biodiversiteitsverlies, het verder
in geding raken van de milieuveiligheid, het toenemen van de risico’s voor de volksgezondheid,
een stijging van de milieucriminaliteit en het ontstaan van afgeleide conflicten.
Daarbij neemt de kans op het ontstaan van nieuwe zoönosen toe. Ecocide ondermijnt
letterlijk het bestaan van mens en dier.
Nationale wetgeving blijkt niet toereikend in het bestrijden van deze crises, omdat
bij het ontbreken van internationale waarborgen de kaders van deze wetgeving breed
worden gehouden, of simpelweg worden genegeerd. Op internationale schaal zijn veel
afspraken ter bescherming van het milieu gebaseerd op soft law, wat weinig tot geen juridische garanties biedt. Zo hebben internationale instituties
zoals de Verenigde Naties moeite met het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen,
ondanks decennia aan onderhandelingen. Het maatschappelijk middenveld brengt deze
tekortkomingen in verband met de lobbykracht van het bedrijfsleven.115
Gezien de impact van de hedendaagse klimaat- en biodiversiteitcrisis voor de huidige
en toekomstige generaties en in het belang van rechtvaardigheid voor de slachtoffers
van ecocide, moet er een internationaal afdwingbaar verbod geïmplementeerd worden
die het berokkenen van schade aan de ecosystemen waarvan we afhankelijk zijn, ontmoedigt.
Het Statuut van Rome, dat bindende rechtsnormen bevat, biedt hier de mogelijkheid
toe. De criminalisering van ecocide moet worden gezien als zowel een normatieve en
gezaghebbende juridische strategie, welke de verantwoordelijkheid voor het beschermen
van onze omgeving in handen legt van de individuen die aan het hoofd staan van land
of bedrijf. Hierbij werkt internationale wetgeving complementair aan, en zij-aan-zij
met, nationale milieuregelgeving. Deze complementariteit is noodzakelijk voor zowel
de effectiviteit van nationale wetgeving, als voor het waarborgen van gerechtigheid
waar nationale mechanismen tekortschieten.
Ecocidewetgeving zorgt ervoor dat er een bescherming ontstaat tegen de vaak versterkende
interactie tussen grootbedrijf en staat, waarbinnen ecocide wordt gepleegd en gefaciliteerd.
De actoren die met hun handelen grootschalige vernietiging van de leefomgeving veroorzaken,
worden door deze wetgeving aan een wettelijke zorgplicht gehouden. Nu de wereld getuige
is van de verwoestende en onomkeerbare gevolgen van klimaatverandering en milieuschade,
moeten we ons indekken tegen toekomstige crises met behulp van de hardst mogelijk
wet – het internationaal strafrecht.
De maatschappij en de internationale gemeenschap laten zien dat een constructieve
discussie over de misdaad van ecocide noodzakelijk is. Nu moet deze discussie ook
op politiek niveau gevoerd worden. Internationaal kan Nederland zich hard maken voor
de verankering van ecocidewetgeving in het internationaal recht en zo een aandeel
leveren in het vastleggen van een zorgplicht voor de leefomgeving. Parallel hieraan
moet op nationaal niveau worden gekeken naar hoe regels kunnen worden opgesteld om
te voorkomen dat (Nederlandse) bedrijven in het binnen- en buitenland ecocide plegen.
Maar bovenal hebben we een verandering van perspectief nodig: de antropocentrische
benadering waarbij de natuur slechts een drijfveer is achter een economie waarin de
mens centraal staat, moet wijken voor een aanpak die recht doet aan de intrinsieke
waarde van alle levende organismen en hun natuurlijke omgeving.
6. Financiële paragraaf
Veel van het in deze nota besprokene ligt op het vlak van buitenlands beleid. De initiatiefnemer
verwacht geen directe financiële consequenties voor de begrotingen als gevolg van
de beslispunten.
7. Beslispunten
De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken de volgende maatregelen
te nemen:
I Steun de oproep voor een internationaal verbod op ecocide
1. Steun of initieer een amendement dat beoogt het misdrijf van ecocide aan het Statuut
van Rome toe te voegen. Met de consequenties van de huidige klimaat- en biodiversiteitscrisis,
is het niet de vraag óf een amendement op het Statuut van Rome wordt ingediend om
ecocide te erkennen, maar wanneer. Nederland kan zelf de initiatiefnemer zijn van
dit amendement of een voorstel van een ander land steunen.
2. Neem op diplomatiek vlak het voortouw in de verankering van ecocide in het internationaal
recht. Zet de diplomatieke banden in om andere landen aan te sporen een verbod op
ecocide te steunen en trek daarbij op met gelijkgezinde landen zoals Frankrijk, Finland,
België, Vanuatu en de Malediven.
3. Ondersteun de aanklager van het Internationaal Strafhof in zijn voornemen meer milieumisdaden
te vervolgen door alle kansen te benutten om milieuzaken door te verwijzen naar het
Hof.
4. Onderzoek de mogelijkheden voor de introductie van het misdrijf van ecocide in het
Nederlandse strafrecht. Kijk hierbij specifiek naar een uitbreiding van de Wet Internationale
Misdrijven (WIM).
5. Geef nadere invulling aan artikel 21 van de Nederlandse Grondwet: »de zorg van de
overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering
van het leefmilieu». Waarborg dit grondrecht steviger in uitvoeringswetgeving.
II Bevorder internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
6. Maak de OESO-richtlijnen bindend voor bedrijven die internationaal opereren. In het
huidige beleid wordt inachtneming van de OESO-richtlijnen aangemoedigd, maar is het
niet afdwingbaar. Op Europees niveau wordt gekeken naar mogelijkheden om bindende
regels op te stellen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, echter
is het niet duidelijk of en wanneer dit geïmplementeerd zal worden. Verplicht op nationaal
niveau bedrijven nu al om ecocide, mensenrechtenschendingen, milieuvervuiling, dierenwelzijnsaantasting
en biodiversiteitsverlies in hun ketens te identificeren, te voorkomen en aan te pakken.116
III Versterk de rechtsstaat wereldwijd
7. Versterk wettelijke instrumenten voor het vervolgen van ecocide in landen met een
zwakke rechtsstaat. Zet hiervoor bestaande subsidiefondsen in. Het kabinet beschikt
over verschillende fondsen voor de bevordering van de rechtsstaat en mensenrechten
wereldwijd. Zo kunnen het Mensenrechtenfonds en Voice worden ingezet voor projecten
die de positie van inheemse gemeenschappen versterken en milieuactivisten en natuurbeschermers
rechtshulp bieden. Het Accountability Fonds kan ondersteuning bieden aan lokale maatschappelijke
organisaties die de belangen van de natuur behartigen, bewoners beschermen en toezicht
houden op de naleving van milieuwetten.
8. Zet de ambassades in om hulp en bescherming te bieden aan milieu en mensenrechtenactivisten.
Assisteer hen ook bij het verkrijgen van toegang tot de rechter.
IV Ken rechten toe aan de natuur
9. Ken rechten toe aan de natuur. Door een natuurgebied of ecosysteem rechtspersoonlijkheid
te geven, kan er naar de rechter worden gestapt wanneer haar belangen worden geschonden,
bijvoorbeeld bij ecocide. Onder andere Nieuw-Zeeland, Ecuador, Bolivia en India gingen
Nederland al voor in het toekennen van rechten aan bepaalde natuurgebieden.
V Stel een vervolgonderzoek in naar ecocide
10. Stel een verder onderzoek in naar de volgende vragen:
– Welke rol had Nederland in het verleden in pogingen ecocide als internationale misdaad
te erkennen?117
– Welk verband bestaat er tussen de mate van corruptie in een land en ecocide, en in
welke mate spelen multinationals hier op in?
– Wat voor gevolgen heeft een internationaal verbod op ecocide voor Nederland? Welke
economische activiteiten, in binnenland en internationaal, worden mogelijk strafbaar?
– Hoe kunnen landen die economisch erg afhankelijk zijn van industrieën die ecocide
plegen, hun economie hervormen en welke middelen hebben ze hierbij nodig?
Van Raan
Bijlage: Institutionele geschiedenis van ecocide
De oproep tot het strafbaar stellen van ecocide is niet nieuw. De eerste geregistreerde
poging vond plaats tijdens de Conference on War and National Responsibility in 1970
in Washington DC. Arthur W. Galston, een gerenommeerde bioloog gespecialiseerd in
herbicide aan de Yale Universiteit, introduceerde de term en pleitte voor een nieuwe
internationale overeenkomst met een verbod op het plegen van ecocide.118 Twee jaar later bestempelde Olof Palme, de toenmalige Zweedse premier, de Vietnamoorlog
als ecocide tijdens de openingsspeech op de Conferentie van de Verenigde Naties inzake
het leefmilieu in Stockholm. Dit waren turbulente jaren waarin het onderwerp mede
door deze oorlog in de schijnwerpers stond: de gevolgen van het gebruik van het ontbladeringsmiddel
Agent Orange door Amerikaanse troepen waren desastreus en leidden tot veel verontwaardiging
binnen de internationale gemeenschap. De groeiende belangstelling voor de gebeurtenissen
rondom Agent Orange (zie details verderop) zorgde ervoor dat het maatschappelijk middenveld
en de academische wereld zich gingen verdiepen in de mogelijkheden voor het strafbaar
stellen van ecocide. Onderzoekers bogen zich vooral over de vraag of intentie een
noodzakelijk onderdeel van de misdaad zou moeten zijn om ecocide te kunnen vervolgen.
Sommigen zagen ecocide als een aanval met als doel het vernietigen van een ecosysteem
of het menselijk of dierlijke leven van een gebied. Anderen erkenden dat ecocide vaak
simpelweg een consequentie is van bedrijfsactiviteiten, in plaats van een directe
aanval met voorbedachte rade. De toegenomen aandacht versterkte de druk op de internationale
gemeenschap om het probleem aan te pakken. In de daaropvolgende jaren werd er binnen
twee trajecten gekeken hoe ecocide strafbaar kon worden gesteld: tijdens het opstellen
en evalueren van het Genocideverdrag en tijdens het vormgeven van de ontwerpcode inzake
Misdrijven tegen de Vrede en Veiligheid van de Mensheid.
Genocideverdrag
De institutionele geschiedenis van ecocide begint met het Verdrag inzake de Voorkoming
en de Bestraffing van Genocide van 1948 (hierna: het Genocideverdrag). De misdaden
die in dit verdrag werden genoemd, zijn later in bijna ongewijzigde vorm opgenomen
in het Statuut van Rome. Het verdrag werd opgesteld door Raphael Lemkin, een Poolse
jurist die 48 van zijn familieleden verloor in de Holocaust en geestelijk vader van
de term genocide. Initieel deed hij het voorstel om niet alleen fysieke genocide (het
doden van de individuele leden van een groep) onder het verdrag te stellen, maar ook
culturele genocide: het ondermijnen van de manier van leven van een groep. Lemkin
erkende dat de vernietiging van een volk ook door middelen anders dan directe fysieke
uitroeiing kon plaatsvinden. Dit type genocide zou onder andere ecocide kunnen betreffen,
daar waar de leefomgeving voor vele volkeren cruciaal is voor het behoud van hun cultuur
en levensonderhoud. Lemkin noemde deze bepaling het hart van het Genocideverdrag.
In 1958 schreef hij in zijn autobiografie dat er niet genoeg steun was voor dit idee
in het comité dat hem bijstond in het opstellen van het verdrag, en dat hij daarom
met pijn in zijn hart besloot de bepaling niet door te drukken.119
In de jaren na de implementatie van het Genocideverdrag groeiden de zorgen over zijn
effectiviteit, mede doordat in de praktijk genocide steeds vaker voorkwam en de tekst
weinig bleek te bieden aan de groepen die het juist beoogde te beschermen. In 1978
werd het Genocideverdrag geëvalueerd door de VN Subcommissie ter Voorkoming van Discriminatie
en Bescherming van Minderheden en werd er bekeken of het uitbreiden van het verdrag
de effectiviteit zou kunnen vergroten. Het was in deze evaluatie dat er voor het eerst
in een VN-document expliciet werd gepleit voor het strafbaar stellen van ecocide.
De commissie deed de aanbeveling «culturele genocide» te herintroduceren en ecocide
toe te voegen aan de lijst van misdaden onder de reikwijdte van het Genocideverdrag.120 In 1985 werd een tweede evaluatie uitgevoerd waarin wederom de steun van de commissieleden
voor de toevoeging van de misdaad van ecocide werd benadrukt.121 Waarom dit vervolgens niet verder werd nagestreefd is onduidelijk.
Commissie voor Internationaal Recht
Een andere VN-commissie die zich jaren heeft beziggehouden met ecocide is de Commissie
voor Internationaal Recht, de International Law Commission (hierna: de ILC). De ILC is in 1947 opgericht door de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties, met het mandaat om de beginselen van het internationaal recht te
formuleren en een code van overtredingen tegen de vrede en veiligheid van de mensheid
te ontwerpen.122 De ontwerpcode inzake Misdrijven tegen de Vrede en Veiligheid van de Mensheid (hierna:
de Code) was de voorloper van wat we nu kennen als het Statuut van Rome, het handvest
van het Internationaal Strafhof.
Het ontwerpen van de Code begon in 1949. Het kwam echter al in 1954 tot een halt omdat
de lidstaten het niet eens konden worden over de vormgeving van het artikel over het
misdrijf agressie. De voortgang van de gehele code moest wachten tot een aparte werkgroep
deze definitie had uitgewerkt, waarmee het pas in 1974 klaar was. Vier jaar later
kreeg de ILC het mandaat zijn werk aan de Code voort te zetten. Er waren echter al
zo veel jaren verstreken en het internationaal recht was zo ver ontwikkeld dat werd
besloten de laatste versie van de Code te herzien. De nieuwe Speciale Rapporteur gooide
de koers radicaal om en breidde de lijst uit tot twaalf misdaden, waaronder het aanrichten
van «opzettelijke en ernstige schade aan het milieu».
De eerste lezing van de Code werd in 1991 aan de lidstaten voorgelegd en bevatte twee
verwijzingen naar ecocide: artikel 26 betreffende het aanrichten van opzettelijke
en ernstige schade aan het milieu en artikel 22 betreffende oorlogsmisdaden, waarin
het «gebruik van middelen voor oorlogsvoering die bedoeld zijn om (of naar verwachting
zullen leiden tot) wijdverbreide, langdurige en ernstige schade aan de natuurlijke
omgeving» als een van de oorlogsmisdaden gesteld werd.123 In de reactieronde sprak een grote meerderheid van de staten haar steun uit voor
het strafbaar stellen van ecocide. Er bestonden evenwel zorgen over de vorm van artikel
26. Zo vonden veel landen het artikel niet vergaand genoeg, omdat het stelde dat de
misdaad begaan moest zijn met de intentie het milieu te vernietigen. Veel staten erkenden
dat ecocide meestal zonder deze intentie wordt gepleegd. Ook stond de tekst in fel
contrast met de verwijzing naar ecocide onder oorlogsmisdaden, waarbij intentie –
in dit geval niet het verwoesten van de natuur maar het verkrijgen van militair gewin
– juist niet meespeelde. Desalniettemin was de steun van de lidstaten overweldigend
en was het verzoek voornamelijk de tekst explicieter uit te werken. Er waren slechts
drie staten die bezwaar maakten tegen artikel 26: de Verenigde Staten, het Verenigd
Koninkrijk en Nederland. Nederland wilde dat de Code aan zelf opgestelde criteria
voldeed. Zo vond Nederland dat de Code alleen moest bestaan uit misdaden die op het
geweten van de hele mensheid inwerken, die vanwege hun aard alleen onder internationale
jurisdictie zouden kunnen worden vervolgd en waarvoor een individu verantwoordelijk
kan worden gehouden, zelfs als deze een publieke functie bezit. Aan de hand van deze
zelf opgestelde criteria verwierp Nederland alle misdaden op de lijst – waaronder
artikel 26 – behalve genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en
het misdrijf agressie.124 Het Verenigd Koninkrijk noemde ecocide een «tot nu toe onbekende internationale misdaad,
laat staan een misdaad tegen de vrede en veiligheid van de mensheid».125 De Verenigde Staten vonden artikel 26 «te vaag» om ermee in te stemmen.126
Terwijl door een groot deel van de staten werd benadrukt dat artikel 26 niet alleen
noodzakelijk was, maar zelfs moest worden uitgebreid, koos de Speciale Rapporteur
ervoor artikel 26 te schrappen uit de tweede lezing van de Code. Niet alleen ecocide
werd geschrapt, maar het aantal misdaden in de tweede lezing werden door de Speciale
Rapporteur gehalveerd tot alleen «onbetwistbare» misdaden.127 De Speciale Rapporteur zei over het schrappen van artikel 26: «Men moest altijd kiezen
tussen wat wenselijk was – in dit geval het strafbaar stellen van de verwoesting van
de leefomgeving onder de Code – en wat haalbaar was».128 Uiteindelijk werden er na bijna 50 jaar beraadslaging slechts vier misdaden opgenomen
in de Code.
Om wel tegemoet te komen aan de steun die het strafbaar stellen van ecocide had, werd
er in 1995 door de ILC een werkgroep opgericht om andere mogelijkheden voor het noemen
van ecocide te onderzoeken.129 De werkgroep kwam met aanbevelingen om ecocide op te nemen in de Code, in een van
de volgende vormen:130
1. Alsnog als een separaat artikel;
2. Ondergebracht in het artikel over misdaden tegen de menselijkheid;
3. Laten staan in artikel 22 inzake oorlogsmisdaden.
De ILC moest beslissen over deze mogelijkheden, maar onder de commissieleden en lidstaten
bestond nog steeds veel onenigheid over de invulling van ecocide als misdaad. De voorzitter
van de ILC koos er na aanhoudende discussie voor om de optie om ecocide als apart
artikel op te nemen, te elimineren.131 De opties om ecocide onder te brengen in het artikel over misdaden tegen de menselijkheid
of in het artikel inzake oorlogsmisdaden werden in stemming gebracht.132 Met een stemming van twaalf commissieleden tegen één werd besloten om ecocide op
te nemen onder oorlogsmisdaden.133
Casus: Agent Orange
Tussen 1961 en 1971 werd er door Amerikaanse troepen meer dan 43 miljoen liter van
de beruchte pesticide Agent Orange over Vietnam gespoten, met als doel het ontbladeren
van de bossen en gewassen die «de vijand» voorzagen van beschutting en voedsel. Het
goedje bevatte gevaarlijke concentraties van dioxine en de effecten hiervan zijn 50
jaar later nog steeds zichtbaar. Vietnamese ouders kregen na de oorlog abnormaal vaak
kinderen met misvormingen en ernstige ziektes. Vooral in herhaaldelijk met Agent Orange
besproeide dorpen kwam jarenlang een uitzonderlijk hoog percentage geboorteafwijkingen
voor. Ook Amerikaanse militairen kwamen destijds aan de grond in contact met Agent
Orange en ondervonden na de oorlog jarenlang nog de gevolgen. Het Departement voor
Veterane Zaken in Washington stelde naderhand een lijst met veertien ziektes op die
de «GI’s» als gevolg van de pesticide zouden hebben opgelopen. In schril contrast
daarmee bekommerde niemand zich om de miljoenen Vietnamese slachtoffers. Verantwoordelijk
voor de productie van het middel was onder andere het Amerikaanse chemiebedrijf Monsanto,
dat in 2018 werd overgenomen door de Duitse farmaceutische multinational Bayer. Interne
memo’s van het bedrijf laten zien dat er kennis bestond over de gevaren van de te
hoge concentratie dioxine in de stof, maar in plaats van het maken van een veiliger
product voor een kleine winstdaling, gaf Monsanto de voorkeur aan het behalen van
een maximaal rendement.134
Herhaaldelijke pogingen van de Vietnamezen om tot een strafzaak te komen in de VS
werden afgewezen, omdat volgens de rechtbank het gebruik van het middel «geen chemische
oorlogsvoering» betrof en daarmee ook geen schending van het internationaal of oorlogsrecht.135 Wel is Monsanto, na lang procederen, tot een aantal schikkingen gekomen met Amerikaanse
slachtoffers. In 1984 wisten de zeven makers van Agent Orange, waaronder Monsanto,
een langverwachte rechtszaak te ontlopen met een schikking van 180 miljoen dollar
voor Amerikaanse veteranen en hun families, volgens wie het gif hen had geschaad.
In 2012 trof Monsanto wederom een schikking buiten de rechtbank om, ditmaal met een
compensatie van 93 miljoen dollar aan de bewoners van het dorpje Nitro in West-Virginia.
In 1949 tot 1971 stond hier de Monsanto-fabriek waar het hoofdbestanddeel van Agent
Orange werd geproduceerd, met als gevolg de verspreiding van dioxines over het gehele
dorp.
Opmerkelijk is dat ondanks het verleden van Monsanto en de vele miljoenen aan verplichte
compensatie voor wat er in de jaren zestig en zeventig gebeurd is, het bedrijf ook
een centrale rol speelt in een van de grootste pesticideschandalen rondom glyfosaat,
een onkruidverdelger die grote schade toebrengt aan de gezondheid van mens, milieu
en dier. In 2018 verplichtte de Californische rechtbank Monsanto ertoe een schooltuinman
78 miljoen dollar compensatie te betalen, nadat het door Monsanto gefabriceerde onkruidmiddel
Roundup lymfeklierkanker bij hem had veroorzaakt. In 2019 liepen er 42.700 claims
tegen Monsanto over glyfosaat.136 Toch blijft het product op de markt en blijft moederbedrijf Bayer achter het product
staan. Bayers CEO Alex Steiger zei eind 2018 als reactie op de beslissing van de rechtbank:
«We hebben hier financieel rekening mee gehouden en de nodige voorzieningen getroffen».137 In het huidige economische systeem is het plegen van ecocide een kostenpost waar
bij voorbaat rekening mee wordt gehouden. Agent Orange en glyfosaat vormen de illustraties
van een juridisch stelsel waarin multinationals ongestoord hun ecocidale praktijken
voort kunnen zetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. van Raan, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.