Brief regering : Samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap
35 207 China
Nr. 38 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2020
In de kabinetsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit mei 2019 (hierna Chinanotitie
2019) zijn o.a. de kansen en risico’s voor het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsveld
beschreven.1 Het uitgangspunt voor de samenwerking is «open waar mogelijk, beschermen waar nodig».
Om hierin een afweging te kunnen maken, heb ik het afgelopen jaar twee onderzoeken
laten doen naar de huidige samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap.
Deze brief dient een tweeledig doel. Ten eerste kom ik met deze brief de toezegging
aan uw Kamer na die ik heb gedaan in de aanbiedingsbrief bij het door Instituut Clingendael
opgestelde rapport «China’s invloed op het onderwijs in Nederland», dat u op 3 juli
2020 van mij ontving.2 Hierin heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de positie van Nederland ten
opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap.
Ten tweede bied ik u het rapport «Verkenning wetenschappelijke samenwerking Nederlandse
en Chinese kennisinstellingen» aan dat in mijn opdracht is opgesteld door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO)3. Het betreft een «quickscan» bij zes Nederlandse universiteiten naar hun samenwerking
met Chinese kennisinstellingen.
Ook de antwoorden op de vragen die uw Kamer stelde op 2 oktober 2020 in het kader
van een Schriftelijk Overleg over het Clingendael Rapport4 en de Kamervragen die gesteld zijn op 30 oktober jl.5 naar aanleiding van artikelen in het Financieele Dagblad over wetenschappelijke samenwerking
met China, zijn heden naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 35 207, nr. 39).
Tot slot wil ik wijzen op de Kamerbrief »Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap»
die uw Kamer op 27 november 2020 ontving.6 In deze brief presenteert het kabinet een pakket maatregelen gericht op het verhogen
van de kennisveiligheid. Deze maatregelen zijn landenneutraal en dus op ieder land
van toepassing. Zoals aangegeven in de Kamerbrief zijn de onderzoeken van Instituut
Clingendael en RVO betrokken bij de formulering en vormgeving van de aldaar beschreven
beleidsmaatregelen.
In dit kader wil ik tevens verwijzen naar de brief «Tegengaan statelijke dreigingen»
die in april 2019 aan uw Kamer is gezonden.7 Het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht en ongewenste buitenlandse inmenging
via diaspora zijn onderdeel van de landenneutrale aanpak statelijke dreigingen. De
aanpak is onder andere gericht op het beschermen van waarden als academische vrijheid
en vrijheid van meningsuiting, de economische veiligheid en de Nederlandse kennis-
en innovatiepositie.
In deze brief schets ik een beeld van de huidige samenwerking tussen China en Nederland
op het gebied van onderwijs en wetenschap. Daarin sta ik stil bij (1) China als belangrijke
samenwerkingspartner en (2) de uitgangspunten en randvoorwaarden die het kabinet hanteert
bij deze samenwerking. Daarna (3) volgt er een reflectie op de aanbevelingen van de
onderzoeken van de RVO en Instituut Clingendael.
1. China als belangrijke partner op het gebied van onderwijs en wetenschap
Chinese kennisinstellingen zijn een belangrijke samenwerkingspartner voor Nederlandse
kennisinstellingen. China is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een mondiale speler
in het onderwijs- en wetenschapsveld. China heeft een duidelijke agenda voor de economische
en wetenschappelijke ontwikkeling. Dit blijkt uit de programma’s «Made in China 2025»,
de «China Standard 2035» en de in 2017 uitgesproken ambitie om wereldleider te worden
op het gebied van Kunstmatige Intelligentie (AI). Het land zet die ambitie kracht
bij door grote investeringen in het hoger onderwijs te doen, mede via internationale
samenwerking. Sinds 2013 heeft China het op één na grootste Research & Development
(R&D)-budget ter wereld en het land besteedde in 2018 2,14% van het BBP aan R&D, zo’n
406 miljard USD8. Ter vergelijking: de Verenigde Staten besteedden 2,7% van het BBP aan R&D (470 miljard
USD), Duitsland 2,9% (109 mld USD). Nederland besteedde 2% van het BBP aan R&D (16
mld USD).
Het aantal topuniversiteiten in China neemt toe. Zo waren er in 2018 twaalf Chinese
universiteiten vertegenwoordigd in de top tweehonderd wereldwijd (ARWU-ranking), terwijl
dit er in 2010 nog slechts twee waren. Met name op het gebied van exacte wetenschappen
en technologie is een aantal Chinese kennisinstellingen op de ranglijst gestegen.
De versterkte positie van China in onderwijs en wetenschap is reden voor Nederlandse
universiteiten om samen te werken met Chinese kennisinstellingen. Vanuit de Nederlandse
ambassade in Beijing, is een aantal attachés actief op het gebied van onderwijs en
onderzoek. Vanuit EZK is het Innovatie Attache Netwerk in China actief in Beijing,
Shanghai en Guangzhou. De attaches in China richten zich op kennisinstellingen, bedrijven
en overheden, verschaffen informatie en kunnen adviseren bij samenwerkingsverbanden.
Ook internationale mobiliteit van studenten en onderzoekers is van grote waarde voor
de internationale positionering van ons land, onze wetenschap, de ontwikkeling van
internationale competenties van studenten, de arbeidsmarkt en de bevordering van de
(kennis)economie. Nederland is vanwege het grote aantal Engelstalige opleidingen en
de tegen relatief lage prijs geboden hoge kwaliteit van het hoger onderwijs populair
bij internationale studenten. De meeste buitenlandse studenten in Nederland komen
momenteel uit (1) Duitsland, (2) Italië, (3) China, (4) België en (5) Bulgarije.9 Het RVO-rapport laat zien dat aan de zes onderzochte universiteiten in de periode
2010 tot 2019 het percentage Chinese studenten relatief gezien afneemt ten opzichte
van het totale aantal internationale studenten in Nederland. Tegelijkertijd is in
absolute aantallen een toename te zien van Chinese studenten: studeerden er in 2010
aan de zes deelnemende universiteiten nog 1170 Chinese studenten, in 2019 was dit
aantal opgelopen naar 2155 Chinese studenten. In 2019 studeerden Chinese studenten
met name in de vakgebieden Landbouw, Techniek, Economie en Natuurwetenschappen.10
De onderzoeken, die in deze brief worden besproken, bevestigen het beeld dat het voor
Nederlandse kennisinstellingen belangrijk is om bij de ontwikkelingen in China aangehaakt
te blijven en de samenwerking voort te zetten. Echter, deze onderzoeken herbevestigen
dat er bij het aangaan van internationale samenwerking aandacht dient te zijn voor
nationale veiligheidsrisico’s, (zelf)censuur en wederkerigheid.
2. Uitgangspunten voor samenwerking
In de Chinanotitie 2019 gaf het kabinet aan dat het wil samenwerken met China op basis
van belangen, met oog voor ideologische verschillen. Ook voor kennisinstellingen is
dit relevant. In de samenwerking met China dienen de instellingen een afweging te
maken tussen de kansen die academische samenwerking met Chinese kennisinstellingen
biedt en de risico’s die deze samenwerking met zich mee kan brengen. Hieronder schets
ik de uitgangspunten en randvoorwaarden waarbinnen Nederland deze samenwerking, ook
in de toekomst, vormgeeft.
Het belang van academische vrijheid, en wetenschappelijke integriteit
Academische kernwaarden als academische vrijheid, wetenschappelijke integriteit, openheid,
toegankelijkheid en institutionele autonomie vormen steeds de toetsstenen van ons
handelen. Het kabinet acht deze essentieel voor ons streven naar kwalitatief hoogwaardig
onderwijs en onderzoek. Het is van belang om steeds een academische omgeving te garanderen
waarin deze waarden worden gewaarborgd. Het is aan de instellingen en overheid om
deze academische omgeving vorm te geven en waar nodig maatregelen te treffen mochten
de waarden in het geding zijn.
Het recht op academische vrijheid van onderzoekers en studenten is opgenomen in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek11 (WHW). Ook is het recht om vrijelijk wetenschappelijk onderzoek te doen en de resultaten
daarvan te verspreiden, vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie.12 Onafhankelijk onderzoek kunnen doen, open science en wederkerigheid zijn belangrijke
(voor)waarden voor kwalitatief hoogstaand wetenschappelijk onderzoek.
Een grote mate van vrijheid impliceert ook een grote mate van verantwoordelijkheid
om daar integer mee om te gaan. De sector heeft zich daarom gecommitteerd aan de Nederlandse
gedragscode wetenschappelijke integriteit. Wetenschappelijke integriteit bestaat uit vijf principes (eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid
en verantwoordelijkheid), die gezien kunnen worden als «deugden» van een goede onderzoeker.
Deze principes brengen de onderzoeker ertoe in allerlei verschillende omstandigheden
de juiste keuzes te maken. Hierin worden zij geholpen door onder andere judgement
by peers en zuivere omgang met bronnen. Judgement by peers wil zeggen: oordeelsvorming
van wetenschap en onderwijs zonder hinder door politieke of commerciële belangen en
institutionele autonomie zijn centrale vereisten voor degelijk onderwijs en onderzoek.
Als het gaat om zuivere omgang met bronnen, kan gedacht worden aan transparantie van
gebruikte bronnen, citatieplicht, bronvermelding en het tegengaan van plagiaat.
Vrijheid van meningsuiting in het onderwijs
Tevens is de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse
samenleving en daarmee ook van het Nederlandse onderwijs- en onderzoekssysteem. Het
is daarom van belang om steeds een onderwijs- en onderzoeksomgeving te garanderen
waarin voortdurend de dialoog wordt gevoerd. Het is aan de instellingen om deze open omgeving te creëren en waar nodig maatregelen te treffen mochten de openheid en veiligheid
in het geding zijn.
Kennisveiligheid
Ter versterking van de kennisveiligheid, waaronder het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht,
heeft het kabinet een pakket aan maatregelen gepresenteerd in de recent aan uw Kamer
gestuurde brief over kennisveiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap. Het doel
van dit pakket is om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden,
met oog voor zowel de kansen als de risico’s die ermee samenhangen. Het kabinet kiest
daarbij nadrukkelijk voor een landen-neutrale aanpak bij het ontwikkelen van het instrumentarium.
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over kennisveiligheid staan kennisinstellingen
er niet alleen voor bij het verhogen van de kennisveiligheid. Het kabinet werkt, samen
met het Nederlandse kennisveld, aan een instrumentarium dat beoogt de kennisinstellingen
een handelingsperspectief te bieden. Daarbij wordt zowel ingezet op gerichte versterking
van de zelfsturing binnen het veld (in lijn met de wettelijk geborgde institutionele
autonomie) als op een toetsingskader om op risicovakgebieden ongewenste kennisoverdracht
tegen te gaan.
Versterken samenwerking binnen de EU
Ten slotte wil het kabinet inzetten op samenwerking met andere EU-landen om de samenwerking
met landen buiten de EU, waaronder China, op het gebied van onderwijs en wetenschap
voorspoedig te laten verlopen, met daarbij aandacht voor de bovengenoemde waarden.
Bij internationale samenwerking is wederkerigheid tevens een belangrijke voorwaarde.
Binnen de Europese Unie is groeiende aandacht voor het vormgeven van de samenwerking
met China. De Europese Commissie heeft recent een Kennisnetwerk over samenwerking
met China op het gebied van onderzoek en innovatie opgericht. Nederland maakt daar
actief deel van uit. Ook worden bilateraal contacten gelegd om ervaringen, kennis
en best practices uit te wisselen. Ook heeft Nederland, in de reactie op het voorstel
van de Europese Commissie over de Europese Onderwijsruimte (European Education Area),
aangegeven dat Nederland bij het versterken van samenwerking met andere landen, waaronder
strategische mondiale spelers, aandacht zal vragen voor het belang van de randvoorwaarden
voor samenwerking zoals academische vrijheid, reciprociteit en de Europese waarden.13 Het is passend dat Nederland eenzelfde positie inneemt als het gaat om samenwerkingsprojecten
onder de vlag van Horizon Europe of de Europese Onderzoeksruimte (European Research
Area). Op dit moment werkt de Europese Commissie met China aan een gezamenlijke roadmap
ter vervanging van de huidige roadmap uit 2018. Deze roadmap vormt een gezamenlijke
samenwerkingsagenda, gebaseerd op het Science and Technology Agreement dat sinds 1998
de basis voor samenwerking vormt en die in 2019 opnieuw werd verlengd voor een periode
van 5 jaar.14 Hier wordt de samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie uiteengezet.
De nadruk zal hier liggen, net als in het Nederlandse beleid, op wederkerigheid en
balans.
3. Hoofdpunten onderzoeken en beleidsreactie op de aanbevelingen
Zoals aangegeven wil het kabinet in deze brief tevens ingaan op twee onderzoeken die,
in het kader van de kennisopbouw over de samenwerking met China, op het terrein van
onderwijs en wetenschap zijn uitgevoerd. Beide onderzoeken leveren waardevolle inbreng
op die meegenomen kan worden in het vormgeven van de samenwerkingsrelatie met China.
Tevens zijn deze onderzoeken als input gebruikt in de kennisveiligheidsdialoog met
de kennisinstellingen.
Hoofdpunten uit de onderzoeken
Clingendael-rapport: «China’s invloed op het onderwijs in Nederland»
De onderzoekers van het Clingendael Instituut concluderen dat in Nederland sprake
is van politieke beïnvloeding door China in het hoger onderwijs en in de wetenschap.
Zij geven aan dat dit vooral plaats vindt door het (indirect) «(...) aanzetten tot
zelfcensuur bij onderzoekers, beleidsmedewerkers bij universiteiten, studenten, en
bij medewerkers of directeuren van academische uitgeverijen die met of in China werken.»15 De onderzoekers geven verder aan dat het hierbij niet alleen gaan om zelfopgelegde
beperkingen ten aanzien van vrije meningsuiting, maar ook ten aanzien van de keuze
van onderwerpen voor onderzoek. Ook hebben onderzoekers en uitgeverijen te maken met
censuur van publicaties van wetenschappelijk werk. Verder laat het Clingendael-rapport
zien dat er een reëel risico bestaat dat academische vrijheden en de integriteit van
wetenschappelijke samenwerking en bestuurlijke besluitvorming beperkt worden bij samenwerking
met Chinese partners. In het voortgezet onderwijs vindt volgens de onderzoekers geen
politieke beïnvloeding plaats.
De onderzoekers concluderen tevens dat politieke beïnvloeding kan leiden tot een aantasting
van de Nederlandse kennispositie met betrekking tot China. Door het vermijden van
onderzoek op politiek gevoelige thema’s, kan deze kennispositie namelijk worden aangetast.
Het gaat hier bijvoorbeeld om onderwerpen als politieke onvrede, sociale problemen,
en mensenrechten in China, of de situatie in Xinjiang en Tibet.
RVO-rapport: «Verkenningen wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen»
De RVO heeft een verkennende quickscan uitgevoerd naar wetenschappelijke samenwerking
tussen zes Nederlandse universiteiten16 en hun Chinese counterparts.17 In zijn algemeenheid valt de onderzoekers op dat bij Nederlandse universiteiten het
veelal hoogleraren of onderzoekers zijn die «bottom-up» internationale samenwerkingen
initiëren. Deze samenwerkingen komen daardoor niet automatisch in beeld bij het centrale
bestuur van de instelling. Hierdoor kunnen universiteiten niet altijd een strategische
afweging maken van wat zij uit hun internationale samenwerkingen willen halen en wat
zij kunnen brengen.
De onderzoekers van de RVO hebben daarnaast de studentenmobiliteit van China naar
Nederland in kaart gebracht van de zes deelnemende universiteiten in de periode 2010
tot 2019.
Tevens hebben zij gekeken naar het aantal Chinese promovendi aan deze kennisinstellingen.
De onderzoekers stellen dat het lastig is om op basis van de verkregen cijfers definitieve
conclusies te trekken over het aantal promovendi. De onderzoekers zien dat er geen
eenduidige registratie van promovendi is die het vergelijken tussen instellingen mogelijk
maakt. Dit komt enerzijds omdat de universiteiten in sommige gevallen geen zicht hebben
op externe beurspromovendi, en anderzijds omdat universiteiten op verschillende manieren
hun promovendi registreren en rapporteren.
Als laatste inventariseerden en bestudeerden de onderzoekers 183 Memoranda of Understanding
(MoU’s) van de deelnemende universiteiten met Chinese partijen. Een MoU is een document
dat de onderwerpen van een bepaalde samenwerking schetst, zonder juridisch bindende
verplichtingen aan de ondertekenaars op te leggen. Het niet-verplichtende karakter
ervan maakt het tot een gewild instrument, maar schept wel degelijk verwachtingen
bij deelnemende partijen.
Bij ruim 30 van de 183 MoU’s is een relatie met Made in China 2025 gevonden waarbij
vanwege de betrokken partijen, de faculteiten, het type samenwerking of de aard van
het onderwerp mogelijke risico’s aanwezig zijn. Onder de MoU’s waarbij een link bestaat
met Chinese kennisinstellingen uit «The China Defence Universities Tracker»18, worden door de onderzoekers van de RVO circa 10 MoU’s aangemerkt als risicovol.
Beleidsreactie op aanbevelingen rapporten
Hieronder zal ik ingaan op de aanbevelingen uit beide rapporten.
1. Borgen academische kernwaarden
De onderzoekers van Instituut Clingendael bevelen aan academische vrijheid en wetenschappelijke
integriteit actief te waarborgen en vormen van (zelf)censuur tegen te gaan. Inbreuk
op de academische vrijheid en (zelf)censuur ondermijnen de kwaliteit van de publicaties
en het onderzoek. Het is van belang dat kennisinstellingen zich, voordat zij een samenwerking
aangaan met een Chinese partner (of andere internationale partner), voeden met informatie
en kennis over kansen en risico’s. Dit maakt het mogelijk een weloverwogen besluit
te nemen. Het kabinet onderschrijft de hierboven genoemde conclusies van de onderzoekers.
Tegelijkertijd heeft het kabinet onlangs aangekondigd maatregelen te nemen en instrumenten
te ontwikkelen om ongewenste kennisoverdracht te voorkomen, waaronder richtlijnen
kennisveiligheid bij internationale samenwerking, een expertise- en adviesloket en
bestuurlijke afspraken over veiligheidsbeleid op instellingen.19
Ik zal samen met de kennissector richtlijnen voor kennisveiligheid uitwerken. Dit
biedt een handzame en praktische leidraad voor iedereen die binnen kennisinstellingen
te maken krijgt met internationale samenwerking. Deze leidraad kan men gebruiken bij
het maken van de afweging. De richtlijnen worden landenneutraal. Het streven is de
richtlijnen in het tweede kwartaal van 2021 op te leveren.
Waar het gaat om het tegengaan van vormen van zelfcensuur, is het essentieel dat binnen
het onderwijs en het onderzoek sprake is van een veilige omgeving, zoals aangegeven
in hoofdstuk 2 van deze brief.
2. Versterken bewustzijn risico’s
Zowel het rapport van Clingendael als het rapport van RVO benadrukt het belang van
het versterken van het bewustzijn van de risico’s in de samenwerking met China. Aangeraden
wordt de mate van beïnvloeding te monitoren en de kennis hierover, en over China zelf,
uit te breiden.
Het kabinet deelt deze conclusie en zet in op bewustwording, ook bij kennisinstellingen.
Het kabinet acht het belangrijk dat Nederlandse kennisinstellingen alert zijn op mogelijke
risico’s rond onder andere ongewenste beïnvloeding door andere landen en dat zij adequate
maatregelen treffen om academische kernwaarden te borgen. Zo is dit najaar een gespreksronde
langs universiteiten en onderzoeksinstituten gestart, en zal begin 2021 een gespreksronde
volgen met de hogescholen (kennisveiligheidsdialoog).
De Nederlandse overheid kan op dit moment kennisinstellingen in voorkomende gevallen
bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling
en kennisdeling. Het kabinet wil kennisinstellingen (en bedrijven) daarin nog meer
ondersteunen en het makkelijker maken advies en expertise in te winnen. Om kennisinstellingen
te ondersteunen bij de afwegingen die zij vanuit hun verantwoordelijkheid maken, wil
het kabinet daarom een expertise- en adviesloket op het vlak van kennisveiligheid
in te richten.
Initiatieven vanuit de sector aangaande aanbevelingen 1 en 2
Naast de stappen die vanuit de overheid zijn genomen op basis van de aanbevelingen,
heeft ook de sector zelf stappen gezet. Zo is er in VSNU verband een werkgroep kennisveiligheid
actief met deelnemers vanuit de aangesloten universiteiten. Ook organiseert NWO geregeld
sessies over kennisveiligheid en dragen kenniscentra als het LeidenAsiaCentre (LAC)
actief bij aan bewustzijnsverhoging middels seminars en publicatie van onderzoeksrapporten.
De Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) heeft in 2018 een advies
uitgebracht over vrije wetenschapsbeoefening.20 KNAW agendeert dit onderwerp en veilige internationale samenwerking met enige regelmaat
onder haar leden, maar ook bij de directeuren van de KNAW-instituten.
3. Promovendi
De RVO constateert dat er in Nederland geen landelijke registratie van promovendi
bestaat en dat het daardoor lastig is een volledig beeld te krijgen van welke promovendi
op welke terreinen onderzoek doen. Dit betekent dat er geen compleet overzicht is
van de aantallen of de vakgebieden waarin zij werkzaam zijn. RVO beveelt aan deze
registratie landelijk inzichtelijk te maken en kennis te delen tussen instellingen
rond de werving van Chinese PhD’s.
Aan een aantal van deze concrete acties wordt al opvolging gegeven.
De universiteiten onderzoeken momenteel in VSNU-verband de haalbaarheid van een landelijk
systeem voor registratie van PhD’s. Dit systeem kan inzichtelijk maken welke arbeidsrelatie
een promovendus heeft met de instelling en op welk kennisgebied er een PhD-relatie
is. Het systeem zal geen inzicht geven in nationaliteit of land van herkomst van de
promovendi, mede in het licht van privacywetgeving. Het kan helpen om aantallen promovendi
in de toekomst te vergelijken. Hoewel het kabinet voorstander is van uitwisseling
tussen kennisinstellingen over samenwerking met buitenlandse kennisinstellingen, valt
dit initiatief onder de autonomie van de universiteiten zelf. Het kabinet ondersteunt
dit initiatief, maar benadrukt evenwel het belang vooral eerst binnen de instelling
zélf inzichtelijk te krijgen in welke aantallen promovendi actief zijn, op welke kennisgebieden
en onder welke voorwaarden (zoals een beurs).
Ik deel de analyse van RVO dat het belangrijk is dat instellingen inzicht hebben in
wie er aan de instelling als promovendus verbonden zijn. Zoals ik al in de brief over
kennisveiligheid stelde is het immers ook in het belang van de instelling om over
een volledig en actueel beeld te beschikken op basis waarvan, als de omstandigheden
daar om vragen, tijdig kan worden bijgestuurd. Ik ga hierover in gesprek met de kennissector
om te onderzoeken op welke manier we hier (bestuurlijke) afspraken over kunnen maken.
Het delen van kennis over de werving van PhD’s is de verantwoordelijkheid van de kennisinstellingen.
Door het delen van het RVO-rapport met de universiteiten, breng ik deze aanbeveling
onder de aandacht van de instellingen.
4. Samenwerkingsovereenkomsten
RVO constateert dat van de in totaal 183 onderzochte MoU’s met Chinese kennisinstellingen
(van deze 6 onderzochte universiteiten) er 30 een link hebben met «Made in China 2025».
Van de onderzochte MoU’s worden er circa 10 door de onderzoekers aangeduid als risicovol.
RVO beveelt aan bestaande samenwerkingen inhoudelijk te laten toetsen door een onafhankelijke
adviescommissie met experts die kennis hebben van de als kritisch ervaren kennisvelden.
Deze adviescommissie kan de Minister van OCW hierover adviseren.
Zoals in de brief over kennisveiligheid gemeld, wordt een landenneutraal toetsingskader
ontwikkeld om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Hiertoe wordt
gewerkt aan een inventarisatie van kennisvelden en vakgebieden die bescherming behoeven
in het licht van de nationale veiligheid. Het toetsingskader zal flexibel zijn, zodat
het in functie van de aard en ernst van de dreiging op- of afgeschaald kan worden.
Het kabinet gaat op de risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen,
bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners (kennisinstellingen
of bedrijven) een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Hierbij zullen ook
de door RVO als risicovol aangeduide MoU’s worden meegenomen. Ik zal de aanbeveling
om daarbij een onafhankelijke adviescommissie een rol te laten spelen, meenemen bij
de uitwerking van het toetsingskader.
Daarnaast vraag ik alle Nederlandse kennisinstellingen om bestaande samenwerkingsovereenkomsten
met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of
de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn. Waar dat niet het geval is,
zou het wenselijk zijn dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden
herzien.
5. Positie Confucius Instituten in Nederland
In Nederland zijn er op dit moment twee Confucius Instituten, verbonden aan de Rijksuniversiteit
Groningen en Hogeschool Zuyd in Maastricht. De onderzoekers concluderen dat het bereik
van de twee Nederlandse Confucius Instituten in het hoger en voortgezet onderwijs
en de Nederlandse maatschappij beperkt is in omvang. Daarnaast concluderen zij dat
er geen aanwijzingen zijn van politieke beïnvloeding door de instituten en dat het
publieke debat over de instituten alle betrokkenen zeer alert heeft gemaakt. Tegelijk
achten zij alertheid op en preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten
wenselijk, omdat deze nu eenmaal door de Chinese overheid worden aangestuurd en de
wijze van aansturing voor de Nederlandse partners niet transparant is. Uiteindelijk
is het aan de Nederlandse kennisinstellingen waaraan de Confucius Instituten zijn
verbonden, om de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke
integriteit te bewaken. En daarbij zo nodig duidelijk aan te geven waar de grens ligt
– ook richting de docenten van Confucius Instituten. De onderzoekers bevelen op basis
van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen
en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen.
Ik ga met de betreffende kennisinstellingen bekijken op welke manier vervolg kan worden
gegeven aan deze aanbevelingen.
6. Vergroten kennis over China
Beide onderzoeken adviseren om de kennis over China te blijven vergroten. Het onderzoek
van Instituut Clingendael geeft aan dat diepgaande kennis van China en de Chinese
taal, en alertheid op het waarborgen van Nederlandse normen en waarden belangrijke
voorwaarden zijn voor het ontwikkelen en uitvoeren van goede samenwerking met China.
De onderzoekers adviseren ook om de kennis over China bij kennisinstellingen te vergroten.
RVO adviseert de samenwerking te monitoren en evalueren.
Het kabinet onderschrijft het belang van kennisopbouw en -instandhouding. Hieraan
wordt op verschillende manieren invulling gegeven:
• Naar aanleiding van de Chinanotitie 2019 wordt een China Kennisnetwerk opgericht door
het Ministerie van Buitenlandse zaken. Hier zijn alle departementen bij betrokken.
Ook de Nederlandse ambassade en de consulaten in China zijn hierbij betrokken. Het
kennisnetwerk biedt mogelijkheden voor onderzoek en kennisopbouw binnen de rijksoverheid
over China.
• Nederland neemt actief deel aan het Kennisnetwerk over samenwerking met China op het
gebied van onderzoek en innovatie dat is opgericht door de Europese Commissie. Dit
netwerk verricht onderzoek, maar is tevens gericht op het uitwisselen van beleid,
kennis, ervaring en best practices.
• Daarnaast zijn er diverse bilaterale contacten gelegd met landen, die net als Nederland
vooroplopen in het veilig willen vormgeven van samenwerking met Chinese counterparts.21
Tot slot
Concluderend zal het kabinet de bovengenoemde onderwerpen als basis nemen voor de
inzet voor de waardevolle wetenschappelijke samenwerking met China. De uitgangspunten,
bevindingen en aanbevelingen zijn en blijven onderwerp van gesprek met de kennisinstellingen
als het gaat om wetenschappelijke en onderwijssamenwerking met Chinese kennisinstellingen.
Daarbij is proportionaliteit van eventuele maatregelen essentieel. Op overheidsniveau
zullen Nederland en China het gesprek blijven voeren over de toekomstige samenwerking
op het terrein van onderwijs en wetenschap.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap