Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 642 Regels strekkende tot implementatie van Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (PbEU 2019, L 111/59) (Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 18 december 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet oneerlijke
handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen. Deze leden maken zich al
langer zorgen over de positie van de boer. De boer staat aan het begin van de voedselproductie-
en verwerkingsketen en heeft te maken met relatief lage vergoedingen, een minder verdienmodel
en inkomen. Het inkomen van de boer stijgt al jaren nauwelijks terwijl de kosten wel
stijgen, vaak ingegeven door bovenwettelijke eisen en wensen in bijvoorbeeld keurmerken.
Voorliggend wetsvoorstel moet een eerste stap zijn in een eerlijker verdienmodel voor
de boer.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorstel van
wet van de regering tot de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees
Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties
tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen. Hierover hebben
deze leden nog vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden zijn positief dat de regering zich inzet voor een betere
onderhandelingspositie van de Nederlandse boeren, tuinders en vissers, waarmee de
afspraak in het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» over het versterken van
de positie van de boer in de keten wordt nagekomen. Deze leden zijn van mening dat
primaire voedselproducenten beloond dienen te worden voor extra inzet op het gebied
van duurzaamheid en dierenwelzijn waarbij supermarkten hun verantwoordelijkheid dienen
te nemen. Richting 2030 en met de omschakeling naar kringlooplandbouw zal de positie
van de boer verstevigd moeten worden in de keten. Zij zijn daarom van mening dat het
voorliggende wetsvoorstel een stap in de goede richting is voor een eerlijkere beloning
van de landbouwsector. Zij hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben lang uitgekeken naar dit wetsvoorstel en
met interesse kennisgenomen van de inhoud. Deze leden vinden het belangrijk dat de
positie van de boer en de keten wordt versterkt. Supermarkten stellen steeds hogere
eisen aan de producten die een boer levert. De supermarkten en de allianties die zij
sluiten spelen een grote rol in de oneerlijke handelspraktijken. Boeren moeten meer
en beter produceren op dierenwelzijn- en milieugebied, met minder geld. Deze leden
vinden het enorm belangrijk dat boeren beter produceren op dierenwelzijn- en milieugebied,
maar zien ook dat boeren in de knel komen doordat zij minder geld ontvangen. Het is
daarom noodzakelijk iets te doen aan de positie van boeren. Het Verenigd Koninkrijk
hanteert echter al sinds 2009 een dergelijk verbod en dit leidt in de praktijk niet
tot de onduidelijkheid die de regering noemt. Zij zijn dan ook tevreden met het feit
dat de regering zich deze kabinetsperiode nog wil inzetten voor de verbetering van
de positie van de boer en de keten. Zij hebben vragen over of dit wetsvoorstel voldoende
toereikend is om de positie van de boer en de keten daadwerkelijk te versterken.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel dat grotendeels voortvloeit uit een Europese richtlijn. Deze leden delen
de doelstelling om oneerlijke handelspraktijken te voorkomen en hebben enkele vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met interesse kennisgenomen van
het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden delen de mening dat in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen
sprake is van economische afhankelijkheden die een dergelijke aanpak van oneerlijke
handelspraktijken rechtvaardigen. Zij hebben nog enkele vragen.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie merken op dat het lid Geurts in 2014 een initiatiefnota
getiteld «Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen» (Kamerstuk
34 004, nr. 2) indiende. Deze leden zijn verheugd dat met voorliggend wetsvoorstel weer een voorstel
uit deze initiatiefnota tot uitvoering komt. Zij zijn van mening dat er met het oog
op voedselzekerheid en voedselveiligheid in Nederland gezorgd moet worden voor een
sterke Nederlandse landbouwsector. Deze maakindustrie van Nederlandse bodem vervult
primaire levensbehoeften, waarvoor we niet afhankelijk mogen worden van het buitenland
en geopolitieke verhoudingen. Het voortbestaan van familiebedrijven in de land- en
tuinbouw en visserij raakt ons allemaal. Ten behoeve van de voedselzekerheid in Nederland
moeten we de landbouwsector willen behouden. Dit is de eigen maakindustrie pur sang,
die in het heden en verleden Nederland welvaart heeft gebracht. Wanneer Nederland
haar agrarische sector verder laat uitknijpen, houden boerenbedrijven het hoofd niet
meer boven water. Zonder agrarische sector kunnen er tekorten aan voedselproducten
ontstaan en worden prijzen voor de consument hoog opgedreven. Dit risico wordt structureel
onderschat. Voedselzekerheid is naast energiezekerheid en voldoende zoetwater een
van de grootste strategische uitdagingen van deze eeuw. Daarnaast is de agrarische
sector in Nederland vanuit strategisch oogpunt van grote waarde, hoewel dit door de
politiek onvoldoende wordt benut. Zo stelt hoogleraar Internationale Betrekkingen
Rob de Wijk: «Als je vindt dat China een probleem wordt, moet je afhankelijkheden
creëren. Je ziet het bij producten als melkpoeder en varkensvlees, daar is in China
een enorm tekort aan. En dat speelt bij veel meer producten. Je kunt daarmee op andere
gebieden eisen stellen.» Des te meer reden om de agrarische sector in Nederland te
koesteren en om te zorgen dat de agrarische sector behouden blijft voor Nederland
is het belangrijk dat de boer, tuinder en visser hier een eerlijke boterham verdienen.
Daarom willen deze leden dat ervoor gezorgd wordt dat eerlijke afspraken in de keten
worden gemaakt (van boer tot consument) over duurzaamheid, dierenwelzijn en de prijs
die daartegenover staat. Wil de samenleving een eerlijk product, dan moeten boer,
tuinder en visser ook een eerlijke boterham kunnen verdienen. De huidige marktstructuur
kent te veel belemmeringen voor die eerlijke boterham. Die marktstructuur loopt van
boer, tuinder en visser, via een verwerker en/of verpakker naar een paar machtige
inkooporganisaties van supermarkten, om uiteindelijk te eindigen bij miljoenen consumenten.
Dit systeem resulteert erin dat inkomens van boeren, tuinders en vissers ernstig onder
druk staan en zij het hoofd amper boven water kunnen houden. Bovendien wordt hun innovatieve
kracht afgestompt. De agro-nutriketen is een krachtig onderdeel van de Nederlandse
economie, maar door haar relatief kleinschalige karakter heeft die keten meer mogelijkheden
nodig om zichzelf overeind te houden en om onderling samen te kunnen werken.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat in 2016 een rapport verscheen van de Taskforce
landbouwmarkten (Agricultural Markets Task Force – AMTF), die werd voorgezeten door
de voormalige Nederlandse Landbouwminister en hoogleraar Cees Veerman. De uitkomsten
van het rapport sloten naadloos aan bij de initiatiefnota van het lid Geurts. Het
rapport van oud-minister Veerman benoemde de problemen waar de agrarische sector al
heel lang tegen aanloopt, zoals de steeds schevere marktstructuur tussen de voedselproducenten
en de retail. Door de enorme prijsdruk is de landbouwsector in een permanente crisis
gekomen. De prijsvorming drukt door op de zwakste schakel, de boer, tuinder en visserman.
De Taskforce bevestigde ook dat het mededingingsrecht niet werkt. De intentie was
om de positie van de boeren te versterken, maar de opeenstapeling van onduidelijke
regels maakt samenwerking door gezamenlijk onderhandelen en afstemmen van productie
ongelofelijk lastig. De regels moeten duidelijk en werkbaar zijn zodat boeren geen
juridische bijstand nodig hebben wanneer zij willen samenwerken. Deze leden hopen
dat het voorstel van wet tot Wijziging van de Mededingingswet in verband met het expliciteren
van de uitsluiting van het kartelverbod van gedragingen ook snel aan de Tweede Kamer
aangeboden wordt. Kan de regering dit toezeggen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen het belang en de urgentie benadrukken
van deze wetgeving. Veel voedselleveranciers hebben al jaren te maken met oneerlijke
handelspraktijken door een onevenwichtige relatie met de afnemer van hun producten.
Daarnaast kan deze wetgeving ook indirect een positieve invloed hebben op arbeidsrechten,
voedselveiligheid, milieubescherming en mensen- en kinderrechten, en wordt hiermee
maatschappelijk verantwoord ondernemen gestimuleerd. Zij willen de regering en hun
collega-fracties oproepen om de behandeling en publicatie van deze wetgeving zo snel
mogelijk te laten plaatsvinden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen benadrukken dat zij blij zijn met
deze stap om de balans in de voedselketen te herstellen. Deze leden vragen hoe de
regering gaat stimuleren dat boeren ook gebruik gaan maken van deze laagdrempelige
geschillenbeslechting en boeren op de hoogte gaat stellen van hun versterkte positie
door deze wet. Het is belangrijk dat boeren voor hun recht op durven en gaan komen
en zich niet gaan laten weerhouden door angst voor verstoorde handelsrelaties of juridische
complicaties.
1.1 Aanleiding
De leden van de VVD-fractie lezen over de richtlijn die op 30 april 2019 in werking
is getreden, over de afspraken in het regeerakkoord en over «de positie van de boer
in de keten», waarover de regering al op 29 juni 2018 een brief naar de Kamer stuurde
(Kamerstuk 28 625, nr. 257). Waarom komt de regering drie maanden voor de verkiezingen met voorliggend wetsvoorstel?
Deze leden verwijzen naar de afspraken in het regeerakkoord en de brief uit 2018 om
de positie van de boer te versterken. Waarom is gewacht met het wetsvoorstel totdat
de Europese Unie met een eigen richtlijn kwam?
De leden van de VVD-fractie verwijzen naast de afspraken in het regeerakkoord ook
naar de afspraken over het speciaal team bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
voor de agri-nutriketen en de – indien nodig – extra specifieke bevoegdheden ten aanzien
van geschillen met betrekking tot de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken.
Wordt met dit wetsvoorstel ook invulling gegeven aan dit team en de gemaakte afspraak
in het reageerakkoord? Waarom lezen deze leden over het team bij de ACM verder niets
terug in het voorliggende wetsvoorstel? Is dit team inmiddels opgericht? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, wanneer, met welke bevoegdheden en kan de regering de eerste resultaten
en ervaringen delen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven op de
samenhang van voorliggend wetsvoorstel met de Wet duurzaamheidsinitiatieven en de
wijziging van de Mededingingswet en de stand van zaken van beide wetsvoorstellen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat consumenten, supermarkten en iedereen
in de keten een eerlijke prijs dient te betalen voor het product. Kosten die maatschappelijk
ook worden gemaakt zoals bijvoorbeeld biodiversiteitverlies, klimaat en arbeid zullen
ook betaald moeten worden. Is de regering dit met deze leden eens? Hoe kijkt de regering
naar het «true pricing»-concept?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw-
en voedselvoorzieningsketen in onderlinge samenhang moet worden gezien met de aangekondigde
Wet ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven, de wijziging van de Mededingingswet om
de bijzondere positie van de landbouw- en visserijsector te verduidelijken en expliciteren
en met de inrichting van de monitor prijsvorming in de voedselketen bij de ACM. Op
welke manier hangt de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen
samen met deze geplande wetswijzigingen? Kan de regering dit aan de hand van een concreet
voorbeeld toelichten? Zij zien dat in ieder geval twee van de genoemde wetsvoorstellen
kort voor de verkiezingen naar de Kamer zijn gestuurd. Kan de regering terugblikken
op de planning van deze wetsvoorstellen en is zij tevreden met hoe dit proces is verlopen?
1.2 Probleemstelling
De leden van de VVD-fractie delen de wens om oneerlijke handelspraktijken in de landbouw-
en voedselvoorzieningsketens tegen te gaan. De positie van boeren en tuinders staat
al langer onder druk. Het zegt wat deze leden betreft voldoende dat de boeren als
primaire producent hun positie ten opzichte van de andere ketenpartijen als zwak ervaren.
Welke maatregelen heeft de regering deze kabinetsperiode genomen die moeten leiden
tot een eerlijkere prijs voor de boer? Zij vragen of de regering de mening deelt dat
als boeren wordt gevraagd om aan maatschappelijke wensen of bovenwettelijke eisen
te voldoen, dit ook terug moet komen in de prijs voor de boer dan wel primaire producent.
Zo Nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een definitie te geven van «oneerlijke
handelspraktijken». Hoe wordt in voorliggend wetsvoorstel rekening gehouden met invloeden
van buiten Nederland, zowel op het gebied van oneerlijke handelspraktijken als op
de vrijheid van een afnemer om ook bij boeren buiten Nederland hun producten te halen
wanneer zij het oneens zijn met de maatregelen in voorliggend wetsvoorstel? Kan de
regering een overzicht verschaffen van de meest voorkomende ketens in de agrarische
productie?
Met de regering vinden de leden van de CDA-fractie dat maatregelen wenselijk zijn
om oneerlijke handelspraktijken te voorkomen. Deze leden willen dat de markt zo functioneert
dat boeren, tuinders, verwerkers en retail een goed inkomen overhouden. Dat komt niet
alleen ten goede aan familiebedrijven en aan het behoud ervan, maar ook aan de innovatie.
Nu zijn het de vele kleine producenten – boeren, tuinders maar ook verwerkers – die
te zeer onder de prijsdruk van de retail staan. De inkomsten van boeren zijn te laag,
zeker ten opzichte van de grote investeringen die nodig zijn voor een landbouwbedrijf.
Welke verdere maatregelen denkt de regering nog te kunnen nemen of is zij voornemens
te gaan nemen? En op welke termijn?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het per sector
verschilt hoe ondernemers oneerlijke handelspraktijken ervaren. Kunnen per sector
(melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij met onderscheid tussen vlees en
eieren, bloemen, fruit, groente, aardappelen en visserij) de grootste verschillen
weergegeven worden?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de genoemde oneerlijke
handelspraktijken grotendeels overeenkomen met en aanvullend zijn op de «Beginselen
van goede praktijken» van het Supply Chain Initiative (SCI), een Europees stakeholdersinitiatief
van boeren, fabrikanten en foodretailers tot het invoeren van eerlijke handelspraktijken
in de agrofoodketen als basis voor fatsoenlijk zakendoen. Kan de regering toelichten
waarin het wetsvoorstel verschilt met «Beginselen van goede praktijken» van SCI?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het wetsvoorstel grotendeels overeenkomt
met de «Beginselen van goede praktijken» van het SCI. Kan de regering aangeven of
er punten zijn waarop het wetsvoorstel verschilt met de «Beginselen van goede praktijken»?
1.3 Doel
De leden van de VVD-fractie zien het vergemakkelijken van de stap van de leverancier
om naar de rechter te stappen als een positieve ontwikkeling. Deze leden maken hierbij
wel de kanttekening dat de leverancier te allen tijde afhankelijk is van de andere
schakels in de keten en ook na de stap naar de rechter met dezelfde schakels moet
werken. Zij vragen de regering te reageren op de mogelijke averechtse werking van
een stap naar de rechter, aangezien de verdere schakels in de keten ook voor andere
leveranciers kunnen kiezen voor hetzelfde product. Kan de regering hierop reflecteren?
Zij snappen dat het omkeren van de bewijslast geen oplossing is, maar deelt de regering
de hiervoor genoemde zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de combinatie met publiekrechtelijke handhaving
inhoudt. De regering kiest naast een gemakkelijkere stap naar de rechter ook voor
een onafhankelijke geschillencommissie. Hoe komt deze geschillencommissie eruit te
zien? Wie nemen daarin zitting? Onder welke organisatie komt deze geschillencommissie
te vallen en wat is de rol van de sector zelf? Is de regering nog steeds van mening
dat de geschillencommissie het beste bij de Stichting Geschillencommissie Beroep en
Bedrijf (SGB) kan worden belegd, zoals aangegeven in de eerder aangehaalde brief uit
2018? Waarom is er nu nog geen duidelijkheid over de eventuele vormgeving van een
geschillencommissie?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister de mogelijkheid heeft om een geschillencommissie
aan te wijzen. Op welke wijze wordt deze mogelijkheid ingericht en vanaf wanneer treedt
de geschillencommissie in werking?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat – omdat de machtsverhoudingen en afhankelijkheidsrelatie
tussen producent en afnemer in de keten ertoe kunnen leiden dat producenten terughoudend
zijn de gang naar de civiele rechter te maken – als extra waarborg toezicht door de
ACM wordt toegevoegd. In hoeverre kunnen klachten van producten bij de ACM over de
naleving van deze wet anoniem blijven?
2. Hoofdlijnen richtlijn
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de richtlijn alleen de mogelijkheid biedt
tot het gebruik van vrijwillige alternatieve geschillenbeslechting. Wat als de afnemer
graag tot een compromis zou willen komen middels geschillenbeslechting, maar juist
de leverancier voor verharding kiest door de stap naar de rechter te zetten? Wat wordt
bedoeld met de mogelijkheid van leveranciers om zich «al dan niet vertrouwelijk» tot
de handhavingsautoriteit te wenden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de richtlijn ruimte laat voor strengere regels,
maar dat Nederland de richtlijn een-op-een overneemt. Waarom is ervoor gekozen geen
strengere regels in te voeren? Deze leden wijzen in dit licht op bijvoorbeeld het
vrijwillig gebruik van de alternatieve geschillenbeslechting, die in het voorliggende
wetsvoorstel wel verder gaat dan de richtlijn. Hoe kan de regering dit verklaren?
Kan de regering een uitputtende lijst delen van maatregelen die verder gaan dan de
maatregelen aangegeven in de richtlijn? Acht de regering voorliggend wetsvoorstel
voldoende om de scheve verhoudingen in kosten en opbrengsten in de gehele keten te
verhelpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De leden van de CDA-fractie lezen dat artikel 9 van de richtlijn bepaalt dat het lidstaten
vrijstaat om strengere regels ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken vast
te stellen dan waartoe de richtlijn verplicht. Heeft de regering overwogen om strengere
regels in Nederland te gaan stellen? Zo ja, welke strengere regels zijn in dit wetsvoorstel
voorzien? Zo nee, waarom niet?
In de memorie van toelichting lezen de leden van de D66-fractie dat de richtlijn volgens
artikel 9 overheden de ruimte laat nationaal strengere regels ter bestrijding van
oneerlijke handelspraktijken te handhaven of in te voeren dan de gestelde regels in
de richtlijn. Wat is de reden dat de regering heeft gekozen om de richtlijn een op
een over te nemen? Heeft de regering ook strengere regels geïdentificeerd? Zo ja,
welke? Zo nee, waarom is hier niet naar gekeken?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het wetsvoorstel beoogt oneerlijke handelspraktijken
te voorkomen en de stap voor leveranciers die geconfronteerd worden met oneerlijke
handelspraktijken om naar de rechter te stappen te vergemakkelijken. Deze leden zijn
van mening dat met het wetsvoorstel kansen onbenut worden gelaten. De Europese richtlijn
biedt expliciet de ruimte om uitgebreidere maatregelen in te voeren in nationale wetgeving.
Deze ruimte wordt door andere lidstaten wel genomen. Zo geldt in het Verenigd Koninkrijk
al sinds 2009 een algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken en leidt dit in
de praktijk niet tot de onduidelijkheid die de regering noemt. Is de regering bereid
een algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie lezen weliswaar dat de richtlijn toeziet op een verbod
op oneerlijke handelspraktijken, maar ook dat praktijken als uitbuiting, dierenleed
of milieuschade die ingaan tegen de principes van (internationaal) maatschappelijk
verantwoord ondernemen buiten de werking van de richtlijn en derhalve het wetsvoorstel
vallen. Deelt de regering de mening dat genoemde praktijken die ingaan tegen de principes
van maatschappelijk verantwoord ondernemen een partij een oneerlijk concurrentievoordeel
ten opzichte van andere partijen kan opleveren? Zo nee, waarom niet? De richtlijn
laat in artikel 9 ruimte voor lidstaten die een hoger beschermingsniveau willen waarborgen
om strengere regels ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken in te voeren,
mits die nationale regels verenigbaar zijn met de regels inzake de werking van de
interne markt. Biedt de richtlijn ruimte om strengere regels ten aanzien van maatschappelijke
verantwoord ondernemen in de voorliggende wet op te nemen? Zo ja, waarom heeft de
regering hier geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet? Deze leden lezen ook
dat de regering van mening is dat de in het wetsvoorstel voorgenomen aanpak van oneerlijke
handelspraktijken middels de implementatie van de richtlijn in de nationale wetgeving
van lidstaten «mogelijk indirect ook een positieve invloed kan hebben op arbeidsrechten,
voedselveiligheid, milieubescherming en mensen- en kinderrechten, en daarmee (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen stimuleert». Kan de regering dit nader
toelichten?
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.2 Oneerlijke handelspraktijken
De leden van de VVD-fractie vragen waarom voor deze 16 oneerlijke handelspraktijken
is gekozen. Is dit een uitputtende lijst van oneerlijke handelspraktijken of zijn
er nog andere handelspraktijken die oneerlijk uitpakken maar die de regering niet
kan of wil verbieden? Zo ja, welke?
De leden van de VVD-fractie lezen dat 10 tot 20% van de leveranciers te maken heeft
met handelspraktijken die zij als oneerlijk ervaren. Deze leden wijzen erop dat nagenoeg
elke boer te maken heeft met te lage prijzen voor zijn producten. Kan de regering
reflecteren op de rekensom dat dus zeker 80% van de Nederlandse boeren niet geholpen
wordt met dit wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om voorliggende
voorstellen in de wet te verankeren en waarom er niet voor is gekozen om bovenwettelijke
verplichtingen of maatschappelijke wensen zoals keurmerken onderdeel te laten zijn
van een eerlijke prijsvorming, waarmee zij bedoelen dat de extra kosten die door de
boer gemaakt worden ook in de prijs tot uiting komen. Kan de regering uitgebreid reageren
op de noodzakelijkheid van de verankering in de wet, maar specifiek op de eerlijke
prijsvorming?
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt als een handelspraktijk genoemd
in artikel 2 van de memorie van toelichting duidelijk en ondubbelzinnig is overeengekomen
tussen de leverancier en de afnemer zoals genoemd in artikel 3. Hoe wordt met dit
soort situaties omgegaan? Deze leden kunnen zich voorstellen dat er zich situaties
of handelspraktijken gaan voordoen die niet passen binnen de in het voorliggende wetsvoorstel
opgenomen processen en benoemde handelspraktijken. Hoe wordt hiermee omgegaan? Wie
bepaalt op dat moment hoe de interpretatie van de regelgeving plaatsvindt?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen de gehele
omzet van de betrokken ondernemingen bepalend te laten zijn. Waarom geldt voorliggend
wetsvoorstel niet voor alle leveranciers en afnemers, ongeacht de omzet? Wat als de
omzet van de afnemer en de leverancier nagenoeg gelijk is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het moment van toetsing aan de omzetregels samen
kan vallen met het verrichten van de bepaalde handelspraktijk, maar dat dit niet per
se het geval hoeft te zijn. Waarom is gekozen voor deze vrijblijvende variant? Wanneer
valt het moment van toetsing wel gelijk en wanneer niet? Waarom heeft de regering
besloten tot deze vrijblijvendheid en niet tot een vast toetsingsmoment rond de handeling?
De leden van de VVD-fractie vragen waar de hoogte van de bestuurlijke boetes op is
gebaseerd. Wat is het maximum van boetes bij bijvoorbeeld overtredingen in het kader
van de Mededingingswet en de Wet handhaving consumentenbescherming? Terecht dat de
ACM bij het opleggen van de boete rekening houdt met de aard, ernst en duur van de
overtreding, maar wat en wanneer is iets een «concreet geval»? Hoe wordt per zaak
beslist wanneer welke boeteberekening nodig is? In het wetsvoorstel worden 16 verschillende
oneerlijke handelspraktijken benoemd. Is er specifiek een oneerlijke handelspraktijk
waar bijvoorbeeld altijd het maximum geldt of een handelspraktijk waar juist rekening
gehouden wordt met de specifieke casus?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een leverancier-afnemer-relatie zich ook kan
voordoen in een coöperatie. Kan de regering dit met voorbeelden uit de Nederlandse
situatie verduidelijken? Deze leden doelen dan bijvoorbeeld op de discussie tussen
de ACM en ZuivelNL en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) over KoeMonitor. Kan
zo’n verplichtend systeem onder deze wet beoordeeld worden? Zo nee, waarom niet en
waar vindt dan zo’n beoordeling plaats?
De leden van de CDA-fractie constateren op basis van voorliggend wetsvoorstel dat
boeren en tuinders bij een vermoeden van machtsmisbruik door grotere afnemers terecht
kunnen bij de geschillencommissie en dat wanneer het een grotere groep boeren of tuinders
betreft, brancheorganisaties, zoals LTO Nederland of Producenten Organisatie Varkenshouderij
(POV), klachten in kunnen dienen bij de ACM. Kan de regering bevestigen dat dit de
werkwijze is die zal worden toegepast indien het wetsvoorstel doorgang vindt? Kan
de regering toelichten hoe zij deze procedure in de praktijk concreet voor zich ziet
en aan welke kosten boeren, tuinders en brancheverenigingen moeten denken bij het
indienen van een klacht bij de geschillencommissie of ACM?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat een aantal handelspraktijken van een afnemer
onrechtmatig zijn richting de leverancier, «met dien verstande dat deze handelspraktijken
niet onrechtmatig zijn indien zij voorafgaand duidelijk en ondubbelzinnig zijn overeengekomen
tussen de leverancier en de afnemer in de leverings-overeenkomst of in een daaropvolgende
overeenkomst». Hoe kan worden voorkomen dat de relatieve machtspositie van een (grote)
afnemer er niet toe gaat leiden dat leveranciers feitelijk gedwongen worden in te
stemmen met de gestelde voorwaarden? Bovendien kunnen volgens de SCI handelspraktijken
ook als zij vooraf zijn overeengekomen niet altijd als «eerlijk» worden beschouwd.
Zo wordt bijvoorbeeld in de «Beginselen van goede praktijken» van de SCI als oneerlijke
handelspraktijk aangemerkt: «Er worden kosten voor het opnemen in het assortiment
opgelegd die niet in verhouding staan tot het risico dat verband houdt met het in
de voorraad opnemen van een nieuw product.» Dat is dus ook het geval wanneer zij vooraf
zijn overeengekomen. Acht de regering het wenselijk om in het wetsvoorstel meer aan
te sluiten bij de «Beginselen van goede praktijken» van de SCI en daar waar deze leiden
tot een strenger regime dan de Richtlijn, dat op te nemen in het wetsvoorstel? Zo
ja, hoe gaat de regering daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat afgelopen jaar meerdere orders op
zeer korte termijn, zonder overleg zijn geannuleerd in verband met de coronacrisis
en de lockdown-maatregelen. Zou dit in strijd zijn met de bepalingen zoals opgenomen
in het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat vanwege de ongelijke machtsverhoudingen
in de keten ook sprake kan zijn van het min of meer afdwingen van onredelijke voorwaarden
bij het aangaan van een overeenkomst of contract. Is de veronderstelling juist dat
elementen uit artikel 3 in de eerdere «Gedragscode eerlijke handelspraktijken» sowieso
als oneerlijke handelspraktijken aangemerkt werden, ongeacht of dit in een overeenkomst
was opgenomen of niet? Waarom is er niet voor gekozen deze elementen in artikel 2
op te nemen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er leveranciers zijn die weliswaar over
het totaal gezien, ook internationaal, een grote omzet hebben en derhalve volgens
artikel 5 niet onder het wetsvoorstel vallen, maar waarvan maar een (klein) deel de
voedselketen in Nederland betreft. Is de regering bereid te bezien of het mogelijk
is hier rekening mee te houden?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het in de praktijk voorkomt dat afnemers
hun leveranciers onder druk zetten door bij onderhandelingen over product x te dreigen
met het niet langer afnemen van product y van dezelfde leverancier, zonder dat hier
inhoudelijk een reden voor is (delisting). Deze leden achten dit onwenselijk als sprake
is van ongelijke machtsverhoudingen. Zij horen graag hoe de regering aankijkt tegen
het opnemen van deze onwenselijke handelspraktijk in artikel 2 van het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie constateren dat keurmerken, als PlanetProof, en andere
kwaliteitseisen een steeds belangrijkere rol gaan spelen. De praktijk leert dat het
voldoen aan bijvoorbeeld de PlanetProof-eisen min of meer afgedwongen wordt, terwijl
er geen sprake is van een redelijke vergoeding. Hoe kijkt de regering hier tegen aan?
Wil de regering bezien hoe via het voorliggende wetsvoorstel voorkomen kan worden
dat vanwege de economische afhankelijkheid leveranciers zich gedwongen voelen om zonder
redelijke vergoeding kosten te maken voor keurmerken als PlanetProof, zo vragen deze
leden.
3.3 Commissie belast met geschillenbeslechting
De leden van de VVD-fractie zijn in principe voorstander van het beslechten van een
geschil via een geschillencommissie, maar hebben twijfels over de voorgestelde vrijblijvendheid
van de route en het proces. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de afnemers of
grotere eindschakels in de keten, gemakkelijker bij een voor hen relatief negatief
uitvallende beslechting, meteen naar de rechter stappen. Zeker omdat de afnemers,
in tegenstelling tot de leveranciers, geen vrijblijvendheid kennen in de deelname
in de geschillenbeslechting. Dan is de geschillencommissie – juist vanwege de vrijwilligheid
en de bindende uitkomst die pas na 3 maanden vaststaat – tot het verstrijken van de
drie maanden een wassen neus. Kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de invoering van een commissie
belast met geschillenbeslechting om zo tot een laagdrempeligere manier van geschillenbeslechting
te komen dan de gang naar de civiele rechter. Kan de regering schetsen welke afwegingen
een producent kan maken bij de keuze tussen het indienen van een klacht bij de ACM,
het zich richten tot de geschillencommissie of het inschakelen van de civiele rechter?
Deze leden begrijpen dat het denkbaar is dat de geschillencommissie op grond van haar
reglement geschillen beslecht op een breder terrein dan de in dit wetsvoorstel geregelde
oneerlijke handelspraktijken. Aan welke onderwerpen denkt de regering dan? Is het
ook mogelijk dat de geschillencommissie gaat oordelen over oneerlijke concurrentievoordelen
die een partij meent te moeten behalen door uitbuiting, kinderarbeid, het negeren
van milieunormen of andere zaken die indruisen tegen de normen van maatschappelijke
verantwoord ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie horen graag of de geschillencommissie alleen bedoeld is
voor individuele leveranciers of dat ook vertegenwoordigende organisaties klachten
in kunnen dienen. Het is van belang dat leveranciers met klachten, indien mogelijk,
anoniem kunnen blijven in verband met mogelijke repercussies.
De leden van de SGP-fractie horen graag of met het indienen van klachten nog kosten
voor de leverancier gemoeid zijn. Gaat de regering voorkomen dat onnodige drempels
opgeworpen worden? Hoe wordt gezorgd voor toegankelijke loketten?
3.4 Handhaving door de Autoriteit Consument en Markt
De leden van de VVD-fractie vragen of de ACM te allen tijde een onderzoek kan instellen
of dat er ook een verjaringstermijn geldt. Zo ja, per wanneer? Op welke manier kunnen
leveranciers, afnemers en derden bij de ACM een klacht melden? Hoe wordt de vertrouwelijkheid
van de klacht geborgd totdat de indiener zelf anders besluit? Hoe kunnen het onderzoek
van de ACM en een procedure bij de geschillencommissie of een rechtszaak gelijktijdig
plaatsvinden? Betekent dit dat een partij in een specifieke zaak twee keer veroordeeld
kan worden, namelijk door de ACM en de rechter? Zo nee, waarom niet en hoe wordt een
dubbele veroordeling voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de ACM de rol
van systeemtoezicht gaat vervullen. Klopt het dat brancheorganisaties namens groepen
leden klachten kunnen indienen bij de ACM? Waar kan een individuele boer of tuinder
terecht voor eventuele klachten? Welke rol heeft de geschillencommissie hierin en
kan de regering toelichten wat de precieze verschillen en rollen zijn van beide? Kan
de regering tevens toelichten hoe in de praktijk procedures in zijn werk gaan en welke
kosten hiermee gemoeid zijn voor de klager?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de ACM wordt belast met de handhaving
van het verbod op oneerlijke handelspraktijken. Leveranciers die zich buiten de Europese
Unie bevinden zijn extra kwetsbaar voor oneerlijke handelspraktijken en hebben slechtere
toegang tot informatie en juridische ondersteuning. Deze leden vinden het dan ook
belangrijk dat internationale leveranciers voldoende informatie hebben en toegang
krijgen tot het klachtensysteem. Is de regering het met hen eens dat het voorkomen
van oneerlijke handelspraktijken voor internationale leveranciers speciale aandacht
vereist? Kan de regering bepalingen opnemen die ervoor zorgen dat internationale leveranciers
goede toegang hebben tot het klachtensysteem? Zo ja, hoe gaat de regering dit doen,
en zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het daarnaast belangrijk dat de ACM zo transparant
mogelijk werkt. Deze leden vinden het immers niet wenselijk dat kwetsbare leveranciers
worden weerhouden om hun klacht in te dienen doordat de afhandeling van klachten niet
openbaar is. Kan de regering de wet zo aanpassen dat er zo veel mogelijk informatie
publiekelijk beschikbaar is over de aard, herkomst, afhandeling en het aantal van
ontvangen klachten door de ACM? Zo ja, op welke manier gaat de regering dit doen?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de ACM en de geschillencommissie
belast worden met het optreden als handhavingsautoriteit. Hoe wil de regering een zo laagdrempelig mogelijke toegang tot geschillenbeslechting
waarborgen? Daarnaast krijgt de ACM de bevoegdheid om op eigen initiatief of na het
ontvangen van een klacht een onderzoek in te stellen naar oneerlijke handelspraktijken.
Heeft de ACM voldoende middelen tot haar beschikking om deze taak goed uit te voeren?
Hoe wordt de ACM gecontroleerd op het uitvoeren van haar taak? Vinden er bijvoorbeeld
periodieke rapportages plaats?
3.5 Verslaglegging en evaluatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie in 2025 met een eerste
evaluatie zal komen. Waarom in 2025? Waar wordt het wetsvoorstel op getoetst? Hoe
wordt ook de doelmatigheid van de geschillencommissie bijgehouden?
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Kamer wordt geïnformeerd over
het aantal klachten dat wordt ingediend bij de ACM en/of geschillencommissie. Is het
mogelijk om jaarlijks een rapportage te ontvangen zodat de Kamer en daarnaast de sector
op de hoogte zijn van de ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat op basis van de eerste evaluatie van
de Europese Commissie in 2025 over de Europese richtlijn wordt gekeken of het wenselijk
is om aanvullende oneerlijke handelspraktijken te verbieden en/of strengere dan wel
aanvullende regels te stellen. Deze leden maken zich hier zorgen over, omdat misschien
al eerder blijkt dat aanvullende oneerlijke handelspraktijken moeten worden verboden.
Kan de regering toelichten of zij de mogelijkheid openhoudt om de huidige lijst van
oneerlijke handelspraktijken eerder dan 2025 uit te breiden?
4. Regeldruk
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de regering de mogelijkheden in
regelgeving en rechten die met voorliggend wetsvoorstel worden gecreëerd ook bij de
agrarische sector onder de aandacht brengt.
De leden van de VVD-fractie missen het hoofdstuk «budgettaire aspecten». Waarom is
dit hoofdstuk niet opgenomen? Het wetsvoorstel heeft zowel voor de ACM als voor de
zelfstandige afnemer en leverancier budgettaire gevolgen, al dan niet minimaal.
De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is dat in de memorie van toelichting
geen financiële paragraaf is opgenomen, terwijl de ACM verwachte uitvoeringslasten
heeft geïdentificeerd. Kan de regering toelichten welke doelgroep de meeste kosten
of regeldruk zal ervaren door het voorliggende wetsvoorstel? Kan de regering tevens
voor iedere doelgroep een indicatie van kosten geven die zij kunnen verwachten in
verband met de invoering van dit wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af wat de reden is dat er geen financiële
paragraaf is opgenomen in de memorie van toelichting. Kan de regering dit toelichten?
Deze leden lezen enerzijds dat de regering verwacht dat de regeldrukkosten beperkt
en eenmalig zijn en anderzijds dat de berekening van de regeldrukkosten complex zijn
vanwege de verschillende doelgroepen. Kan de regering toelichten hoe dit met elkaar
rijmt? Welke doelgroep zal de meeste kosten of regeldruk ervaren? Kan de regering
voor elke doelgroep een indicatie geven van de te verwachten kosten die zij kan verwachten
in verband met de invoering van dit wetsvoorstel?
4.3 Andersoortige kosten
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het wetsvoorstel onderscheid gemaakt wordt
tussen betaaltermijnen voor bederfelijke landbouw- en voedingsproducten (maximaal
30 dagen) en niet-bederfelijke landbouw- en voedingsproducten (maximaal 60 dagen).
In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat hierdoor de cashflow van afnemers
negatief beïnvloed wordt. Deze leden vragen hoe dit zit bij boeren en tuinders die
een land- en/of tuinbouwcoöperatie in eigendom hebben. Kan de regering toelichten
of het voor hen mogelijk is om de nabetaling te beschouwen als winstdeling en niet
als betaling voor een transactie? Als dit niet mogelijk is, welke mogelijkheden ziet
de regering dan voor deze boeren en tuinders? Kan de regering aangeven hoe andere
lidstaten hiermee omgaan?
5. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie begrijpen de verschillende gedachten over de doelmatigheid
van het voorliggend wetsvoorstel en delen de twijfels hierover. Uiteindelijk is het
belangrijk dat in de keten alle schakels een eerlijke prijs krijgen voor datgene wat
zij bijdragen aan het product. Nu is het zo dat vooral de eerste schakel, de boeren
en tuinders, een te klein deel ontvangt. De verdeling van de kosten en opbrengsten
is onjuist en daarmee oneerlijk. Boeren en tuinders ervaren hierdoor problemen in
hun bestaanszekerheid. Het is zaak dat de verdeling van de kosten en opbrengsten eerlijker
wordt. Daaraan kan voorliggend wetsvoorstel bijdragen als eerste stap, maar het echte
doel wordt hier niet mee gehaald. Deze leden begrijpen dus de verschillende inbrengen.
Tegelijkertijd willen zij opmerken dat de verschillende eigen initiatieven van de
supermarkten tot op heden ook nog tot onvoldoende resultaat hebben geleid. Kan de
regering reflecteren op de doelmatigheid van het wetsvoorstel in relatie tot het uiteindelijke
doel zoals hierboven geschetst? Is van voorliggend wetsvoorstel een effectanalyse
gemaakt? Zo nee, waarom niet? Hoe is duidelijk en zeker dat voorliggende maatregelen
daadwerkelijk bijdragen aan een betere positie van de boer en tuinder? Kan de regering
ook aangeven welke stappen zij verder de komende periode voornemens is te zetten?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de grensoverschrijdende handhavingsverzoeken.
Kan de regering toelichten hoe een buitenlandse leverancier bij de ACM een handhavingsverzoek
kan indienen? Hoe worden deze handhavingsverzoeken opgepakt door de ACM? Er is in
de praktijk ruimte voor lidstaten om de richtlijn strenger te implementeren. Op welke
wijze wordt hier ook bij grensoverschrijdende handhavingsverzoeken rekening gehouden?
De leden van de VVD-fractie vragen wat voor soort oneerlijke handelspraktijken vallen
onder overtredingen waar geen verdere publiekrechtelijke consequenties aan worden
verbonden.
De leden van de VVD-fractie vragen een uitputtende lijst van de aanpassingen aan het
wetsvoorstel na de consultatieronde.
De leden van de D66-fractie zijn positief over het opnemen van de voorliggende 16
oneerlijke handelspraktijken en vragen zich af hoe de richtlijn is vertaald door andere
Europese lidstaten. Kan de regering toelichten hoe onze belangrijkste handelspartners
deze Europese richtlijn hebben vertaald? Komen de 16 oneerlijke handelspraktijken
overeen met bestempelde oneerlijke handelspraktijken bij onze belangrijkste handelspartners?
Welke verschillen identificeert de regering? Hoe verloopt een procedure als een leverancier
geconfronteerd wordt met een oneerlijke handelspraktijk van een afnemer in een ander
land binnen of buiten de Europese Unie?
De leden van de D66-fractie zijn blij te vernemen dat buitenlandse, niet-Europese
leveranciers gebruik kunnen maken van handhavingsverzoeken.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering een algemeen verbod op oneerlijke
handelspraktijken onwenselijk acht. Een algemeen verbod zou te onbepaald zijn en daarmee
onzeker voor bedrijven die eronder vallen. Kan de regering uitgebreid onderbouwen
waarom de regering dit denkt? Kan zij in deze onderbouwing ook meenemen waarom hier
in het Verenigd Koninkrijk blijkbaar anders over gedacht wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat een lijst van
verboden handelspraktijken de nodige concretisering kan bieden. Deze leden vragen
zich echter wel af waarom de regering kiest voor een limitatieve lijst. Verkoop onder
productieprijs is bijvoorbeeld een groot probleem, omdat dit voor neerwaartse druk
op prijzen verder in de keten leidt. De positie van boeren en arbeiders in de keten
wordt hierdoor verzwakt. Kan de regering toelichten waarom dit verbod niet is opgenomen
in de lijst van oneerlijke handelspraktijken? Heeft de regering gekeken naar ervaringen
op dit vlak in landen zoals Spanje, Frankrijk en Italië? Zij zien dat daar dergelijke
bepalingen al langer gelden en niet tot problemen leiden. Is de regering bereid de
huidige lijst van oneerlijke handelspraktijken uit te breiden? Zo ja, welke oneerlijke
handelspraktijken wil de regering toevoegen. Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of ook boeren uit andere landen,
en met name ontwikkelingslanden, gebruik maken van laagdrempelige geschillenbeslechting
conform dit wetsvoorstel. Zo ja, hoe gaat de regering de toegang hiertoe bevorderen?
6. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier wordt gecontroleerd dat de afspraken
echt 12 maanden na publicatie van de wet in de Staatscourant conform de wet zijn aangepast.
Betekent dit dat de ACM op al bestaande afspraken het eerste jaar niet kan handhaven?
Zij ontvangen hierop graag een toelichting.
De leden van de CDA-fractie lezen dat op overeenkomsten gesloten tussen publicatie
en inwerkingtreding van de wet, de wet meteen van toepassing is. Wat is de precieze
datum van publicatie? Wordt hier de publicatiedatum van deze wet in het Staatsblad
bedoeld of de datum van aanbieding van de wet aan de Tweede Kamer? Deze leden verzoeken
de regering om met spoed de nota naar aanleiding van het verslag over dit wetsvoorstel
ter hand te nemen. In het huidige regeerakkoord is immers opgenomen dat oneerlijke
handelspraktijken worden verboden.
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat oneerlijke handelspraktijken door
verschillende oorzaken soms niet tot formele klachten leidt. Op welke manier is de
regering voornemens om ondernemers op de hoogte te brengen van de nieuwe regelgeving
en de mogelijkheden tot procedures?
II ARTIKELSGEWIJS
Artikel 2
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit het wetsvoorstel dat de lijst met verboden,
oneerlijke handelspraktijken is gelimiteerd. Dat betekent dat andere vormen van oneerlijke
handelspraktijken buiten schot blijven. Deze leden vragen aan de regering waarom er
niet gekozen is voor een generieke bepaling met de genoemde lijst als indicatieve
lijst van handelspraktijken die er in ieder geval onder vallen.
De leden van de CDA-fractie lezen in artikel 2 dat annulering van bestellingen van
bederfelijke producten op korte termijn als oneerlijk wordt beschouwd indien de leverancier
niet redelijkerwijs een alternatieve afnemer kan vinden. Echter, in de praktijk blijkt
toch dat afnemers vaak het excuus van «overmacht» gebruiken, waardoor er alsnog op
zeer korte termijn van de order wordt afgezien. Kan de regering toelichten of het
argument van «overmacht» een geldig excuus is voor een eenzijdige annulering van een
bestelling?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering onderscheid maakt in de bescherming
tegen betaling tussen bederfelijke landbouw- en voedingsproducten en niet-bederfelijke
producten. Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Hoe kijkt de regering naar het feit
dat de levensmiddelenketen veel afnemers kent die in beide posities onder de reikwijdte
van dit voorstel vallen? Welk effect heeft dit verschil op de regeldruk? Op welke
manier past het betalen van voorschotten in deze betalingstermijnen? Op welke manier
worden de betalingstermijnen in andere lidstaten geregeld als het aankomt op oneerlijke
handelspraktijken?
De leden van de D66-fractie lezen dat annulering van bestellingen van bederfelijke
producten op korte termijn als oneerlijk wordt beschouwd indien de leverancier niet
redelijkerwijs een alternatieve afnemer kan vinden. Op welke manier kan overmacht
worden gebruikt voor eenzijdige annulering van een bestelling en welke typen overmacht
identificeert de regering? Kan de regering toelichten hoe annuleringen door de coronapandemie
en de lockdown-maatregelen moeten worden geïdentificeerd? Kan dit worden bestempeld
als overmacht?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering kijkt naar de bestaande
praktijk waar land- en tuinbouwcoöperaties die eigendom zijn van boeren of tuinders
hun leden vaak in twee delen betalen: een voorschot vlak na levering en een nabetaling
gebaseerd op de resultaten in de markt. Biedt het voorliggende wetsvoorstel nog ruimte
voor deze praktijk? Zo nee, welke andere manieren zouden er kunnen zijn om hiermee
om te gaan? Op welke manier zou dit wetsvoorstel de praktijk van land- en tuinbouwcoöperaties
kunnen raken en hoe verzekert de regering dat de uiteindelijke positie van de voedselproducent
niet verslechtert maar verbetert wanneer zij op dit moment lid zijn van een coöperatie?
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen benadrukken dat de voedselketen
een unieke sector is, omdat zij afhankelijk is van natuurlijke omstandigheden en niet
op korte termijn kan inspelen op marktbewegingen. Hoe gaat dit wetsvoorstel om met
meerjarige contracten, waarbij tijdens de duur van dat contract een onevenwichtige
handelsverhouding kan ontstaan?
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat op dit moment «overmacht»
als onderliggende reden wordt aangevoerd door afnemers om eenzijdige annulering van
orders te onderbouwen. Is de regering het met deze leden eens dat dit, gezien deze
bijzondere markt, een oneerlijke handelspraktijk is? Kan dit wetsvoorstel ook voorkomen
dat afnemers producten niet accepteren omdat deze door natuurlijke omstandigheden,
zoals bijvoorbeeld droogte, wat afwijkend zijn in grootte of vorm, aangezien deze
producten nog vaak prima te eten zijn en het oneerlijk is dat de producent hier onnodig
extra risico loopt?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de positie van land- en tuinbouwcoöperaties.
Zij betalen vlak na levering vaak een voorschot uit en meer dan twee maanden later
pas een nabetaling. Hoe wordt dit beoordeeld in het licht van het voorliggende wetsvoorstel?
Blijft hier ruimte voor?
De leden van de SGP-fractie horen graag of de veronderstelling juist is dat creditnota’s
niet voldoende zijn als betaling in de zin van artikel 2, eerste lid.
Artikel 5
De leden van de CDA-fractie zijn er nog niet van overtuigd dat het toepassingsgebied
van de richtlijn moet worden beperkt tot het midden- en kleinbedrijf (mkb). Is het
niet zo dat grote leveranciers, bijvoorbeeld een worstenmaker, een grote paprikateler
of een zuivelorganisatiefabriek, ten opzichte van de retail een zeer ondergeschikte
positie hebben terwijl ze voor onze begrippen heel groot kunnen zijn? Zouden deze
bedrijven niet anoniem klachten kunnen indienen, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze jaren later bepaald kan worden dat
een handelspraktijk onrechtmatig was en wat op dat moment de consequenties zijn van
die vaststelling. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het verrichten van een
in het wetsvoorstel opgenomen handelspraktijk op het moment van het sluiten van een
leveringsovereenkomst door toepassing van de omzetgrenzen niet onrechtmatig is, maar
dat deze een aantal jaren later alsnog onrechtmatig wordt doordat de omzet van één
of meerdere contractpartijen is gewijzigd.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom is gekozen
voor de grens van 350 miljoen euro jaarlijkse omzet bij afnemers waarvoor deze richtlijn
geldt.
Artikel 6
De leden van de CDA-fractie vragen zich naar aanleiding van artikel 6 af welke commissie
zal worden aangewezen ten behoeve van het slechten van geschillen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de Raad van
State welke mogelijkheden de regering heeft, gelet op de overweging met betrekking
tot de hoogte van de boetes dat in de praktijk de daadwerkelijk opgelegde boete veelal
lager zal uitvallen op grond van onder meer proportionaliteitsafwegingen, als later
blijkt dat deze overweging niet klopt.
Artikel 10
De leden van de CDA-fractie lezen in artikel 10 dat de bestuurlijke boete ten hoogste
900.000 euro bedraagt of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder.
Deze leden vragen zich af op welk moment de 10% van de omzet wordt bepaald.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.