Brief regering : Onderzoek WODC over het aantal in Nederland onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2688 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2020
Hierbij stuur ik u de door het WODC uitgevoerde schatting van het aantal in Nederland
onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in de periode van medio 2017 tot medio 20181 conform mijn toezegging tijdens het notaoverleg van 3 juni 2020 (Kamerstuk 19 637, nr. 2660). Mijn voorganger heeft deze schatting aan uw Kamer toegezegd op 20 juni 2017.2 Ter voorbereiding van deze schatting, heeft het WODC een vooronderzoek laten uitvoeren
naar de geschiktheid en beschikbaarheid van aanvullende data en methoden voor het
schatten van het aantal in Nederland onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Dit
vooronderzoek is in september 2018 afgerond.3 Vervolgens zijn de onderzoekers van de Universiteit van Utrecht, in opdracht van
het WODC, gestart met het uitvoeren van de nieuwe schatting. Omdat in dit onderzoek
een nieuwe onderzoeksmethode wordt toegepast, waarbij niet één maar meerdere databronnen
worden gebruikt en het verkrijgen en analyseren van deze data meer tijd heeft gekost
dan aanvankelijk gepland, heeft dit onderzoek vertraging opgelopen. In deze brief
zal ik tevens het huidige beleid voor de aanpak van illegaliteit toelichten en kondig
ik, ter uitvoering van de motie 2619 van het lid Becker (VVD), waarin wordt gevraagd
om een plan van aanpak te ontwikkelen om illegaliteit te ontmoedigen, aanvullende
maatregelen aan.
1. WODC rapport inzake illegaliteit
Zoals u bekend, is dit niet de eerste schatting van het aantal in Nederland onrechtmatig
verblijvende vreemdelingen. Sinds 2002 zijn er meerdere schattingen inzake illegaliteit
uitgevoerd in opdracht van het WODC.
In dit rapport wordt het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geschat voor
de periode medio 2017 – medio 2018. Daarnaast wordt er gekeken naar de ontwikkeling
van de reeks schattingen die beschikbaar zijn voor een 20-jarige periode; van 1997
tot medio 2018. Voor deze schatting zijn twee methoden gebruikt, het afgeknotte Poissonmodel
en de Dual Systems Estimation method. Het eerste model is in alle voorgaande schattingen
gebruikt, terwijl de tweede methode voor het eerst is toegepast.
Onderzoeksmethode afgeknotte Poissonmodel
Net als bij de eerdere schattingen, is het afgeknotte Poissonmodel toegepast; een
vangst-hervangstmethode die het aantal personen uit de populatie dat nooit is geobserveerd,
schat op basis van het aantal personen uit de populatie dat minimaal één keer is geobserveerd.
Hierbij hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van het databestand Politie Suite Handhaving
Vreemdelingen (PSH-v), waarin de politie gegevens registreert over aan- en staandehoudingen
van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Deze schatting van de totale populatie
onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor het jaar lopend van 1 juli
2017 tot 1 juli 2018 komt uit op 22.711. Het betrouwbaarheidsinterval geeft aan dat
de werkelijke omvang, met een zekerheidspercentage van 95%, tussen de 18.370 en 27.051
ligt.
Omdat deze methode ook is toegepast bij de schattingen van voorgaande jaren, namelijk
die voor de jaren 1997–2003, 2005–2006, 2009, 2012–2013 – en nu ook bij deze schatting
voor 2017–2018 – hebben de onderzoekers een trendanalyse kunnen opstellen.4 Dit is waardevol omdat met het afgeknotte Poissonmodel de populatieomvang mogelijk
niet helemaal juist wordt geschat. Echter doordat dezelfde methode bij alle voorgaande
schattingen is gebruikt, krijgt men wel inzicht in de ontwikkelingen van de schattingen
en de trend over de jaren heen. Hier constateren de onderzoekers dat er een substantiële
afname van het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland heeft plaatsgevonden.
Na 2002 heeft deze daling zich ingezet, die zich na 2003 en opnieuw na 2009 heeft
versneld. Nieuw aan dit onderzoek is dat de onderzoekers deze afname hebben trachten
te duiden. Daarbij worden o.a. verschillende ontwikkelingen in het vreemdelingebeleid,
waaronder vreemdelingentoezicht, aangedragen als aannemelijke reden voor de afname
in het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Zo noemen de onderzoekers
de beleidsmaatregelen van de Koppelingswet die in 1998 is ingevoerd, waardoor onrechtmatig
verblijvende vreemdelingen van 18 jaar of ouder zijn uitgesloten van diverse voorzieningen
waarmee het hen wordt bemoeilijkt om zich te handhaven in Nederland: van het starten
met een opleiding bij meerderjarigheid, het openen van een bankrekening, het ontvangen
van sociale uitkeringen tot het huren van een woning.5 Ook wijzen zij op de identificatieplicht, die sinds 1994 geldt en in 20056 is uitgebreid, waardoor iedereen in Nederland verplicht is zich te identificeren
als de politie in de uitoefening van haar taken daarom vraagt.
Onderzoeksmethode Dual Systems Estimation
De tweede methode die is gebruikt in dit onderzoek, is een vangst-hervangstmethode
voor meer dan één bestand. In deze zogenaamde Dual Systems Estimation (DSE) is gebruik
gemaakt van de PSH-v en een bestand van de Internationale Organisatie voor Migratie
(IOM). Deze schatting valt hoger uit dan de Poissonschatting. Het geschatte aantal
onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor het jaar medio 2017 – medio
2018 bedraagt ruim 58.000. Het betrouwbaarheidsinterval laat zien dat het werkelijke
aantal volgens DSE met 95% waarschijnlijkheid tussen de 47.500 en ruim 74.000 ligt.
Voor wat betreft de vraag hoe de twee schattingen met de verschillende methoden zich
tot elkaar verhouden, concluderen de onderzoekers dat de schattingen voor een deel
overlappen en voor een deel andere segmenten van de populatie in kaart brengen. Zo
brengt de Poissonschatting meer de criminele onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
in kaart, terwijl het bij de DSE schatting gaat om een ouder deel van de populatie,
die minder vaak in contact komt met de politie, vaker vrouw is en vaker uit Azië komt
en, in vergelijking met de Poissonschatting, minder vaak uit Noord-Afrika. Er kan
niet worden vastgesteld hoe groot of klein de overlapping tussen beide schattingen
is. Daarom, zo waarschuwen de onderzoekers, mogen de schattingen niet bij elkaar opgeteld
worden, juist omdat ze deels overlappen.
Conclusie WODC rapport
De onderzoekers concluderen dat de Poissonschatting waarschijnlijk een onderschatting
van de ware omvang van het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen
oplevert, terwijl de DSE-schatting waarschijnlijk een overschatting is. Dat in acht
nemend, concluderen de onderzoekers dat de ware omvang van de populatie onrechtmatig
in Nederland verblijvende vreemdelingen in het jaar medio 2017 – medio 2018 waarschijnlijk
tussen de ca. 23.000 en ca. 58.000 vreemdelingen ligt.
2. De aanpak van illegaliteit en uitbuiting
De uitkomsten van het onderzoek geven mij aanleiding om het huidige beleid omtrent
de aanpak van illegaliteit voort te zetten. De bestrijding van illegaliteit vereist
een multidimensionale aanpak, waarbij organisaties vanuit de strafrechtketen en migratieketen,
uitvoeringsorganisaties vanuit het sociale zekerheidsstelsel, maar ook gemeenten een
belangrijke rol spelen en waarbij een nauwe samenwerking vereist is. De capaciteit
van de migratieketenpartners is eindig. Daarom ligt de focus bij de aanpak van criminele
en/of overlastgevende onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Overigens begint de
aanpak van illegaliteit bij het voorkomen ervan. Dit heeft een sterke internationale
dimensie, zoals de effectieve bewaking van de Europese buitengrenzen, Europese samenwerking
en de samenwerking met derdelanden.
Een essentieel uitgangspunt van het Nederlandse vreemdelingenbeleid is de vertrekplicht
van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. In de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
ligt het uitgangspunt verankerd dat het aan de onrechtmatig verblijvende vreemdeling
is om Nederland te verlaten (artikel 61, eerste lid, Vw 2000). De overheid kan bij
de invulling van die rechtsplicht ondersteunen of deze afdwingen, maar de eigen verantwoordelijkheid
van de vreemdeling is het startpunt. In de Terugkeerrichtlijn is opgenomen dat de
vreemdeling bij voorkeur zelfstandig vertrekt en waar dat niet mogelijk is, ingezet
wordt op gedwongen vertrek.
In deze brief licht ik het beleid ten aanzien van illegaliteit en uitbuiting nader
toe. Ik ga achtereenvolgens in op het vreemdelingentoezicht, de mogelijkheden voor
detentie van criminele onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, de samenwerking met
gemeenten en tot slot de aanpak van uitbuiting.
Vreemdelingentoezicht
Het vreemdelingentoezicht vormt een belangrijke schakel in de bestrijding van onrechtmatig
verblijf. In Nederland zijn de politie en de KMar verantwoordelijk voor vreemdelingentoezicht.
Zo treft de KMar onrechtmatig verblijvende vreemdelingen aan bij controles uitgevoerd
in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Hierbij controleert de KMar steekproefsgewijs
en op basis van informatie personen die vanuit andere Schengenlanden Nederland inreizen.
Deze MTV-controles kunnen worden uitgevoerd op de wegen, in de treinen, op het water
en bij het luchtverkeer. De KMar treft tevens (onrechtmatig verblijvende) vreemdelingen
aan bij controles aan maritieme doorlaatposten, zoals de haven van Hoek van Holland,
waar vreemdelingen soms via vrachtwagens trachten uit te reizen naar het Verenigd
Koninkrijk. Hier speelt de Zeehavenpolitie (ZHP) ook een belangrijke rol. Als onderdeel
van de eenheid Rotterdam, voert de ZHP grenscontroles en -bewaking uit in de Rotterdamse
haven en haventerreinen.
Binnen de politie is de uitvoering van de migratietaak belegd bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie,
Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Ook vanuit de basisteams wordt bijgedragen aan
de uitvoering van deze taak. Namelijk, als een basisteam een onrechtmatig verblijvende
vreemdeling aantreft, bijvoorbeeld bij een verkeerscontrole of een winkeldiefstal,
zal de vreemdeling worden overgedragen aan de AVIM. Voor de aanpak van illegaliteit
is toezicht en handhaving op onrechtmatig verblijf essentieel. Hiertoe voert de AVIM
zowel object- als persoonsgerichte controles uit indien er sprake is van een redelijk
vermoeden van onrechtmatig verblijf. Persoonsgerichte controles worden uitgevoerd,
bijvoorbeeld op de laatst bekende plaats van verblijf nadat een vreemdeling niet aan
zijn meldplicht heeft voldaan, maar ook op basis van een verzoek van andere ketenpartners,
zoals de IND, als het verblijfsrecht van een vreemdeling is ingetrokken. Ook kunnen
aanwijzingen en tips worden opgevolgd als deze voldoende concreet zijn. Daarbij kan
de politie, mits voorzien van een machtiging, elke plaats in Nederland binnentreden.
Kortom, de politie heeft al een breed scala aan bevoegdheden in het kader van vreemdelingentoezicht.
Op basis van informatie uit de (toekomstige) Europese systemen, waaronder EES, ETIAS,
EU-VIS en Eurodac, zal er meer inzicht kunnen worden verkregen in vreemdelingen die
onrechtmatig in Nederland of het Schengengebied verblijven. Het gaat om vreemdelingen
die op reguliere wijze zijn ingereisd maar inmiddels onrechtmatig in Nederland verblijven
(overstay), of personen die op illegale wijze Nederland zijn ingereisd, hier onrechtmatig
verblijven en worden aangetroffen. Deze informatie zal gebruikt worden om vreemdelingentoezicht
effectiever in te richten. Zo kunnen eerdergenoemde controles van de AVIM en de KMar
met deze informatie gerichter worden ingezet. Daarnaast kunnen de uitvoeringsorganisaties
aan de grens gebruik maken van vooraf te ontvangen passagiersinformatie (API), waarmee
vreemdelingen die mogelijk een risico vormen op onrechtmatig verblijf, tijdig kunnen
worden onderkend. Daarmee helpt het grenstoezicht illegale migratie, mensensmokkel
en mensenhandel te voorkomen. De implementatie dan wel aanpassing van deze Europese
systemen is voorzien voor 2021 en 2022.
Als een toezichthouder een onrechtmatig verblijvende vreemdeling aantreft, zijn er
verschillende handelingsperspectieven mogelijk. Als het een gezochte crimineel betreft,
zal hij direct worden overgedragen aan de strafrechtketen. Zoals beschreven in de
Ketenprocesbeschrijving Vreemdelingen in de Strafrechtketen (VRIS), wordt er al tijdens
het strafrechtelijke proces door de DT&V gewerkt aan de terugkeer van de onrechtmatig
verblijvende vreemdeling. Uitgangspunt van het VRIS-protocol is dan ook dat criminele
onrechtmatig verblijvende vreemdelingen na het uitzitten van hun straf, Nederland
aantoonbaar verlaten, bij voorkeur vertrekkend vanuit de strafrechtelijke detentie.
Als het een onrechtmatig verblijvende vreemdeling betreft die nog niet bekend was
bij de migratieketen, zal een identificatieproces worden gestart en krijgt hij een
vreemdelingennummer toegekend. Hiertoe voeren de AVIM of de KMar bij het aantreffen
van een vreemdeling identiteitsonderzoeken en controles uit.
De onrechtmatig verblijvende vreemdeling die in het toezicht wordt aangetroffen en
geen asiel of reguliere verblijfsvergunningaanvraag indient, krijgt een terugkeerbesluit
opgelegd met een vertrektermijn veelal van 28 dagen waaraan hij moet voldoen. Uitgangspunt
is dat daarbij waar mogelijk wordt volstaan met een lichtere toezichtsmaatregel, zoals
een meldplicht of gecontroleerd vertrek. Als er in het individuele geval sprake is
van een risico dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht en er is zicht
op gedwongen vertrek, kan vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting worden opgelegd.
Van daaruit zal door de DT&V worden gewerkt aan het vertrek van de vreemdeling. Afhankelijk
van diens medewerking, kan dit kortere of langere tijd in beslag nemen. Bij zelfstandig
vertrek wordt de vreemdeling ondersteund door DT&V, IOM of een ngo.
Detentie criminele onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
Nederland kent geen algemene strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf. Het kabinet
heeft ervoor gekozen dit ongewijzigd te laten. Er bestaan binnen de huidige wet- en
regelgeving wel mogelijkheden voor detentie van specifieke groepen, zoals criminele
onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, als deze door eigen toedoen niet uitgezet
kunnen worden. Dit is belangrijk, onder meer omdat criminele gedragingen van deze
groep het draagvlak voor de opvang van mensen die onze bescherming nodig hebben uit
kan hollen. De Nederlandse wet bevat hiervoor een wettelijke voorziening, namelijk
het zware inreisverbod of de ongewenstverklaring, in combinatie met artikel 197 Sr.
Als jegens een vreemdeling door de IND een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring
is uitgevaardigd maar betrokkene niet vertrekt, kan hij volgens artikel 197 Sr door
het OM strafrechtelijk vervolgd worden en worden gestraft met een gevangenisstraf
van ten hoogste zes maanden. Strafrechtelijke detentie na afloop van het terugkeertraject
voor vreemdelingen die weigeren terug te keren, is in lijn met de Terugkeerrichtlijn
en Europese jurisprudentie. Diverse lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben strafbepalingen
in hun wetgeving staan die na afloop van het terugkeertraject strafvervolging mogelijk
maakt, waaronder Duitsland.7 Het zware inreisverbod of de ongewenstverklaring komt in beeld als – kort gezegd
– een vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit dat met een
straf van meer dan 3 jaar is bedreigd, dan wel deze vreemdeling een gevaar vormt voor
de openbare orde of nationale veiligheid, dan wel in het belang van de internationale
betrekkingen van Nederland. Voor het inreisverbod moet daarbovenop ook een actuele
bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving worden aangetoond. Deze
vorm van strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf richt zich daarmee op een specifieke
groep, namelijk de (vooral) criminele onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die door eigen toedoen niet kunnen worden
uitgezet.
Het aantal gevallen waarin criminele onrechtmatig verblijvende vreemdelingen met succes
vervolgd kunnen worden voor het overtreden van een inreisverbod (of ongewenstverklaring)
volgens artikel 197 Sr is de afgelopen jaren echter sterk gedaald. Enerzijds komt
dit doordat de Hoge Raad vragen heeft gesteld aan het Europese Hof van Justitie over
de rechtmatigheid van de formulering van de bepaling in artikel 197 Sr.8 De Hoge Raad heeft op 1 december 2020 bevestigd dat de formulering van artikel 197
Sr een voldoende toegankelijke, nauwkeurige en voorzienbare strafbaarstelling van
«gekwalificeerd illegaal verblijf» bevat. Daarmee zou het aantal zaken, waarin de
vervolging van personen op deze grond plaatsvindt, in de komende periode weer een
opwaartse trend moeten laten zien. Anderzijds komt de daling doordat het in toenemende
mate ingewikkeld is geworden om een zwaar inreisverbod uit te vaardigen. Bij de implementatie
van de Europese Terugkeerrichtlijn in 2011 in de Vreemdelingenwet is besloten voor
derdelanders de koppeling met de strafbaarstelling van hun verblijf op basis van artikel
197 Sr te verbinden aan het zware inreisverbod (uit Terugkeerrichtlijn) en niet langer
(primair) aan de ongewenstverklaring (uit de Nederlandse wet). De wetgever verkeerde
namelijk in de veronderstelling dat het inreisverbod in vergelijkbare gevallen kon
worden uitgevaardigd als een ongewenstverklaring.9 Dit betekent dat een ongewenstverklaring nu enkel toepasbaar is bij vreemdelingen
die niet onder de Terugkeerrichtlijn vallen, dat wil zeggen derdelanders die niet
in Nederland of de EU zijn en EU burgers. Aan het opleggen van het inreisverbod worden
echter steeds meer eisen gesteld door de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie.
Voor het zware inreisverbod is nu een veel indringender openbare orde toets noodzakelijk
dan voor een ongewenstverklaring nodig zou zijn. Als voorbeeld: veelvuldige winkeldiefstal
en overlast zal vrijwel nooit voldoende zijn voor een zwaar inreisverbod. Voor een
ongewenstverklaring in beginsel wel. Het aantal gevallen waarin de IND een zwaar inreisverbod
heeft kunnen opleggen is dan ook zeer sterk afgenomen. In 2012 werden bij benadering
560 beslissingen genomen waarbij een zwaar inreisverbod werd opgelegd. In 2019 waren
dit circa 180 beslissingen. Nu er minder beslissingen genomen worden waardoor het
verblijf van vreemdelingen in Nederland als misdrijf strafbaar is, kan het OM ook
in minder gevallen vreemdelingen om die reden vervolgen.
De ongewenstverklaring, in samenhang met artikel 197 Sr, is een juridisch instrument
dat een gevangenisstraf (van ten hoogste zes maanden) mogelijk maakt voor onrechtmatig
in Nederland verblijvende criminele vreemdelingen, als zij voor misdrijven zijn veroordeeld
en zij weigeren terug te keren. Ik vind het onwenselijk dat dit instrument zo moeilijk
inzetbaar is geworden omdat de reikwijdte in de Vw 2000 is beperkt tot die gevallen
waarin geen inreisverbod opgelegd kan worden. Dit klemt des te meer omdat dit onderdeel
zou kunnen zijn van steun aan gemeenten in de aanpak van overlastgevende, criminele
en onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Ik ben van mening dat de ongewenstverklaring
en daarop volgend de strafvervolging, als instrument tot de mogelijkheden zou moeten
behoren om op lokaal niveau de meest problematische casuïstiek aan te pakken. Zonder
een aanpassing van de Vw 2000 waarbij de koppeling tussen inreisverbod en ongewenstverklaring
uit 2011 ongedaan wordt gemaakt, bestaat daarvoor echter geen ruimte, hoewel de jurisprudentie
van het Europese hof van Justitie wel ruimte voor een andere insteek laat. Ik zal
de mogelijke modaliteiten waaronder een wetswijziging doelmatig is en de financiële
uitvoeringsconsequenties hiervan in kaart brengen. Dit uiteraard in nauwe samenwerking
met de uitvoering.
Samenwerking tussen gemeenten en migratieketen
Illegaliteit speelt zich altijd af binnen de gemeentegrens en het is dan ook in de
gemeenten waar de overlast die illegaliteit kan veroorzaken, gevoeld wordt. Dat maakt
dat gemeenten een onmisbare partner zijn in de aanpak van illegaliteit. Hoewel gemeenten
en Rijk soms verschillende belangen hebben, wordt de samenwerking nu vooral gevonden
in het vinden van oplossingen voor onrechtmatig verblijf, de aanpak van met name de
overlastgevende en/of criminele vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, waarbij
soms ook medisch(psychische) problematiek speelt, of in de aanpak van mensenhandel.
Deze samenwerking zet ik graag voort.
De migratieketen werkt op verschillende manieren samen met gemeenten op het gebied
van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Waar gemeenten voorheen voornamelijk
inzetten op de zogenoemde «bed-bad-broodvoorzieningen» (BBB), is in november 2018
met gemeenten een samenwerkingsovereenkomst bereikt ten behoeve van het ontwikkelen
van een landelijk dekkend netwerk van begeleidings- en opvangvoorzieningen om bestendige
oplossingen te vinden voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen zonder recht op
Rijksopvang: de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV’s). Door deze vreemdelingen
te begeleiden naar terugkeer, doormigratie of, indien aan de orde, de legalisering
van verblijf wordt de bijbehorende zorg- en/of veiligheidsproblematiek in de LVV’s
aangepakt. Onderdeel van de overeenkomst is dat gemeenten hun BBB-voorzieningen zullen
sluiten naarmate de LVV’s succesvol worden. Zoals bij uw Kamer bekend, is in het voorjaar
van 2019 de LVV-pilot gestart in vijf gemeenten: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven
en Groningen. Verschillende migratieketenpartners, waaronder de DT&V, AVIM en IND,
werken samen met deze gemeenten in de realisatie van de pilot.10
Naast deze vijf gemeenten, zijn er nog 25 gemeenten die, in afwachting van een definitief
landelijk dekkend netwerk van LVV’s, nog door middel van een BBB-voorziening onderdak
bieden. Onder andere deze gemeenten doen geregeld een beroep op de migratieketen via
lokale samenwerkingsoverleggen (LSO’s). In circa 10 LSO’s bespreken gemeenten, IND,
DT&V en AVIM mogelijke oplossingen, zoals bestendiging van het verblijf of terugkeer,
voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die in de gemeente verblijven. Het gezamenlijk
doorleven van dit proces in gemeenten kan een positieve werking hebben op het lokale
draagvlak voor de gesignaleerde oplossingsrichting.
De motie (Kamerstuk 19 637, nr. 2619) van lid Becker roept het kabinet op om gemeenten ertoe te bewegen de onrechtmatig
verblijvende vreemdelingen die een beroep doen op langdurige gemeentelijke hulpverlening
in beeld te brengen bij de DT&V. Ik begrijp hieruit dat er zorg is dat deze vreemdelingen
buiten zicht blijven. Dankzij bovengenoemde samenwerking in zowel LVV- als LSO-verband
is het merendeel van deze casuïstiek bekend bij de migratieketenpartners.
De AVIM werkt ook samen met gemeenten op het gebied van vreemdelingentoezicht. Voortvloeiend
uit de Politiewet 2012, legt de politie samen met gemeenten de lokale prioriteiten
voor de bescherming van de openbare orde vast. Zo worden er ook afspraken over vreemdelingentoezicht
vastgelegd door de lokale gezagsdriehoek, bestaande uit de burgemeester, het OM en
de politie.
Ik zal er op aandringen dat, conform de resultaatafspraken over de politiële migratietaken
2019–2022, de relevante lokale partners, waaronder bestuur, OM en de politie, een
integraal plan van aanpak ten behoeve van de politiële migratietaken opstellen, waarbij
aan de bestrijding van illegaliteit, en met name aan het aanpakken van onrechtmatig
verblijvende, criminele en overlastgevende vreemdelingen, prioriteit wordt gegeven.
Ook hierbij geldt het uitgangspunt dat Nederland geen algemene strafbaarstelling van
onrechtmatig verblijf kent.
Aanpak uitbuiting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
De motie (Kamerstuk 19 637, nr. 2619) van lid Becker dringt ook aan op een effectieve aanpak van uitbuiting. Een aantal
bestaande initiatieven draagt bij aan het voorkomen en tegengaan van uitbuiting van
onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Zo is de inzet van dit kabinet om, conform regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), de aanpak van mensenhandel intensief en geïntegreerd op te pakken. In november
2018 is daarom het programma Samen tegen mensenhandel (verder: het programma) van start gegaan. Het programma betreft interdepartementale
samenwerking tussen de ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV), Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Buitenlandse
Zaken (BZ), maar vooral ook samenwerking met andere partners zoals gemeenten, het
OM, de politie, de Inspectie SZW, de KMar, de IND, de opvang- en zorginstellingen,
jeugdhulpverlening, scholen, NGO’s, private partijen en internationale partners. De
problematiek wordt integraal benaderd en richt zich op alle vormen van mensenhandel,
waaronder ook uitbuiting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Het programma
is een aanvulling op het bestaande beleid en dient als kapstok waar steeds weer nieuwe
initiatieven aan verbonden kunnen worden, afhankelijk van de ontwikkelingen in het
veld en de behoeften van de bij dit actieplan betrokken partijen. Dit vergt continue
inzet en betrokkenheid. Met dit programma heeft het kabinet zich hier langdurig aan
gecommitteerd. Nauwe samenwerking met de eerder genoemde partners is hierin cruciaal.
Bij brief van 18 november 2020 heeft uw Kamer de jaarlijkse voortgangsbrief ontvangen
van het programma met een overzicht van de meest relevante ontwikkelingen op het gebied
van de aanpak van mensenhandel11.
Tevens ondersteunend in de bestrijding van de uitbuiting van onrechtmatig verblijvende
vreemdelingen is het zogenaamde «free in, free out» beleid van de politie, dat in
2015 is ingevoerd bij alle eenheden in Nederland.12 Dit houdt in dat als onrechtmatig verblijvende vreemdelingen slachtoffer (of getuige)
zijn van een misdrijf, zij – ondanks hun status – aangifte kunnen doen, zonder dat
op dat moment vreemdelingrechtelijke maatregelen genomen zullen worden. Tegelijkertijd
schept de aangifte geen rechten met betrekking tot de verblijfsstatus van de vreemdeling.
De politie zet erop in dat dit beleid breed gedragen wordt binnen alle eenheden.
Tot slot
De aanpak van illegaliteit en uitbuiting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
is multidimensionaal en vereist de samenwerking van verschillende actoren, zowel uit
de strafrechtketen als vreemdelingenketen. Het kabinet is voornemens de huidige aanpak
van illegaliteit en uitbuiting onverminderd door te zetten, waarbij nieuwe mogelijkheden
altijd verkend worden om de effectiviteit en doelmatigheid van deze aanpak te vergroten.
In dit verband, kijk ik met belangstelling uit naar de vergelijkende studie die het
Europees Migratienetwerk (EMN) van de Europese Commissie momenteel uitvoert waarbij
het beleid met betrekking tot langdurige illegaliteit van de EU lidstaten geschetst
en vergeleken wordt. Mogelijk biedt deze vergelijkende studie nog interessante inzichten
in de effectieve aanpak van illegaliteit. Deze studie wordt verwacht in het voorjaar
van 2021.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid