Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 626 Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 15 december 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng
is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende
zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel
van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
Inleiding
2
Algemeen
2
Richtlijn hernieuwbare energie
4
Korte samenvatting hoofdlijnen
5
Uitbreiding reikwijdte van de jaarverplichting hernieuwbare energie
6
Uitbreiden publiek toezicht
6
Toevoeging nieuwe soort HBE
6
Grondstoffen met een hoog risico op indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC)
7
Sturen op CO2 in de keten; introductie BKE
7
Bepaalde biobrandstoffen uitsluiten van inboeken voor de reductieverplichting en bevoegdheid
tot vaststellen broeikasgasreductie
7
Handhaafbaarheids-, Uitvoerbaarheids- en Fraudebestendigheidstoets (HUF-toets)
8
Toetsing Regeldruk
8
Internetconsultatie
8
ARTIKELSGEWIJS
9
Onderdelen N (artikel 9.7.4.2) en O (artikel 9.7.4.3)
9
Onderdeel R (artikel 9.7.4.6)
9
Onderdeel AB (paragraaf 9.7.6, artikelen 9.7.6.1 tot en met 9.7.6.3)
9
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben het voorliggende wetsvoorstel met verbazing gelezen
en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Hierover hebben deze leden nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Hoewel deze
leden de noodzaak en urgentie om te komen tot een duurzame vervoerssector onderschrijven,
hebben zij een aantal kritische vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie zien vooral grote kansen voor biobrandstoffen als transitiebrandstof
tussen reguliere diesel en benzine anno nu, richting duurzamere varianten en uiteindelijk
zero-emissie. Deze leden vragen aandacht voor het feit dat niet iedereen zich een
zero-emissievoertuig kan permitteren en dat fossiele brandstoffen nog minstens twintig jaar gangbaar
zullen zijn. Dan is het gewenst dat deze brandstoffen schoner worden. Daarom juichen
deze leden bijmenging toe. Ziet de regering dit ook zo, alleen al gezien het feit
dat het wagenpark in Nederland verouderd is en een normale auto gemiddeld negentien
jaar op de weg rijdt, voordat deze naar de sloop of voor export naar het buitenland
gaat?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering ervoor te zorgen dat de kosten van
bijmenging beperkt blijven, zodat de automobilist niet voor hogere lasten komt te
staan. Hoe kan de regering de kosten in de keten en aan de pomp verder verlagen, zodat
schonere brandstoffen als E10 aantrekkelijker worden in prijs en als voorkeursalternatief
dienen?
De leden van de VVD-fractie constateren daarnaast dat automobilisten met oudere auto’s
noodgedwongen kiezen voor een duurdere variant die aangeboden wordt, nu E5 niet meer
beschikbaar is en zij E10 niet kunnen gebruiken. Deelt de regering de mening dat autorijden
ook voor deze automobilisten betaalbaar moet blijven? In deze groep vallen namelijk
ook automobilisten die zich geen nieuwe auto kunnen veroorloven.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering waarom zij het zoveelste Brusselse
dictaat oplegt aan de Nederlandse bevolking. Is de regering het ermee eens dat door
al die Europese richtlijnen het steeds moeilijker wordt eigen beleid te voeren dat
past bij de Nederlandse situatie? Is de regering het ermee eens dat hierdoor de Nederlandse
soevereiniteit wordt uitgehold?
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering waarom ondernemers met nog meer
regelgeving worden opgezadeld, terwijl ze al in een diepe crisis verkeren.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering of zij ervan op de hoogte is dat
haar duurzaamheidssprookjes totaal niet aansluiten bij de realiteit en dat al die
opgelegde duurzaamheidsdoelstellingen de economie de nek om draaien.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering hoeveel extra kosten een ondernemer
gemiddeld moet maken om aan alle nieuwe regelgeving te voldoen en hoeveel baanverlies
daar het gevolg van zal zijn.
De leden van de D66-fractie ontvangen signalen dat biobrandstoffen uit sojaolie, zonnebloemolie
en gerst schadelijker zijn voor het klimaat dan het gebruik van fossiele brandstoffen.
Deze leden vragen de regering of zij bekend is met deze signalen. Zij ontvangen hierop
graag een reactie. Hoe kan de milieu-impact van biobrandstoffen omlaag worden gebracht?
De leden van de GroenLinks-fractie achten het van groot belang onze economie en dus
ook onze mobiliteit duurzaam, hernieuwbaar en klimaatneutraal te maken. Dat kan door
minder mobiliteit door meer thuis te werken, een groter aandeel energiezuinige mobiliteit
zoals fietsen of ov in plaats van autogebruik, en het kan met het gebruik van een
groter aandeel hernieuwbare energie voor de resterende opgave. Voor deze leden zou
dit ook de volgorde van de opgave moeten zijn. Het voorliggende wetsvoorstel beperkt
zich tot het laatste onderdeel, waardoor een deel van de context ontbreekt. Het wetsvoorstel
richt zich in zijn werking ook op het vergroten van het verbruik van hernieuwbare
energie, terwijl het doel natuurlijk moet zijn om een afname van het gebruik van fossiele
energie te bewerkstelligen. Dit is in de ogen van deze leden nadrukkelijk niet hetzelfde.
Op welke manier worden de brede maatschappelijke voordelen van emissieloos vervoer
over weg en water via de implementatie van deze wet gestimuleerd (bijvoorbeeld CO2-reductie, betere luchtkwaliteit door minder uitstoot van stikstof en fijnstof, rol
in balanceren energienet)?
De leden van de SP-fractie benadrukken dat er niet eenzijdig ingezet kan worden op
biobrandstoffen, zonder veel meer werk te maken van het uitfaseren van fossiele vervoersmiddelen.
Deze leden menen dat het huidige beleid onvoldoende inzet op emissieloos vervoer,
het terugdringen van het aantal vervoersbewegingen bijvoorbeeld in de luchtvaart en
de overgang naar een andere wijze van vervoer en transport. Er wordt nu te veel ingezet
op het vasthouden aan de «oude» wijze van vervoer, waardoor de echte transitie naar
een duurzame sector onvoldoende van de grond komt. Deze leden vragen hier een reactie
op.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de enorme hoeveelheid biomassa die
nodig is voor de doelen op echt duurzame wijze tot stand kan komen. Deze leden wijzen
erop dat nu al vrijwel de volledige hoeveelheid benodigde grondstoffen voor biobrandstoffen
uit het buitenland komt. Nu inzet van deze grondstoffen in meerdere sectoren fors
verhoogd wordt, kan de impact hiervan op de gehele keten en in de landen van herkomst
niet aan de kant worden geschoven, aldus deze leden. Zij vragen dan ook waar de benodigde
grondstoffen vandaan komen en welke effecten dit heeft op lokale gemeenschappen en
natuur en milieu. Wordt onderkend dat nu al gigantische oppervlakten regenwoud worden
gekapt om aan onze vraag te kunnen voldoen? Hoe wordt gegarandeerd dat de voorgestelde
doelen dit niet verergeren? Deze leden vrezen dat dit niet mogelijk is.
De leden van de SP-fractie vragen waarom alleen palmolie als hoog «Indirect Land Use
Change» (ILUC)-risico wordt gecategoriseerd. Is niet precies hetzelfde te zeggen van
soja, zoals ook de Raad van State opmerkt? De gehanteerde criteria lijken dus niet
afdoende om oneigenlijk landgebruik en massale kap tegen te gaan. Ook kan de duurzaamheid
niet voldoende geborgd worden door gebrek aan toezicht en naleving elders ter wereld.
Deze leden vragen hier een verdere toelichting op. Zij roepen op helemaal geen voedsel
en voedergewassen te gebruiken, gezien de grote bedreigingen voor de voedselzekerheid
en mensenrechten. Ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseerde recent te stoppen
met het gebruik van voedselgewassen als biobrandstof. Waarom wordt hier niet voor
gekozen? Goede sier maken door elders hoge voedselprijzen, klimaatschade en schade
aan leefgemeenschappen te veroorzaken, kan nooit de bedoeling van het Klimaatakkoord
zijn, benadrukken deze leden.
Richtlijn hernieuwbare energie
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering zo blijft hameren op biobrandstoffen,
als diesel- en benzineauto’s steeds schoner worden en het zogenoemde probleem van
uitlaatgassen dus vanzelf al steeds minder wordt.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering de kwakkelende binnenvaart nog
een trap na geeft met de introductie van een jaarverplichting en een reductieverplichting.
De leden van de CDA-fractie vragen of uiteengezet kan worden wat de verwachte uitstoot
is van fossiele transportbrandstoffen in het wegvervoer en in de binnenvaart in 2030. Wordt hiermee voldaan aan de sectordoelstelling
van maximaal 25 Mton CO2-eq voor de Nederlandse mobiliteitssector in 2030? Kan de regering toelichten op welk
niveau de jaarverplichting, uitgaand van de voorgenomen systematiek, zou moeten worden
gesteld om in 2030 een minimale bijdrage van 65 PJ in wegvervoer en binnenvaart te
realiseren met hernieuwbare transportbrandstoffen, niet zijnde elektrisch vervoer
en waterstof?
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat benzine- en dieselrijders via
het systeem van de jaarverplichting indirect meebetalen voor elektrisch rijden. Wat
is de verwachting van het totale aantal hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s) dat de inboeking van hernieuwbare elektriciteit per
jaar oplevert in de periode tot 2030? En welk bedrag levert dit naar schatting per
jaar op voor de partijen die deze HBE’s genereren? Waarom wordt de mogelijkheid voortgezet
om het inboeken van hernieuwbare elektriciteit geleverd aan vervoer te continueren?
Waarom wordt de jaarverplichting niet ook van toepassing op (fossiele) elektriciteit
die aan vervoer wordt geleverd?
De leden van de D66-fractie lazen in de vorige jaarrapportage dat de bijmenging van
zeer geavanceerde biobrandstoffen in Nederland sterk is gestegen, van 0,1% in 2017
naar 1,9% in 2019. Op welke wijze ondersteunt de regering deze positieve ontwikkeling
en overweegt zij het subdoel voor geavanceerde biobrandstoffen op te schroeven? Deze
leden vragen de regering tevens hoelang zij verwacht dat dubbeltelling als stimulerende
prikkel nog nodig is.
De leden van de GroenLinks-fractie staan op het standpunt dat op de middellange termijn
al het wegverkeer emissievrij zal moeten worden en op de langere termijn al ons verkeer.
Het verbranden van grondstoffen, ook als deze CO2-neutraal geproduceerd zijn, zal altijd andere problematische emissies opleveren of
energie-inefficiënt zijn. Het omzetten van chemische energie in warmte en beweging
leidt tot een enorm warmteverlies. De natuurwetten overstijgen hier de EU-wetten.
Deze leden willen daarmee benadrukken dat daar waar (hernieuwbare) elektriciteit gebruikt
kan worden, zoals alle landgebonden mobiliteit, deze de voorkeur zou moeten krijgen
boven het bijmengen van biobrandstoffen. Het beperkte potentieel aan duurzame biobrandstoffen
zou voornamelijk moeten worden ingezet voor modaliteiten die niet over kunnen gaan
op elektriciteit, zoals scheepvaart en luchtvaart.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn, voor zover brandstoffen worden geproduceerd
en bijgemengd, zeer bezorgd over alle onwenselijke effecten die dit kan hebben. Het
betreft bijvoorbeeld het gebruik van voedsel- en voedergewassen voor mobiliteit in
plaats van voedsel, indirect land use change (ILUC) met alle daarmee geassocieerde
problemen voor natuur, biodiversiteit en lokale gemeenschappen, maar ook alle secundaire
klimaateffecten van de productie van brandstof, zoals methaan, roet en NOx bij productie, raffinage of gebruik, lange transportafstanden en natuurlijk fraude
en corruptie bij handhaving en certificering.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat veel van deze issues genoemd zijn,
maar er zijn vooralsnog onvoldoende middelen in stelling gebracht om al deze issues
ook naar tevredenheid te kunnen aanpakken. Veel noodzakelijke middelen, zoals het
toezicht in andere landen, vallen buiten de Nederlandse jurisdictie. Nederland moet
er dan op vertrouwen dat het goed komt in die landen. Deze leden vrezen dat de mix
van naïviteit en roekeloosheid in de praktijk erg slecht uitpakt voor milieu, klimaat,
natuur en de levens van de mensen in de landen waar de brandstoffen worden geproduceerd.
De leden van de GroenLinks-fractie pleiten ervoor om het aandeel biobrandstoffen niet
te laten stijgen boven de minimaal verplichtte 1,7%. Deze leden zien niet hoe Nederland
aan een groter percentage kan voldoen, zonder het risico te lopen zeer onwenselijke
praktijken en dubieuze bronnen te stimuleren, fraude in de hand te werken of een veel
groter aandeel biobrandstoffen te consumeren dan Nederland toestaat volgens fair-share
principes. In Nederland bestaat nu 69% van alle biobrandstoffen uit frituurvet en
dierlijk vet. Daarvoor moet vet uit 80 landen worden geïmporteerd, die dit dus niet
meer zelf kunnen gebruiken en daarom virgin oils of andere vetten gebruiken voor toepassingen
waar deze vetten anders voor waren gebruikt. Een groter aandeel verplichte bijmenging
vraagt dus om nog meer import of om het gebruik van niet-afvalvetten en -oliën. Beide
zeer onwenselijk.
Korte samenvatting hoofdlijnen
De leden van de D66-fractie lezen dat zware stookolie toegevoegd is aan de soorten
brandstof waarover de leverancier tot eindverbruik zijn jaarverplichting heeft naar
aanleiding van de toename van zware stookolie in dieselmotoren. Deze leden vragen
de Staatssecretaris toe te lichten waardoor deze toename wordt veroorzaakt. In welke
sectoren wordt er nu meer stookolie gebruikt?
Uitbreiding reikwijdte van de jaarverplichting hernieuwbare energie
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre met het vaststellen van de jaarverplichting
rekening wordt gehouden met de uitbreiding van bestemmingen. Deze leden vragen of
uiteengezet kan worden hoe de inzet van hernieuwbare energie zich per transportmodaliteit
ontwikkelt.
Uitbreiden publiek toezicht
De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover het uitbreiden van de bevoegdheden
van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) om onder andere fraudezaken te voorkomen.
Deze leden lezen echter dat de bevoegdheid die de NEa verkrijgt om te controleren
of de schakel, eenmaal gecertificeerd, ook volgens de erkende systematiek optreedt,
een bevoegdheid is die verder reikt dan de manier waarop de verplichting in de Richtlijn
hernieuwbare energie verwoord is. Wat heeft dit voor gevolgen voor het gelijke speelveld
in Europa? Kan gegarandeerd worden dat er door dit wetsvoorstel geen ongelijk speelveld
optreedt door deze extra bevoegdheid?
Toevoeging nieuwe soort HBE
De leden van de VVD-fractie hebben vragen over de voorgestelde limiet voor HBE IX-B.
In hoeverre wordt de kosteneffectiviteit meegenomen in de vaststelling van deze limiet?
De limiet van 1,7% voor HBE IX-B is gebaseerd op Europese gemiddelden, terwijl in
Nederland het huidige gebruikspercentage veel hoger uitkomt. Er zijn veel investeringen
gedaan in productiefaciliteiten die deze grondstoffen verwerken. Door het instellen
van een te lage limiet dreigen investeringen in de verwerking van deze grondstoffen
op te drogen en worden ook nieuwe investeringen belemmerd. Deze leden vragen dan ook
om gedane investeringen niet teniet te doen en een werkbare limiet vast te stellen.
Daarnaast vragen deze leden in hoeverre bij de hoogte van de limiet ook rekening is
gehouden met de mogelijkheid om deze grondstoffen ook in te zetten voor bijvoorbeeld
de binnenvaart.
De leden van de D66-fractie lezen dat in 2020 het aandeel HBE’s aangemaakt met biobrandstoffen
in de scheepvaart zodanig gestegen is dat dit een risico vormt voor het behalen van
de nationale en Europese bindende doelen voor decarbonisatie. Klopt het dat met dit
instrument de mogelijkheid om HBE’s aan te maken door de zeevaart wordt ingeperkt
om dit te voorkomen of is daar alleen sprake van als het volume via de jaarverplichting
ook tegelijk verhoogd wordt en er dus netto meer biobrandstoffen worden ingezet dan
nu voorzien? Zo ja, kan de regering toelichten welke effecten zij hiervan verwacht
voor de zeevaart en, in het licht van de Green Deal Maritiem, Binnenvaart en Havens,
voor de binnenvaart? Kan de regering aangeven hoe zij aankijkt tegen het eventueel
invoeren van een aparte HBE voor de zeevaart om aan de zorgen van de sector tegemoet
te komen? Kan de regering aangeven welke gevolgen de invoering van een aparte HBE
voor de zeevaart eventueel zou hebben, bijvoorbeeld voor de uitvoering, het toezicht
en het risico’s op fraude? Kan de regering bovendien toelichten hoe zij op andere
manieren het perspectief wil bieden aan de sector om geavanceerde bijmenging wel mogelijk
te maken, gezien de vergroeningsopgave waar deze sector ook voor staat? Hoe gaat zij
dit doen zonder dat dit ten koste gaat van de klimaatafspraken? En hoe is dit in andere
landen geregeld?
Grondstoffen met een hoog risico op indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC)
De leden van de D66-fractie zien de bijmenging van biobrandstoffen in personenvervoer
als een noodzakelijke, maar tijdelijke duurzame toepassing. Deze leden vinden het
van groot belang dat de bijgemengde biobrandstoffen voldoen aan de (Europese) duurzaamheidseisen
en de toepassing van voedergewassen tot een minimum wordt beperkt. Deze leden vragen
derhalve op welke wijze de regering de motie-Schonis over niet toelaten van hoog ILUC-biobrandstoffen
(Kamerstuk 31 305, nr. 300) heeft verwerkt in dit wetsvoorstel. Op welke wijze worden hoog-ILUC-biobrandstoffen
als palm- en sojaolie niet toegelaten? Hoe ziet de regering de rol van Palm Fatty
Acid Distillate (PFAD), een bijproduct van palmolie, als een feedstock? Heeft PFAD
een hoog ILUC-risico en zou deze onderdeel moeten zijn van de uitfasering?
De leden van de GroenLinks-fractie zien het risico op ontbossing en verandering van
landbouwgrond van voedselproductie naar energieproductie nog steeds als een groot
risico. Ook als Nederland de used cooking oils (UCO’s) van andere landen importeert,
dwingt het deze landen om over te gaan op oliën die wellicht een ILUC-risico hebben.
Dit valt dan volledig buiten de Nederlandse regelgeving of toezicht, maar is wel een
direct gevolg van ons beleid. Deze leden pleiten ervoor de import van UCO’s te beperken
tot de EU-landen, zodat dit risico wordt beperkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Richtlijn lidstaten de mogelijkheid
biedt om het aandeel biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen verder te beperken
dan de limiet die uit de Richtlijn volgt en daarbij onderscheid te maken tussen verschillende
biobrandstoffen. Deze leden vragen waarom daar in het onderhavige wetsvoorstel geen
gebruik van wordt gemaakt, aangezien het Klimaatakkoord de afspraak bevat om de biobrandstof
uit sojaolie vanwege ILUC-risico’s uit te sluiten van inzet als hernieuwbare energie.
Zij vragen hoe de regering volledig uitvoering gaat geven aan die afspraak en of zij
bereid is alsnog gebruik te maken van de ruimte die de Europese richtlijn biedt. Deze
leden lezen voorts de toezegging van de regering om zich actief in te blijven spannen
om de partijen te wijzen op de afspraak uit het Klimaatakkoord waarin zij toezeggen
de huidige praktijk, waarin geen palm- en sojaolie wordt ingezet voor biobrandstoffen
voort te zetten. Hoe wordt gecontroleerd en geborgd dat er daadwerkelijk uitvoering
gegeven wordt aan die afspraak?
Sturen op CO2 in de keten; introductie BKE
De leden van de VVD-fractie lezen over de introductie van de broeikasgasreductie-eenheid
(BKE) op een nader te bepalen moment. Deze leden vragen, met het oog op het feit dat
na invoering van nieuwe systemen regelmatig blijkt dat deze systemen fraudegevoelig
zijn, in hoeverre in dit nieuwe systeem meer zekerheden (zoals monitoring) zijn ingebouwd
om fraude te voorkomen.
Bepaalde biobrandstoffen uitsluiten van inboeken voor de reductieverplichting en bevoegdheid
tot vaststellen broeikasgasreductie
De leden van de VVD-fractie lezen over de mogelijkheid verschillende soorten biobrandstoffen
uit te sluiten van inboeking ter verkrijging van BKE’s. Deze leden vragen om verduidelijking
van deze mogelijkheid. Deze leden lezen dat de kans volgens de regering klein is dat
een biobrandstof voor inboeken wordt uitgesloten. Kan de regering uiteenzetten wanneer
en hoe een dergelijke mogelijkheid in de praktijk zich zou kunnen voordoen? In het
hoofdlijnenverslag van de internetconsultatie lezen deze leden dat of een dergelijke
situatie zich voordoet, pas na afloop van een jaar kan worden geconstateerd. Kan de
Kamer hierover worden geïnformeerd? In hoeverre wordt de Kamer betrokken bij het uitsluiten
van verschillende soorten biobrandstoffen?
De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van bijlage IX, deel B, van de richtlijn
hernieuwbare energie of de regering kan toelichten op welke wijze de kosteneffectiviteit
van verschillende brandstoffen is meegenomen in het voorstel. Wat is het effect op
de kosteneffectiviteit indien de limiet op voedsel- en voedergewassen op 5% – het
huidige niveau – wordt gesteld en deze ruimte wordt benut? Kan worden aangegeven wat
het gemiddelde aandeel hernieuwbare energie in vervoer is in Europa en wat daarbinnen
het gemiddelde consumptieniveau is van biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen?
Kan worden bevestigd dat de Renewable Energy Directive 2 (RED2) ruimte biedt voor
meer inzet van voedsel- en voedergewassen dan het consumptieniveau in 2020? Kan worden
bevestigd dat onvoorziene omstandigheden worden meegewogen in het bepalen van de definitieve
hoogte van de limiet op voedsel- en voedergewassen? Wordt hierbij de impact als gevolg
van COVID-19 meegenomen? Kan worden aangegeven van welke hoogte van de limiet op voedsel-
en voedergewassen is uitgegaan in de impact analyse die door de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) is uitgevoerd? Waarop waren deze aannames gebaseerd?
Handhaafbaarheids-, Uitvoerbaarheids- en Fraudebestendigheidstoets (HUF-toets)
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen om toenemende fraude en
gebrekkige handhaving rond biobrandstoffen. Met een toenemende verplichting wordt
meer vraag gecreëerd in een markt met een beperkt aanbod, terwijl veel brandstoffen
en feedstocks fysiek amper van elkaar te onderscheiden zijn. Het verschil tussen bruikbaar
en onbruikbaar, tussen waardeloos en waardevol, is een stempeltje en een paper-trail
naar landen waar ons toezicht onmogelijk is. De verleiding is dan groot. Wij hebben
deze markt gecreëerd maar kunnen hem niet controleren. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie stelt dat het toezicht ernstig
tekort schiet en ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), verantwoordelijk
voor de handhaving, stelt dat fraude nog steeds mogelijk is.
Toetsing Regeldruk
De leden van de D66-fractie lezen dat het Adviescollege regeldruk concludeert dat
de BKE een maatregel is die niet één op één volgt uit de Richtlijn brandstofkwaliteit.
Kan de regering aangeven welke andere juridische mogelijkheden zij heeft overwogen
dan de huidige invulling van de BKE-invulling om aan rapportageverplichting uit de
Richtlijn brandstofkwaliteit te voldoen? Waarom is er gekozen voor de BKE?
Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat een nadere uitwerking plaats zal vinden over
de vraag wanneer een grondstof een residu is en geen bijproduct. Deze leden vragen
wanneer de resultaten van deze uitwerking verwacht kunnen worden en hoe de regering
zich inzet dit op Europees niveau gelijk te stellen.
ARTIKELSGEWIJS
Onderdelen N (artikel 9.7.4.2) en O (artikel 9.7.4.3)
De leden van de CDA-fractie krijgen bij het lezen van artikelen 9.7.4.2, 9.7.4.3 en
9.7.4.4 het idee dat de regering voornemens is om een kop op Europees beleid te voeren.
In deze artikelen wordt gesteld dat «de in te boeken (gasvormige, vloeibare, hernieuwbare)
(bio) brandstof voldoet aan: bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde
duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria. Deze leden vragen waarom hier niet
wordt verwezen naar de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria uit Richtlijn
(EU)2018/2001 (RED 2). Is de regering van zins om additionele criteria te hanteren
boven op de Europese criteria? Zo ja, waarom is de regering hiertoe voornemens? Mag
de regering andere duurzaamheids- en broeikasgascriteria hanteren dan welke gesteld
in Richtlijn (EU)2018/2001 (RED 2)? Heeft de regering in beeld wat deze kop op Europees
beleid voor gevolgen heeft voor de betrokken bedrijven?
Onderdeel R (artikel 9.7.4.6)
De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangegeven wat de voor- en nadelen
zijn van het creëren van één aparte HBE voor de zeevaart voor een brede grondstoffenbasis
en in combinatie met een limiet ten opzichte van de voorgenomen systematiek voor de
zeevaart.
Onderdeel AB (paragraaf 9.7.6, artikelen 9.7.6.1 tot en met 9.7.6.3)
De leden van de VVD-fractie vragen of bevestigd kan worden dat met betrekking tot
het stellen van nadere regels ten aanzien van de massabalans bij ministeriële regeling,
het gelijke speelveld wordt gewaarborgd en geen strengere regels dan Europees vastgesteld,
worden opgenomen. Deze leden vragen of er op dit moment al enige duidelijkheid kan
worden verschaft over de invulling van deze nadere regels.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering of kan worden bevestigd dat het
doel van paragraaf 9.7.6 zou moeten zijn om een grondslag voor toezicht te creëren,
maar niet om aanvullende materiële eisen te stellen aan bedrijven die in Nederland
zijn gevestigd.
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.