Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 530 Instelling van een adviescollege op het terrein van de rechtspositie van politieke ambtsdragers (Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 16 december 2020
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
                         
I
Algemeen
1
1.
Inleiding
1
2.
Aanleiding
3
3.
Permanent karakter van het college en wijze van advisering
4
4.
De reikwijdte van de adviestaak
5
5.
Instelling en samenstelling van het college
6
6.
Advies en consultatie
8
                         
                         
                         
                         
II
Artikelsgewijs
9
I Algemeen
               
1. Inleiding
               
Het kabinet dankt de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng voor het
                  verslag naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel. Het kabinet heeft met belangstelling
                  kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD,
                  het CDA, D66 en de SP over het bovengenoemde wetsvoorstel in het verslag. Graag gaat
                  zij op de vragen in.
               
De leden van de D66-fractie vragen hoe het kabinet de wijze beoordeelt waarop de vorige
                  keer door de politiek opvolging is gegeven aan de aanbevelingen van de commissie-Dijkstal.
                  Ook vragen zij zich af wat de verwachting is voor een volgende keer, gezien het sterk
                  gepolitiseerde karakter van de besluitvorming hierover.
               
In 2010 is een groot deel van de adviezen van de commissie-Dijkstal omgezet in wet-
                     en regelgeving. Het betrof op wettelijk niveau vooral aanpassingen in de uitkeringsduur,
                     de introductie van de sollicitatieplicht en re-integratievoorziening, een verrekenplicht
                     van neveninkomsten en het onderbrengen van burgemeesters en commissarissen onder het
                     uitkeringsrecht van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (hierna: Appa).
                     Ook in de verschillende rechtspositiebesluiten zijn als gevolg van de adviezen van
                     de commissie-Dijkstal wijzigingen doorgevoerd, zoals het schrappen van de periodiekenstructuur
                     voor burgemeesters, de samenvoeging van de eerste drie inwonersklassen en harmonisatie
                     van de inwonersklassen voor de bezoldiging of vergoeding van gemeentelijke ambtsdragers
                     en de introductie van een extra vergoeding voor fractievoorzitters in provinciale
                     staten en gemeenteraden.
                  
De commissie-Dijkstal had ook geadviseerd om te komen tot een nieuwe samenhangende
                     salarisstructuur voor alle politieke ambtsdragers die was afgeleid van het salaris
                     van de Ministers. Tevens had zij geadviseerd een permanent adviescollege in te stellen
                     voor de rechtspositie van politieke ambtsdragers en topambtenaren. Deze adviezen zijn
                     ook omgezet in wetsvoorstellen, maar deze zijn vervolgens nog voor de behandeling
                     in de Tweede Kamer ingetrokken1. In het licht van de toenmalige kredietcrisis, heeft het kabinet overwogen dat in
                     die kabinetsperiode niet tot verhoging van het salaris van Ministers besloten zou
                     moeten worden. In de visie van het kabinet was er op dat moment ook geen reden tot
                     het instellen van een Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers en topambtenaren.
                  
De commissie Dijkstal voorzag in 2004 al in het advies «Over dienen en verdienen»
                  dat «het moeilijk denkbaar is dat er ooit een goed moment aanwijsbaar is om naar het
                  salarisniveau van de politieke en ambtelijke top te kijken» en dat het onderwerp «onder
                  welke omstandigheden dan ook een lastig onderwerp is en blijft.» Deze constatering
                  veronderstelt – ongeacht de maatschappelijke en de economische context – de noodzaak
                  van een permanent adviescollege.
               
Concluderend kan worden gesteld dat de adviezen van de commissie-Dijkstal in het politieke
                     proces ter harte zijn genomen waarbij in kabinet en Kamer wel degelijk eigen afwegingen
                     zijn gemaakt.
                  
Ook kan, net als eerder in de brief van 6 juli 2018 aan uw Kamer over de evaluatie
                     van de Dijkstalwetgeving2, de conclusie worden getrokken dat de agenderende functie van de commissie en haar
                     adviezen een positieve werking hebben gehad op de inhoud van het publieke debat over
                     de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers. Circa 25 jaar lang waren er uitsluitend
                     noodzakelijke aanpassingen aan algemene fiscale, sociale zekerheids- en pensioenwetgeving
                     geweest maar geen structurele aanpassingen of een systematisch onderzoek. Dankzij
                     de commissie-Dijkstal kon de terughoudendheid van het kabinet en het parlement worden
                     doorbroken om te discussiëren en te besluiten over de eigen arbeidsvoorwaarden. Gesteld
                     kan worden dat het werk van de Commissie-Dijkstal heeft geleid tot wezenlijke aanpassingen,
                     ook al zijn na politieke afweging niet alle adviezen onverkort doorgevoerd.
                  
De ervaring van de tien jaar sinds de Dijkstalwetgeving leert dat die terughoudendheid
                  nog steeds wordt gevoeld. Hoewel daar in de praktijk wel behoefte aan was, werd het
                  in die tien jaar bijvoorbeeld nooit politiek opportuun geacht een integrale discussie
                  te voeren over de onderlinge samenhang van de arbeidsvoorwaarden van alle politieke
                  ambtsdragers in Nederland. Een belangrijke reden hiervoor lijkt te zijn, zoals de
                  leden het noemen, »het sterk gepolitiseerde karakter van de besluitvorming hierover».
                  Een onafhankelijk instituut blijkt dus zeer wenselijk en behulpzaam te zijn om aanpassingen
                  in het pakket van arbeidsvoorwaarden dat nodig is voor een goed vervullen van het
                  politieke ambt, te agenderen en te beargumenteren.
               
2. Aanleiding
               
De leden van de SP begrijpen niet waarom een onafhankelijk adviescollege nodig is
                     om te adviseren over vergoedingen van politieke ambtsdragers. Zij vragen of het kabinet
                     nader kan ingaan op waarom zij een dergelijk college nodig acht?
                  
De Minister van BZK heeft eerder in een brief aan de Tweede Kamer van 6 juli 2018
                     over de evaluatie van de rechtspositie van politieke ambtsdragers aangegeven dat een
                     onafhankelijk, permanent adviescollege een waardevol instrument kan zijn om gevraagd
                     en ongevraagd onafhankelijk advies te geven over structurele wijzigingen in de aanspraken
                     van politieke ambtsdragers.
                  
Het kabinet ziet drie redenen voor de noodzaak van een adviescollege:
• Een onafhankelijk adviescollege kan arbeidsvoorwaardelijke aanpassingen van politieke
                        ambtsdragers agenderen.
                     
• Het kabinet en het parlement besluiten over de eigen aanspraken. Op basis van onafhankelijke,
                        adviezen kunnen door kabinet en parlement goede, weloverwogen beslissingen worden
                        genomen over de aanspraken van politieke ambtsdragers.
                     
• Een adviescollege kan een onafhankelijk en gedepolitiseerd oordeel geven over het
                        aansprakenniveau en kan daarmee de politiek ondersteunen met te maken afwegingen.
                     
Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom politici niet in staat zijn regels
                  die zij voor anderen maken ook voor zichzelf van toepassing te verklaren.
               
In de integrale visie is als uitgangspunt geformuleerd dat voor politieke ambtsdragers
                     zo veel als mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de arbeidsvoorwaarden van werknemers,
                     tenzij de bijzondere positie van politieke ambtsdragers een afwijking van deze stelregel
                     noodzakelijk maakt: aansluiten bij werknemers daar waar het kan, toegesneden arbeidsvoorwaarden
                     daar waar het moet.
                  
Zo is de bestendige beleidslijn dat voor de pensioenvoorziening van politieke ambtsdragers
                     zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de pensioenregeling voor werknemers. Verder
                     is de Werkloosheidswet (hierna: WW) op een groot aantal onderdelen bepalend voor het
                     uitkeringsregime op grond van de Appa. De inrichting van de sollicitatieplicht (het
                     aanvaarden van passende arbeid) en het daarbij horende sanctieregime is eveneens geënt
                     op de WW. Ook daar waar in de rechtspositie van politieke ambtsdragers wordt gekozen
                     voor aansluiting bij de aanspraken van werknemers, vindt daarover altijd nog politieke
                     besluitvorming plaats vanwege de bij wet, besluit of regeling vastgelegde rechtpositie.
                     Zodoende kan steeds de afweging worden gemaakt in welke mate aansluiten bij de arbeidsvoorwaarden
                     van werknemers in de rede ligt.
                  
Maar hun bijzondere positie en de staatsrechtelijke verhoudingen kunnen met zich mee
                     brengen dat sommige arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers een bijzondere vorm
                     moeten hebben.
                  
Zo kennen politieke ambtsdragers in tegenstelling tot werknemers geen enkele rechtsbescherming
                     bij ontslag, is er een strikt verbod om te kunnen onderhandelen over individuele arbeidsvoorwaarden,
                     vertrekvoorwaarden en individuele aanvullingen op de uitkeringsaanspraken, kan er
                     uitsluitend sprake zijn van een tijdelijke aanstelling, vindt er geen salaristoename
                     plaats tijdens de ambtsvervulling, is er geen mogelijkheid tijd en geld uit te ruilen
                     (flexibele arbeidsvoorwaarden), zijn er geen variabele beloningscomponenten, is een
                     afspraak over arbeidsduurverkorting onmogelijk, is er geen ontslag- en transitievergoeding
                     en is er geen mogelijkheid voor bovenwettelijke regelingen.
                  
De bijzondere staatsrechtelijke positie van volksvertegenwoordigers en bestuurders
                     verklaart dus waarom politieke ambtsdragers niet in alle gevallen in staat zijn regels
                     die zij voor anderen maken, ook voor zichzelf van toepassing te verklaren.
                  
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom het kabinet een vergelijking met
                     soortgelijke functies in de marktsector van toepassing acht.
                  
Van het adviescollege wordt gevraagd in zijn advisering te bezien of ontwikkelingen
                     op het gebied van arbeidsvoorwaarden in de maatschappij relevant zijn voor die voor
                     de politieke ambtsdragers, mede gezien de bijzondere positie van deze laatsten. Zoals
                     beschreven in de beantwoording van de vorige vraag van deze leden, kan niet alles
                     wat er op arbeidsvoorwaardelijk gebied gebeurt in de maatschappij, worden overgenomen
                     voor de politieke ambtsdragers. In dit kader ligt het dus voor de hand dat het college
                     de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden in de markt en semipublieke sector volgt
                     en dat het die meeneemt in zijn agendering en beargumentering van zijn adviezen.
                  
3. Permanent karakter van het college en wijze van advisering
               
De leden van de CDA-fractie vragen of beide kamers der Staten-Generaal direct advies
                  mogen vragen aan het adviescollege. Het antwoord daarop is positief. Artikel 17 van
                  de Kaderwet adviescolleges regelt dat adviescolleges kunnen adviseren op schriftelijk
                  verzoek van de betrokken Minister of van een van beide kamers der Staten-Generaal.
                  Artikel 17 van de Kaderwet adviescolleges is tevens het antwoord op de vraag van de
                  leden van de D66-fractie waarom beide vormen van advisering niet in het wetsvoorstel
                  zijn geregeld, doch slechts worden genoemd in de toelichting. Omdat dit in de Kaderwet
                  is opgenomen, is het niet noodzakelijk dit in onderhavig wetsvoorstel te regelen.
               
De leden van de D66-fractie vragen zich af of het gevraagd en ongevraagd advies het
                     beste middel is om het adviescollege te depolitiseren; een gevraagd advies kan politiek
                     geladen zijn en een ongevraagd advies kan een reactie zijn op een lopende politieke
                     discussie. Ook vroegen zij of het kabinet het eens is met de leden van de D66-fractie
                     dat de meest gedepolitiseerde vorm van advies uitbrengen een jaarlijks, tweejaarlijks
                     of een periodiek advies is over het beloningsniveau van de politieke ambtsdagers?
                     Zo ja, zou deze vorm dan juist moeten worden vastgelegd in de wettekst van het voorstel
                     en als uitgangspunt moeten gelden? Deze leden stellen een tweejaarlijks advies voor
                     en vragen om een reactie.
                  
In de vragen van de leden van de D66-fractie ligt het voorstel besloten om het adviescollege
                     – teneinde een gedepolitiseerd advies te krijgen – periodiek advies te vragen over
                     beloningsniveau van politieke ambtsdragers.
                  
Het is echter de bedoeling van het kabinet dat het adviescollege zich niet beperkt
                     tot het beloningsniveau, maar in den brede adviseert over alle financiële aspecten
                     van de rechtspositie van politieke ambtsdragers. Deze financiële aspecten hangen immers
                     niet alleen samen met de bezoldiging. Te denken valt onder andere aan uitkering na
                     aftreden of ontslag, uitkering bij arbeidsongeschiktheid, pensioenaanspraken, onkostenvergoedingen,
                     voorzieningen voor de uitoefening van het ambt en nevenfuncties en neveninkomsten.
                     Gezien de breedte van de adviestaak ligt een tweejaarlijks periodiek advies over het
                     beloningsniveau minder voor de hand.
                  
Een tweejaarlijks adviestraject zou bovendien kunnen suggereren dat het arbeidsvoorwaardenpakket
                     van politieke ambtsdragers net als een cao voor werknemers en overheidswerknemers
                     na een afgesproken periode weer moet worden vernieuwd. Voor de politieke ambtsdragers
                     zijn de arbeidsvoorwaarden echter neergelegd in wet- en regelgeving; voor Kamerleden
                     zelfs de zwaarste vorm van wetgeving (twee-derdenwet). Waar een cao, vergeleken met
                     deze wet- en regelgeving, relatief snel tot stand is gebracht en daarna voor de afgesproken
                     periode zorgt voor rust en duidelijkheid over het arbeidsvoorwaardenpakket, zou een
                     tweejaarlijks adviestraject ertoe kunnen leiden dat die beoogde rust en duidelijkheid
                     juist niet wordt bereikt. Het risico bestaat namelijk dat het nieuwe advies de wet-
                     en regelgeving over het vorige advies inhaalt. Het kabinet zou het dan ook liever
                     bij het onafhankelijk adviescollege zelf willen laten om het tempo en timing van zijn
                     advisering te bepalen.
                  
Een permanent onafhankelijk adviescollege kan natuurlijk binnen de voorgestelde adviestaak
                     ook zelf relevante en actuele onderwerpen aan de orde stellen. Wanneer er aanleiding
                     bestaat voor een advies uit eigener beweging, is dat ter beoordeling aan het adviescollege
                     zelf. Dat onderstreept ook de onafhankelijke positie van het college.
                  
Op deze manier kunnen kabinet en parlement vervolgens in staat worden gesteld om daarover
                     goede, weloverwogen en onderbouwde beslissingen te nemen. Het kabinet is derhalve
                     geen voorstander van het uitgangspunt van een vaste adviesfrequentie. De Minister
                     en de Tweede en Eerste Kamer kunnen advies aanvragen wanneer zij dat nodig achten.
                  
4. De reikwijdte van de adviestaak
               
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet is gekozen voor de advisering over
                     andere dan financiële aspecten van de rechtspositie? Is de scheiding tussen financiële
                     aspecten en andere aspecten van de rechtspositie wel goed te maken? Zijn rechtspositionele
                     zaken in feite niet altijd ook financieel? Wanneer is overigens sprake van majeure
                     structurele wijzigingen in de rechtspositie van politieke ambtsdragers? Kan de advisering
                     ook gaan over een beperkte wijziging van de rechtspositie, maar dan wel een wijziging
                     die majeur is?
                  
De Commissie-Dijkstal adviseerde te komen tot een permanente onafhankelijke beloningscommissie
                     die zich zou beperken tot advisering over structurele salarisaanpassingen. Het voorstel
                     van het kabinet nu is om het in te stellen permanente adviescollege naar alle financiële
                     aspecten van de rechtspositie van politieke ambtsdragers te laten kijken. Er zijn
                     namelijk meer arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen met een financiële dimensie dan structurele
                     salarisaanpassingen. Het ongemak dat politieke ambtsdragers voelen als het om de besluitvorming
                     over hun eigen rechtspositie gaat, kan zien op meer onderwerpen. Daarom wil het kabinet
                     de reikwijdte van de adviestaak niet verengen tot structurele salarisaanpassingen.
                  
De adviestaak richt zich op majeure, structurele wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden
                     van politieke ambtsdragers bijvoorbeeld de beloningsverhoudingen tussen de bestuurslagen,
                     de indexatiewijze van de bezoldiging van politieke ambtsdragers, maar ook de doorwerking
                     van het pensioenstelsel in de pensioenen van politieke ambtsdragers. Het betreft ook
                     de aan deze arbeidsvoorwaarden gestelde voorwaarden zoals bijvoorbeeld de sollicitatieplicht.
                     Dat kan dus ook gaan over een beperkte wijziging van de rechtspositie als zodanig,
                     maar wel met majeure gevolgen.
                  
Het kabinet heeft niet gekozen voor de advisering over andere dan financiële aspecten
                     van de rechtspositie omdat daarvoor al een ander adviesorgaan, de Raad voor het Openbaar
                     Bestuur (hierna: ROB), is ingesteld. Deze raad adviseert over de inrichting en het
                     functioneren van het openbaar bestuur. Het is dus niet de bedoeling dat het adviescollege
                     gaat adviseren over de werkwijze van politiek en bestuur. Maar wel over hoe de arbeidsvoorwaarden
                     van politieke ambtsdragers een bijdrage kunnen leveren aan het functioneren van volksvertegenwoordigers
                     en bestuurders in het bestuurlijk bestel. Zo ziet de adviestaak van het college bijvoorbeeld
                     niet op het vertrouwensbeginsel waardoor een politiek ambtsdrager in voorkomende gevallen
                     moet aftreden, maar wel op de vraag wat in dat geval een deugdelijk financieel vangnet
                     is voor degene die aftreedt. De adviesfunctie ziet ook niet op de wettelijke plicht
                     voor een burgemeester zich in de gemeente te vestigen waar hij of zij is benoemd,
                     maar bijvoorbeeld wel op de vraag hoe het arbeidsvoorwaardenpakket de burgemeester
                     kan ondersteunen om die woonplicht binnen afzienbare termijn gestand te doen. Een
                     ander voorbeeld is dat het niet tot de taak van het college wordt gerekend om te adviseren
                     over de wenselijkheid van nevenfuncties maar wel over de wijze waarop inkomsten uit
                     die functies moeten worden verrekend met het hoofdinkomen als politiek ambtsdrager.
                  
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoe de reikwijdte van de adviestaak zich
                     verhoudt ten opzichte van de autonome bevoegdheid van de Kamer ten aanzien van het
                     Reglement van Orde en de hierin opgenomen registers.
                  
Op grond van artikel 63 van de Grondwet worden geldelijke voorzieningen ten behoeve
                     van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden bij de wet
                     geregeld. De Kamers kunnen een dergelijk voorstel van wet alleen aannemen met ten
                     minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. De adviestaak van de commissie
                     ziet op dergelijke geldelijke wettelijke voorzieningen. De adviestaak van het college
                     ziet dus niet op de in het Reglement van Orde opgenomen registers omdat dit geen geldelijke
                     aanspraken betreft in de zin van artikel 63 van de Grondwet.
                  
De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe het adviescollege zijn adviestaak gaat
                     invullen met betrekking tot nevenfuncties en neveninkomsten van Kamerleden in het
                     licht van deze autonome maatregelen van de Kamer?
                  
Het adviescollege gaat niet adviseren over de nevenfuncties van Kamerleden. Het uitgangspunt is namelijk dat
                     de adviezen van het adviescollege steeds dienen te gaan over arbeidsvoorwaardelijke
                     onderwerpen met een financiële dimensie. Het adviescollege kan dus wel adviseren over
                     de verrekeningswijze van de uit die nevenfuncties voortvloeiende inkomsten. De wijze
                     van verrekening van neveninkomsten is opgenomen in de Wet schadeloosstelling leden
                     Tweede Kamer en niet in het Reglement van Orde.
                  
De leden van de D66-fractie vragen waarom de leden van het Koninklijk Huis niet onder
                  de reikwijdte van dit wetsvoorstel zijn gebracht. De leden van het Koninklijk Huis
                  zijn geen politieke ambtsdragers. Het ligt daarom niet in de rede om hen onder de
                  reikwijdte van dit wetsvoorstel te laten vallen.
               
5. Instelling en samenstelling van het college
               
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat beoogd wordt dat het adviescollege niet
                  alleen adviseert over de rechtspositie van politieke ambtsdragers op het nationale
                  niveau, maar ook op het decentrale niveau. Deze leden vragen hoe het wordt geborgd
                  dat er ook personen worden benoemd die bekend zijn met het decentrale niveau, dus
                  niet alleen met het nationale niveau. Ook krijgen zij graag een toelichting of was
                  overwogen om dit in de wet te verankeren.
               
Bij de samenstelling van het college zal ervaring en deskundigheid bepalend zijn op
                     het terrein van het openbaar bestuur en kennis van de rechtspositie en beloningsverhoudingen
                     bij de overheids- en marktsectoren. De leden zullen worden gezocht onder gewezen ambtsdragers
                     uit het openbaar bestuur in den brede, dus ook op decentraal niveau, de organen van
                     werkgevers en werknemers, bedrijfsleven en wetenschap. Er zal worden gestreefd naar
                     een college dat wordt gevormd door leden met een gevarieerde achtergrond, die kennis
                     hebben van en gevoel hebben voor maatschappelijke verhoudingen. Dit is ook conform
                     artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges. Gezien deze voorwaarden lijkt
                     het voldoende geborgd dat er personen worden benoemd die bekend zijn met het decentrale
                     niveau.
                  
Verder is van belang om hier te wijzen op de positie van het Overleg Rechtspositie
                     Decentrale Politieke Ambtsdragers (hierna: ORDPA). In dit overleg zijn de negen beroepsgroepen
                     van politieke ambtsdragers, het IPO, de VNG, de Unie van Waterschappen en het Ministerie
                     van BZK vertegenwoordigd. Hoewel de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers
                     over en weer samenhang kennen, ziet het ORDPA uitsluitend op de arbeidsvoorwaarden
                     van decentrale politieke ambtsdragers. In vergelijking met het ORDPA is te voorzien
                     dat het adviescollege meer in den brede zal adviseren over de rechtspositie van politieke
                     ambtsdragers. De conclusies van het college zullen vervolgens worden omgezet in concrete
                     voorstellen voor wet- en regelgeving. Deze voorstellen zullen ook worden besproken
                     in het ORDPA voor zover het de aanspraken van decentrale politieke ambtsdragers betreft.
                     Verder kan het ORDPA ook zelf het initiatief nemen om bij de Minister van Binnenlandse
                     Zaken en Koninkrijksrelaties onderwerpen aan te dragen die voor een adviesaanvraag
                     aan het adviescollege in aanmerking kunnen komen. Zoals het kabinet in het kader van
                     de consultatie aangaf in antwoord op een vraag van de VNG, acht het kabinet het adviescollege
                     en het ORDPA complementair aan elkaar en is het van mening dat zij elkaar kunnen versterken.
                     Het decentrale aspect zal dus voldoende naar voren (kunnen) komen.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of het denkbaar is dat iemand politieke ambtsdrager
                     is geweest, vervolgens diverse functies in het bedrijfsleven heeft bekleed en daarna
                     lid van het adviescollege wordt, en dat iemand daarna terugkeert in het politieke
                     ambt en vervolgens burgemeester of wethouder wordt?
                  
De onafhankelijkheid van het adviescollege wordt gewaarborgd doordat uitdrukkelijk
                     is bepaald dat de leden zonder last zitting hebben en geen met de taakvervulling van
                     het college onverenigbare functies vervullen. De functies waarover het college adviseert,
                     zijn in ieder geval onverenigbaar met het lidmaatschap. De advisering dient buiten
                     het politieke speelveld plaats te vinden. Om deze reden dienen leden van het adviescollege
                     ook niet actief te zijn in het openbaar bestuur. Aldus wordt een direct belang bij
                     de uit te brengen adviezen over bezoldiging en overige financiële aspecten van de
                     rechtspositie voorkomen. Tevens is bepaald dat een lid van het adviescollege geen
                     topfunctie mag vervullen die onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens
                     valt; om te voorkomen dat zij indirect over hun eigen salaris adviseren. Het is van
                     essentieel belang dat voorkomen wordt dat «de slager zijn eigen vlees keurt». Dat
                     betekent dat de advisering niet politiek gekleurd mag zijn en buiten het politieke
                     speelveld dient plaats te vinden. Het is niettemin mogelijk dat een gewezen lid van
                     het adviescollege terugkeert in een politiek of bestuurlijk ambt. Zoals in het voorbeeld
                     van de leden van de VVD-fractie is het dus ook mogelijk dat iemand politiek ambtsdrager
                     is geweest voorafgaande aan zijn of haar zitting in het adviescollege.
                  
De D66-leden vragen hoe de opgave van functies uit artikel 3, zesde lid, actueel en
                  extern kenbaar wordt gehouden? Is het kabinet het eens dat het benoemingsproces met
                  voldoende openbaarheid en checks-and-balances omkleed moet zijn? Zo ja, hoe gaat het
                  kabinet hier invulling aan geven?
               
In de motie van Sneller en Den Boer3 wordt aangegeven dat het voor de toekomstbestendigheid van de democratische rechtsstaat
                     essentieel is om adequate checks-and-balances te waarborgen in benoemingsprocedures
                     van democratische instituties. Het kabinet wordt verzocht om de benoemingsprocedures
                     voor de belangrijkste democratische instituties te herzien.
                  
In reactie op deze motie is aangegeven4 dat in de komende evaluatie ook bijzondere aandacht zal zijn voor de benoemingsprocedures
                     inclusief daarbij behorende wettelijke bepalingen in de Kaderwet zbo's en de Kaderwet
                     adviescolleges5. In de reactie op de motie is ook aangegeven dat de brede evaluatie met een reactie
                     op de aanbevelingen aan uw Kamer zal worden toegezonden. De benoemingsprocedure van
                     dit adviescollege is conform de Kaderwet adviescolleges. Mocht de evaluatie van de
                     benoemingsprocedure aanleiding geven tot aanpassingen van de Kaderwet, dan heeft die
                     wijziging ook gevolgen voor de benoemingsprocedure van dit adviescollege.
                  
De opgave van nevenfuncties van de leden van het adviescollege zal op een website
                     openbaar worden gemaakt en periodiek worden geactualiseerd.
                  
De leden van de SP-fractie vragen of er oud-politici in de commissie mogen plaatsnemen?
                  Waarom denkt het kabinet dat politieke onafhankelijkheid gegarandeerd is als de samenstelling
                  van het adviescollege bestaat uit bijvoorbeeld de vertegenwoordigers van lobbyverenigingen
                  van werknemers en werkgevers?
               
Leden van de adviescommissie zullen worden geselecteerd op kennis van de rechtspositie
                  en beloningsverhoudingen bij de overheids- en marktsectoren. Het ligt dan in de rede
                  dat de leden worden gezocht onder oud-politici, maar ook bij de organen van werkgevers
                  en werknemers, het bedrijfsleven en de wetenschap.
               
6. Advies en consultatie
               
In de internetconsultatie is de suggestie gedaan, zo lezen de leden van de CDA-fractie,
                     dat het adviescollege ook zou moeten kunnen adviseren over de financiële tegemoetkomingen
                     in de ondersteuning van de betreffende doelgroepen voor zover relevant (in ieder geval
                     Eerste en Tweede Kamerleden). Juist omdat politici zelf ook terughoudend zullen zijn
                     op dit onderwerp, dient het adviescollege ook hierover adviezen te kunnen uitbrengen
                     om het evenwicht in de democratische machten te waarborgen. De leden van de CDA-fractie
                     vragen het kabinet nader in te gaan op deze suggestie, nu zij in de memorie van toelichting
                     volstaat met een verwijzing naar de taakomschrijving in het voorliggende wetsvoorstel.
                  
De financiële aspecten van de ondersteuning van volksvertegenwoordigers is geen onderdeel
                     van de adviestaak van het adviescollege omdat het geen betrekking heeft op geldelijke
                     voorzieningen van politieke ambtsdragers als zodanig. Dit onderwerp ligt meer op het
                     terrein van de Raad voor het Openbaar Bestuur die bijvoorbeeld op 5 november 2020
                     een advies heeft uitgebracht over dit onderwerp (Adviesrapport Goede ondersteuning,
                     sterke democratie)6.
                  
II Artikelsgewijs
               
Artikel 2
Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat in het eerste gedachtestreepje van
                     het voorgestelde artikel als eerste de leden van de Eerste Kamer worden genoemd, terwijl
                     in artikel 51 van de Grondwet staat dat de Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer
                     en de Eerste Kamer. Waarom is niet gekozen voor eenheid van terminologie, vragen deze
                     leden.
                  
De Aanwijzingen voor de regelgeving schrijven geen vaste volgorde voor wat betreft
                     de termen «Eerste en Tweede Kamer» versus «Tweede en Eerste Kamer». In de meeste regelgeving
                     wordt «Eerste en Tweede Kamer» aangehouden, tenzij het gaat om een beschrijving van
                     de wetsprocedure, in welk geval «Tweede en Eerste Kamer» wordt gebruikt, aangezien
                     wetsvoorstellen eerst behandeld worden in de Tweede Kamer en vervolgens in de Eerste
                     Kamer. In dit wetsvoorstel is aangesloten bij de gangbare volgorde van «Eerste en
                     Tweede Kamer».
                  
Artikel 4
De leden van de CDA-fractie vragen, waarom in artikel 4 sprake is van aanpassingen
                     «als gevolg van» adviezen van het adviescollege. Naar de mening van deze leden is
                     de formulering in de memorie van toelichting zuiverder: ... «op basis van» adviezen
                     van het adviescollege tot stand gekomen wijzigingen.
                  
In artikel 4 is gekozen voor aanpassingen «als gevolg van» adviezen van het adviescollege,
                     omdat adviezen niet noodzakelijkerwijs (integraal) zullen worden overgenomen. Doordat
                     gesproken wordt van «op basis van» wordt aangegeven dat de adviezen van het adviescollege
                     altijd aanleiding zullen geven tot een politieke afweging of en zo ja, tot welke wetgeving
                     die adviezen aanleiding geven.
                  
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | 
| D66 | 24 | Voor | 
| PVV | 17 | Tegen | 
| CDA | 15 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| SP | 9 | Tegen | 
| GroenLinks | 8 | Voor | 
| PvdD | 6 | Tegen | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| FVD | 5 | Tegen | 
| DENK | 3 | Voor | 
| Groep Van Haga | 3 | Voor | 
| JA21 | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 3 | Voor | 
| BBB | 1 | Voor | 
| BIJ1 | 1 | Tegen | 
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.