Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Bedrijfslevenbeleid
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 443
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 december 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over
de antwoorden op vragen commissie over Bedrijfslevenbeleid (Beantwoording overige
vragen) (Kamerstuk 32 637, nr. 417), de brief Naar meer focus in de Acquisitie van buitenlandse bedrijven (Kamerstuk
32 637, nr. 415), de actuele CBS-cijfers met betrekking tot de handel met het Verenigd Koninkrijk
in 2019 (Kamerstuk 23 987, nr. 384), de recente ontwikkelingen bij het bedrijf Unilever (Kamerstuk 32 637, nr. 422), de kabinetsreactie Monitoringsrapportage boekjaar 2018 Monitoring Commissie Corporate
Governance Code, de inzet van dwanglicenties bij hoge prijzen van medicijnen (Kamerstuk
29 477, nr. 659), het overzicht wet- en regelgeving ter borging van economie, innovatie en werkgelegenheid
bij ongewenste overnames en investeringen (Kamerstuk 30 821, nr. 115), de invulling aan de gewijzigde motie van het lid Omtzigt c.s. over behoud van werkgelegenheid
bij Vredestein/Apollo in Enschede (Kamerstuk 29 544, nr. 1022), de nadere reactie op SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public
Funding» (Kamerstuk 29 477, nr. 662) en de stand van zaken voorbereidingen afloop overgangsperiode EU-VK en economische
gevolgen (Kamerstuk 35 393, nr. 6).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2020 aan de Minister en Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 3 november 2020 zijn de
vragen, die betrekking hebben op COVID-19, datacenters, maakindustrie, Apollo Vredestein,
Unilever, VDL Nedcar, Tata Steel, Lighthouse, Smart Photonics en Apotex, beantwoord
(Kamerstuk 32 637, nr. 442). Bij brief van 11 december 2020 zijn de overige vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister en Staatssecretaris
12
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over meer focus in de acquisitie van
buitenlandse bedrijven over de grote verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse
bedrijven op het gebied van onder andere productiviteit, salarissen en research &
development (R&D) uitgaven. Deze leden vragen of bekend is waarom deze verschillen
zo groot zijn en wat hieraan ten grondslag ligt. Zij lezen dat het aantal grote investeringsprojecten
wereldwijd afneemt. Hoe is de afname van grote investeringsprojecten in en van Nederland?
Zijn hier concrete cijfers van beschikbaar? Welk effect heeft dit op Nederland en
waar is dit voornamelijk merkbaar? Ook lezen deze leden dat de aard van de investeringen
verandert. Kan dit nader worden toegelicht? Over welke uitdagingen en kansen spreekt
de Minister? Zij vragen of deze strategie tussentijds geëvalueerd zal worden en of
er aan de hand van een dergelijke evaluatie wijzigingen kunnen worden aangebracht.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende focusgebieden zijn waarop de
inspanningen worden geïntensiveerd. Deze leden vragen hoeveel tijd de Netherlands
Foreign Investment Agency (NFIA) voor deze intensivering uittrekt en wanneer de Minister
verwacht antwoord te hebben op de gestelde vragen bij de focusgebieden. Zij lezen
dat de investeringen een startpunt zijn voor hoogwaardige vervolginvesteringen in
R&D. Hoeveel procent van de vervolginvesteringen in R&D komt van buitenlandse bedrijven
en hoeveel procent komt vanuit Nederlandse bedrijven? Hoe wordt dit mogelijke verschil
verklaard? Waarom investeren buitenlandse bedrijven meer in R&D dan Nederlandse bedrijven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat over de periode 2015–2019 het aantal projecten
per jaar met hoofdactiviteit R&D bijna is verdubbeld. Wat is hierin de verhouding
buitenlandse/ Nederlandse projecten? Hoe verklaart de Minister deze verdeling? Deze
leden lezen dat de NFIA sterker gaat focussen op projecten van buitenlandse bedrijven
die bijdragen aan innovatie, verduurzaming of digitalisering van de Nederlandse samenleving.
Wat houdt zo’n sterkere focus in? Hoe wordt deze focus uitgedragen? Zij lezen dat
er van kwantiteit naar kwaliteit zal worden gegaan. Met welk aantal zal de hoeveelheid
projecten naar verwachting dalen?
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat Nederland in de breedte een
aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Deze leden lezen verder dat de twee belangrijkste
aandachtspunten geschikt personeel en het belastingstelsel zijn. Over wat voor personeel
gaat dit en welke knelpunten zijn geïdentificeerd in het huidige belastingstelsel?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de stikstofproblematiek een groot punt van zorg
is en dat dit een reden kan zijn voor buitenlandse bedrijven om zich niet in Nederland
te vestigen. Is het bekend hoeveel bedrijven tot nu toe zich ergens anders hebben
gevestigd vanwege deze problematiek? Naar welke instrumenten kijkt de Minister om
dit aan te pakken en op welke termijn kan de Kamer de structurele aanpak verwachten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bepaalde gevallen buitenlandse controle over
economische activiteiten in Nederland belangen kan schaden. Deze leden vragen of deze
gevallen bekend zijn en of deze gedeeld kunnen worden. Wat was in deze gevallen de
aanpak van de Minister? Hoe vaak vinden dit soort gevallen plaats? Zij lezen in box
1 dat de cijfers van het CBS dateren uit 2017. Worden deze cijfers binnenkort opnieuw
geactualiseerd? Hoe zijn deze cijfers verklaarbaar? Waarom geven deze bedrijven relatief
veel uit aan R&D in vergelijking met Nederlandse bedrijven? In welke sectoren zijn
deze bedrijven het meest actief? Deze leden lezen dat een buitenlandse investering
of overname ongewenst kan zijn als deze een niet-marktgedreven karakter heeft. Hoeveel
buitenlandse investeringen en overnames hebben een dergelijk karakter? Hoe is dit
te achterhalen? Hoe vaak komt het voor dat pas achteraf kan worden bepaald dat de
investering of overname een niet-marktgedreven karakter had?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bedrijven actief zijn in vitale processen
waarvan het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar is. Worden er bij deze
bedrijven risico-inschattingen gemaakt op het gebied van buitenlandse investeringen?
Wat zijn de best practices voor bedrijven die actief zijn in vitale processen qua
bescherming van overnames van hun bedrijf? Beschikken bedrijven die actief zijn in
vitale processen over de kennis en middelen om te achterhalen wat de precieze aard
is van een investering? Komt het vaak voor dat deze bedrijven de hulp inroepen van
de overheid? Hoe hebben bedrijven, waarbij het aandeelhouderschap privaat en vrij
verhandelbaar is, te maken met een niet-marktgedreven investering? Hoe staat dit in
verhouding met aanbieders die onderdeel of eigendom van de overheid zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het SOMO-rapport wordt geconcludeerd dat
er bij de Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en het Innovatiekrediet te
weinig rekening wordt gehouden met maatschappelijke effecten. Heeft de Staatssecretaris
deze signalen vaker ontvangen? Hoeveel ondernemers die moeite hebben met het vinden
van voldoende financiering worden uiteindelijk geholpen met het Innovatiekrediet?
Wat is de reden dat deze ondernemers niet voldoende financiering kunnen vinden? Hoe
groot is het gat gemiddeld wat het Innovatiekrediet in deze gevallen dicht?
De leden van de VVD-fractie zijn nog in afwachting van het antwoord op de Kamervragen
gesteld door lid Wiersma, maar hebben aanvullend nog vragen over de ROM’s en de aanvragen
van start-ups voor financiering. Deze leden vragen of er bij de beoordeling van de
aanvraag van financiering ook wordt gekeken naar de maatschappelijke effecten van
desbetreffende aanvrager. Hoe vaak maken start- en scale-ups gebruik van het innovatie-instrumentarium
ten opzichte van andere bedrijven? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe groot het
aandeel start- en scale-ups is van het totale aantal ontvangers van het Innovatiekrediet?
Wat is het gemiddelde bedrag dat deze ondernemingen per toekenning ontvangen? In berichtgeving
kwam naar boven dat start-ups massaal zijn afgewezen door ROM’s bij hun aanvragen
voor de Corona-OverbruggingsLening (COL), zijn scale-ups ook tegen blokkades aangelopen
bij de aanvraag van financiering? Zo nee, wat is hier de verklaring voor? Hoeveel
scale-ups hebben financiering toegewezen gekregen via de COL en hoeveel zijn er afgewezen?
Wat was hier de motivatie voor?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met kennisgenomen van de geagendeerde stukken.
Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van het verslag
van het schriftelijk overleg over Bedrijfslevenbeleid d.d. 2 april 2020. In antwoord
op vragen van de leden over Invest-NL schrijft de Minister (antwoord 20): «Invest-NL
werkt onverminderd door aan de ontwikkel- en investeringsopgaven maar heeft op dit
moment veel oog voor de coronacrisis. Zo is intern een speciale Coördinatiegroep Corona
in het leven geroepen waarmee aangesloten wordt op alle mogelijke financieringsvragen
die corona-crisis gerelateerd zijn. Die vallen in deze periode in de hoogste prioriteitencategorie
en worden met spoed behandeld. Specifiek voor mkb financiering is Invest-NL in gesprek
met partijen die financiering nodig hebben om het mkb overbruggingskredieten te kunnen
leveren. Daarnaast is Invest-NL goed aangesloten bij de Europese maatregelen en hoe
deze met financiers en bedrijven naar Nederland gebracht kunnen worden.» Kan de Minister
aangeven wat de resultaten van de Coördinatiegroep Corona van Invest-NL zijn? Hoeveel
coronacrisis gerelateerde financieringsaanvragen er zijn gedaan? Hoeveel daarvan zijn
opgelost met behulp van Invest-NL? Hoeveel aanvragen zijn doorverwezen en afgewezen?
Hoeveel overbruggingskredieten aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn er via Invest-NL
geleverd, en hoeveel Europese maatregelen/middelen zijn naar Nederland gebracht? Heeft
de Minister daarnaast een volledige lijst van initiatieven/projecten die tot dusver
via Invest-NL zijn gefinancierd?
De leden van de CDA-fractie lezen de antwoorden van de Minister op vragen over het
Nederlandse vestigingsbeleid-en klimaat voor internationale kenniswerkers (antwoord
40, 41, 42, 43 en 44). Deze leden vragen naar aanleiding daarvan in welke mate de
coronacrisis van invloed is op de positie van Nederland als vestigingsland voor internationaal
talent. In hoeverre zou een regeling als de regeling kenniswerkers, die in de periode
2009–2010 tot doel had om gedurende de economische crisis onderzoekers/kenniswerkers
voor Nederlandse bedrijven te behouden, ook in de huidige crisis een goed instrument
kunnen zijn om talent voor Nederland te behouden? Is de Minister bereid dit te laten
verkennen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de langetermijnstrategie
van het kabinet voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Deze leden zien de
uitvoering van de motie van het lid Amhaouch c.s. over de focus leggen op activiteiten
die bijdragen aan de specifieke doelstellingen van het kabinet (Kamerstuk 32 637, nr. 346) terug in de nieuwe prestatieafspraken met de NIFA voor 2020–2025. Zij zijn benieuwd
in hoeverre externe kennispartners en veldpartijen een rol kunnen spelen bij de gerichte
acquisitie van bedrijven en in welke mate dit reeds gebeurt. Hoe wordt aan expertiseopbouw
gedaan, bij de NIFA en de verschillende departementen? Is behalve de acquisitie van
nieuwe bedrijven ook het uitbouwen van bestaande bedrijven een prioriteit van de Minister?
Op welke manieren geeft de Minister dit vorm? Hoe presteert het Nederlandse acquisitiebeleid
ten opzichte van het beleid in de ons omringende landen, zowel qua middelen beschikbaar
voor acquisitie als qua resultaten? Kan de Minister schetsen wat de gevolgen van de
coronacrisis zijn voor (de resultaten van) het Nederlandse acquisitiebeleid, bijvoorbeeld
als het gaat om het aantal buitenlandse bedrijven in Nederland, de omvang van buitenlandse
investeringsprojecten en de werkgelegenheid (directe banen)? Ziet de Minister reden
om naar aanleiding van de coronacrisis de Invest in Holland strategie 2020–2025 te
actualiseren teneinde ook onder de huidige omstandigheden buitenlandse bedrijven te
blijven aantrekken? Zo ja, op welke punten/pijlers? Wat gaat binnen de pijler Vestigingsklimaat
het Invest in Holland Focus Team Talent precies doen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de NIFA en het Innovatie Attaché Netwerk
(IAN) ter versterking van het Nederlandse innovatie-ecosysteem samenwerken in een
pilot waarbij één NIFA- en één IAN-medewerker gezamenlijk in de Verenigde Staten zijn
gestationeerd. Hoe verloopt deze pilot tot dusver en ziet de Minister aanknopingspunten
om dergelijke combinaties ook elders in de wereld op te zetten? In welke landen acht
de Minister die het meest kansrijk?
De leden van de CDA-fractie zijn bekend met het initiatief NLinBusiness. Wat kan de
Minister melden over de resultaten die NLinBusiness boekt en de doelgerichtheid? Kan
de Minister een overzicht geven van buitenlandse handelsmissies in de periode 2019
tot heden en de vertegenwoordiging van het mkb daarin? Op welke wijze zijn handelsmissies
toegankelijk voor het mkb? Ziet de Minister aanknopingspunten voor verbetering? Wat
zijn de ervaringen met internetportaal Acces2Markets, waarmee mkb-ondernemers worden
bijgestaan met zaken doen buiten de Europese Unie (EU)?
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de bevindingen van de commissie-Van
der Meer Mohr ten aanzien van de implementatie van de nieuwe Corporate Governance
Code door vennootschappen en de stappen die zijn gezet. Deze leden onderschrijven
de suggesties ten aanzien van langetermijnwaardecreatie (zoals «een goede geïntegreerde
verslaggeving waarbij ook expliciet aandacht is voor transparante duurzaamheidsverslaggeving»)
en het belang van cultuur en gedrag in een onderneming. Op welke manier(en) zou de
gewenste vooruitgang op deze punten kunnen worden gestimuleerd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in zijn brief ter uitvoering van
de motie van de leden Wiersma en Van den Berg over het verkennen van waarborgen om
onze economie, innovatie en werkgelegenheid te beschermen (Kamerstuk 30 821, nr. 106) schrijft dat vanwege de toenemende dynamiek in de marktwaarde van bedrijven die
de coronacrisis met zich meebrengt het van belang waakzaam te zijn op ongewenste buitenlandse
overnames en investeringen. Is dit voor de Minister reden om uitgestelde wetgeving
ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing te versnellen (was beoogd eind
2020, nu 2021)? Hoe past de inzet om SMART Photonics en Apotex in Nederland te houden
in het in de brief omschreven beleid? Hoe zal de Minister naar de toekomst toe opereren
wanneer zich dergelijke strategische kansen zich voordoen? Met welk gevoel kijkt de
Minister in dit verband terug op het «verlies» van de productie van medische isotopen
met Lighthouse aan België?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoering van de gewijzigde
motie van het lid Omtzigt c.s. over behoud van werkgelegenheid bij Apollo Vredestein
in Enschede (Kamerstuk 21501–20, nr. 1556). Deze leden lezen dat overeenstemming is bereikt over het beperken van het banenverlies
tot 528. Is de verwachting dat deze mensen met het sociaal plan allemaal van werk
naar werk zullen kunnen worden geholpen? Kan de Minister verder aangeven of een stabiele
toekomst van Apollo-Vredestein Enschede nu is veilig gesteld? Wil hij toezeggen dat
kabinet en regio met Apollo-Vredestein in gesprek blijven over de voorwaarden voor
de duurzame vestiging in Enschede op lange termijn, in het licht van de internationale
concurrentie op het gebied van de productie van banden? Zijn er voornemens om de productie
slimmer te maken, verdergaand te digitaliseren en/of te vergroenen (meer circulair,
minder gasverbruik)? Heeft Apollo Vredestein daartoe zelf plannen en hoe kan de overheid
hierbij helpen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van Europese middelen voor digitalisering
en/of vergroening van de maakindustrie (zoals het Just Transition Fund), zodat Twente/Nederland
een interessante vestigingslocatie blijft voor deze tak van de maakindustrie?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden
Amhaouch en Wiersma over een onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie (Kamerstuk
35 300-XIII, nr. 42) en de motie van het lid Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase
na de coronacrisis en het versterken van regionale Smart Industrie Hubs (Kamerstuk
35 438, nr. 9)? Is de Minister bereid regio’s te ondersteunen in hun ambities en concrete inspanningen
om een aantrekkelijke vestigingslocatie te zijn voor slimme en schone maakindustrie?
Is de Minister van mening dat, indachtig de situatie rondom Apollo Vredestein, de
regels voor ruime staatsteun voor armere Oost-Europese regio’s zouden moeten worden
aangescherpt om oneigenlijke concurrentie tussen Europese regio’s te voorkomen? Waarom
wel of waarom niet?
De leden van de CDA-fractie willen graag van de Minister weten wat de stand van zaken
is ten aanzien van Tata Steel IJmuiden omtrent de aangekondigde reorganisatie en gevolgen
voor onder andere de werkgelegenheid. Deze leden vernemen graag van de Minister welke
ministeries, op welke manier(en), betrokken zijn bij de gebiedsontwikkeling uitbreiding
VDL Nedcar in Noord-Limburg. Hoe wordt de motie van het lid Amhaouch c.s. over steun
voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9) hierbij betrokken? In welke mate is er afstemming met de provincie Limburg om gezamenlijk
kansen te benutten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verschillende
geagendeerde stukken. Deze leden willen graag aandacht voor en vragen stellen over
de hoge prijzen van medicijnen, handel met het Verenigd Koninkrijk in het geval van
een no deal en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO).
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het ontzettend belangrijk dat de aanpak
van de coronacrisis gecombineerd wordt met het voorkomen van een klimaatcrisis. Ondernemen
moet juist nu maatschappelijk verantwoord gebeuren. Dat vindt ook een meerderheid
van de Kamer (Kamerstuk 35 420, nr. 56), daarom betreuren deze leden dat het kabinet geen ambitie toont en geen eisen stelt
voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in de derde steunpakketten (Kamerstuk
35 420, nr. 105). Kan de Minister hier nader op in gaan? Wanneer is het onderzoek naar MVO als voorwaarde
voor steun, waar de Kamer om gevraagd heeft, afgerond? In Nederland zijn nog maar
weinig bedrijven die zeggen zich te houden aan de richtlijnen van de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wat betreft maatschappelijk verantwoord
ondernemen. De Minister streeft naar een onderschrijving van 90 procent van de grote
bedrijven in Nederland aan deze richtlijnen in 2023. Nu is dit slechts 22 procent
van de grote bedrijven. Deze leden vinden dit zorgelijk. Hoe gaat de Minister dit
gat dichten? Is hij zich er van bewust dat hier maar heel weinig tijd voor is? In
hoeverre gaat hij ook verplichtingen en voorwaarden stellen bij bijvoorbeeld steunmaatregelen?
Deelt de Minister de mening dat het te laat is om alleen nog de focus te leggen op
verleiden en voorlichten van bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen
zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert in hun rapport «Samen naar duurzame
ketenimpact»?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie
van de Staatssecretaris op het SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch
Public Funding» (Kamerstuk 29 477, nr. 622). Deze leden zijn van mening dat de met publiek geld gefinancierde ontwikkeling van
geneesmiddelen primair ten goede moet komen aan de maatschappij en dat transparantie
en toegankelijkheid hierbij cruciaal zijn. Hoewel de beleidsmatige verantwoordelijkheid
voor publieke financieringsinstrumenten van bepaalde sectoren dus zeker bij het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat thuishoort, vragen deze leden of de beleidsmatige
verantwoordelijkheid van de gehele geneesmiddelenindustrie niet beter kan worden ondergebracht
bij het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief
toelicht dat «sinds 2011, onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, duurzaamheidsbepalingen
voor het gehele instrumentarium van Economische Zaken Klimaat en is het mogelijk om
aanvragen af te wijzen die een inbreuk maken op de economische, ecologische of sociale
dimensie van duurzaamheid.» Deze leden zouden dan ook graag willen weten of de Staatssecretaris
binnen dit Kaderbesluit de mogelijkheid ziet om transparantie en toegankelijkheidsbepalingen
in te voeren. Zo nee, ziet de Staatssecretaris de mogelijkheid om deze bepalingen
door te voeren onder de bestaande duurzaamheidsbepalingen. Zij zijn namelijk van mening
dat het huidige geneesmiddelen ontwikkelingssysteem ver van duurzaam is.
Ook geeft de Staatssecretaris aan dat het gebruik van het innovatiekrediet kan concurrentie
tussen bedrijven stimuleren, waaronder op het terrein van innovatieve geneesmiddelen.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris aanwijzingen heeft dat deze concurrentie
ook daadwerkelijk bevorderd is. Zij vragen of het gebrek aan transparantie binnen
de geneesmiddelenindustrie niet tot hogere winstuitkeringen in plaats van extra transparantie
leidt. De Staatssecretaris geeft verder aan geen waarde te zien in de aanbeveling
van het SOMO-rapport om concrete voorwaarden in de financieringsdocumentatie inzake
de toegankelijkheid voor de patiënt en de prijs van het eventuele product indien ROM’s
investeren in Life Sciences en Health bedrijven op te nemen. De Staatssecretaris refereert
hierbij aan het idee dat veel medicijn trajecten niet succesvol zijn. Deze leden vragen
echter of dit risico niet van tevoren gecalculeerd kan worden. Op het moment dat een
medicijn wel succesvol is komen de toegankelijkheid principes van kracht en zo niet
dan zal dit medicijn ook niet op de markt worden gebracht en zijn de toegankelijkheidseisen
dus ook niet relevant. Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan, ten opzichte van het
Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren, de principes als handreiking te zien om tot
evenwichtige licentieovereenkomsten te komen. Deze leden vragen waarom deze principes
nog niet zijn vertaald in bepalingen. Ziet de Staatssecretaris hier op korte termijn
mogelijkheid toe?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister inzake dwanglicenties (Kamerstuk 29 477, nr. 659). Deze leden betreuren dat de commissie niet succesvol is geweest in het komen tot
een gezamenlijke rapportage en vragen waarom deze commissie niet succesvol is geweest.
Kan de Minister toelichten wat de inhoudelijke verschillen van mening binnen de commissie
precies waren? Welke procedurele redenen ten grondslag lagen? Daarnaast geeft de Minister
aan dat met name in het Europeesrechtelijk kader er ruimte is voor verbetering. Deze
leden vragen waar de Minister die ruimte ziet. Ziet de Minister een rol voor zichzelf
om eventuele verbeteringen te bewerkstelligen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de actie die de Staatssecretaris
neemt om voor te bereiden op een mogelijke no deal met het Verenigd Koninkrijk in
het ergste geval het terugvallen op regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Deze leden zien dat verschillende scenario’s zijn uitgewerkt. Toch maken zij zich
zorgen of de maatregelen op tijd uitgevoerd kunnen worden in het scenario van een
no deal. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren en hierin ook een laatste stand
van zaken meenemen met betrekking tot de onderhandelingen op economisch gebied? Deze
leden lezen daarnaast dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verschillende
bedrijven heeft voorbereid op de gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode.
Hoe heeft de NVWA dit gedaan? Zij lezen dat de kosten voor het voldoen aan douaneformaliteiten
voor invoer en uitvoer van goederen tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland flink
zullen stijgen, vooral voor de snijbloemensector en de vleessector. In hoeverre is
bij deze laatste sector ook het dierenwelzijn door langere wachttijden bij de grens
meegenomen? Deze leden stelden hier eerder al vragen over en horen graag wat hier
mee gedaan is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister
en Staatssecretaris op vragen van de commissie over Bedrijfslevenbeleid en hebben
hierover verschillende (vervolg) vragen.
De leden van de SP-fractie merken op dat het project «Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (IMVO) maatregelen in perspectief» als doel heeft de effectiviteit
van het huidige beleid te evalueren en aan de hand van de uitkomsten en andere aanbevelingen
en lessen, bepalen of vernieuwing van /aanvulling op het huidige IMVO-beleid nodig
is. In de reactie op het advies van de SER over IMVO en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
erkent de Minister dat er wat betreft beleidscoherentie nog belangrijke stappen gezet
kunnen worden. Deelt de Minister de mening dat het aandeel bedrijven dat in de Transparantiebenchmark
aangeeft de OESO-richtlijnen te onderschrijven zeer laag is en dat er een versnelling
moet plaatsvinden om de doelstelling van 90 procent in 2023 te behalen? Kan de Minister
aangeven welke aanvullende maatregelen zij gaat nemen om deze 90-procentsdoelstelling
te behalen? Volgt hij daarbij het advies van de SER om ook dwingende beleidsmaatregelen
te gebruiken? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de voortgang van
het onderzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar hoe een IMVO-kader
kan worden toegepast op het EZK-instrumentarium? Kan de Minister aangeven wanneer,
in het licht van de 90-procent doelstelling in 2023, hierover een besluit wordt genomen
en op welk moment kan worden begonnen met de invoering van deze IMVO-voorwaarden?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ambitie om duurzame economische
groei te creëren. Deze leden delen de mening delen dat het aantrekken van buitenlandse
bedrijven die een bijdrage leveren aan de verduurzaming en digitalisering van onze
economie, de voorkeur geniet. Dit betekent echter niet dat ook bedrijven die deze
kwaliteit niet of in mindere mate bezitten, zich niet vestigen in ons land. Kan de
Minister aangeven in welke verhouding, met betrekking tot het wel of niet voldoen
aan criteria rond verduurzaming en digitalisering, bedrijven zich de afgelopen vier
jaar in ons land hebben gevestigd? Met andere woorden, hoe effectief is de gekozen
beleidsrichting? Kan de Minister aangeven hoe voorkomen wordt dat de vestiging in
ons land van datacenters en andere bedrijven met een grote energievraag leidt tot
een vertraging in het behalen van onze duurzame energiedoelen?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat belastingontwijking een speerpunt is
en dat de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het Invest in Holland netwerk
geen ondersteuning geven aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies.
Kan de Minister aangeven op welke wijze dit wordt getoetst? Worden ook bedrijven,
waarbij wel sprake is van reële economische activiteiten in ons land, getoetst op
zaken als belastingontwijking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Deelt de
Minister de mening dat een voorspelbare en betrouwbare overheid ook transparant dient
te zijn als het gaat om afspraken tussen (buitenlandse) bedrijven en de belastingdienst
over de zekerheden die vooraf geboden worden over de fiscale impact van reële investeringen
in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van Unilever. Kan
de Minister aangeven of de versimpeling van de organisatiestructuur van Unilever de
enige reden van het bedrijf voor deze wijziging is? Zo nee, welke andere redenen liggen
aan dit voornemen ten grondslag? Met dit voornemen wordt gekozen voor het Verenigd
Koningrijk als hoofdvestiging. Welke gevolgen zou dit hebben op de korte en lange
termijn en welke gevolgen of invloed heeft de Brexit (met of zonder akkoord) hierop?
Kan de Minister aangeven of er bij deze versimpeling sprake is van financiële en/of
belastingvoordelen voor Unilever? Zo ja, welke? Kan de Minister aangeven hoe hard
de toezeggingen van Unilever zijn als het gaat om de activiteiten in Nederland en
de eventuele vestiging in Nederland mocht F&R een zelfstandig beursgenoteerd bedrijf
worden?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie Monitoringsrapportage
boekjaar 2018 Monitoring Commissie Corporate Governance Code.
Kan de Minister aangeven op welke termijn de Europese Commissie zal bezien of er aanpassingen
in de onderzoeksmethodiek en de rapportage van haar bevindingen nodig zijn om haar
monitoringstaak beter uit te kunnen oefenen? Deze leden vragen om welk type bedrijven
het gaat, naar aard en omvang, als de 5,4 procent van de bedrijven die de verantwoording
van het beloningsbeleid niet naleeft.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe hij de infiltratie
van de lobbyisten van de farmaceutische industrie, die faliekant tegenstander zijn
van dwanglicenties, in een adviescommissie duidt. Op welke wijze is de samenstelling
van deze commissie tot stand gekomen? Daarnaast vragen deze leden of het gebruikelijk
is dat lobbyisten deel uit maken van een adviescommissie. Zij zijn blij dat er toch
een advies ligt en dat de eerste conclusie is dat het juridisch kader ruim genoeg
is voor zowel de overheid als de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om zo nodig dwanglicenties
in te zetten, mocht men daar vanuit hun eigen wettelijke kaders aanleiding toe zien.
Ook de Europese Unie lijkt hierbij niet in de weg te staan. Kan de Minister aangeven
of hij, met in achtneming van de zorgvuldigheid, ook voornemens is waar nodig dwanglicenties
in te zetten? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de mogelijkheden die de wet biedt
als het gaat om de borging van economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste
overnames en investeringen en hebben hierover een aantal vragen. Kan de Minister aangeven
hoe het kan dat 1,2 procent van de bedrijven in Nederland, die onder buitenlands zeggenschap
vallen, verantwoordelijk zijn voor maar liefst 18 procent van de werkgelegenheid,
39 procent van de totale bedrijfsomzet in ons land, 30 procent van alle investeringen,
een derde van alle R&D inspanningen en ook nog eens 7 procent beter betalen? Welke
oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat zegt dit over de (slechte) staat en kwaliteit
van de 98,8 procent van de bedrijven met binnenlandse zeggenschap, die slechts verantwoordelijk
zijn voor 61 procent van de totale omzet? Is de Minister bereid een overzicht te geven
over hoe vaak het breed instrumentarium ter waarborging van publieke belangen, de
afgelopen vier jaar is ingezet tegen welke bedreiging en met welk resultaat? Deze
leden vragen of het klopt dat Nederland in Europa terughoudend was als het gaat om
te komen tot een Europees gelijkspeelveld-instrument. Zo ja, wat was daarvan de reden
en welk effect heeft dit gehad op het beleidsvoorstel van de Europese Commissie? Kan
de Minister aangeven wanneer het publieke belang dusdanig geschaad wordt dat overheidsinterventie
gerechtvaardigd is als dit geen barrières mag opwerpen voor Nederlandse bedrijven
in het buitenland en ook geen afschrikkende werking voor buitenlandse partijen mag
hebben om in Nederland te investeren?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de 250 dagen bedenktijd die een bedrijf
heeft om zich te bezinnen, al menen deze leden dat het een gemiste kans is hier ook
de ondernemingsraad op een of andere manier bij te betrekken. Zij vragen of de mogelijkheden
die een onderneming heeft zich te beschermen tegen (vijandige) overname hiermee voldoende
is.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven welke concrete steun
door dit kabinet is geboden aan Apollo Vredestein en de gemeente Enschede. Op welke
wijze dit heeft bijgedragen aan het resultaat dat de ondernemingsraad op 10 juli 2020
heeft bereikt met de directie van Apollo Vredestein?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nadere reactie op SOMO-rapport
«Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding». Kan de Staatssecretaris aangeven
welke bijdrage en/of garantie het aangaan van het gesprek over transparantie en de
uiteindelijke prijsstelling concreet levert aan de effectieve beschikbaarheid van
de producten of diensten die ontwikkeld worden op grond van de gelicentiëerde kennis?
Deelt de Staatssecretaris de zorg over de mate van vrijblijvendheid bij het uitsluitend
het voeren van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben verschillende vragen en opmerkingen naar aanleiding
van de geagendeerd stukken.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op de vragen
bij het vorige schriftelijke schriftelijk overleg Bedrijfslevenbeleid en vragen wat
de status is van het onderzoek van de RVO over het hanteren van een IMVO-kader bij
de EZK-instrumenten, waar in het antwoord van de Minister op vraag 153 op wordt gewezen.
Wanneer verwacht de Minister dat dit onderzoek is afgerond en kan de Minister dat
de Kamer doen toekomen? Deze leden vragen tevens of de Minister al antwoord kan geven
op de vraag (nummer 153) waarom niet bij ieder EZK-instrument als voorwaarde wordt
gesteld dat een onderneming daarvan alleen gebruik mag maken als die onderneming de
OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen onderschrijft, in de praktijk hanteert
en daar verifieerbaar rekenschap van aflegt. Indien de Minister hier nog geen antwoord
op kan geven, is hij dan bereid het antwoord in samenhang met het onderzoek met de
Kamer te delen?
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang voor de Nederlandse economie
en het slagen van de energietransitie dat er voldoende technisch personeel beschikbaar
is, zoals de Minister ook omschrijft in de brief over het acquisitiebeleid. Deze leden
vragen of er voldoende zicht is op toekomstige tekorten aan technisch personeel, indachtig
de groeiende vraag naar duurzame energiebronnen, de nodige verzwaring van het elektriciteitsnet
en vergrijzing van het huidige personeelbestand. Verwacht de Minister dat de huidige
inspanningen gericht op meer technisch personeel voldoende zijn om te voldoen aan
de groeiende vraag naar technisch personeel? Zo ja, kan de Minister dit onderbouwen
en daarbij het verwachte effect per maatregel toelichten? Zo nee, of indien de Minister
hier geen zicht op heeft, is hij van mening dat het vanuit het voorzorgbeginsel verstandig
is om veel meer te investeren in scholing en werk-naar-werktrajecten, gezien de zeer
negatieve maatschappelijke gevolgen van onvoldoende technisch personeel? In de brief
over het acquisitiebeleid haalt de Minister tevens de druk op de elektriciteit-infrastructuur
aan als actueel aandachtspunt, waarbij hij aangeeft dat dit ook speelt voor datacenters.
Deelt de Minister de mening dat de acquisitie van datacenters mede de oorzaak is van
overbelasting van de elektriciteit-infrastructuur? Wat is het beleid ten aanzien van
de acquisitie van datacenters? Deelt de Minister de mening dat er centrale sturing
nodig is bij de acquisitie van datacenters en dat de kosten en baten van additionele
datacenters beter in kaart gebracht moeten worden? Zo nee, waarom niet? Deze leden
vagen hoe er uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Moorlag en Agnes Mulder
over het beheersen en reguleren van de impact van datacenters (Kamerstuk 32 813, nr. 552). Graag een toelichting hierop.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
over Unilever waarin de Minister onder andere aangeeft dat er intensieve gesprekken
zijn geweest met Unilever en dat Unilever heeft toegezegd dat de divisie food and
refreshments in Nederland gevestigd wordt indien deze divisie op enig moment een zelfstandig
beursgenoteerd bedrijf wordt. Deze leden vragen wat het algehele resultaat is van
de gesprekken met Unilever en specifiek of de Minister ook een toezegging heeft gedaan
aan Unilever. Zo ja, wat heeft het kabinet Unilever geboden? Zo nee, waarom heeft
het bestuur van Unilever zich dan gecommitteerd aan een toezegging? Waarom heeft Unilever
toegezegd dat extra functies van de Europese supply chain naar Rotterdam worden verplaatst
en dat het intellectueel eigendom over de drie divisies anders georganiseerd wordt?
Kan de Minister een toelichting geven op de andere organisatie over de drie divisies?
Deze leden zijn benieuwd wat een toezegging van een door aandeelhouders gestuurd bedrijf
als Unilever waard is. Hoe groot acht de Minister de kans dat de toezegging van Unilever
wordt gehonoreerd, gegeven de structuur van het bedrijf en de onzekerheid van de toekomstige
(economische) ontwikkelingen?
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de brief over
de voorbereidingen op afloop van de overgangsperiode Europese Unie-Verenigd Koninkrijk.
Deze leden vragen of er voldoende zicht is op de voorbereidingen in het Verenigd Koninkrijk
in het geval van een no deal-scenario. Is het Verenigd Koninkrijk voldoende voorbereid
om lange wachtrijen bij de grens te voorkomen? Is de Staatssecretaris bereid een impact
assessment te maken voor zowel burgers als bedrijven voor de verschillende scenario’s
en deze met de Kamer te delen. Zo nee, waarom niet? Hoe en in welke mate worden burgers
en bedrijven de komende maanden geïnformeerd over alle gevolgen van de Brexit? Deze
leden vragen naar de gevolgen van Brexit op steunmaatregelen die bedoeld zijn voor
de coronacrisis. Verwacht de Staatssecretaris dat er meer steunaanvragen, bijvoorbeeld
wat betreft de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), zullen komen
wegens Brexit? Wat is het oordeel van de Staatssecretaris daarover? Kan de Staatssecretaris
een reflectie geven op de houdbaarheid van de coronasteunmaatregelen? Blijft er steun
voor bedrijven als het virus meer dan anderhalf jaar actief blijft? Heeft de Staatssecretaris
een verkenning uitgewerkt voor een dergelijk scenario of is de Staatssecretaris voornemens
deze te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid deze te delen
met de Kamer?
II Antwoord / Reactie van de Minister en Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
1
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over meer focus in de acquisitie van
buitenlandse bedrijven over de grote verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse
bedrijven op het gebied van onder andere productiviteit, salarissen en research &
development (R&D) uitgaven. Deze leden vragen of bekend is waarom deze verschillen
zo groot zijn en wat hieraan ten grondslag ligt.
Antwoord
Het Nederlandse bedrijfsleven kent een grote heterogeniteit. Van zzp’ers en eenmanszaken
tot aan grote internationale bedrijven. Dit hoort bij een gezonde marktdynamiek. Zo
zijn de startups van vandaag mogelijk de grote internationale bedrijven van morgen.
Deze bedrijven verschillen natuurlijk sterk in hun kenmerken zoals productiviteit
en R&D-uitgaven. De bakker om de hoek is nu eenmaal anders dan een groot internationaal
bedrijf. Al is het alleen al hun omvang. Deze bedrijven kun je daarom ook niet met
elkaar vergelijken, maar ze leveren beiden op hun eigen wijze een bijdrage aan onze
economie.
Over het algemeen kunnen we stellen dat buitenlandse bedrijven die zich in Nederland
vestigen groter zijn – en mede door hun schaal ook productiever – dan het gemiddelde
Nederlandse bedrijf, zeker ten opzichte van een eenmanszaak. De verschillen tussen
Nederlandse en buitenlandse bedrijven zijn dus veelal te verklaren doordat zij verschillen
in gemiddelde grootte. Als we vervolgens een vergelijking maken tussen de Nederlandse
en buitenlandse multinationals die in Nederland actief zijn, zien we dat in 2016 57%1 (13.400 van de in totaal 23.700) van de multinationals in buitenlandse handen is.
Deze buitenlandse multinationals zijn goed voor 54% van de werkgelegenheid bij en
59% van de toegevoegde waarde van multinationals. Binnen de groep multinationals zien
we op deze punten dus geen duidelijk verschil tussen de buitenlandse en Nederlandse
multinationals. Wel valt op dat Nederlandse multinationals – 43% van het totaal aantal
multinationals in Nederland – in 2016 goed waren voor 57% van de private R&D-uitgaven.
Zij investeren dus relatief veel in R&D ten opzichte van de buitenlandse multinationals.
Dit past bij het beeld dat bedrijven een voorkeur hebben om hun R&D-activiteiten dichtbij
te hebben.
2
Zij lezen dat het aantal grote investeringsprojecten wereldwijd afneemt. Hoe is de
afname van grote investeringsprojecten in en van Nederland? Zijn hier concrete cijfers
van beschikbaar? Welk effect heeft dit op Nederland en waar is dit voornamelijk merkbaar?
3
Ook lezen deze leden dat de aard van de investeringen verandert. Kan dit nader worden
toegelicht?
Antwoord op vraag 2 en 3
De afgelopen jaren is de stroom aan directe buitenlandse investeringen (FDI) wereldwijd
gedaald.2 De daling komt hoofdzakelijk door een afnemende FDI-stroom naar geïndustrialiseerde
(OESO-)landen. Ook kiezen ondernemingen minder vaak ervoor hun hoofdkantooractiviteiten
als marketing & sales op één centrale locatie te vestigen en meer op verschillende
locaties over de continenten te verspreiden. Dit beeld zien we in de praktijk ook
terug bij de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Bij NFIA is het aandeel
van buitenlandse projecten met marketing & sales-, distributie/logistiek- en R&D-activiteiten
in de afgelopen jaren toegenomen, terwijl het aandeel van «puur» hoofdkantoorprojecten
in de afgelopen vijf jaar juist halveerde. Ook zien we dat, wanneer we de uitschieters
van een aantal grote projecten buiten beschouwing laten, het gemiddeld aantal banen
en investeringsbedrag per project bij NFIA terugloopt. Dit heeft mogelijk ook te maken
met het feit dat Nederland relatief hoogwaardige projecten aantrekt. Onderzoek van
IBM-PLI3 laat zien dat Nederland de afgelopen jaren in vergelijking met de meeste andere Europese
landen relatief hoogwaardige buitenlandse investeringsprojecten wist aan te trekken,
zoals in de ICT- en Life Sciences-sector.
4
Over welke uitdagingen en kansen spreekt de Minister?
Antwoord
Onzekere mondiale omstandigheden zorgen zowel voor uitdagingen als kansen. Zo leiden
deze omstandigheden ertoe dat bedrijven mogelijk hun strategie moeten heroverwegen,
bijvoorbeeld om hun internationale markttoegang zeker te stellen. Nederland heeft
hier als toegangspoort tot de EU een goede positie. Zo vertaalt de situatie rondom
de Brexit zich voor Nederland al in een toename van bedrijven die hun toevlucht zoeken
tot ons land om daarmee verzekerd te zijn van toegang tot de EU-markt. Politieke en
economische stabiliteit zijn daarbij voor bedrijven belangrijke factoren om te investeren
en zich in Nederland te vestigen. Datzelfde geldt voor bedrijven die afhankelijk zijn
van onze (digitale) infrastructuur, sterke technologische- en taalvaardigheden en
onze wet- regelgeving.
Daarnaast wordt de beschikbaarheid van talent een steeds belangrijkere locatiefactor.
De mate waarin Nederland aantrekkelijk is voor (internationaal) talent om te werken
en wonen wint daardoor aan belang. Met de huidige tekorten aan specialistisch IT en
technisch personeel in Nederland is een betere aansluiting tussen opleidingen en industrieën
cruciaal. Hiervoor is onder meer het blijven investeren in technologische vaardigheden
en een ondersteunende (digitale) infrastructuur noodzakelijk.
5
Zij vragen of deze strategie tussentijds geëvalueerd zal worden en of er aan de hand
van een dergelijke evaluatie wijzigingen kunnen worden aangebracht.
Antwoord
De nieuwe Invest in Holland-strategie is opgesteld voor de periode 2020–2025 (Kamerstuk 32 637, nr. 415). Een strategie voor een langere periode is bij acquisitiewerk zeer wenselijk. Allereerst
omdat een gemiddeld acquisitieproces, van eerste contact met het bedrijf tot aan het
werkelijke investeringsbesluit, een tijdsduur heeft van circa 18 maanden. Acquisitiewerk
vraagt dus per definitie een aanpak voor een langere periode. Daar komt bovenop dat
een aanpak met een specifieke focus nog sterker vraagt om een aanpak voor de langere
termijn. Deze focus vereist namelijk eerst de stappen om inzichtelijk te krijgen welke
internationale bedrijven kunnen bijdragen aan de kabinetsambities op innovatie, verduurzaming
en digitalisering en deze vervolgens deze proactief te benaderen. Dat is zeer arbeids-
en tijdintensief.
Het is daarom wenselijk om de strategie voor een langere periode vast te zetten. Tegelijkertijd
wil het kabinet ook flexibel zijn en bijsturen wanneer actuele ontwikkelingen daarom
vragen. Zo kunnen de gevolgen van het coronavirus, technologische ontwikkelingen of
veranderingen in het vestigingsklimaat zorgen dat het wenselijk is om bij te sturen.
Daarom houdt het kabinet continu de vinger aan de pols. De jaarlijkse resultaten van
NFIA en het Invest in Holland-netwerk bieden hierbij aanknopingspunten.
Tot slot wordt NFIA ook periodiek, eens in de vijf jaar, extern geëvalueerd. De laatste
evaluatie was in 2019/2020 dus de volgende evaluatie zal zich focussen op de resultaten
van deze nieuwe strategie.
6
De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende focusgebieden zijn waarop de
inspanningen worden geïntensiveerd. Deze leden vragen hoeveel tijd de Netherlands
Foreign Investment Agency (NFIA) voor deze intensivering uittrekt en wanneer de Minister
verwacht antwoord te hebben op de gestelde vragen bij de focusgebieden.
Antwoord
De intensivering van de proactieve inspanningen vindt plaats via zogeheten Focus Teams.
Dit zijn kleine, wendbare groepen van Invest in Holland-partners die samen werken aan een gerichte benadering van bedrijven in een bepaalde
nichemarkt. Deze niches dragen bij aan de ambities van het kabinet op innovatie, verduurzaming
en digitalisering, zoals Artificial Intelligence (AI), Medtech (LSH) en Plantbased (Agri). De verschillende Focus Teams bevinden zich
in andere fases. Zo liggen er op terrein van LSH en Fintech al uitgewerkte proposities,
terwijl andere teams – bijvoorbeeld op terrein van waterstof – nog in de opstartfase
zijn. Door actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen, kunnen
er de komende jaren ook weer Focus Teams bijkomen of juist worden opgeheven. Het kabinet
houdt hierbij dus continu de vinger aan de pols met het oog op eventuele bijsturing.
Het succesvol starten en uitbouwen van deze aanpak zal tijd kosten omdat netwerken
moeten worden opgebouwd en versterkt, en specifieke proposities moeten worden opgesteld.
Een dergelijke gerichte benadering is daarmee complexer dan een meer generieke benadering
van acquisitie. De verwachting is dan ook dat de resultaten qua projecten waar NFIA
bij betrokken is, in gelijkblijvende omstandigheden, kwantitatief omlaag gaan, maar
kwalitatief omhoog.
Daarnaast blijft ook de inzet van NFIA, conform de aangenomen motie van uw Kamer (Kamerstuk
35 570 XIII, nr. 23), op het verzilveren van de acquisitiekansen van Brexit gehandhaafd. Ik zal uw Kamer
medio 2021 nader informeren over deze inzet.
7
Zij lezen dat de investeringen een startpunt zijn voor hoogwaardige vervolginvesteringen
in R&D. Hoeveel procent van de vervolginvesteringen in R&D komt van buitenlandse bedrijven
en hoeveel procent komt vanuit Nederlandse bedrijven? Hoe wordt dit mogelijke verschil
verklaard? Waarom investeren buitenlandse bedrijven meer in R&D dan Nederlandse bedrijven?
Antwoord
In mijn brief van april jl. over het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 415) heb ik aangegeven dat bij R&D-investeringen van buitenlandse bedrijven in Nederland
vaak sprake is van een vervolginvestering. Bij het grootste deel van de R&D-investeringsprojecten
(43%), die mede dankzij ondersteuning van NFIA voor Nederland kiezen, gaat het om
een bedrijf dat zijn huidige activiteiten in Nederland uitbreidt (zie tabel 1). In
de praktijk komt het vaak voor dat een bedrijf eerst bijvoorbeeld met een marketing
& sales-kantoor start, voordat het besluit een R&D-investering te doen. Aangezien
NFIA in de nieuwe strategie, die in april jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 32 637 nr. 415), een sterke focus heeft op het aantrekken van R&D is het belangrijk dat zij ook
al bij initiële investeringen kijken of er in de toekomst potentie is voor een R&D
investering.
Tabel 1: De achtergrond van een R&D-investering (NFIA, 2018)
Achtergrond van R&D-investeringen
1) Vervolg op een bij NFIA bekend zijnde concrete samenwerking of betrokkenheid van
Nederlandse kennisinstelling of universiteit (of andere partij):
10%
2) Als aanvulling op een bestaande activiteit die het betreffende buitenlandse bedrijf
al in NL uitvoerde:
43%
3) Greenfield-investeringen:
16%
4) Outsourced:
29%
5) Overig:
2%
In totaal waren buitenlandse bedrijven in 20164goed voor 30% van de private R&D-uitgaven in Nederland. De Nederlandse bedrijven zijn
met 70% dus goed voor het grootste deel van de private R&D-uitgaven. Verder zijn mij
geen cijfers bekend over de verdeling tussen initiële en vervolginvesteringen in R&D.
8
De leden van de VVD-fractie lezen dat over de periode 2015–2019 het aantal projecten
per jaar met hoofdactiviteit R&D bijna is verdubbeld. Wat is hierin de verhouding
buitenlandse/ Nederlandse projecten? Hoe verklaart de Minister deze verdeling?
Antwoord
NFIA heeft als belangrijkste taak om buitenlandse bedrijven naar Nederland aan te
trekken. De gemelde toename van projecten met hoofdactiviteit R&D heeft dan ook alleen
betrekking op buitenlandse investeringsprojecten. Dat gezegd hebbende is in de periode
2015 – 2019, de periode van de voorgaande Invest in Holland-strategie, het aantal R&D-gerelateerde projecten gegroeid van 13 aangetrokken R&D-projecten
in 2015 naar 24 projecten in het jaar 2019.
9
Deze leden lezen dat de NFIA sterker gaat focussen op projecten van buitenlandse bedrijven
die bijdragen aan innovatie, verduurzaming of digitalisering van de Nederlandse samenleving.
Wat houdt zo’n sterkere focus in? Hoe wordt deze focus uitgedragen?
Antwoord
In de nieuwe strategie wordt onderscheid gemaakt tussen proactieve en reactieve acquisitie.
De proactieve acquisitie richt zich op bedrijven die bijdragen aan de kabinetsdoelen
op innovatie, verduurzaming en digitalisering. Dergelijke projecten worden bestempeld
als een High Priority Project (HPP) voor NFIA. NFIA gaat, onder meer via de mensen
op de posten in het buitenland, proactief op zoek naar dergelijke HPP. Deze inzet
op proactieve acquisitie wordt georganiseerd via de verschillende Focus Teams. Zie
daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5. Voor de acquisitie op terrein van innovatie
werkt NFIA ook samen met het Innovatie Attaché Netwerk.
Daarnaast wordt bij bedrijven die zich bij NFIA melden ook gekeken of hier sprake
is van een HPP. Indien dit het geval is, krijgt dit project prioriteit. Daarnaast
blijft gelden dat iedere buitenlandse investeerder die reële economische activiteiten
in Nederland overweegt en aanklopt bij het netwerk zal worden geholpen door diegene
die waarde kan en wil toevoegen. Dit laatste is de reactieve acquisitie.
10
Zij lezen dat [de focus van de NFIA] er van kwantiteit naar kwaliteit zal worden gegaan.
Met welk aantal zal de hoeveelheid projecten naar verwachting dalen?
Antwoord
Op basis van de nieuwe strategie (Kamerstuk 32 637, nr. 415) zijn de prestatieafspraken tussen de opdrachtgevers, het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat (EZK) en Buitenlandse Zaken (BuZa), en NFIA aangepast. Aan de prestatieafspraak
is nu toegevoegd dat een toenemend deel van de NFIA-projecten een High Priority Project
(HPP) dient te zijn. Het percentage HPP is vastgesteld op 20% van het totaal in 2020,
met een groeipad naar 40% in 2024. Een andere prestatieafspraak is het totaal van
1.150 (230 per jaar) projecten die in de periode 2020–2024 voor Nederland hebben gekozen
met hulp van de NFIA. In de afgelopen jaren is het aantal NFIA-projecten gestaag gegroeid
van 155 in 2010, naar 193 in 2013, naar 227 in 2016 en 268 in 2019. Het jaar 2019
was daarbij een absoluut recordjaar. Vanwege de focus op kwaliteit in plaats van kwantiteit
is nu in de prestatieafspraak 230 projecten per jaar opgenomen. Hiermee wijken we
dus af van de gestage groei in de NFIA-projecten het afgelopen jaar.
Daarbij hecht ik er wel aan te benadrukken dat deze prestatieafspraken slechts richtlijnen
zijn ten behoeve van de aansturing van NFIA. Er zijn diverse externe factoren die
de resultaten van NFIA kunnen beïnvloeden en dus ook de haalbaarheid van de prestatieafspraken.
Zo zal de huidige economische impact van corona stevige invloed op de NFIA-resultaten
hebben. Ook mogelijke wijzigingen in het vestigingsklimaat kunnen invloed hebben op
de NFIA-resultaten. Hier is in de onderlinge prestatieafspraken een voorbehoud voor
gemaakt.
11
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat Nederland in de breedte een
aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Deze leden lezen verder dat de twee belangrijkste
aandachtspunten geschikt personeel en het belastingstelsel zijn. Over wat voor personeel
gaat dit en welke knelpunten zijn geïdentificeerd in het huidige belastingstelsel?
Antwoord
Om als land aantrekkelijk te blijven voor bedrijven is het belangrijk aandacht te
besteden aan geïdentificeerde aandachtspunten. Twee van deze aandachtspunten komen
meermaals naar voren. Te weten het vinden van geschikt personeel en het belastingstelsel.
Bedrijven geven aan dat zij vooral moeite hebben om geschikt personeel te vinden met
een ICT of technische achtergrond. Ook in de huidige tijd, waarbij de werkloosheid
als gevolg van de coronacrisis oploopt, is er sprake van krapte in deze beroepsklassen.
Hierbij kan gedacht worden aan machinemonteurs, elektrotechnisch ingenieurs en software-
en applicatieontwikkelaar.5 De verwachting is dat de vraag naar personeel met voldoende technische en/of ICT-vaardigheden
structureel van aard is waarbij het aanbod vooralsnog achterblijft bij de vraag.6 Daarom blijft het kabinet onverminderd werk maken van het opleiden, omscholen en
aantrekken van buitenlandse kenniswerkers voor deze beroepsklassen. Naast het inzetten
op Leven Lang Ontwikkelen voor iedereen, waaronder het STAP-budget, maakt het kabinet
hier specifiek verder werk van door bijvoorbeeld maatregelen die voortvloeien uit
het techniekpact, het positioneren van het vestigingsklimaat voor internationaal talent
en de recent aangekondigde omscholingsregeling richting tekortsectoren (Kamerstuk
35 420, nr. 134).
Zoals verder in mijn brief over het acquisitiebeleid en vestigingsklimaat van april
jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 415) vermeld staat, is een stabiel en concurrerend fiscaal stelsel een belangrijke factor
voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het is voor een land met een open economie
als Nederland noodzakelijk op een verstandige manier aantrekkelijk te blijven voor
reële economische activiteiten. Op basis van signalen uit de praktijk, gesprekken
van NFIA met (potentiële) buitenlandse investeerders, blijkt dat één van de belangrijkste
onderwerpen die speelt de door bedrijven ervaren onzekerheid in fiscaal beleid is,
zowel internationaal als nationaal. Verschillende knelpunten en van het belastingstelsel
en beleidsopties daaromtrent worden benoemd in het rapport Bouwstenen voor een beter
belastingstelsel (Kamerstuk 32 140, nr. 71) en het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (Kamerstuk
31 066, nr. 623).
12
De leden van de VVD-fractie lezen dat de stikstofproblematiek een groot punt van zorg
is en dat dit een reden kan zijn voor buitenlandse bedrijven om zich niet in Nederland
te vestigen. Is het bekend hoeveel bedrijven tot nu toe zich ergens anders hebben
gevestigd vanwege deze problematiek?
Antwoord
De uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 heeft grote invloed op het werk
van NFIA en haar regionale partners van Invest in Holland. Sinds de betreffende uitspraak zijn uiteenlopende fysieke buitenlandse bedrijfsinvesteringen
van nieuwe (productie)locaties uit- of afgesteld, omdat duidelijkheid over de bouw
en de vergunningsverlening uitblijft. Uit een analyse van de Invest in Holland-portefeuille van eind 2019 bleek dat Nederland bij ruim 130 grote projecten uit beeld
dreigt te raken vanwege de stikstofproblematiek. Het gaat hier om projecten waar structurele,
of incidenteel grote, stikstofuitstoot plaatsvindt. Bij circa 20% hiervan is sprake
van circulaire of verduurzamende activiteiten, denk aan biobased fabricage of verduurzaming
van de bestaande lijn. Het gaat bij deze projecten voornamelijk om productiefaciliteiten
buiten de Randstad vanwege de beschikbare ruimte, de voorzieningen en aanwezige industriële
clusters. Daardoor dreigen verschillende Nederlandse regio’s vanwege de stikstofproblematiek
extra hard geraakt te worden. De provincies Groningen, Zeeland, Flevoland, Noord-Brabant
en Limburg zijn samen goed voor bijna 90% van de investeringsprojecten waarbij stikstof
een problematische rol speelt.
De afgelopen periode zijn door maatwerkoplossingen diverse investeringsprojecten mogelijk
gemaakt. Ook in de komende periode zullen bedrijven samen met provincies en hun omgevingsdiensten
per geval moeten verkennen in hoeverre investeringsprojecten die tot stikstofuitstoot
leiden vergunbaar gemaakt kunnen worden. De gevolgen van de stikstofproblematiek voor
het investeringsklimaat blijven voor bedrijven voorlopig onzeker en zorgelijk, omdat
de beschikbare stikstofruimte voor nieuwe activiteiten nog beperkt is. Ik blijf mij
inspannen om te zoeken naar oplossingen die bijdragen aan verbetering van de situatie.
13
Naar welke instrumenten kijkt de Minister om dit aan te pakken en op welke termijn
kan de Kamer de structurele aanpak verwachten?
Antwoord
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is eerstverantwoordelijk
bewindspersoon voor het stikstofbeleid. Op 13 oktober jl. heeft zij het wetwetsvoorstel
Stikstofreductie en natuurverbetering aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 600, nr. 5). Dit voorstel beoogt de eerder aangekondigde structurele stikstofaanpak (Kamerstuk
35 334, nr. 82) te borgen. Daarnaast kondigde zij een vrijstelling van vergunningplicht aan voor
tijdelijke emissies door bouwactiviteiten. Voor nieuwe investeringen, ook van buitenlandse
bedrijven, is dit van belang voor de aanlegfase van hun project.
Naast het bestaande instrumentarium hebben een aantal provincies en het Rijk de beleidsregels
aangepast om extern salderen en tijdelijk verleasen met veehouderijen mogelijk te
maken, zoals de Minister van LNV onlangs ook in haar beantwoording van vragen hierover
heeft toegelicht (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 452). In deze beantwoording heeft de Minister ook toegelicht dat zij bezig is een werkwijze
te ontwikkelen die bedoeld is om eventueel onbenutte stikstofruimte bij extern salderen
efficiënt in te zetten. Ook lichtte zij toe dat de provincies momenteel ook aan een
regionaal stikstofregistratiesysteem werken om extern salderen te faciliteren. Op
termijn zal ook de (beperkte) ontwikkelruimte voor projecten van nationaal belang
beschikbaar komen, die de Minister van LNV als onderdeel van de structurele stikstofaanpak
aangekondigde (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Het zoeken naar instrumenten om op een verantwoorde manier economische ontwikkeling
mogelijk te maken gaat door. In haar reactie op het advies van Adviescollege Meten
en Berekenen Stikstof heeft de Minister van LNV toegelicht dat zij de mogelijkheid
onderzoekt om een regionale drempelwaarde te creëren. Bovendien werkt de Minister
aan een natuurbank om nadelige effecten op de natuur van projecten van nationaal belang
te compenseren, zoals zij in haar brief van 19 februari 2020 heeft aangekondigd (Kamerstuk
35 334, nr.48).
Mede met inzet van het Ministerie van EZK wordt tot slot de mogelijkheid verkend om
met Havenbedrijf Rotterdam een koepelaanpak te ontwikkelen, waarin de vraag naar stikstofruimte
en het aanbod van industriële bedrijven op gebiedsniveau gekoppeld worden
14
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bepaalde gevallen buitenlandse controle over
economische activiteiten in Nederland belangen kan schaden. Deze leden vragen of deze
gevallen bekend zijn en of deze gedeeld kunnen worden.
15
Wat was in deze gevallen de aanpak van de Minister?
16
Hoe vaak vinden dit soort gevallen plaats?
Antwoord op vragen 14 t/m 16
Europa en Nederland kennen bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid
vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde
voor onze innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden
kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames.
Het kabinet kan niet in alle gevallen mededelingen doen als er sprake is van ongewenste
buitenlandse overnames of investeringen. Uw Kamer wordt geïnformeerd over toetsingen
in het kader van bestaande sectorale investeringstoetsen, zoals ten aanzien van het
toetsen van de verkoop van Eneco conform artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998,
waarover u bent geïnformeerd met Kamerstuk 29 023, nr. 256. Overigens was in dat geval geen sprake van een ongewenste overname.
Buitenlandse overnames en investeringen kunnen bepaalde publieke belangen onder druk
zetten. Hiervan kan sprake zijn wanneer een buitenlandse overname of investering ongewenste
effecten heeft op:
A. Strategische economische belangen, zoals het innovatievermogen en de werkgelegenheid.
Het kabinet en individuele ondernemingen beschikken over een breed wettelijk instrumentarium
ter bescherming van strategische economische belangen, waaronder blokkeringsmaatregelen
en prioriteitsaandelen. Daarnaast heeft het kabinet een voorstel geschreven voor het
realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij
verstorende effecten van subsidies van derde landen en andere discriminatoire voordelen.7 Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie onlangs een witboek gepresenteerd
over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies
uit derde landen.8
B. Langetermijnwaardecreatie. Bij een cultuur van aandeelhoudersactivisme, waarin aandeelhoudersrendement
centraal staat, bestaat een reëel risico dat langetermijnwaardecreatie en een evenwichtige
weging van stakeholdersbelangen onvoldoende worden meegewogen in de besluitvorming.
Om bedrijven hiertegen te beschermen voorziet het kabinet een wetsvoorstel met maximaal
250 dagen bedenktijd bij een dreigende (vijandige) overname. Daarnaast kunnen bedrijven
zichzelf beschermen door uitgifte van bijvoorbeeld preferente of prioriteitsaandelen.
C. De nationale veiligheid. Het gaat dan met name om risico’s met betrekking tot de verstoring
van vitale processen, de integriteit van kennis en informatie, en het ontstaan van
ongewenste strategische afhankelijkheden. Het kabinet implementeert op dit moment
de Europese FDI-screeningsverordening, waarmee een mechanisme voor informatie-uitwisseling
tussen Europese lidstaten wordt gefaciliteerd. Daarnaast werkt het kabinet aan het
wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid, dat volgens planning eind dit jaar aan
de Raad van State wordt voorgelegd voor advies. Daarna wordt de wet zo spoedig mogelijk
in 2021 aan uw Kamer aangeboden. Het kabinet heeft het voornemen dit wetsvoorstel,
mede vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met terugwerkende kracht
vanaf 2 juni 2020 in werking te laten treden.
De kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen is verder
uiteengezet in mijn brief van 2 juli 2020 over dit onderwerp (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
17
Zij lezen in box 1 dat de cijfers van het CBS dateren uit 2017. Worden deze cijfers
binnenkort opnieuw geactualiseerd?
Antwoord
De cijfers over de handel met het Verenigd Koninkrijk worden elk jaar geactualiseerd
en gedeeld met uw Kamer. In 2018 is een Kamerbrief verstuurd over de cijfers van 2017
(Kamerstuk 23 987, nr. 252), in 2019 over de cijfers van 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 358). Voor de meest recente cijfers verwijs ik graag naar de brief eerder dit jaar over
de cijfers van 2019 (Kamerstuk 23 987, nr. 384).
18
Hoe zijn deze [CBS] cijfers verklaarbaar? Waarom geven deze bedrijven relatief veel
uit aan R&D in vergelijking met Nederlandse bedrijven? In welke sectoren zijn deze
bedrijven het meest actief?
Antwoord
Het Nederlandse bedrijfsleven kent een grote heterogeniteit. Deze bedrijven verschillen
sterk in hun kenmerken zoals productiviteit en R&D-uitgaven. Over het algemeen zijn
buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen groter dan het gemiddelde Nederlandse
bedrijf. Wereldwijd zien we dat 250 bedrijven goed zijn voor 70% van alle R&D-investeringen
(OECD, 2019, World corporate top R&D investors: Shaping the future of technologies and of AI). In Nederland zien we ook dat de grootste bedrijven relatief veel in R&D investeren.
Zo laat de studie van CBS uit 2016 zien dat multinationals goed zijn voor 70% van
de private R&D-investeringen in Nederland. Daarbij valt op dat Nederlandse multinationals
het meest in R&D investeren. Zie ook mijn eerdere antwoord op vraag 1. Verder zijn
bij mij geen cijfers bekend over een sectorale uitsplitsing van de buitenlandse en
Nederlandse bedrijven en hun R&D-investeringen.
19
Deze leden lezen dat een buitenlandse investering of overname ongewenst kan zijn als
deze een niet-marktgedreven karakter heeft. Hoeveel buitenlandse investeringen en
overnames hebben een dergelijk karakter? Hoe is dit te achterhalen?
20
Hoe vaak komt het voor dat pas achteraf kan worden bepaald dat de investering of overname
een niet-marktgedreven karakter had?
Antwoord op vraag 19 en 20
Indien een investering niet gebaseerd is op het gebruikelijke bedrijfseconomische
motief tot commerciële exploitatie, kan dit bijvoorbeeld blijken uit een disbalans
tussen de betaalde prijs en de waarde van de doelonderneming. Het kabinet houdt geen
cijfers bij over overnames in Nederland, tenzij die vallen onder bestaande wettelijke
toetsingskaders. Het stelsel van investeringstoetsing waaraan het kabinet werkt (zie
ook Kamerstuk 30 821, nr. 122), kent een breed scala aan toetsingscriteria op basis waarvan ook een niet-marktgedreven
investering reden kan zijn – indien er een risico is voor de nationale veiligheid
– tot aanvullende maatregelen, waaronder in het uiterste geval een investeringsverbod
bij bedrijven die onder de reikwijdte van de toets vallen. Dankzij de meldplicht die
deel uitmaakt van het wetsvoorstel Toetsing Economie en veiligheid krijgt het kabinet
zicht op dergelijke ongewenste investeringen voordat deze tot zeggenschap of significante
invloed leiden. Naast dit stelsel van investeringstoetsing wordt, zoals beschreven
in het antwoord op vraag 15, op EU-niveau gewerkt aan instrumenten om directe subsidies
uit derde landen aan te kunnen pakken die (niet-marktgedreven) investeringen ondersteunen
voor zover daarmee de eerlijke mededinging en het gelijke speelveld op de interne
markt wordt aangetast.
21
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bedrijven actief zijn in vitale processen
waarvan het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar is. Worden er bij deze
bedrijven risico-inschattingen gemaakt op het gebied van buitenlandse investeringen?
22
Wat zijn de best practices voor bedrijven die actief zijn in vitale processen qua
bescherming van overnames van hun bedrijf?
23
Beschikken bedrijven die actief zijn in vitale processen over de kennis en middelen
om te achterhalen wat de precieze aard is van een investering?
24
Komt het vaak voor dat deze bedrijven de hulp inroepen van de overheid?
25
Hoe hebben bedrijven, waarbij het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar
is, te maken met een niet-marktgedreven investering? Hoe staat dit in verhouding met
aanbieders die onderdeel of eigendom van de overheid zijn?
Antwoord vraag 21 t/m 25
Bij de vitale processen is op basis van impactcriteria bezien welke activiteiten kunnen
leiden tot risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 23). Voor vitale processen waarbij van privaat eigenaarschap sprake is, en waar overnames
en investeringen een risico kunnen vormen, is reeds overgegaan tot de invoering van
sectorale investeringstoetsen zoals opgenomen in de Gaswet, de Elektriciteitswet 1998
en de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom.
Op dit moment is daarom geen sprake van situaties dat bedrijven in deze vitale processen
te maken krijgen met overnames, zonder dat die getoetst worden op risico’s voor de
nationale veiligheid. Het kabinet is echter voornemens alle vitale processen onderdeel
te maken van de reikwijdte van de wet Toetsing Economie en Veiligheid, ook als daar
momenteel geen risico’s zijn bij investeringen omdat bedrijven in publieke eigendom
zijn. Dit wetsvoorstel wordt volgens planning eind 2020 aan de Raad van State wordt
voorgelegd voor advies. Daarna wordt de wet zo spoedig mogelijk in 2021 aan uw Kamer
aangeboden.
Het is denkbaar dat in de toekomst wordt besloten tot privatisering van sommige deelnemingen
in de vitale processen. In dat geval kan een wijziging van zeggenschap in de toekomst
worden getoetst op risico’s voor de nationale veiligheid. Naast het stelsel van investeringstoetsing
hebben bedrijven zelf verschillende juridische mogelijkheden om zichzelf te beschermen
tegen ongewenste overnames. Gedacht kan worden aan blokkeringsmaatregelen, prioriteitsaandelen,
het zoeken van veilige investeerders of een combinatie van verschillende maatregelen.
26
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het SOMO-rapport wordt geconcludeerd dat
er bij de Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en het Innovatiekrediet te
weinig rekening wordt gehouden met maatschappelijke effecten. Heeft de Staatssecretaris
deze signalen vaker ontvangen?
Antwoord
Dit signaal heb ik niet eerder vanuit het ROM-werkveld ontvangen. Ik zal bij de ROM’s
nagaan of dit signaal wordt herkend.
27
Hoeveel ondernemers die moeite hebben met het vinden van voldoende financiering worden
uiteindelijk geholpen met het Innovatiekrediet?
Antwoord
Alle ondernemers die worden geholpen met het Innovatiekrediet hebben moeite met het
vinden financiering. Eén van de voorwaarden van het Innovatiekrediet is namelijk dat
ondernemers er niet in slagen om voldoende marktfinanciering te vinden. In 2020 (per
1 oktober 2020) hebben tot nu toe 21 ondernemers een Innovatiekrediet ontvangen.
28
Wat is de reden dat deze ondernemers niet voldoende financiering kunnen vinden?
Antwoord
Uit het «Onderzoek beleidsaanpak MKB-financieringsmarkt»9 blijkt dat ondernemers kampen met de volgende knelpunten:
1. Gebrek aan zekerheden.
Dit geldt onder andere voor (techno-)startups, omdat dit type bedrijf een beperkt
track record kent en onzekere toekomstperspectieven heeft. Ook scale-ups komen relatief
moeilijk aan externe financiering door de risico’s die verbonden zijn aan schaalvergroting.
Daarnaast is het verkrijgen van financiering lastiger bij aanvragers met onvoldoende
onderpand of aanvragers uit sterk conjunctuurgevoelige en seizoengebondenheid sectoren.
2. Gebrek aan kennis over mogelijkheden, zoekkosten en drempelvrees eigen vermogen.
Hoewel startups over het algemeen meer open staan voor alternatieve financieringsvormen
dan het brede mkb, blijkt dat ook deze groep moeite heeft om overzicht te krijgen
met betrekking tot de mogelijkheden qua financiering en te beoordelen welke vormen
passend zijn. Ook hebben zij vaak niet de financiële middelen om hier hulp bij in
te schakelen. Daarnaast hebben (startende) ondernemers meestal geen voorkeur voor
vormen van kapitaal waarbij zeggenschap gedeeld wordt.
3. Gebrek aan expertise rondom (digitale) aanvraag.
Mkb-ondernemers hebben bij het doen van financieringsaanvragen moeite met het opstellen
van een goede, voldoende onderbouwde business cases. Fintech en de standaardisering
en automatisering van aanvraagprocedures maken dit gebrek aan kennis tot een groeiend
probleem. Doordat ondernemers vaak geen kennis hebben over welke informatie er door
algoritmes gebruikt wordt om een beoordeling op te baseren, hebben ze meer moeite
om op deze aanpassing in te spelen. Digitalisering van aanvragen leidt ook tot minder
persoonlijk contact tussen aanvrager en financier, maar het is niet bekend of dat
leidt tot hogere afwijzingspercentages. Overigens kan digitalisering ook drempels
verlagen. Ondernemers kunnen immers bij meerdere partijen snel een aanvraag indienen.
Ook draagt digitalisering bij aan de vernieuwing van het dienstenaanbod.
29
Hoe groot is het gat gemiddeld wat het Innovatiekrediet in deze gevallen dicht?
Antwoord
Met het Innovatiekrediet wordt, afhankelijk van de grootte van het bedrijf, maximaal
25% tot 45% van de totale projectkosten gefinancierd. Het gemiddelde bedrag van de
Innovatiekredietbeschikkingen is 2,1 miljoen euro. De totale projectkosten zijn gemiddeld
5,7 miljoen euro.
30
De leden van de VVD-fractie zijn nog in afwachting van het antwoord op de Kamervragen
gesteld door lid Wiersma, maar hebben aanvullend nog vragen over de ROM’s en de aanvragen
van start-ups voor financiering. Deze leden vragen of er bij de beoordeling van de
aanvraag van financiering ook wordt gekeken naar de maatschappelijke effecten van
desbetreffende aanvrager.
Antwoord
De antwoorden op de vragen van het lid Wiersma van de VVD-fractie zijn op 15 oktober
2020 gedeeld met uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 483).
Het maatschappelijk belang in de ROM's wordt gewaarborgd, doordat ze bijvoorbeeld
als een partner in de uitvoering van het missiegedreven innovatiebeleid meewerken
en krachtens de aandeelhoudersinstructie met een bescheiden normrendement investeren
in innovatieve bedrijven. Dat zijn steeds vaker bedrijven die bijdragen aan maatschappelijk
relevante onderwerpen zoals bijvoorbeeld energietransitie en duurzaamheid. ROM's zijn
zelf als professionele organisaties verantwoordelijk voor hun investeringsbeleid,
waarbij de aandeelhoudersinstructie kaders biedt voor de dagelijkse praktijk. De ROM's
kijken, om het maatschappelijke rendement te bepalen, in hoeverre de participatie
bijdraagt aan (de ontwikkeling van) innovatieve netwerkomgevingen in de regio, het
versterken van de regionale economische structuur en mogelijk andere relevante aspecten
(waaronder het aantal gerealiseerde arbeidsplaatsen, groei van de R&D-uitgaven, omzetgroei).
Het realiseren van maatschappelijke impact komt ook, ingegeven door EZK-beleid, steeds
vaker terug in de meerjarenplannen van de ROM's.
31
Hoe vaak maken start- en scale-ups gebruik van het innovatie-instrumentarium ten opzichte
van andere bedrijven? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe groot het aandeel start-
en scale-ups is van het totale aantal ontvangers van het Innovatiekrediet?
Antwoord
Van de circa 30 aanvragen die jaarlijks gehonoreerd worden is 80% te kwalificeren
als start- en scale-up.
32
Wat is het gemiddelde bedrag dat deze ondernemingen per toekenning ontvangen?
Antwoord
Van de toekenning van 2,1 miljoen euro per ondernemer wordt gemiddeld 72% daadwerkelijk
verstrekt. Een gedeelte van de toegekende middelen wordt dus niet uitgekeerd, bijvoorbeeld
omdat het project alsnog wordt teruggetrokken of ondernemers niet voldoen aan gestelde
aanvullende voorwaarden. In de afgelopen jaren is gemiddeld 37% van de totale projectkosten
gefinancierd.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
35
Hoeveel overbruggingskredieten aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn er via Invest-NL
geleverd, en hoeveel Europese maatregelen/middelen zijn naar Nederland gebracht?
Antwoord
Na het uitbreken van de coronacrisis heeft Invest-NL 100 miljoen euro uitgetrokken
voor het Tijdelijke Overbruggingskredieten Start- en Scale-ups (TOPPS) programma,
om samen met de ROM’s en Techleap te zorgen voor voldoende groeifinanciering voor
start- en scale-ups die dat niet in de huidige markt kunnen ophalen. Vanuit het TOPPS-programma
zijn momenteel twee financieringen verstrekt en Invest-NL verwacht voor het einde
van het jaar nog ca. 3 financieringen te kunnen melden, en begin volgend jaar nog
enkele. Daarnaast heeft Invest-NL recent 5 miljoen euro financiering verstrekt aan
het Duurzaam MKB-fonds om duurzame mkb-ondernemingen te helpen tijdens de coronacrisis.
Tevens heeft Invest-NL samen met de Europese Investeringsbank (EIF) en EZK het Dutch
Future Fund (DFF) opgezet. Voor dit fonds heeft EIF 150 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Invest-NL en EZK dragen respectievelijk 125 miljoen euro en 25 miljoen euro bij. De
verwachting is dat door «crowding-in» van financiers het fonds in totaal tot 1,5 miljard
euro aan mkb-investeringen zal mobiliseren.
Naast de oprichting van het Dutch Future Fund lopen er ook andere trajecten die Invest-NL in staat moeten stellen gebruik te maken
van beschikbare Europese faciliteiten. Door middel van het InnovFin SME Guarantee zal Invest-NL financiering kunnen verschaffen met een onderliggende garantie van EIF
waardoor het mogelijk wordt ook zeer risicovolle financieringen te kunnen financieren.
Daarnaast is Invest-NL bezig met het doorlopen van het zogeheten Invest EU Pillar Assessment. Bij succesvolle afronding zal dit Invest-NL beter en sneller toegang tot beschikbare
Europese middelen geven.
36
Heeft de Minister daarnaast een volledige lijst van initiatieven/projecten die tot
dusver via Invest-NL zijn gefinancierd?
Antwoord
Momenteel is één transactie vanuit het reguliere investeringsproces afgerond en bekend
gemaakt (Duurzaam MKB fonds) en er is één transactie op het gebied van innovatieve
scale-ups zo goed als afgerond. Daarnaast zijn vanuit het TOPSS-programma twee transacties
afgerond en bekend gemaakt (ViCentra en EclecticIQ), en zijn zes aanvragen hieruit
in een gevorderd stadium van bespreking.
Bij de indirecte financieringen is de investering via het Dutch Future Fund recent
bekend gemaakt. Invest-NL verstrekt hieraan 150 miljoen euro, om in samenwerking met
het European Investment Fund venture capital fondsen gericht op Nederlandse innovatieve
start- en scale-ups van cofinanciering te voorzien. De verwachting is dat hiermee
dit jaar nog één tot drie investeringen in fondsen gerapporteerd kunnen worden.
Naast bovenstaande zelf afgesloten transacties heeft Invest-NL nog een drietal financieringen
in portefeuille die bij oprichting van Invest-NL door EZK aan Invest-NL zijn overgedragen.
Het gaat dan om ETFF-garantiestellingen bij Purified Metal Company (hergebruik van vervuilde metalen), Blue Sphere (vergisting) en het zogeheten co-investerings-vehikel
wat door EIF wordt beheerd.
Uw Kamer zal via de reguliere informatiemomenten vanuit het staatsdeelnemingen beleid
geïnformeerd blijven worden over de ontwikkelingen en investeringen door Invest-NL.
37
De leden van de CDA-fractie lezen de antwoorden van de Minister op vragen over het
Nederlandse vestigingsbeleid-en klimaat voor internationale kenniswerkers (antwoord
40, 41, 42, 43 en 44). Deze leden vragen naar aanleiding daarvan in welke mate de
coronacrisis van invloed is op de positie van Nederland als vestigingsland voor internationaal
talent.
Antwoord
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) concludeerde in haar
onderzoek naar de aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten dat kenniswerkers
Nederland een aantrekkelijk bestemmingsland vinden.10 Vooral de kwaliteit van de leefomgeving, de manier van leven en de loopbaanmogelijkheden
worden hooggewaardeerd. Wel blijken kennismigranten kritisch over de sociale landing
in Nederland en over de kosten voor het levensonderhoud en huisvesting.
Wel blijkt uit onderzoek van het CBS dat Nederland relatief weinig technisch geschoolde
kenniswerkers aantrekt in vergelijking met de 13 concurrerende Europese landen. Dit
onderzoek is op 2 maart 2020 door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
aangeboden aan de Kamer (Kamerstuk 30 573, nr. 179). Hierin is aangeven dat het kabinet zich blijft inzetten om het vestigingsklimaat
voor internationale kenniswerkers te versterken en internationaal te positioneren.
Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de ontwikkeling van verbeterde
informatievoorziening en een «Netherlands Branding»-campagne. Deze acties zijn gericht
op het verhogen van het aantal kenniswerkers dat in Nederland wil werken en de vaardigheden
heeft om in te spelen op economische kansen en maatschappelijke uitdagingen, waaronder
de energietransitie, digitalisering en de ontwikkeling van sleuteltechnologieën.
Door de coronacrisis is het internationale verkeer van personen afgenomen. Dit is
voornamelijk het gevolg van (internationale) reisbeperkingen die zijn ingevoerd om
verdere verspreiding van het coronavirus te beperken. Dit leidt tot onzekerheid voor
zowel de kennismigrant als voor de potentiële werkgever. Wel wordt duidelijk dat tekorten
van technisch en IT-geschoold personeel structureel van aard zijn. De verwachting
is dat de vraag van Nederlandse werkgevers naar kennismigranten met deze vaardigheden
zal aanhouden.
De reisbeperkingen hebben niet alleen invloed op het vestigingsklimaat van Nederland
voor internationaal talent, maar gelden ook voor andere landen. Er zijn geen indicaties
dat het Nederlands vestigingsklimaat er vooruit of achteruit gaat ten opzichte van
concurrerende landen.
38
In hoeverre zou een regeling als de regeling kenniswerkers, die in de periode 2009–2010
tot doel had om gedurende de economische crisis onderzoekers/kenniswerkers voor Nederlandse
bedrijven te behouden, ook in de huidige crisis een goed instrument kunnen zijn om
talent voor Nederland te behouden? Is de Minister bereid dit te laten verkennen?
Antwoord
De kenniswerkersregeling was in 2009–2010 inderdaad een succes. Daarmee werden bedrijven
met grote omzetdalingen gesteund door de mogelijkheid om hun onderzoekers tijdelijk
te detacheren bij publieke onderzoekinstellingen zoals technische universiteiten.
Bij de coronacrisis is deze optie niet ingezet. Bedrijven houden hun onderzoekers
bij voorkeur zelf aan en kunnen hiervoor zo nodig steun uit de NOW-regeling krijgen.
39
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de langetermijnstrategie
van het kabinet voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Deze leden zien de
uitvoering van de motie van het lid Amhaouch c.s. over de focus leggen op activiteiten
die bijdragen aan de specifieke doelstellingen van het kabinet (Kamerstuk 32 637, nr. 346) terug in de nieuwe prestatieafspraken met de NIFA voor 2020–2025. Zij zijn benieuwd
in hoeverre externe kennispartners en veldpartijen een rol kunnen spelen bij de gerichte
acquisitie van bedrijven en in welke mate dit reeds gebeurt.
Antwoord
De Invest in Holland-partners, inclusief NFIA, hebben contact met diverse netwerken van (kennis)partners
in binnen- en buitenland. Dit betreft zowel overheden (lokaal, regionaal en nationaal)
als kennisinstellingen en zakelijke dienstverleners die betrokken zijn bij het acquisitieproces.
Samenwerking vindt plaats op het gebied van kennisdeling en -ontsluiting, netwerkintroducties
en gezamenlijke activiteiten. Wanneer specialistische (markt)kennis is vereist, worden
er ook externe experts bij deze teams betrokken.
40
Hoe wordt aan expertiseopbouw gedaan, bij de NIFA en de verschillende departementen?
Antwoord
Het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten naar Nederland is binnen het
Rijk de primaire verantwoordelijkheid van NFIA. NFIA heeft deze expertise in ruim
40 jaar opgebouwd samen met haar regionale partners. De Invest in Holland-strategieën, sinds het jaar 2015, hebben deze samenwerking geïntensiveerd. Dit draagt
continu bij aan verdere expertiseopbouw en kennisdeling binnen het netwerk en dus
tussen Rijk en regio. Voor het aantrekken van bedrijven die bijdragen aan beleidsdoelstellingen
is een sterke interactie met beleid nodig. Met de nieuwe strategie voor 2020–2025
is deze interactie sterker vormgegeven, en wordt samen de expertise vergroot met betrekking
tot het vestigingsklimaat en de High Priority Projects die bijdragen aan het Nederlands innovatievermogen, verduurzaming en verdere digitalisering
van onze economie.
41
Is behalve de acquisitie van nieuwe bedrijven ook het uitbouwen van bestaande bedrijven
een prioriteit van de Minister? Op welke manieren geeft de Minister dit vorm?
Antwoord
Het bedrijvenbeleid is gericht op stimulering van een sterk innovatievermogen en een
excellent ondernemersklimaat van de Nederlandse economie. De doelstelling van het
kabinet om bedrijven te laten kiezen voor investeringen in Nederland en is onderdeel
van het bedrijvenbeleid. Deze investeringen dragen bij aan onze welvaart, maar ook
aan verdere verduurzaming, innovatie en digitalisering in Nederland. Juist ten tijden
van corona zijn deze bedrijfsinvesteringen, en de banen die daarmee gemoeid zijn,
zeer belangrijk. Dit betreft dan zowel nieuwe bedrijfsinvesteringen als bedrijven
die hun activiteiten in Nederland uitbreiden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO.nl), uitvoeringsorganisatie van EZK, is een belangrijke uitvoerder van het bedrijvenbeleid.
Dit doet RVO.nl onder meer door bedrijven te ondersteunen bij het ondernemen en innoveren
in Nederland.
NFIA, onderdeel van RVO.nl, richt zich daarbij specifiek op buitenlandse bedrijven.
NFIA heeft daarbij zowel aandacht voor initiële investeringen als uitbreidingsinvesteringen.
Sinds 2006 bestaat voor die laatste het Investor Relations-programma, een bezoekprogramma
van Invest in Holland aan in Nederland gevestigde bedrijven met een buitenlandse moeder en aan hun moederbedrijven
in het buitenland. Dit programma wordt uitgevoerd met als doel de buitenlandse bedrijven
sterker in Nederland te verankeren, te kunnen helpen bij eventuele uitbreidings- en/of
retentieplannen en het verzamelen van signalen over het Nederlandse vestigingsklimaat.
42
Hoe presteert het Nederlandse acquisitiebeleid ten opzichte van het beleid in de ons
omringende landen, zowel qua middelen beschikbaar voor acquisitie als qua resultaten?
Antwoord
Het is lastig om een zuivere internationale vergelijking te maken tussen de verschillende
nationale acquisitiepartijen, zoals NFIA. Dit komt voornamelijk door het ontbreken
van goed vergelijkend datamateriaal van de verschillende internationale acquisitiepartijen.
Daarbij verschilt per land ook de opdracht aan de nationale acquisitiepartij en de
rolverdeling tussen de nationale en regionale partijen. NFIA is in vergelijking tot
haar internationale tegenhangers een relatief kleine organisatie. Tegelijkertijd is
de scope van de NFIA-opdracht ook afgebakend en beperkt tot acquisitie en daarmee
in vergelijking tot tegenhangers relatief klein. Al met al is in de NFIA-evaluatie
(Kamerstuk 32 637, nr. 415) geconcludeerd dat NFIA internationaal de vergelijking kan doorstaan. NFIA scoort
in de top vijf op een aantal efficiencymaatstaven.
Eerder heb ik uw Kamer gemeld dat Nederland volgens EY (2018) in 2017 een vierde plaats
in Europa bezette bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven.11 Nederland plaatste zich dat jaar, net als in 2016, achter het Verenigd Koninkrijk,
Duitsland en Frankrijk. Daarmee scoort Nederland bovengemiddeld in internationaal
perspectief. Zeker omdat de ranglijst een vergelijking maakt op basis van het absolute
aantal buitenlandse bedrijven dat is aangetrokken. Hierbij is dus niet gecorrigeerd
voor het feit dat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie
hebben. In 2018 en 2019 bezet Nederland een vergelijkbare positie (Kamerstuk 32 637, nr. 415). Dit beeld wordt bevestigd door onderzoeken van IBM-PLI en FDI Markets die daarbij
de hoge kwaliteit van aangetrokken banen benadrukken.
43
Kan de Minister schetsen wat de gevolgen van de coronacrisis zijn voor (de resultaten
van) het Nederlandse acquisitiebeleid, bijvoorbeeld als het gaat om het aantal buitenlandse
bedrijven in Nederland, de omvang van buitenlandse investeringsprojecten en de werkgelegenheid
(directe banen)?
Antwoord
De impact van de coronacrisis is groot voor NFIA en haar regionale partners uit het
Invest in Holland-netwerk. Hoewel de boeken van 2020 nog niet gesloten zijn is al duidelijk dat de
jaarresultaten van dit jaar flink lager zullen liggen dan in 2019, zowel qua investeringen
als het aantal aangetrokken banen. Ook bij de lopende investeringsprojecten – bedrijven
waarmee NFIA nog in gesprek is – is deze trend waarneembaar. Naast de economische
onzekerheid hinderden bij de meeste bedrijven vooral de huidige reisrestricties een
mogelijke investering.
De neergang van het aantal investeringen zien we niet alleen in Nederland. Volgens
de UNCTAD12 is de stroom aan directe buitenlandse investeringen (FDI) in de eerste helft van
dit jaar door de coronapandemie wereldwijd met 49% gedaald (ten opzichte van de eerste
helft van 2019). Daarbij daalde het bedrag dat is gemoeid met greenfield-investeringen
met 37% (ten opzichte van de eerste helft van 2019). Voor heel 2020 verwacht de OESO
een teruggang van de FDI-stroom met circa 40 tot 45% (OESO, oktober 2020).13 Naar verwachting zal hierdoor de internationale concurrentie voor buitenlandse investeringen
groter worden en het belang van een concurrerend investeringsklimaat toenemen.
44
Ziet de Minister reden om naar aanleiding van de coronacrisis de Invest in Holland
strategie 2020–2025 te actualiseren teneinde ook onder de huidige omstandigheden buitenlandse
bedrijven te blijven aantrekken? Zo ja, op welke punten/pijlers?
Antwoord
We zien nog steeds dat buitenlandse bedrijven voor Nederland kiezen, maar momenteel
minder dan in voorgaande jaren. Het is nu nog te vroeg om de exacte impact van het
coronavirus op onze economie en het werk van NFIA vast te stellen en daarmee dus ook
of hierdoor een aanpassing van de strategie 2020–2025 wenselijk is. Uiteraard houden
we wel de vinger aan de pols over de impact op het NFIA-werk en zullen bijsturen waar
nodig en mogelijk. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
45
Wat gaat binnen de pijler Vestigingsklimaat het Invest in Holland Focus Team Talent
precies doen?
Antwoord
Het Invest in Holland Focus Team Talent zal werken langs een viertal lijnen: (1) het delen van best practices en ervaringen binnen het netwerk in relatie tot aantrekken/behoud van talent, (2)
signaleren van kwalitatieve en kwantitatieve trends in het vestigingsklimaat met betrekking
tot Talent, (3) benchmarkstudies in vergelijking met zusterorganisaties in de EU en
(4) aansluiting bij reeds ingezette acties van EZK op de strategische positionering
van het vestigingsklimaat voor internationaal talent in loondienst.
46
De leden van de CDA-fractie merken op dat de NIFA en het Innovatie Attaché Netwerk
(IAN) ter versterking van het Nederlandse innovatie-ecosysteem samenwerken in een
pilot waarbij één NIFA- en één IAN-medewerker gezamenlijk in de Verenigde Staten zijn
gestationeerd. Hoe verloopt deze pilot tot dusver en ziet de Minister aanknopingspunten
om dergelijke combinaties ook elders in de wereld op te zetten? In welke landen acht
de Minister die het meest kansrijk?
Antwoord
Per 1 november 2020 is het IAN en NFIA-duo met deze nieuwe opdracht gestart. Afhankelijk
van de ervaringen en de resultaten zal ik in overleg met de Staatssecretaris en de
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) bezien of we
aan deze pilot verder gevolg kunnen geven.
47
De leden van de CDA-fractie zijn bekend met het initiatief NLinBusiness. Wat kan de
Minister melden over de resultaten die NLinBusiness boekt en de doelgerichtheid?
Antwoord
De doelstelling van NLinBusiness (NLiB) luidt méér ondernemers succesvol naar méér
buitenland door middel van krachtenbundeling en door het ontwikkelen van een platform
voor internationaal ondernemen dat dienstverlening en informatie voor (mkb-)ondernemers
makkelijker en transparanter beschikbaar stelt. NLiB werkt langs vier strategische
pijlers om deze doelstelling te bereiken, graag verwijs ik u naar de jaarverslagen
van NLiB. Ten aanzien van de resultaten die het NLiB geboekt heeft kan het volgende
meegedeeld worden:
NLiB heeft een digitaal platform opgezet waarmee ondernemers toegang hebben tot informatie,
producten en diensten van de publieke en private partners van NLiB. Er zijn momenteel
36 partijen (brancheverenigingen, bilaterale handelsKamers, ondernemersnetwerken,
etc.) digitaal aangesloten en daarnaast er meer dan 50 commerciële dienstverleners
op het gebied van internationaal ondernemen ontsloten via het platform. In 2019 werd
de website door ruim 22.000 mensen bezocht en heeft NLiB 200 keer gericht doorverwezen
naar publieke of private partners voor verdere ondersteuning.
Naast het opzetten van het digitale platform is NLiB in 2018 begonnen met het ondersteunen
van ondernemers in een 6-tal pilotsteden, waarbij NLiB samen met het Nederlandse ecosysteem
voor handelsbevordering heeft gefaciliteerd bij de organisatie van verschillende activiteiten
om ondernemers te informeren over zakendoen in de geselecteerde steden. Inmiddels
is er een netwerk opgebouwd van Nederlandse Business hubs in 20 zgn. «Cities of Opportunity»
(i.e. economische groeimarkten). Deze Business hubs zijn zelfstandige juridische entiteiten,
die hun eigen inkomsten genereren. Tezamen vormen ze een mondiaal netwerk voor de
ondersteuning van Nederlandse (mkb)-ondernemers. Het streven is om het netwerk van
Nederlandse Business hubs de komende tijd uit te breiden naar 40.
Een van de toezeggingen van de Minister voor BHOS bij het opzetten en financieren
van deze structuur was dat de Tweede Kamer twee jaar na oprichting zou worden geïnformeerd
over de voortgang van het netwerk in het algemeen en de resultaten van de drie onderdelen
NLiB, TINL en NLWorks in het bijzonder. Recentelijk heeft in het kader van deze toezegging
een mid term review plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 oktober
jl. met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 34 952, nr. 118).
48
Kan de Minister een overzicht geven van buitenlandse handelsmissies in de periode
2019 tot heden en de vertegenwoordiging van het mkb daarin?
Antwoord
Van januari 2019 tot oktober 2020 organiseerde RVO.nl in totaal 33 handelsmissies
naar buitenlandse markten, waarvan 17 geleid werden door één of meerdere bewindspersonen.
Daarnaast werden door de RVO.nl ook 8 innovatiemissies en vijf startupmissies georganiseerd.
In 2019 behoorde 69% van de deelnemers aan door de RVO.nl georganiseerde handelsmissies
met bewindspersoon naar buitenlandse markten tot het mkb (minder dan 250 medewerkers).
Uw Kamer ontvangt twee maal per jaar van de Minister voor BHOS een rapportage over
economische missies en inkomende bezoeken in het voorgaande halfjaar. In deze rapportages
ligt de nadruk op economische missies en bezoeken met (meereizend) bedrijfsleven onder
leiding van bewindslieden. Voor meer details over de economische missies en bezoeken
verwijs ik u dan ook graag naar deze rapportages (Kamerstuk 34 952, nr. 99 en Kamerstuk 34 952, nr. 114).
Daarnaast bestaat er naast de voornoemde, door de rijksoverheid geïnitieerde, handelsmissies
nog een breed palet aan uitgaande – en inkomende handelsmissies die door andere publieke
en/of private partijen georganiseerd zijn.
49
Op welke wijze zijn handelsmissies toegankelijk voor het mkb? Ziet de Minister aanknopingspunten
voor verbetering?
Antwoord
Buitenlandse markten zijn ontzettend belangrijk voor Nederlandse bedrijven. Het kabinet
juicht internationaal ondernemen dan ook toe: bedrijven met buitenlandse klanten zijn
doorgaans innovatiever, productiever en hebben betere overlevingskansen. In het MKB-actieplan
(Kamerstuk 32 637, nr. 437) geeft het kabinet de verschillende acties die de dienstverlening en advies rondom
internationaal ondernemen moeten verbeteren. Een van deze acties zijn de handelsmissies
die ondernemers de kans bieden om zich te oriënteren op internationale marktkansen
en het werken aan een internationaal netwerk. Het mkb is dan ook een prioritaire doelgroep
voor door publieke en private partners, zoals de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland,
georganiseerde economische missies. In dit kader bevorderen deze partners bijvoorbeeld.
dat geïnteresseerde mkb-bedrijven zich beter kunnen voorbereiden op hun eventuele
deelname aan economische missies, omdat zij gebruik kunnen maken van intensievere
voortrajecten.
50
Wat zijn de ervaringen met internetportaal Acces2Markets, waarmee mkb-ondernemers
worden bijgestaan met zaken doen buiten de Europese Unie (EU)?
Antwoord
Access2Markets, de opvolger van de Market Access Database en het EU Trade Helpdesk, is op 13 oktober 2020 online gegaan. Het is daarom nog te vroeg om een beeld te
schetsen van ervaringen van ondernemers met de nieuwe portal. Wel is duidelijk dat
Access2Markets verschillende nieuwe functionaliteiten bevat die mkb’ers kan helpen
met internationaal ondernemen, waaronder informatie over EU-handelsakkoorden en een
hulptool om preferentiële oorsprongsregels in handelsakkoorden beter te begrijpen.
Ook is het makkelijker om te zoeken welke invoerrechten gelden voor een bepaald product.
51
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de bevindingen van de commissie-Van
der Meer Mohr ten aanzien van de implementatie van de nieuwe Corporate Governance
Code door vennootschappen en de stappen die zijn gezet. Deze leden onderschrijven
de suggesties ten aanzien van langetermijnwaardecreatie (zoals «een goede geïntegreerde
verslaggeving waarbij ook expliciet aandacht is voor transparante duurzaamheidsverslaggeving»)
en het belang van cultuur en gedrag in een onderneming. Op welke manier(en) zou de
gewenste vooruitgang op deze punten kunnen worden gestimuleerd?
Antwoord
Op dit moment is de Monitoring Commissie Corporate Governance Code bezig met het opstellen
van de monitoringsrapportage over boekjaar 2019. Hierin rapporteert de Commissie ook
over de naleving van de bepalingen ten aanzien van langetermijnwaardecreatie en cultuur.
De Commissie zal aan de hand van deze monitoringsrapportage bezien hoe zij de gewenste
vooruitgang met betrekking tot langetermijnwaardecreatie en cultuur kan stimuleren.
Dit zal zij doen in overleg met de schragende partijen VNO-NCW, VEUO, Eumedion, VEB,
FNV, CNV en Euronext.
52
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in zijn brief ter uitvoering van
de motie van de leden Wiersma en Van den Berg over het verkennen van waarborgen om
onze economie, innovatie en werkgelegenheid te beschermen (Kamerstuk 30 821, nr. 106) schrijft dat vanwege de toenemende dynamiek in de marktwaarde van bedrijven die
de coronacrisis met zich meebrengt het van belang waakzaam te zijn op ongewenste buitenlandse
overnames en investeringen. Is dit voor de Minister reden om uitgestelde wetgeving
ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing te versnellen (was beoogd eind
2020, nu 2021)?
Antwoord
Het kabinet werkt met hoge prioriteit aan het wetsvoorstel Toetsing Economie en Nationale
Veiligheid, waarover details zijn beschreven in antwoord 15 onder c), zie ook Kamerstuk
30 821, nr. 122. Het kabinet is voornemens de wet van kracht te laten gaan met ingang van 2 juni
2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Middels deze peildatum, ingegeven door de economische gevolgen van de coronacrisis,
wordt het mogelijk overnames en investeringen met terugwerkende kracht aan voorwaarden
te onderwerpen of in het uiterste geval te blokkeren in het geval de bescherming van
de nationale veiligheid hiertoe aanleiding vormt.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
66
In Nederland zijn nog maar weinig bedrijven die zeggen zich te houden aan de richtlijnen
van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wat betreft
maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Minister streeft naar een onderschrijving
van 90 procent van de grote bedrijven in Nederland aan deze richtlijnen in 2023. Nu
is dit slechts 22 procent van de grote bedrijven. Deze leden vinden dit zorgelijk.
Hoe gaat de Minister dit gat dichten? Is hij zich er van bewust dat hier maar heel
weinig tijd voor is? In hoeverre gaat hij ook verplichtingen en voorwaarden stellen
bij bijvoorbeeld steunmaatregelen? Deelt de Minister de mening dat het te laat is
om alleen nog de focus te leggen op verleiden en voorlichten van bedrijven om maatschappelijk
verantwoord te ondernemen zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert in
hun rapport «Samen naar duurzame ketenimpact»?
Antwoord
Het kabinet heeft het huidige Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO)-beleid geëvalueerd en onderzoek laten doen naar de inrichting van effectief
IMVO-beleid. Het kabinet ziet de noodzaak voor het instellen van een verplichting
die de minimumnorm voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wettelijk
vastlegt en zal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een
Europese brede due diligence verplichting te realiseren. Uw Kamer is hierover op 15 oktober jl. geïnformeerd door
de Minister voor BHOS (Kamerstukken 26 485 en 35 495, nr. 337).
Over de maatregelen die ik neem om IMVO onder bedrijven te stimuleren, heb ik uw Kamer
vorig jaar geïnformeerd (Kamerstuk 26 485, nrs. 313 en 320). RVO.nl is in voorbereiding op het hanteren van een IMVO-kader bij het EZK-instrumentarium,
dat proportioneel en gefaseerd zal worden ingevoerd na oplevering van het opgevraagde
advies. Een eerste stap hierin, is dat aanvragers van EZK-regelingen via de websites
van deze regelingen worden gewezen op het belang van Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen.
Wat betreft de voorwaarden voor steunmaatregelen verwijs ik u naar beantwoording van
vragen 64 en 65 die ik al eerder naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 417).
67
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie
van de Staatssecretaris op het SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch
Public Funding» (Kamerstuk 29 477, nr. 622). Deze leden zijn van mening dat de met publiek geld gefinancierde ontwikkeling van
geneesmiddelen primair ten goede moet komen aan de maatschappij en dat transparantie
en toegankelijkheid hierbij cruciaal zijn. Hoewel de beleidsmatige verantwoordelijkheid
voor publieke financieringsinstrumenten van bepaalde sectoren dus zeker bij het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat thuishoort, vragen deze leden of de beleidsmatige
verantwoordelijkheid van de gehele geneesmiddelenindustrie niet beter kan worden ondergebracht
bij het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.
Antwoord
Binnen het kabinet is de verantwoordelijkheid voor het geneesmiddelenbeleid (inclusief
prijsbeleid) ondergebracht bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS). De verantwoordelijkheid voor de in de eerdere brief (Kamerstuk 29 477, nr. 662) besproken instrumenten om bedrijvigheid en economische activiteiten in Nederland
te stimuleren valt onder het Ministerie van EZK. Er zijn geen plannen om dit te wijzigen.
Wel hebben de maatschappelijke effecten bij publieke financiering van bedrijven nadrukkelijk
mijn aandacht en worden waar mogelijk versterkt (Kamerstuk 29 477, nr. 662).
Een belangrijk uitgangspunt van het kabinetsbeleid op het terrein van geneesmiddelen
is de beschikbaarheid van (innovatieve) geneesmiddelen voor de patiënt tegen een aanvaardbare
prijs.
Het kabinet stimuleert bedrijven die vernieuwende producten ontwikkelen omdat zij
zorgen voor economische groei, werkgelegenheid en zorgen dat deze producten beschikbaar
komen op de markt. Met het missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid (MTIB) zetten
we sinds 2019 nog sterker in op de economische kansen van maatschappelijke uitdagingen,
zoals op het terrein van Gezond en Zorg. We doen dit in nauwe afstemming met de andere
departementen omdat we van mening zijn dat maatschappelijke en economische belangen
vaak in elkaars verlengde liggen.
68
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief
toelicht dat «sinds 2011, onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, duurzaamheidsbepalingen
voor het gehele instrumentarium van Economische Zaken Klimaat en is het mogelijk om
aanvragen af te wijzen die een inbreuk maken op de economische, ecologische of sociale
dimensie van duurzaamheid.» Deze leden zouden dan ook graag willen weten of de Staatssecretaris
binnen dit Kaderbesluit de mogelijkheid ziet om transparantie en toegankelijkheidsbepalingen
in te voeren. Zo nee, ziet de Staatssecretaris de mogelijkheid om deze bepalingen
door te voeren onder de bestaande duurzaamheidsbepalingen. Zij zijn namelijk van mening
dat het huidige geneesmiddelen ontwikkelingssysteem ver van duurzaam is.
Antwoord
Zoals de leden van de GroenLinks-fractie terecht opmerken, bepaalt het tweede lid
van artikel 2 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dat de Ministers van Economische
Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid subsidie verstrekken
volgens nader te bepalen regels over uitsluitend die activiteiten die tevens een positieve
bijdrage leveren aan de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.
Dat is verder geconcretiseerd in artikel 4 van het Kaderbesluit, waarin is bepaald
dat die regels ook betrekking kunnen hebben op «de wijze van uitvoering van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt verleend met het oog op de economische, ecologische of sociale
dimensie van duurzaamheid». Ten slotte bepaalt artikel 23 van het Kaderbesluit dat
een aanvraag wordt afgewezen als «er een naar het oordeel van Onze Minister onaanvaardbaar
risico bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk
zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid». Zowel
bij het opstellen van een subsidieregeling als bij de beoordeling van individuele
aanvragen wordt dus naar duurzaamheid gekeken en er kunnen ook eisen over worden gesteld.
Wat betreft de economische dimensie, kan vooral worden gedacht aan de bijdrage van
de te subsidiëren activiteiten aan de welvaart in Nederland, waarbij ook de belangen
van toekomstige generaties zijn meegewogen. De ecologische dimensie heeft met name
betrekking op aspecten van klimaat, leefomgeving of gebruik van grondstoffen. Bij
aspecten van de sociale dimensie kan ten slotte in het bijzonder worden gedacht aan
veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden. De bovengenoemde aspecten sluiten
aan bij de in OESO-verband onderschreven Richtlijnen voor Multinationale ondernemingen
en bij de elementen die organisaties (waaronder overheden en bedrijven) kunnen hanteren
bij het toepassen van de norm NEN-ISO 26000. Deze norm is een richtlijn voor maatschappelijke
verantwoordelijkheid van organisaties die beschrijft hoe een organisatie op een zorgvuldige
manier haar invloed op «people, planet and profit» kan afwegen.
Omdat duurzaamheid als begrip zich constant verder ontwikkelt, is op het niveau van
het Kaderbesluit geen sluitende definitie van duurzaamheid opgenomen, maar slechts
een handreiking voor de regelgever. Daardoor heeft de regelgever bepaalde ruimte voor
de omschrijving van duurzame activiteiten die hij voor subsidie in aanmerking wil
laten komen en voor de manier waarop aanvragen daarop worden getoetst. Zo kunnen de
door de leden van de GroenLinks-fractie bedoelde transparantie- en toegankelijkheidsbepalingen
in overweging worden genomen bij de totstandkoming van een subsidieregeling en kunnen
hier specifieke regels over worden gesteld. Met andere woorden, het Kaderbesluit nationale
EZ-subsidies biedt al ruimte om met deze twee aspecten rekening te houden bij de totstandkoming
van een subsidieregeling. De precieze invulling van die aspecten zal afhangen van
het concrete geval en kan gestimuleerd worden tijdens het opstellen van de betreffende
regelgeving.
69
Ook geeft de Staatssecretaris aan dat het gebruik van het innovatiekrediet kan concurrentie
tussen bedrijven stimuleren, waaronder op het terrein van innovatieve geneesmiddelen.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris aanwijzingen heeft dat deze concurrentie
ook daadwerkelijk bevorderd is.
Antwoord
Met de hulp van het Innovatiekrediet worden nieuwe innovatieve geneesmiddelen ontwikkeld.
Zoals hierboven wordt omschreven, zijn de meeste bedrijven die een Innovatiekrediet
ontvangen start-up of scale-up. Het Innovatiekrediet helpt dit type bedrijven dus
om innovatieve geneesmiddelen te ontwikkelen.
Het Innovatiekrediet ondersteunt ondernemers bij het vinden van financiering voor
hun innovatieve ontwikkelingsproject. Voor klinische geneesmiddelen worden vaak de
fase 2- experimentele fase ondersteund. Ná deze fase zijn vaak nog aanvullende investeringen
nodig en duurt het nog geruime tijd voor de geneesmiddelen ook op de markt komen.
Er zijn regelmatig bedrijven die erin slagen een nieuw geneesmiddel op de markt te
brengen en die daarmee kunnen concurreren met andere geneesmiddelen.
70
Zij vragen of het gebrek aan transparantie binnen de geneesmiddelenindustrie niet
tot hogere winstuitkeringen in plaats van extra transparantie leidt.
Antwoord
Ik ben niet bekend met een oorzakelijk verband tussen de mate van transparantie en
de hoogte van winstuitkeringen in de farmaceutische sector.
Ik deel het belang van transparantie binnen de geneesmiddelen sector en ik zie hierbij
een nadrukkelijke rol voor de sector zelf weggelegd. De sector kan de verschillende
stappen in het ontwikkelproces van geneesmiddelen nog beter uitleggen. Hiermee wordt
het voor meer mensen duidelijker waarom het ontwikkelproces van nieuwe geneesmiddelen
vaak lang duurt, risicovol en kostbaar is. En kan het behulpzaam zijn in de gesprekken
die VWS voert over de vergoeding en opname van nieuwe geneesmiddelen in het zorgpakket.
71
De Staatssecretaris geeft verder aan geen waarde te zien in de aanbeveling van het
SOMO-rapport om concrete voorwaarden in de financieringsdocumentatie inzake de toegankelijkheid
voor de patiënt en de prijs van het eventuele product indien ROM’s investeren in Life
Sciences en Health bedrijven op te nemen. De Staatssecretaris refereert hierbij aan
het idee dat veel medicijn trajecten niet succesvol zijn. Deze leden vragen echter
of dit risico niet van tevoren gecalculeerd kan worden. Op het moment dat een medicijn
wel succesvol is komen de toegankelijkheid principes van kracht en zo niet dan zal
dit medicijn ook niet op de markt worden gebracht en zijn de toegankelijkheidseisen
dus ook niet relevant.
Antwoord
De ROM’s investeren in bedrijven en trajecten die een bepaald risico met zich meedragen.
Hierbij maken zij gebruikt van het investeringskader dat is opgenomen in de aandeelhoudersinstructie.
De door het SOMO-rapport genoemde suggestie van het verplicht opnemen van concrete
voorwaarden in de financieringsdocumentatie inzake de toegankelijkheid voor de patiënt
en de prijs van het eventuele product, indien ROM's investeren in Life Sciences en
Health (LSH) bedrijven, past daar niet in. Immers, veel trajecten naar nieuwe medicijnen
leveren uiteindelijk geen vermarktbaar product op, dus biedt zo'n clausule geen werkelijk
comfort. Voorts schrikt zo'n bepaling andere co-investeerders af die samen met de
ROM hopen op een winstgevend rendement op hun investering, waarmee het vliegwiel effect
van de ROM's verminderd wordt.
Bovendien is een dergelijke clausule niet in lijn met de manier hoe de overheid op
andere wijze de ontwikkeling van nieuwe medicijnen stimuleert met financierings- en
subsidieprogramma’s. Er is dus geen aanleiding dit te wijzigen en dit zou zelfs averechts
werken met het oog op private investeringen om hiervan af te wijken bij de ROM’s.
72
Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan, ten opzichte van het Maatschappelijk Verantwoord
Licentiëren, de principes als handreiking te zien om tot evenwichtige licentieovereenkomsten
te komen. Deze leden vragen waarom deze principes nog niet zijn vertaald in bepalingen.
Ziet de Staatssecretaris hier op korte termijn mogelijkheid toe?
Antwoord
De principes waar de leden van GroenLinks naar verwijzen zijn inmiddels vertaald in
een concrete toolkit. Deze toolkit Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) is
op 27 augustus 2020 door NFU en VSNU gepresenteerd en bevat concrete bouwstenen voor
een licentieovereenkomst. De Minister voor Medische Zorg en Sport zal de kabinetsreactie
op deze toolkit binnenkort aanbieden, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
(OCW) en mijzelf. Het betreft hier principes die door kennisinstellingen in samenspraak
met een vertegenwoordiging van het commerciële bedrijfsleven zijn opgesteld en omarmd
met als doel om evenwichtige licentieovereenkomsten te realiseren. Ik heb er vertrouwen
in dat de ontwikkelde principes, in combinatie met de aangereikte toolkit om hier
in de praktijk handen en voeten aan te kunnen geven, de professionalisering van de
valorisatiefunctie bij kennisinstellingen verder gaat versterken. Over twee jaar wordt
de toolkit geëvalueerd en waar nodig herzien. In overeenstemming met de motie van
de leden Ellemeet en Raemakers (Kamerstuk 29 477, nr. 678) zal de Minister van Medische Zorg en Sport de komende tijd al met de NFU in gesprek
gaan om te verkennen of juridische bepalingen ten aanzien van betaalbaarheid, toegankelijkheid
en transparantie van kostenopbouw van geneesmiddelen kunnen worden aangescherpt of
toegevoegd aan de toolkit.
73
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister inzake dwanglicenties (Kamerstuk 29 477, nr. 659). Deze leden betreuren dat de commissie niet succesvol is geweest in het komen tot
een gezamenlijke rapportage en vragen waarom deze commissie niet succesvol is geweest.
Kan de Minister toelichten wat de inhoudelijke verschillen van mening binnen de commissie
precies waren? Welke procedurele redenen ten grondslag lagen?
Antwoord
Inhoudelijk zijn tijdens de eerste fase van het commissiewerk verschillen van inzicht
tussen de commissieleden naar voren gekomen. De voorzitter van de commissie heeft
in zijn aanbiedingsbrief (bijlage bij Kamerstuk 29 477, nr. 659) niet nader toegelicht wat de inhoudelijke verschillen precies waren. Vervolgens
heeft de voorzitter van de commissie via bilaterale gesprekken met de commissieleden
geprobeerd na te gaan of er alsnog draagvlak gevonden kon worden voor een gezamenlijke
redeneerlijn. Die route leek een tijd lang kansrijk. Toen die lijn echter door de
voorzitter van de commissie werd uitgewerkt in een conceptrapport, bleken de standpunten
toch verder uit elkaar te liggen. Het procedurele probleem is, zoals door de voorzitter
van de commissie in zijn aanbiedingsbrief beschreven, dat één van de commissieleden
het conceptrapport heeft gedeeld met zijn achterban. Drie andere leden vonden dat
dit lid wegens geschonden vertrouwen uit de commissie zou moeten vertrekken. Toen
dit commissielid dat weigerde, heeft de voorzitter van de commissie op verzoek van
de Ministers voor Medische Zorg en Sport en Economische Zaken en Klimaat toen een
persoonlijke beschouwing over de taakopdracht geschreven.
74
Daarnaast geeft de Minister aan dat met name in het Europeesrechtelijk kader er ruimte
is voor verbetering. Deze leden vragen waar de Minister die ruimte ziet. Ziet de Minister
een rol voor zichzelf om eventuele verbeteringen te bewerkstelligen?
Antwoord
Zoals aangegeven in de persoonlijke beschouwing over de inzet van dwanglicenties en
de eerdere brief (Kamerstuk 29 477, nr. 659) kunnen eisen die op grond van Europese regelgeving met betrekking tot geneesmiddelen
worden gesteld van grote invloed zijn op de mogelijkheid om dwanglicenties effectief
in te zetten. Zo kunnen de huidige regels over data- en marktexclusiviteit de effectieve
werking van een door de overheid afgegeven dwanglicentie in de weg staan. Mede om
die reden kijkt de Minister voor Medische Zorg en Sport met andere landen of de bestaande
EU beschermingsmechanismen (zoals data-exclusiviteit en marktexclusiviteit) de gewenste
resultaten opleveren of aanpassing behoeven (Kamerstukken 29 477 en 32 805, nr. 489 en Kamerstuk 29 477, nr. 490).
75
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de actie die de Staatssecretaris
neemt om voor te bereiden op een mogelijke no deal met het Verenigd Koninkrijk in
het ergste geval het terugvallen op regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Deze leden zien dat verschillende scenario’s zijn uitgewerkt. Toch maken zij zich
zorgen of de maatregelen op tijd uitgevoerd kunnen worden in het scenario van een
no deal. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren en hierin ook een laatste stand
van zaken meenemen met betrekking tot de onderhandelingen op economisch gebied?
Antwoord
Sinds de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) op 29 maart 2017 formeel kennis
heeft gegeven van het voornemen om uit de EU te treden zijn meerdere onderzoeken gedaan
naar de gevolgen van uittreding en de toekomstige relatie, gebaseerd op verschillende
scenario’s. Met het Terugtrekkingsakkoord, is een deel van de onzekerheden weggenomen.
Het risico dat een akkoord over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK per
1 januari 2021 uitblijft, blijft echter bestaan. Hierbij is het van belang om te melden
dat er na het aflopen van de overgangsperiode hoe dan ook veel zal veranderen, ook
als het wel lukt om afspraken over het toekomstig partnerschap te maken. Daarom ligt
de focus van het kabinet nu op de readiness-voorbereidingen die nodig zijn in alle scenario’s.
Het kabinet zet zich al geruime tijd in voor contingency-maatregelen, bedoeld om de meest nadelige effecten op te vangen van een situatie waarbij
de EU en het VK niet tijdig tot een akkoord over het toekomstig partnerschap komen,
zowel op nationaal als EU-niveau. Het kabinet blijft alle belanghebbenden oproepen
zich hierop voor te bereiden. Recent heeft de Staatssecretaris samen met de Minister
voor BHOS een brief gestuurd naar 20.000 ondernemers, om hen nogmaals te wijzen op
de afloop van de overgangsperiode en het belang van een goede voorbereiding. Deze
brief is verspreid via onder andere RVO.nl, de Kamer van Koophandel en VNO-NCW/MKB
Nederland. Het kabinet werkt nauw samen met het bedrijfsleven (o.a. VNO-NCW/MKB Nederland,
Portbase, TNL, Evofenedex) op het gebied van communicatie rondom Brexit.
Voor een recent overzicht van de voorbereidingen op het aflopen van de overgangsperiode
verwijzen wij u naar de recente brief over dit onderwerp van de Minister van BuZa
namens het kabinet (Kamerstuk 23 987, nr. 385).
76
Deze leden lezen daarnaast dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verschillende
bedrijven heeft voorbereid op de gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode.
Hoe heeft de NVWA dit gedaan?
Antwoord
LNV organiseert samen met de NVWA op reguliere basis (momenteel maandelijks) een Brexit
stakeholdersoverleg. De NVWA informeert hier over de voorbereidingen die zij zelf
treft en de noodzakelijke voorbereidingen die door het bedrijfsleven moeten worden
getroffen. Voor specifieke deelprocessen overlegt de NVWA intensief met betrokkenen.
Daarnaast biedt de NVWA serious games aan voor het agrarisch bedrijfsleven en de visserijsector. Met een serious game wordt de gehele (handels)keten die betrokken is bij een (handels)transport van een
specifiek product of productgroep van Nederland naar het VK (of andersom) doorlopen.
Alle knelpunten en benodigde aanpassingen worden besproken en instructies worden gegeven.
Bedrijven ervaren dit als zeer nuttig. Ten slotte treedt de NVWA regelmatig aan als
expert bij verschillende webinars die als doel hebben de sector te informeren.
77
Zij lezen dat de kosten voor het voldoen aan douaneformaliteiten voor invoer en uitvoer
van goederen tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland flink zullen stijgen, vooral
voor de snijbloemensector en de vleessector. In hoeverre is bij deze laatste sector
ook het dierenwelzijn door langere wachttijden bij de grens meegenomen? Deze leden
stelden hier eerder al vragen over en horen graag wat hier mee gedaan is.
Antwoord
De Europese transportverordening is er om het welzijn van de dieren tijdens transport
te borgen. Voor transporten langer dan acht uur moet volgens de transportverordening
een reisplan worden voorgelegd aan de NVWA. De NVWA controleert het reisplan en keurt
deze goed voorafgaand aan vertrek. In dit reisplan staat hoe voldaan zal worden aan
de in de transportverordening voorgeschreven transport- en rusttijden en pauzes voor
drenken en eventueel voederen. Ook voor het gedeelte van het transport buiten de EU,
zoals dat per 1 januari 2021 het geval is voor het VK, geldt deze verplichting voor
het reisplan.
Bij bekend, meestal structureel, oponthoud dient dit in de reisplanning te worden
meegenomen. Files aan grenzen vallen «gewoon» onder transporttijd. Dit is dus geen
rusttijd. Lange wachttijden bij de grens kunnen er mogelijk toe leiden dat – om aan
de EU-transportverordening te blijven voldoen – de transporteur de dieren bij een
controlepost een keer extra moet uitladen en laten rusten.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
78
De leden van de SP-fractie merken op dat het project «Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (IMVO) maatregelen in perspectief» als doel heeft de effectiviteit
van het huidige beleid te evalueren en aan de hand van de uitkomsten en andere aanbevelingen
en lessen, bepalen of vernieuwing van /aanvulling op het huidige IMVO-beleid nodig
is. In de reactie op het advies van de SER over IMVO en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
erkent de Minister dat er wat betreft beleidscoherentie nog belangrijke stappen gezet
kunnen worden. Deelt de Minister de mening dat het aandeel bedrijven dat in de Transparantiebenchmark
aangeeft de OESO-richtlijnen te onderschrijven zeer laag is en dat er een versnelling
moet plaatsvinden om de doelstelling van 90 procent in 2023 te behalen?
79
Kan de Minister aangeven welke aanvullende maatregelen zij gaat nemen om deze 90-procentsdoelstelling
te behalen? Volgt hij daarbij het advies van de SER om ook dwingende beleidsmaatregelen
te gebruiken?
80
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de voortgang van het onderzoek
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar hoe een IMVO-kader kan worden toegepast
op het EZK-instrumentarium? Kan de Minister aangeven wanneer, in het licht van de
90-procent doelstelling in 2023, hierover een besluit wordt genomen en op welk moment
kan worden begonnen met de invoering van deze IMVO-voorwaarden?
Antwoord op vragen 78 t/m 80
Zie het antwoord op vraag 66.
81
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ambitie om duurzame economische
groei te creëren. Deze leden delen de mening delen dat het aantrekken van buitenlandse
bedrijven die een bijdrage leveren aan de verduurzaming en digitalisering van onze
economie, de voorkeur geniet. Dit betekent echter niet dat ook bedrijven die deze
kwaliteit niet of in mindere mate bezitten, zich niet vestigen in ons land. Kan de
Minister aangeven in welke verhouding, met betrekking tot het wel of niet voldoen
aan criteria rond verduurzaming en digitalisering, bedrijven zich de afgelopen vier
jaar in ons land hebben gevestigd? Met andere woorden, hoe effectief is de gekozen
beleidsrichting?
Antwoord
De nieuwe Invest in Holland strategie van NFIA en haar regionale partners, die als
bijlage bij de brief over het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 415) naar uw Kamer is gestuurd, is opgesteld voor de periode 2020–2025 en geeft een langetermijnfocus.
Deze strategie kan niet met terugwerkende kracht op de resultaten uit het verleden
worden toegepast. De voorgaande Invest in Holland strategie 2015–2020 was gebaseerd
op acquisitie op sterktes, zowel vanuit een sectorperspectief (zoals Agrifood en Life sciences & health) als een activiteitenperspectief (zoals marketing, sales, hoofdkantoren, distributie),
met bijzondere aandacht voor de IT (Digital Gateway to Europe) en R&D. Het aandeel R&D-gerelateerde projecten is in die periode gegroeid van 8%
naar 17% van het totaal. Het aandeel IT-projecten groeide van 17% naar 28%.
83
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat belastingontwijking een speerpunt is
en dat de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het Invest in Holland netwerk
geen ondersteuning geven aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies.
Kan de Minister aangeven op welke wijze dit wordt getoetst? Worden ook bedrijven,
waarbij wel sprake is van reële economische activiteiten in ons land, getoetst op
zaken als belastingontwijking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De dienstverlening van NFIA richt zich, en heeft zich altijd gericht, op potentiële
investeringstrajecten van minimaal vijf banen en minimaal 500.000 euro aan fysieke
investeringen, gerealiseerd in de eerste drie jaar na vestiging in Nederland. Alleen
in uitzonderlijke gevallen kan van deze ondergrens worden afgeweken, bijvoorbeeld
bij een investeringsproject op gebied van een sleuteltechnologie met (slechts) drie
banen maar waar wel flink in R&D wordt geïnvesteerd.
In de contacten met het bedrijf gaat NFIA ook altijd na welke activiteiten het bedrijf
voornemens is om in Nederland te ontplooien. Hierdoor kan NFIA een goede inschatting
maken of er sprake is van reële economische activiteiten. Tot slot zijn bij de werkzaamheden
van NFIA en Invest in Holland de Nederlandse wetten en regels altijd leidend. Wanneer
vragen gesteld worden over specifieke wet- en regelgeving, zoals belastingwetgeving,
wordt naar de gespecialiseerde dienst, in dat geval de Belastingdienst, doorverwezen.
84
Deelt de Minister de mening dat een voorspelbare en betrouwbare overheid ook transparant
dient te zijn als het gaat om afspraken tussen (buitenlandse) bedrijven en de belastingdienst
over de zekerheden die vooraf geboden worden over de fiscale impact van reële investeringen
in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het geven van zekerheid vooraf door de Belastingdienst is een belangrijke pijler van
het Nederlandse vestigingsklimaat. Een ruling geeft (buitenlandse) bedrijven, binnen
kaders van wet-, beleid en jurisprudentie, zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen
van reële investeringen in Nederland. Met ingang van 1 juli 2019 is de rulingpraktijk
aangescherpt, onder andere op het gebied van transparantie. Van elke ruling met een
internationaal karakter wordt een geanonimiseerde samenvatting gepubliceerd op de
website van de Belastingdienst14. Deze samenvatting geeft beknopt het volgende weer: aanleiding, feiten, rechtskader,
overwegingen en conclusie. Zo kan iedereen inzicht krijgen in de afspraken die de
Belastingdienst met bedrijven maakt. Daarnaast wordt informatie over rulings uitgewisseld
met andere landen zodat hierover ook transparantie ontstaat richting de buitenlandse
belastingdiensten.
89
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie Monitoringsrapportage
boekjaar 2018 Monitoring Commissie Corporate Governance Code. Kan de Minister aangeven
op welke termijn de Europese Commissie zal bezien of er aanpassingen in de onderzoeksmethodiek
en de rapportage van haar bevindingen nodig zijn om haar monitoringstaak beter uit
te kunnen oefenen?
Antwoord
De Europese Commissie speelt geen rol in de activiteiten van de Monitoring Commissie
Corporate Governance Code.
Op dit moment is de Monitoring Commissie Corporate Governance Code bezig met het opstellen
van de monitoringsrapportage over boekjaar 2019. Zij zal aan de hand van deze monitoringsrapportage
bezien hoe de methodiek van de monitoring verder kwalitatief verbeterd kan worden.
Zie ook het antwoord op vraag 51.
90
Deze leden vragen om welk type bedrijven het gaat, naar aard en omvang, als de 5,4
procent van de bedrijven die de verantwoording van het beloningsbeleid niet naleeft.
Antwoord
De Monitoring Commissie Corporate Governance Code heeft onder andere de taak om jaarlijks
te inventariseren op welke wijze en in welke mate de voorschriften van de Corporate
Governance Code (hierna: Code) door beursondernemingen worden nageleefd. De Monitoring
Commissie Corporate Governance Code rapporteert haar bevindingen jaarlijks.
Verantwoording over uitvoering van het beloningsbeleid is vastgelegd in principe 3.4
van de Code. Onder principe 3.4 vallen twee best practice-bepalingen, namelijk bepaling 3.4.1 «Remuneratierapport» en bepaling 3.4.2. «Overeenkomst
bestuurder». Bepaling 3.4.1 schrijft voor dat in het remuneratierapport op inzichtelijke
wijze in ieder geval verslag wordt gedaan over het beloningsbeleid, hoe het beloningsbeleid
bijdraagt aan langetermijnwaardecreatie, scenarioanalyses, variabele beloningen en
ontslagvergoedingen van bestuurders met opgaaf van reden. Bepaling 3.4.2 schrijft
voor dat de belangrijkste elementen van de overeenkomst van een bestuurder met de
vennootschap op de website van de vennootschap worden geplaatst.
In het nalevingsonderzoek over boekjaar 2018 is voor principe 3.4 een niet-nalevingspercentage
van 5,4% vastgesteld. Onderzoeksresultaten over de naleving zijn niet gespecificeerd
naar vennootschap of type instelling. In de door SEO Economisch Onderzoek uitgevoerde
nalevingsonderzoeken worden nalevingspercentages alleen gespecificeerd naar index:
AEX, AMX, AScX, lokaal en niet-beursgenoteerd.
91
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe hij de infiltratie
van de lobbyisten van de farmaceutische industrie, die faliekant tegenstander zijn
van dwanglicenties, in een adviescommissie duidt. Op welke wijze is de samenstelling
van deze commissie tot stand gekomen? Daarnaast vragen deze leden of het gebruikelijk
is dat lobbyisten deel uit maken van een adviescommissie.
92
Zij zijn blij dat er toch een advies ligt en dat de eerste conclusie is dat het juridisch
kader ruim genoeg is voor zowel de overheid als de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
om zo nodig dwanglicenties in te zetten, mocht men daar vanuit hun eigen wettelijke
kaders aanleiding toe zien. Ook de Europese Unie lijkt hierbij niet in de weg te staan.
Kan de Minister aangeven of hij, met in achtneming van de zorgvuldigheid, ook voornemens
is waar nodig dwanglicenties in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 91 en 92
Ik merk eerst op dat onderscheid gemaakt moet worden tussen de bevoegdheid van de
Minister van EZK om in het algemeen belang een dwanglicentie te verlenen en het mededingingsrechtelijk
instrumentarium dat de ACM ter beschikking staat. Met betrekking tot inzet van dwanglicenties
heb ik in mijn eerdere brief reeds aangegeven dat dit, met toepassing van een zorgvuldig
afwegingskader, geen louter theoretisch instrument is (Kamerstuk 29 477, nr. 659). Het tweede instrument, handhaving van het verbod op misbruik van machtspositie
in het mededingingsrecht, is voorbehouden aan de (onafhankelijke) ACM.
93
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de mogelijkheden die de wet biedt
als het gaat om de borging van economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste
overnames en investeringen en hebben hierover een aantal vragen. Kan de Minister aangeven
hoe het kan dat 1,2 procent van de bedrijven in Nederland, die onder buitenlands zeggenschap
vallen, verantwoordelijk zijn voor maar liefst 18 procent van de werkgelegenheid,
39 procent van de totale bedrijfsomzet in ons land, 30 procent van alle investeringen,
een derde van alle R&D inspanningen en ook nog eens 7 procent beter betalen? Welke
oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat zegt dit over de (slechte) staat en kwaliteit
van de 98,8 procent van de bedrijven met binnenlandse zeggenschap, die slechts verantwoordelijk
zijn voor 61 procent van de totale omzet?
Antwoord
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer divers en bestaat uit veel verschillende soorten
bedrijven. Nederland telde in het eerste kwartaal van 2020 in totaal 1,8 miljoen bedrijven.
Het overgrote deel hiervan – 1,4 miljoen bedrijven – betreft een eenmanszaak of zzp’er,
terwijl het aantal grootbedrijven (meer dan 250 werkzame personen) bijna 3300 bedraagt.15 Deze bedrijven verschillen natuurlijk sterk in hun kenmerken zoals omzet, productiviteit
en R&D-uitgaven. De bakker om de hoek is nu eenmaal anders dan een groot internationaal
bedrijf. Deze bedrijven kun je niet met elkaar vergelijken, maar ze leveren beide
op hun eigen wijze een bijdrage aan onze economie.
Over het algemeen kunnen we stellen dat buitenlandse bedrijven die zich in Nederland
vestigen groter zijn dan het gemiddelde Nederlandse bedrijf en mede door hun schaal
ook productiever zijn, zeker ten opzichte van een eenmanszaak. De verschillen tussen
Nederlandse en buitenlandse bedrijven zijn dus veelal te verklaren doordat zij verschillen
in gemiddelde grootte. Als we bijvoorbeeld de Nederlandse en buitenlandse multinationals
met elkaar vergelijken zien we geen grote verschillen tussen deze bedrijven. Het enige
dat opvalt is dat Nederlandse multinationals relatief veel in R&D investeren. Zie
ook het antwoord op vraag 1. De conclusie van de SP dat het Nederlandse bedrijfsleven
er relatief slecht voor staat ten opzichte van de buitenlandse bedrijven in Nederland
deel ik dus niet.
94
Is de Minister bereid een overzicht te geven over hoe vaak het breed instrumentarium
ter waarborging van publieke belangen, de afgelopen vier jaar is ingezet tegen welke
bedreiging en met welk resultaat?
Antwoord
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 15, ligt een deel van het handelingsperspectief
(binnen het breder instrumentarium) bij ongewenste buitenlandse overnames of investeringen
bij individuele ondernemingen zelf, en krijgt het kabinet hierover geen melding. Voor
zover het kabinet wel betrokken is, kan daarvan niet altijd melding gedaan worden.
Dit maakt het geven van een volledig overzicht niet mogelijk. Wel wordt uw Kamer in
voorkomende gevallen geïnformeerd over toetsingen in het kader van geldende sectorale
investeringstoetsen, zoals ten aanzien van de verkoop van Eneco conform artikel 86f
van de Elektriciteitswet 1998 (Kamerstuk 29 023, nr. 256). Ook wordt uw Kamer geïnformeerd indien het kabinet op strategische gronden in een
bedrijf investeert of een lening verstrekt, zoals in het geval van SmartPhotonics
of Apotex.16
95
Deze leden vragen of het klopt dat Nederland in Europa terughoudend was als het gaat
om te komen tot een Europees gelijkspeelveld-instrument. Zo ja, wat was daarvan de
reden en welk effect heeft dit gehad op het beleidsvoorstel van de Europese Commissie?
Antwoord
Dit klopt niet. Nederland is in Europa juist een van de aanjagers geweest voor een
toekomstig gelijkspeelveld-instrument. Al ruim twee jaar zet Nederland zich op Europees
niveau in voor een dergelijk instrument, waarbij het level playing field instrument door het kabinet werd voorgesteld als oplossing voor de verstorende effecten van buitenlandse
subsidies op de interne markt (Kamerstuk 21501–30, nr. 470). Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken
van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde
landen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook
expliciet wordt genoemd. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vragen naar
aanleiding van de kabinetsappreciatie van het witboek (Kamerstuk 22 112, nr. 2917), worden momenteel gesprekken met de Commissie gevoerd over de verdere uitwerking
van toekomstige instrumenten op dit terrein. Ook vindt er momenteel vanuit de Commissie
een impact assessment plaats. De verwachting is dat de Commissie in het tweede kwartaal
van 2021 met concrete voorstellen zal komen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 446).
96
Kan de Minister aangeven wanneer het publieke belang dusdanig geschaad wordt dat overheidsinterventie
gerechtvaardigd is als dit geen barrières mag opwerpen voor Nederlandse bedrijven
in het buitenland en ook geen afschrikkende werking voor buitenlandse partijen mag
hebben om in Nederland te investeren?
Antwoord
Dit is afhankelijk van een combinatie van de vorm van overheidsinterventie, het soort
publieke belang dat in het geding is en de mate waarin dat publieke belang geschaad
wordt. Hierbij is altijd het streven de negatieve gevolgen, bijvoorbeeld voor het
investeringsklimaat, zoveel als mogelijk te beperken. In uiterste gevallen, bijvoorbeeld
daar waar het gaat op de nationale veiligheid, is meer vergaand overheidsingrijpen
gerechtvaardigd.
Zo ontwikkelt de overheid een wettelijk toetsingsstelsel voor overnames en investeringen
in vitale infrastructuur of bedrijven die sensitieve technologie ontwikkelen die raakt
aan nationale veiligheid (zie ook Kamerstuk 30 821, nr. 122). Hierbij is het onvermijdelijk dat dit voor ondernemingen in specifieke sectoren
een additionele drempel opwerpt en het vrije verkeer van kapitaal inperkt. Ook hier
is het van belang investeringsonzekerheid en de economische kosten van dergelijke
ingrepen zoveel mogelijk te beperken. Zo heeft investeringstoetsing alleen in de uiterste
gevallen als doel een overname of investering te voorkomen en is de reikwijdte toegespitst
op daar waar veiligheidsrisico’s zich het meest waarschijnlijk voor kunnen doen.
97
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de 250 dagen bedenktijd die een bedrijf
heeft om zich te bezinnen, al menen deze leden dat het een gemiste kans is hier ook
de ondernemingsraad op een of andere manier bij te betrekken. Zij vragen of de mogelijkheden
die een onderneming heeft zich te beschermen tegen (vijandige) overname hiermee voldoende
is.
Antwoord
Aanleiding voor het wetsvoorstel voor 250 dagen bedenktijd was de wens om langetermijnwaardecreatie
te bevorderen en om bemoeienis van bepaalde, op korte termijn gerichte aandeelhouders,
met het beleid van een onderneming tegen te gaan, al dan niet in de context van een
dreigende (vijandige) overname. Het kabinet ziet de bedenktijd als een waardevolle
aanvulling op reeds bestaande beschermingsmaatregelen die beursvennootschappen kunnen
treffen, en is van mening dat met het wetsvoorstel een juist evenwicht is gevonden
tussen de belangen van de verschillende partijen. Het kabinet ziet dan ook geen noodzaak
of aanleiding voor aanvullende wet- en regelgeving op het domein van aandeelhoudersactivisme
en/of (vijandige) overnames.
100
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nadere reactie op SOMO-rapport
«Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding». Kan de Staatssecretaris aangeven
welke bijdrage en/of garantie het aangaan van het gesprek over transparantie en de
uiteindelijke prijsstelling concreet levert aan de effectieve beschikbaarheid van
de producten of diensten die ontwikkeld worden op grond van de gelicentiëerde kennis?
Antwoord
De effectieve beschikbaarheid van producten en diensten die ontwikkeld worden met
gelicensieerde kennis is van veel factoren afhankelijk. Om academische kennis verder
door te ontwikkelen zijn vaak meerdere partijen en partners nodig. En uiteindelijk
zullen ook niet alle ontwikkeltrajecten leiden tot een succesvol product op de markt.
Een concrete bijdrage aan de effectieve beschikbaarheid is daarom niet op voorhand
te geven.
Ik heb er vertrouwen in dat de ontwikkelde principes, in combinatie met de aangereikte
toolkit om hier in de praktijk handen en voeten aan te kunnen geven, de professionalisering
van de valorisatiefunctie bij kennisinstellingen verder gaat versterken. Met als belangrijk
doel een versteviging van de maatschappelijke- en economische impact van publieke
gefinancierde kennis. De toolkit wordt actief beheerd door de kennisinstellingen en
op basis van ervaring in gebruik en ontwikkeling van maatschappelijk debat voortdurend
verbeterd en aangevuld waar nodig.
101
Deelt de Staatssecretaris de zorg over de mate van vrijblijvendheid bij het uitsluitend
het voeren van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee, deze zorg deel ik niet. Met de totstandkoming van de principes en de toolkit
om deze principes te operationaliseren zal het proces van kennisuitwisseling tussen
wetenschap en bedrijfsleven verbeteren. Met als gevolg dat de maatschappelijke impact
van excellent onderzoek (toepassingen in de praktijk) wordt vergroot.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
102
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op de vragen
bij het vorige schriftelijke schriftelijk overleg Bedrijfslevenbeleid en vragen wat
de status is van het onderzoek van de RVO over het hanteren van een IMVO-kader bij
de EZK-instrumenten, waar in het antwoord van de Minister op vraag 153 op wordt gewezen.
Wanneer verwacht de Minister dat dit onderzoek is afgerond en kan de Minister dat
de Kamer doen toekomen?
103
Deze leden vragen tevens of de Minister al antwoord kan geven op de vraag (nummer
153) waarom niet bij ieder EZK-instrument als voorwaarde wordt gesteld dat een onderneming
daarvan alleen gebruik mag maken als die onderneming de OESO-richtlijnen voor Multinationale
Ondernemingen onderschrijft, in de praktijk hanteert en daar verifieerbaar rekenschap
van aflegt. Indien de Minister hier nog geen antwoord op kan geven, is hij dan bereid
het antwoord in samenhang met het onderzoek met de Kamer te delen?
Antwoord op 102 en 103
Zie het antwoord vraag 66.
104
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang voor de Nederlandse economie
en het slagen van de energietransitie dat er voldoende technisch personeel beschikbaar
is, zoals de Minister ook omschrijft in de brief over het acquisitiebeleid. Deze leden
vragen of er voldoende zicht is op toekomstige tekorten aan technisch personeel, indachtig
de groeiende vraag naar duurzame energiebronnen, de nodige verzwaring van het elektriciteitsnet
en vergrijzing van het huidige personeelbestand.
Antwoord
Voor het slagen van de energietransitie is voldoende en goed opgeleid technisch personeel
van groot belang. De verwachting is dat de vraag naar personeel met voldoende technische
vaardigheden structureel van aard is en het aanbod van mensen met de juiste vaardigheden
achterblijft. Door investeringen in verduurzaming zal de vraag naar technische vaardigheden
alleen maar toenemen. Dit komt boven op de al grote vraag naar werkenden met een technische
of ICT-opleiding door toenemende digitalisering van de economie.17 Daarom blijft het kabinet zich inspannen voor voldoende technisch geschoold personeel.
105
Verwacht de Minister dat de huidige inspanningen gericht op meer technisch personeel
voldoende zijn om te voldoen aan de groeiende vraag naar technisch personeel? Zo ja,
kan de Minister dit onderbouwen en daarbij het verwachte effect per maatregel toelichten?
Zo nee, of indien de Minister hier geen zicht op heeft, is hij van mening dat het
vanuit het voorzorgbeginsel verstandig is om veel meer te investeren in scholing en
werk-naar-werktrajecten, gezien de zeer negatieve maatschappelijke gevolgen van onvoldoende
technisch personeel?
Antwoord
Over de inspanningen ten aanzien van technisch geschoold personeel en het effect daarvan,
informeert het kabinet uw Kamer periodiek via onder meer het Techniekpact maar ook
(via onder meer openstellingen en evaluaties van) specifieke beleidsinstrumenten als
het Regionaal Investeringsfonds MBO (RIF) en Sterk Techniekonderwijs. In algemene
zin kan ik zeggen dat ondanks de vele succesvolle initiatieven de vraag naar technisch
geschoold personeel zodanig hoog is, dat er nog steeds structurele arbeidsmarkttekorten
zijn in onder andere techniek, ICT en bouw. Ik deel het maatschappelijk belang van
voldoende technisch geschoold personeel. Zij zijn essentieel om de klimaat-, energie-
en digitaliseringstransitie vorm te geven. Juist nu investeert het kabinet in scholing
en van-werk-naar-werktrajecten zoals is aangekondigd in het sociaal pakket van augustus
2020 en is toegelicht in de brief van 23 september jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 134). Bij de uitwerking van die maatregelen is aandacht voor omscholing naar structurele
krapteberoepen als de techniek.
112
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de brief over
de voorbereidingen op afloop van de overgangsperiode Europese Unie-Verenigd Koninkrijk.
Deze leden vragen of er voldoende zicht is op de voorbereidingen in het Verenigd Koninkrijk
in het geval van een no deal-scenario.
113
Is het Verenigd Koninkrijk voldoende voorbereid om lange wachtrijen bij de grens te
voorkomen?
Antwoord op vraag 112 en 113
Net als binnen de EU krijgen overheden, bedrijven, instellingen en burgers in het
VK te maken met veranderingen na afloop van de overgangsperiode. De Britse overheid
heeft een communicatiecampagne gericht op het Brits bedrijfsleven om zich voor te
bereiden op het aflopen van de overgangsperiode. Het Verenigd Koninkrijk benadrukt,
net als de Europese Commissie en de rijksoverheid, in haar communicatie dat voorbereidingen
noodzakelijk, zowel met als zonder akkoord. Daarnaast publiceert het VK informatie
over de voorbereidingen van de Britse overheid. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk in
juli jl. een document «Border Operating Model (BOM)» gepubliceerd met daarin de contouren van de douaneformaliteiten bij aankomst
en vertrek. Op 8 oktober jl. heeft het Verenigd Koninkrijk een bijgewerkte versie
hiervan gepubliceerd en daarbij aangekondigd dit in de komende maanden nader in te
vullen en verder uit te werken. Het is nog onvoldoende duidelijk en specifiek bekend
hoe het VK de douaneformaliteiten, het douanetoezicht en andere grens gerelateerde
processen inricht. Het kabinet neemt kennis van deze documenten en communicatie-inzet
en volgt de verdere ontwikkelingen in het VK op de voet. In de eigen communicatie
wijst het kabinet het Nederlands en Europees bedrijfsleven op het belang ervan om
zich ook te verdiepen in de verplichtingen en procedures aan Britse kant.
De verwachting is dat er tot het einde van de overgangsperiode en doorlopend tot in
2021 aanpassingen zullen volgen waarop het Nederlandse bedrijfsleven zich zal moeten
voorbereiden. De onduidelijkheid over het douanetoezicht aan Britse zijde maakt het
voor ondernemers lastiger om zich nu al goed voor te bereiden. Het is zeer waarschijnlijk
dat logistieke processen in Nederland hiervan hinder gaan ondervinden.
Het kabinet is bekend met de zorgen die heersen over de mate waarin het Verenigd Koninkrijk
is voorbereid op wachtrijen aan de grens. De Britse overheid neemt net als Nederland
maatregelen om het verkeer in de periode na het afloop van de overgangsperiode te
regelen. Zo heeft de Britse overheid op 22 oktober jl. wetgeving gepubliceerd om het
risico op verkeersopstoppingen in de regio Kent te verminderen.
114
Is de Staatssecretaris bereid een impact assessment te maken voor zowel burgers als
bedrijven voor de verschillende scenario’s en deze met de Kamer te delen. Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Sinds het Terugtrekkingsakkoord gesloten is (Zie kabinetsappreciatie aangepast terugtrekkingsakkoord,
Kamerstuk 23 987, nr. 369), zijn de meeste onzekerheden voor burgers weggenomen.
Het aflopen van de overgangsperiode op 1 januari 2021 zorgt voor nieuwe procedures
en vereisten voor bedrijven, zowel in geval van een akkoord als bij het uitblijven
daarvan. Daarbij kunnen, zoals de Minister van BuZa eerder aan uw Kamer gemeld heeft
(Kamerstuk 35 393, nr. 7), voor bedrijven mogelijke ernstige verstoringen niet uitgesloten worden. Voor dit
scenario vinden voorbereidingen plaats met het oog op het (her)activeren van de crisisstructuur.
Scenario- en oefensessies zijn onderdeel van deze voorbereidingen. In de recente brief
van de Staatssecretaris samen met de Minister voor BHOS wordt nader ingegaan op de
economische gevolgen en kosten van handelsbarrières voor het bedrijfsleven bij het
uitblijven van een akkoord (Kamerstuk 35 393, nr. 6).
115
Hoe en in welke mate worden burgers en bedrijven de komende maanden geïnformeerd over
alle gevolgen van de Brexit?
Antwoord
Het is van belang dat overheden, burgers, bedrijven en instellingen zich voorbereiden
op Brexit. Hiertoe hebben zij ook een eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet communiceert
sinds 2018 via vele kanalen om deze partijen te informeren over Brexit en hen te activeren
voorbereidingen te treffen.
Burgers en bedrijven kunnen informatie vinden over (de gevolgen van) de Brexit via
de website Brexitloket.nl (meer dan 272.000 unieke bezoekers) en rijksoverheid.nl/Brexit. Ondernemers kunnen
op het Brexitloket.nl ook nagaan welke effecten de Brexit voor hun bedrijf kan hebben
met behulp van de Brexit Impact Scan (meer dan 122.000 keer geraadpleegd).
Vanaf afgelopen juli, toen duidelijk werd dat er geen verdere verlenging van de overgangsperiode
zou komen, heeft het kabinet de voorlichting geïntensiveerd, onder andere met een
brief van de douane die in de zomer aan 76.000 ondernemers is gestuurd, promotie van
het Brexitloket op social media, stakeholderbijeenkomsten en webinars om ondernemers
te informeren over de gevolgen van de Brexit. Recent heeft de Staatssecretaris samen
met de Minister voor BHOS een brief gestuurd aan ondernemers, om hen nogmaals te wijzen
op de afloop van de overgangsperiode en het belang van een goede voorbereiding. Deze
brief is direct verspreid aan 20.000 ondernemers via RVO.nl en aan ruim 90.000 ondernemers
via de Kamer van Koophandel en brancheorganisaties. Het kabinet werkt nauw samen met
het bedrijfsleven (o.a. VNO-NCW/MKB Nederland, Portbase, TNL, Evofenedex) op het gebied
van communicatie rondom Brexit.
Naast voortzetting van de communicatie-inspanningen via het Brexitloket.nl en rijksoverheid.nl/Brexit
loopt dit najaar tot medio februari de Rijksbrede mediacampagne; «Zorg dat Brexit
je niet in de weg zit». Deze campagne zal de komende tijd steeds meer in intensiteit
toenemen, via traditionele en online kanalen. Waar nodig wordt de communicatie aangepast
in het geval er een akkoord gesloten is.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Namens
I. van Tilburg, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.