Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 589 Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 15 december 2020
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
Algemeen
1
1.
Inleiding en doel
2
2.
Knelpunten voor werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte
5
3.
Inhoud van het wetsvoorstel
13
4.
(Financiële) effecten
22
5.
Ontvangen commentaren en adviezen
28
Artikelsgewijs
30
ALGEMEEN
               
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties
                  aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel.
               
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd
                  voorstel van wijziging van wet. Zij zien dit voorstel als een waardevol onderdeel
                  van het totaalpakket aan maatregelen om tegemoet te komen aan de door werkgevers ervaren
                  knelpunten op het gebied van de loondoorbetaling bij ziekte. De leden van de CDA-fractie
                  hebben kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. De leden van de D66-fractie
                  hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie
                  hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn niet overtuigd van de noodzaak
                  van dit wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen
                  van het wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie hebben met grote verbazing kennisgenomen
                  van het wetsvoorstel. Deze leden vragen zich ernstig af wat nut en noodzaak van dit
                  wetsvoorstel is. De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
               
Deze fracties geven aan nog enkele vragen bij dit wetsvoorstel te hebben. Hieronder
                  ga ik op deze vragen in. Vragen die hetzelfde onderwerp betreffen zijn gezamenlijk
                  beantwoord. Daarbij is de volgorde van het verslag zo veel mogelijk aangehouden.
               
1. Inleiding en doel
               
1.
Het pakket aan maatregelen waar deze wetswijziging deel van uitmaakt sluit aan «bij
                        de behoeften van kleine werkgevers», zo is te lezen in de memorie van toelichting.
                        De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat in deze context de definitie is van
                        kleine werkgevers? In hoeverre zijn hun behoeften op dit terrein vergelijkbaar met
                        die van (middel)grote werkgevers, waarnaar ook wordt verwezen?
In het kaderconvenant MKB verzuim-ontzorgverzekering1 dat ik met MKB-Nederland, VNO NCW, LTO Nederland en het Verbond van Verzekeraars
                  heb afgesloten, hebben de betrokken organisaties aangegeven dat zij een optimaal werkend
                  verzuimverzekeringsproduct noodzakelijk achten ter ondersteuning van vooral MKB werkgevers.
                  Hierbij is geen definitie van kleine werkgevers opgenomen. Deze is ook niet opgenomen
                  in het productconvenant dat werkgeversorganisaties en verzekeraars hebben afgesloten,
                  dat ingaat op de minimumeisen van deze verzekering2. In het algemeen hebben zowel kleine als middelgrote werkgevers relatief weinig ervaring
                  met langdurig zieke werknemers, waardoor met name zij degenen zijn die baat hebben
                  bij het pakket aan maatregelen waar deze wetswijziging deel van uitmaakt. In paragraaf
                  2 van de memorie van toelichting wordt beschreven dat sommige knelpunten zowel door
                  kleine als (middel)grote werkgevers worden ervaren.
               
2.
Hebben de leden van de CDA-fractie het juist begrepen dat de toets op de re-integratie
                        inspanningen van de werkgever en de werknemer door de arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut
                        Werknemersverzekeringen (UWV) wel blijft bestaan en dat er derhalve een onderscheid
                        wordt aangebracht tussen dat wat niet beïnvloedbaar is door de werkgever, namelijk
                        de medische belastbaarheid als vastgesteld door de bedrijfsarts, en dat wat wel beïnvloed
                        kan worden door werkgever en werknemer, namelijk de re-integratie-inspanningen? Wordt
                        de werkgever daarmee geacht passende werkzaamheden te blijven aanbieden om de re-integratie
                        van zieke werknemers te bevorderen?
De leden van de CDA-fractie hebben het juist begrepen dat er met dit wetsvoorstel
                  een onderscheid wordt gemaakt tussen dat wat niet beïnvloedbaar is, namelijk de vaststelling
                  van de medische belastbaarheid door de bedrijfsarts, en dat waar werkgever en werknemer
                  wel invloed op hebben, namelijk de re-integratie-inspanningen. Werkgevers worden ook
                  na de wetswijziging geacht passende werkzaamheden te blijven aanbieden om de re-integratie
                  van zieke werknemers te bevorderen. Als de verrichte re-integratie-inspanningen niet
                  in overeenstemming zijn met het medische advies over de belastbaarheid door de bedrijfsarts,
                  dan kan een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting nog steeds aan de orde
                  zijn.
               
3.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat het totaalpakket aan maatregelen
                        rondom loondoorbetaling bij ziekte als afgesproken in december 2018 naar verwachting
                        zorgt voor een lagere instroom in de WIA ten opzichte van de regeerakkoordmaatregelen.
Dat klopt. Het nieuwe pakket maatregelen rondom loondoorbetaling bij ziekte heeft
                  het kabinet ertoe gebracht om de balans in de regeerakkoordmaatregelen opnieuw te
                  bezien3. Daarbij is ook meegenomen dat de verwachte instroom in de WIA lager is door de nieuwe
                  afspraken op het gebied van loondoorbetaling bij ziekte.
               
4.
De leden van de CDA-fractie vragen of gesteld kan worden dat met invoering van het
                        wetsvoorstel een duidelijkere scheiding wordt aangebracht tussen begeleiding van de
                        zieke werknemer (door de bedrijfsarts) en beoordeling van de mate van diens arbeidsongeschiktheid
                        (door de verzekeringsarts). Zouden met het laten vervallen van de toets door de verzekeringsarts
                        van het werk van de bedrijfsarts de eventuele drempels voor werknemers om te komen
                        voor preventief advies weer verder verlaagd kunnen worden? Kan de regering aansluitend
                        hierop reflecteren op de opvatting dat omdat de inspanningen van de werknemer en werkgever
                        wel getoetst blijven worden, er voor de werkgever hiermee de druk blijft bestaan om
                        passende werkzaamheden aan te bieden zodat de werknemer geen kansen in zijn re-integratie
                        mist?
Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat gesteld kan worden dat met invoering
                  van het wetsvoorstel een duidelijkere scheiding wordt aangebracht tussen begeleiding
                  van de zieke werknemer (door de bedrijfsarts) en beoordeling van de mate van diens
                  arbeidsongeschiktheid (door de verzekeringsarts). De bedrijfsarts blijft zijn werk
                  doen als onafhankelijk adviseur van de werknemer en werkgever. De bedrijfsarts adviseert
                  over preventieve maatregelen, verricht aanstellingskeuringen en preventief medisch
                  onderzoek, adviseert bij ziekteverzuimbegeleiding en signaleert en meldt beroepsziekten.
                  De druk op werkgevers blijft bestaan om passende werkzaamheden aan te blijven bieden.
                  De RIV-toets door UWV blijft bestaan, waardoor het opleggen van een verlenging van
                  de loondoorbetalingsverplichting mogelijk blijft. Slechts één van de grondslagen hiertoe
                  vervalt met dit wetsvoorstel.
               
5.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de wetswijziging inzake de financiële tegemoetkoming
                        voor loondoorbetalingskosten aan de Kamer wordt toegezonden.
Het wetsvoorstel waarin een financiële tegemoetkoming aan werkgevers van in totaal
                  € 450 miljoen per jaar wordt geregeld in de vorm van een differentiatie van de Aof-premie
                  per 2022 is 2 september jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.4
6.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering de mening deelt dat voorliggende
                        wetsvoorstel totaal disproportioneel is en derhalve zo snel mogelijk moet worden ingetrokken.
                        Zo nee, waarom niet? Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen te reflecteren
                        of dit wetsvoorstel proportioneel is of niet.
De regering is van mening dat dit wetsvoorstel proportioneel is en niet ingetrokken
                  zou moeten worden. Deze maatregel neemt bij werkgevers de onzekerheid weg dat zij
                  een loonsanctie opgelegd krijgen vanwege een verschil in oordeel over de belastbaarheid
                  van de zieke werknemer tussen de bedrijfsarts van de werkgever en de verzekeringsarts
                  van UWV. Uitgangspunt is dat de werkgever mag vertrouwen op het advies van de bedrijfsarts
                  wat betreft de belastbaarheid van een zieke werknemer. Dit voorstel maakt onderdeel
                  uit van het totaalpakket om mede de balans tussen vaste en flexibele werknemers te
                  herstellen en vaste contracten aantrekkelijker te maken. Van belang blijft dat een
                  werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode goed begeleid wordt in zijn terugkeer
                  naar werk, onder andere door de vroegtijdige inzet van re-integratie. Dat is een taak
                  voor de werkgever, de werknemer zelf en ook voor de door de werkgever ingeschakelde
                  professionals.
               
7.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de loondoorbetalingsverplichting van
                        twee jaar voor werkgevers bij ziekte van werknemers buitensporig lang is en vragen
                        de regering in te gaan op de vraag of het niet verstandig is deze verplichte loondoorbetaling
                        te verkorten, aangezien dit ook een knelpunt is voor veel werkgevers.
Specifiek voor loondoorbetaling bij ziekte geldt dat het kabinet met werkgevers afspraken
                  heeft gemaakt over een pakket om de verplichtingen rond loondoorbetaling bij ziekte
                  makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. Dit was een alternatief voor de maatregelen
                  die daarover in het Regeerakkoord stonden5. Daartoe liggen momenteel twee wetsvoorstellen in uw Kamer. Ten eerste voor een financiële
                  tegemoetkoming voor de kosten van loondoorbetaling van in totaal € 450 miljoen per
                  jaar voor kleine werkgevers. En ten tweede dit wetsvoorstel, waarbij het advies van
                  de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend wordt gemaakt
                  bij de toets op de re-integratie-inspanningen door UWV. Er is daarnaast per 1 januari
                  2020 een MKB verzuim-ontzorgverzekering op de markt gekomen, waardoor kleine werkgevers
                  optimaal ontzorgd worden. Tevens is er een meerjarig communicatietraject gestart en
                  komt er in 2021 een regeling om de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode
                  te verstevigen, door te regelen dat zowel werknemer als werkgever hun visie geven
                  op het plan van aanpak, de bijstellingen daarvan en de eerstejaarsevaluatie. Tenslotte start begin 2021 een programma om in samenspraak met de betrokken
                  stakeholders de uitvoering van experimenten re-integratie tweede spoor te faciliteren.
               
8.
De leden van de SGP-fractie verzoeken in te gaan op de vraag in hoeveel gevallen sprake
                        is van een afwijkend oordeel van de verzekeringsarts ten opzichte van het advies van
                        de bedrijfsarts ten aanzien van belastbaarheid van de werknemers. Daaraan verbonden
                        vragen zij in te gaan op het nut, de noodzaak en de proportionaliteit van dit voorstel,
                        mede gelet op het relatief beperkte aantal casussen waarbij sprake is van een afwijkend
                        oordeel van de verzekeringsarts ten aanzien van het advies van de bedrijfsarts over
                        de belastbaarheid van de werknemer.
Zoals in paragraaf 3 van de memorie van toelichting vermeld is bij 12% van de opgelegde
                  verlengde loondoorbetalingsverplichtingen een verschil van inzicht tussen bedrijfsarts
                  en verzekeringsarts de hoofdoorzaak van de sanctie6. Dit gaat om de periode 2015–2017, waarin in totaal ongeveer 7.200 inhoudelijke loonsancties
                  zijn opgelegd door UWV (11% van de beoordeelde re-integratieverslagen in deze periode).
                  In totaal gaat het relatief gezien niet om grote aantallen loonsancties waarbij het
                  oordeel van de verzekeringsarts afweek van het advies van de bedrijfsarts. Uitgangspunt
                  is echter dat de werkgever uit moet kunnen gaan van het medisch advies van de bedrijfsarts,
                  aangezien de werkgever dit niet zelf kan vaststellen. Het wetsvoorstel draagt eraan
                  bij onzekerheid bij werkgevers weg te nemen en maakt daarmee onderdeel uit van het
                  totaalpakket om mede de balans tussen vaste en flexibele werknemers te herstellen
                  en vaste contracten aantrekkelijker te maken7.
               
9.
De leden van de SGP-fractie vragen in te gaan op de huidige situatie. In welke mate
                        draagt de loonsanctie op dit moment effectief bij tot re-integratie van ziekte bij
                        werknemers? Hoeveel zieke werknemers re-integreren daadwerkelijk in de loonsanctieperiode
                        en in welke mate? En wat is het te verwachten effect van wetswijziging op de daadwerkelijke
                        re-integratie in de twee jaar voorafgaand aan de RIV-toetsing (toetsing van het re-integratieverslag)?
Er is mij niet bekend in welke mate de loonsanctie met als hoofdreden het medisch
                     advies van de bedrijfsarts bijdraagt aan de re-integratie van werknemers. Ik heb uw
                     Kamer in september jl. een rapportage aangeboden over een onderzoek naar het effect
                     van een verlenging van de loondoorbetaling of ziekengeld8. In algemene zin, voor alle loonsancties, is daarin de conclusie dat de loonsancties
                     hebben geleid tot herstel van de tekortkomingen bij een deel van de werknemers en
                     tot meer werkhervatting en minder instroom in de WIA dan gemiddeld. Vooral werknemers
                     met een gunstige gezondheidsontwikkeling, die bij de eigen werkgever aan de slag kunnen
                     blijven, gaan in het derde ziektejaar naar vermogen weer aan het werk. De loonsanctie
                     heeft dus als effect dat een deel van de werkgevers de tekortkoming daadwerkelijk
                     verhelpt of er in ieder geval mee aan de slag gaat.
                  
Daarnaast geeft de loonsanctie werkgevers een financiële prikkel tot het zo goed als
                     mogelijk meewerken aan terugkeer naar arbeid en voorkomen van WIA-instroom. Hoewel
                     het opleggen van loonsancties mogelijk blijft, vervalt één van de grondslagen hiertoe
                     met dit wetsvoorstel. Het wegvallen van deze grondslag kan er mogelijk toe leiden
                     dat de prikkel voor re-integratie vermindert, wat kan resulteren in extra WIA-instroom.
                     De verwachting is echter dat dit zich in beperkte mate voordoet omdat werkgevers veel
                     financiële prikkels en verplichtingen houden om zich in te zetten voor de re-integratie
                     voor zieke werknemers.
                  
2. Knelpunten voor werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte
               
10.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er bekend is over de vermelde 12% verschillen
                        van inzicht tussen beide artsen. Is bekend of er verschil is tussen sectoren of grootte
                        van werkgevers? Of zijn er juist verschillen als het gaat om het type ziekte van de
                        betrokken werknemer (fysiek of mentaal bijvoorbeeld)?
12% van de opgelegde loonsancties (periode 2015–2017) is het gevolg van een verschil
                  van inzicht tussen het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts over de
                  belastbaarheid van de werknemer of het niet conform de richtlijnen van de beroepsvereniging
                  handelen door de bedrijfsarts. Bij deze hoofdreden voor een loonsanctie maakt bedrijfsomvang
                  geen verschil: bij werkgevers met 1–10 werknemers is de medische inschatting van de
                  bedrijfsarts in 12% de oorzaak van de loonsanctie en dit geldt ook bij werkgevers
                  met meer dan 500 werknemers. Wat betreft de bedrijfstak zijn kleine verschillen waarneembaar:
                  van 8% bij de bedrijfstak Transport tot 15% bij Uitzendbedrijven en bij Overig bedrijf
                  en beroep. Niet bekend is of er verschillen bestaan naar diagnose van de betrokken
                  werknemer9.
               
11.
De leden van de VVD-fractie zien in dit wetsvoorstel nadrukkelijk een onderdeel van
                        het totaalpakket. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de andere vermelde
                        zes onderdelen?
Ter ondersteuning van het onderhavig wetsvoorstel is een ZonMw programma Verbetering
                  kwaliteit poortwachtersproces gestart dat loopt tot en met 2025. Er is wetgeving in
                  behandeling in uw Kamer voor een tegemoetkoming voor de kosten van loondoorbetaling
                  van in totaal € 450 miljoen per jaar voor kleine werkgevers (Aof-premiedifferentiatie)10. Invoering per 1 januari 2021 bleek uitvoeringstechnisch niet haalbaar; de beoogde
                  inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2022 geworden. Voor het overgangsjaar 2021 heeft
                  het kabinet nadere afspraken gemaakt met werkgevers. Sinds 1 januari 2020 is er een
                  MKB verzuim-ontzorgverzekering op de markt gekomen, waardoor kleine werkgevers optimaal
                  ontzorgd worden. In samenspraak met alle betrokkenen is er een meerjarig communicatietraject
                  gestart richting werkgevers en werknemers om hen bewust te maken van de keuzes die
                  ze hebben als het gaat om re-integratie bij langdurige ziekte. In 2021 wordt ook de
                  rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode verstevigd, middels
                  een ministeriële regeling (zie ook antwoord op vraag 13). Planning is dat ZonMw begin
                  2021 een programma start om in samenspraak met de betrokken stakeholders de uitvoering
                  van experimenten re-integratie tweede spoor te faciliteren11.
               
12.
De leden van de VVD-fractie vinden nadrukkelijk dat re-integratie bij ziekte een gedeelde
                        verantwoordelijkheid is van werkgever en werknemer. Zij vragen in hoeverre deze gedeelde
                        verantwoordelijkheid een rol speelt bij de voortgang van het totaalpakket en hoe geëvalueerd
                        wordt of het totaalpakket voldoende inspeelt op de gedeelde gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Sinds de invoering van de Wet verbetering poortwachter in 2002 wordt een actieve houding
                  van zowel de werknemer als de werkgever verwacht wat betreft herstel en re-integratie.
                  Zo stelt de werkgever in overleg met de werknemer een plan van aanpak op en worden
                  de in het plan van aanpak overeengekomen activiteiten door de werkgever en de werknemer
                  geëvalueerd. In 2021 (verwacht wordt 1 juli 2021) zal ook een regeling van kracht
                  worden waarin de gedeeltelijke verantwoordelijkheid van werknemer en werkgever een
                  belangrijke rol speelt. In deze regeling wordt namelijk geregeld dat bij het opstellen
                  van het plan van aanpak, bijstellingen hiervan en de eerstejaarsevaluatie, zowel de
                  werknemer als de werkgever hun visie geven. Binnen vier jaar na inwerkingtreding zal
                  de onderhavige wet geëvalueerd worden. Hierbij zal zeker aandacht zijn voor zowel
                  de verantwoordelijkheid van de werkgever als van de werknemer.
               
13.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal andere maatregelen het pakket completeren,
                        waaronder «versteviging van de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode,
                        doordat deze in het plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het
                        re-integratietraject moet geven». Deze maatregel zal in een ministeriële regeling
                        nader worden uitgewerkt. Kan de regering aangeven wat deze versteviging inhoudt? Heeft
                        dit nader effect op de beoordeling door de bedrijfsarts van de RIV-toets en/of een
                        eventuele vervolg WIA-toets door het UWV? De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast
                        wanneer de ministeriële regeling rondom de rol van de werknemer zelf wordt uitgewerkt
                        en of de Kamer daarbij ook wordt betrokken.
Zoals hiervoor beschreven zal in 2021 (planning is juli) de rol van de zieke werknemer
                  tijdens de loondoorbetalingsperiode verstevigd worden, doordat deze in het plan van
                  aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het re-integratietraject moet
                  geven. De visie is zowel op de kortere als op de langere termijn gericht en kan – net
                  als het plan van aanpak zelf – regelmatig bijgesteld worden als daar aanleiding toe
                  is. Dit leidt tot een grotere betrokkenheid van de werknemer bij het re-integratieproces.
                  De conceptregeling zal ook met sociale partners besproken worden en voor uitvoeringstoetsen
                  en internetconsultatie worden uitgezet. Deze maatregel rond versteviging van de visie
                  staat op zich los van het wetsvoorstel, maar een grotere betrokkenheid van de werknemer
                  bij het re-integratieproces zou mogelijk ook tot gevolg kunnen hebben dat bij twijfel
                  over het advies van de bedrijfsarts een werknemer eerder een deskundigenoordeel bij
                  UWV zal aanvragen of een second opinion bij een andere bedrijfsarts. Mede hierdoor
                  zal bij een WIA-claimbeoordeling het oordeel van de verzekeringsarts over zijn beperkingen
                  niet tot een verrassing moeten leiden.
               
14.
De leden van de D66-fractie lezen dat een van de knelpunten, die aanleiding geeft
                        tot deze wetswijziging, is dat kleine werkgevers de re-integratieverplichtingen als
                        disproportioneel ervaren. Ook geven met name kleine werkgevers aan dat zij onvoldoende
                        inzicht hebben in de verzekeringsmarkt. De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen
                        dat het voor kleine werkgevers ingewikkeld is om inzicht te hebben in wat er van hen
                        verwacht wordt en wanneer zij aan de eisen voldoen. Kan de regering aangeven hoe dit
                        voorstel deze knelpunten adresseert?
Het onderhavige wetsvoorstel neemt de onzekerheid bij werkgevers weg over de loonsancties
                  waarbij een verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts de hoofdoorzaak
                  is van de loonsanctie. Voor het adresseren van de door de leden van de D66 fractie
                  genoemde knelpunten is er sinds 2020 een MKB verzuim-ontzorgverzekering, die het financiële
                  risico opvangt en helpt bij de verplichtingen en taken rond de loondoorbetaling bij
                  ziekte. Tevens zet ik samen met verschillende stakeholders in op verbetering van de
                  communicatie rond het thema loondoorbetaling bij ziekte.
               
15.
De leden van de D66-fractie vragen of het programma «Verbetering kwaliteit poortwachtersproces»
                        een eenvoudigere oplossing zou kunnen zijn voor de ervaren knelpunten, waarbij het
                        voordeel van een controle op het advies van de bedrijfsarts blijft bestaan. Kan de
                        regering hier op reflecteren? De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie
                        van toelichting dat een van de knelpunten voor werkgevers is dat zij onzekerheid ervaren
                        en dat zij het moeilijk vinden om in te schatten of de re-integratie goed opgepakt
                        is. Zij willen daarbij het liefst kunnen vertrouwen op het advies van deskundigen.
                        Genoemde leden vragen of er ook is nagedacht over oplossingen waardoor kleine werkgevers
                        die inschatting beter kunnen maken. Bijvoorbeeld door eerdere en/of betere samenwerking
                        tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV? Waarom is er niet voor
                        gekozen de resultaten van het ZonMw-programma af te wachten? Waarom is het gezamenlijke
                        beoordelingskader dat nu wordt ontwikkeld niet voldoende? Ook de leden van de D66-fractie
                        constateren dat een gezamenlijk toetsingskader voor bedrijfs- en verzekeringsartsen
                        van belang blijft, omdat verzekeringsartsen de WIA-keuring uitvoeren. Als deze oordelen
                        te veel van elkaar verschillen kan dat onzekerheid opleveren voor de werknemer en
                        de werkgever. Op welke wijze houdt dit wetsvoorstel daar rekening mee?
Ik heb samen met werkgevers afspraken gemaakt over het pakket aan maatregelen om de
                  loondoorbetalingsverplichtingen makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken en
                  uw Kamer daarover in december 2018 geïnformeerd. Onderhavig wetsvoorstel moet voor
                  duidelijkheid zorgen. Bedrijfsartsen stellen bij ziekte namelijk een medisch advies
                  op over de belastbaarheid van de werknemer en een werkgever moet daar vanuit kunnen
                  gaan. Hij kan dit zelf niet vaststellen of controleren. Ik vind het onredelijk dat
                  loonsancties vanwege dit medische advies opgelegd kunnen worden en wil de onzekerheid
                  hierover zo snel mogelijk wegnemen. Werknemers zouden echter niet verrast moeten worden
                  bij de WIA-claimbeoordeling. Mede daarom is ter ondersteuning van de wijziging rond
                  de RIV-toets het ZonMw programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces tot stand
                  gekomen. Dit programma heeft een looptijd tot en met 2025. Het gedragen gemeenschappelijk
                  beoordelingskader moet zorgen voor een generieke beschrijving van de belastbaarheid
                  van werkenden. Dit proces moet zorgvuldig plaatsvinden om het benodigde draagvlak
                  en goed gebruik van het kader te garanderen. Naast andere projecten binnen het ZonMw-programma
                  zoals multidisciplinaire richtlijnen en leidraden, samenwerkingsafspraken, onderwijsmodulen
                  en gezamenlijke casuïstiekbesprekingen is de verwachting dat dit zal leiden tot minder
                  of geen verschillen tussen de sociaal-medische beoordelingen van verzekeringsartsen
                  en de adviezen over belastbaarheid door bedrijfsartsen. Wel wil ik benadrukken dat
                  er sinds 2014 een zogenoemd inzetbaarheidsprofiel door de betrokken partijen (waaronder
                  UWV) is geaccepteerd en hierna beschikbaar is gesteld op de website van de beroepsvereniging
                  van de bedrijfsartsen. Door meerdere arbodiensten is dit instrument ook toegankelijk
                  gemaakt op hun eigen geautomatiseerde systemen. Er is dus wel al een algemeen instrument
                  waarmee bedrijfsartsen de belastbaarheid van zieke werknemers kunnen beschrijven.
                  Dit inzetbaarheidsprofiel wordt niet door alle bedrijfsartsen gebruikt of uniform
                  toegepast. Dat is de reden dat er nu gewerkt wordt aan een beoordelingskader dat op
                  meer draagvlak kan rekenen.
               
16.
Leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij kan bevestigen dat de onzekerheid
                        voor werkgevers altijd zal blijven, omdat UWV altijd de inspanningen van de werkgever
                        zal blijven toetsen. Ziet de regering dit als een opstap om de toets nog verder af
                        te zwakken? Kan de regering in dat kader ook reageren op de stelling van de Nederlandse
                        Vereniging van Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) dat dit «de bijl aan de wortel van de
                        tot nu toe in Nederland gewenst geachte scheiding tussen beoordelen en begeleiden/behandelen»
                        is?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering wat de functie is van de toets
                        van de verzekeringsarts, en wat de risico’s zijn als deze toets niet meer wordt uitgevoerd.
                        Verwacht de regering bijvoorbeeld een nadelige invloed op re-integratieresultaten,
                        omdat de bedrijfsarts minder geprikkeld wordt om zijn werk zo goed mogelijk te doen?
UWV zal inderdaad de verrichte re-integratie-inspanningen blijven toetsen. Van belang
                  is dat er voldoende duidelijkheid is over de wijze van toetsing van de re-integratie-inspanningen
                  door UWV. Met dit wetsvoorstel wordt de onzekerheid weggenomen over hetgeen wat niet
                  beïnvloedbaar is door de werkgever, namelijk het medisch advies van de bedrijfsarts.
                  De regering ziet dan ook geen reden om de RIV-toets door UWV geheel af te schaffen.
                  Tijdens de eerste twee jaar van ziekte zorgt de bedrijfsarts voor begeleiding van
                  zieke werknemers. De bedrijfsarts geeft een onafhankelijk advies aan werkgevers en
                  werknemers. Dit is en wordt geen advies over de toegang tot een WIA-uitkering. De
                  verzekeringsarts van UWV oordeelt daar medisch gezien over en blijft dat ook doen.
                  In de huidige situatie hoeft een verzekeringsarts al niet in alle gevallen betrokken
                  te worden bij een RIV-toets. Als er medische vragen of onduidelijkheden zijn, worden
                  deze door de arbeidsdeskundige voorgelegd aan de verzekeringsarts. Een verzekeringsarts
                  wordt in ieder geval ingeschakeld als de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft
                  gesteld, als de bedrijfsarts (perioden van) geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden aan de orde achtte en als de bedrijfsarts een re-integratiebelemmerend
                  advies heeft gegeven. Er blijft ook met dit wetsvoorstel sprake van een arbeidskundige
                  beoordeling van de RIV-toets. Dit wetsvoorstel verandert niets aan de rol en de positie
                  van de bedrijfsarts. Bij de RIV-toets zal UWV uitgaan van de weergave van de belastbaarheid
                  door de bedrijfsarts. Als de verrichte re-integratie-inspanningen daar niet op aansluiten,
                  blijft een verlenging van de loondoorbetalingsperiode door UWV mogelijk.
               
17.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering een mogelijke oplossingsrichting
                        ziet voor de geschetste problematiek in de uitbreiding of nadere invulling van de
                        MKB-verzuim-ontzorgverzekering.
Door de ondersteuning van professionals binnen een uitgebreide verzekering als de
                  MKB verzuim-ontzorgverzekering wordt de werkgever bij begeleiding van de langdurig
                  zieke werknemer ontzorgd en worden de totale kosten van het pakket van loondoorbetaling,
                  dienstverlening en interventies duidelijker. Deze verzekering is echter geen verplichte
                  verzekering. Het is aan werkgevers om zich al dan niet te verzekeren. Ik vind het
                  bovendien van belang onderscheid te maken tussen dat wat niet beïnvloedbaar is, namelijk
                  de vaststelling van de medische belastbaarheid door de bedrijfsarts, en dat waar werkgever
                  en werknemer wel invloed op hebben, namelijk de re-integratie-inspanningen. De regering
                  ziet in een MKB verzuim-ontzorgverzekering dan ook geen vervanging voor dit wetsvoorstel.
               
18.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in het wetsvoorstel wordt verwezen naar
                        een onderzoek van het UWV dat stelt dat bij 12% van de opgelegde loonsancties een
                        verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts de hoofdoorzaak van de
                        sanctie is. In hetzelfde onderzoek staat dat bij de kleinste bedrijven 8% van de re-integratieverslagen
                        en bij de grootste bedrijven 12% niet akkoord is, terwijl de grootste bedrijven de
                        meeste mogelijkheden hebben om de re-integratie goed te begeleiden. Deelt de regering
                        de mening dat deze maatregel voornamelijk ten goede komt van grote werkgevers, die
                        vaak hele afdelingen hebben om werknemers te re-integreren? Klopt de stelling dan
                        wel dat dit wetsvoorstel vooral ten goede komt aan de kleine werkgevers?
Zoals in reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie (vraag 10) over de loonsancties
                  naar grootte van de werkgever aangegeven, zijn de ervaringen omtrent de grond van
                  de loonsanctie die met dit wetsvoorstel vervalt ongeacht de bedrijfsomvang gelijk.
                  Bij 12% van de loonsancties is een verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts
                  de hoofdoorzaak van de sanctie. Dit wetsvoorstel komt ten goede aan alle werkgevers.
               
19.
Ook constateren de leden van de PvdA-fractie dat het UWV in 2019 420 loonsancties
                        aan werkgevers heeft opgelegd die veroorzaakt zijn door een afwijkend medisch oordeel
                        over de belastbaarheid van de zieke werknemer door de verzekeringsarts. Genoemde leden
                        willen van de regering weten hoe vaak in deze 420 gevallen:
a. De (loon)kosten van de aan de werkgever opgelegde loonsanctie bij de arbodienst/bedrijfsarts
                              is terechtgekomen, omdat de werkgever in het contract met de arbodienst uitdrukkelijk
                              heeft bedongen dat gevolgen van foute of inadequate dienstverlening voor rekening
                              van de arbodienst komen?
b. De (loon)kosten van de aan de werkgever opgelegde loonsanctie door de werkgever is
                              «wegverzekerd» in een poortwachterproof-verzekering, al dan niet in de MKB-ontzorgverzekering,
                              waarbij de verzekeraar de loonsanctie aan de werkgever vergoed als de werkgever de
                              adviezen van de bedrijfsarts opvolgt?
c. In het geheel geen loonsanctie zou zijn opgelegd wanneer het gemeenschappelijke beoordelingskader
                              van professor Anema (BAR: Beschrijving arbeidsbelastbaarheid en Re-integratie) al
                              in 2019 zou hebben gegolden?
In 2018 was bij ongeveer 420 verlengingen van de loondoorbetalingsverplichting de
                  hoofdreden de medische inschatting van de bedrijfsarts12. Er is alleen bekend dat een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting is opgelegd
                  aan werkgevers, en op welke grond. Er is niet bekend of werkgevers de arbodienst aansprakelijk
                  hebben gesteld en of dit risico in een verzekeringscontract is opgenomen. Er kunnen
                  nu nog geen harde uitspraken gedaan worden over de vraag of er na gebruik van het
                  door de drie beroepsgroepen (arbeidsdeskundigen, verzekeringsartsen en bedrijfsartsen)
                  gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader in het geheel geen loonsancties meer
                  opgelegd zullen worden.
               
20.
De leden van de PvdA-fractie begrepen uit het door de Kamercommissie SZW georganiseerde
                        rondetafelgesprek op 9 november 2020 van het UWV dat de overheid percentueel de meeste
                        loonsancties (17%) krijgt en vragen de regering wat de reden hiervoor is. Is het beleid
                        binnen de overheid met betrekking tot begeleiding en re-integratie van zieke werknemers
                        zo slecht? Welke maatregelen neemt de overheid om het aantal loonsancties te verlagen?
                        Is de regering bereid om toe te zeggen dat het aantal loonsancties binnen een jaar
                        onder de 5% moet komen te liggen? Heeft dit wetsvoorstel eigenlijk het doel om ervoor
                        te zorgen dat de overheid geen loonsancties meer opgelegd kan worden? En ligt het
                        niet veel meer in de rede om re-integratieprocessen bij de overheid te verbeteren?
Bij de bedrijfstak Overheid overig (=overheid zonder onderwijs) ligt het percentage
                     opgelegde loonsancties in de periode 2015–2017 op 17%. Het gemiddelde voor alle werkgevers,
                     dus voor alle RIV-toetsen, ligt op 11%13. Loonsancties met als hoofdreden de medische inschatting van de bedrijfsarts liggen
                     bij de bedrijfstak Overheid overig wel rond het gemiddelde van 12%, namelijk op 11%.
                     De reden waarom het in de ene bedrijfstak beter gaat dan in de andere is mij niet
                     bekend. Ik vind het in alle bedrijfstakken van belang dat de re-integratie-inspanningen
                     door werkgever en werknemer in de eerste twee jaar van ziekte goed worden opgepakt.
                     Een doelstelling voor de overheid is niet wenselijk, zoals ik dat ook niet voor andere
                     bedrijfstakken wil opleggen.
                  
Vanzelfsprekend doet de overheid als werkgever er alles aan om begeleiding en re-integratie
                     van medewerkers zo goed mogelijk te laten verlopen. Zo worden binnen de sector Rijk
                     sociaal-medische teams georganiseerd, blijft de leidinggevende het aanspreekpunt,
                     worden bedrijfsartsen en re-integratieadviseurs tijdig ingezet, wordt hard gewerkt
                     aan preventie en is er steeds meer aandacht voor psychosociale arbeidsbelasting. Dat
                     neemt niet weg dat bij de WIA-aanvragen tekortkomingen worden geconstateerd waardoor
                     relatief vaak loonsancties worden opgelegd. Dit betekent dat er een opgave ligt bij
                     overheidsorganisaties om kansen binnen de organisatie en breder beter te gaan benutten.
                     Ingezette verbeteracties bij departementen zijn: extra inzet op complexe dossiers,
                     intensievere ondersteuning aan leidinggevenden, nadere analyse van UWV-rapportages
                     en op basis daarvan gerichte verbeteracties doen, gezamenlijke inkoop tweede spoor
                     en betere zoekmogelijkheden voor re-integratieadviseurs.
                  
21.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er allerlei maatregelen zijn om het poortwachtersproces
                        te verbeteren, als onderdeel van het totaalpakket. Zij vragen de regering als deze
                        maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd of zogenaamde geschetste problemen met
                        de RIV-toets dan al grotendeels kunnen oplossen. Wat is de reden dat het wetsvoorstel
                        nu wordt ingevoerd en niet als de onderzoeken zijn afgerond? Wat zijn de consequenties
                        als er gewacht wordt op de uitslagen van deze onderzoeken?
Als kwaliteitsimpuls heb ik ZonMw de opdracht gegeven tot het programma Verbetering
                  kwaliteit poortwachtersproces. Dit is een meerjarig programma, dat loopt tot en met
                  2025. Missie is dat het bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het poortwachtersproces
                  en de re-integratie van werknemers door het ontwikkelen van kennis en het stimuleren
                  van implementatie en borging van kennis. Ik kan gezien de onzekerheid bij werkgevers
                  niet wachten op de uitkomsten van dit programma. Ik verwacht zeker verbeteringen in
                  de re-integratiegerichte begeleiding, maar dit heeft tijd nodig. Zie ook het antwoord
                  op de soortgelijke vraag van de leden van de fractie van D66 (vraag 15).
               
22.
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering kan duiden voor welk
                        probleem dit wetsontwerp eigenlijk een oplossing is nu:
a. Werkgevers het (financiële) loonsanctierisico van contractueel bij arbodiensten/bedrijfsartsen
                              neerleggen?
b. Werkgevers het financiële loonsanctierisico contractueel via de polisvoorwaarden bij
                              verzekeraars neerleggen, al dan niet via die MKB-ontzorgverzekering?
c. Straks per 1 september volgend jaar het gemeenschappelijke beoordelingskader van professor
                              Anema onder de BAR in werking is getreden waardoor onvoorspelbare loonsancties door
                              afwijkende belastbaarheidsoordelen tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts grotendeels
                              tot het verleden zullen gaan behoren?
De verantwoordelijkheid voor de ondernomen re-integratie-inspanningen door werkgever
                  en werknemer ligt uiteindelijk bij de werkgever, aan wie de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting
                  kan worden opgelegd. Ik vind het van groot belang om werkgevers en werknemers meer
                  in staat te stellen regie te voeren op de re-integratie en daarbij moeten zij kunnen
                  vertrouwen op het medisch advies over de belastbaarheid van de bedrijfsarts. Op basis
                  van dit advies richten werkgever en werknemer immers het re-integratietraject in.
                  Ik wil de onzekerheid bij werkgevers over deze sancties wegnemen, alleen toetsen op
                  redelijkerwijs beïnvloedbare factoren (de re-integratie-inspanningen), en ervoor zorgen
                  dat zij niet aangewezen zijn op de ingrijpende weg van het aansprakelijk stellen van
                  de bedrijfsarts om financieel nadeel als gevolg hiervan weg te nemen of zich genoodzaakt
                  voelen het risico rond het medisch advies over de belastbaarheid bij verzekeraars
                  neer te leggen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, wil ik niet vooruitlopen op het
                  gebruik en het effect van het nieuwe gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader.
               
23.
De leden van de SGP-fractie delen de constatering dat veel werkgevers onzekerheid
                        ervaren, bijvoorbeeld over de vraag of ze de re-integratie goed hebben opgepakt. Deze
                        wetswijziging poogt een oplossing te bieden voor ervaren knelpunten met betrekking
                        tot de gevallen waarbij het advies van de bedrijfsarts afwijkend is van het oordeel
                        van de verzekeringsarts. Dit is de hoofdreden voor 12% van de opgelegde loonsancties
                        ten gevolge van tekortkomingen in de re-integratie. Uit onderzoek van UWV14 blijkt dat daarnaast 85% van de tekortkomingen in de re-integratie betreft het niet,
                        te laat of verkeerd oppakken van de re-integratie door de werkgever. Het te laat of
                        foutief inzetten van re-integratie in het tweede spoor komt relatief vaak voor bij
                        kleine bedrijven; tekortkomingen in de re-integratie binnen het eigen bedrijf wordt
                        relatief vaak zichtbaar bij grote werkgevers. Genoemde leden vragen de regering welke
                        maatregelen worden genomen om ook deze knelpunten bij werkgevers te voorkomen.
Doel van het reeds eerder genoemde ZonMw programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces
                  is ook inzicht te leveren in bevorderende en belemmerende factoren voor versterking
                  van re-integratiegerichte begeleiding en in aangrijpingspunten voor verbetering van
                  re-integratie van zieke werknemers en versterking van eigen regie. Dit zal helpen
                  de genoemde knelpunten bij werkgevers te voorkomen. Ik zet ook in op verbetering van
                  de communicatie, zodat werkgevers en werknemers weten wat er van hen verwacht wordt
                  bij ziekte van een werknemer. Door de experimenten tweede spoor re-integratie wil
                  ik inzicht krijgen in de wijze waarop werkgevers en werknemers de mogelijkheden voor
                  re-integratie bij andere werkgevers optimaal kunnen benutten.
               
24.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de verbetering van de
                        transparantie rondom de wijze van RIV-toetsing en verbetering van de communicatie
                        over het thema loondoorbetaling en werkhervatting bij ziekte. Kan de regering ingaan
                        op de vraag hoe zij deze maatregelen concreet willen vormgeven?
Wat betreft de transparantie rondom de RIV-toets heb ik samen met UWV geconstateerd
                     dat zowel in de periode voorafgaand aan het beoordelingsproces door UWV als tijdens
                     de beoordeling zelf verbetering mogelijk is15. UWV heeft ten eerste een quick start-document opgesteld, in aanvulling op de Werkwijzer
                     Poortwachter. Het quick start-document ondersteunt werkgevers in grote lijnen bij
                     de stappen die zij moeten zetten bij de re-integratie van hun zieke werknemers. Het
                     tweede voorstel tot transparantie is een verhoging van de kwaliteit van de rapportage
                     die werkgevers krijgen na afloop van de RIV-toets. Sinds medio juni jl. voegt UWV
                     een samenvatting toe aan de vakinhoudelijke, technische argumentatie van de arbeidsdeskundige
                     rapportage over de RIV-toets. In de samenvatting omschrijft UWV in begrijpelijke taal
                     hoe de arbeidsdeskundige tot zijn oordeel over de re-integratie-inspanningen is gekomen
                     en welke conclusie hij daaruit trekt. Indien die conclusie leidt tot het verlengen
                     van de doorbetalingsplicht staat ook in de samenvatting wat de werkgever moet doen
                     om het vastgestelde gebrek aan de re-integratie-inspanningen op te heffen.
                  
Wat betreft de verbetering van de communicatie is daarnaast in samenspraak met alle
                     betrokkenen een meerjarig communicatietraject gestart richting werkgevers en werknemers
                     om hen bewust te maken van de keuzes die ze hebben als het gaat om re-integratie bij
                     langdurige ziekte. Op de website van mijn ministerie is informatie beschikbaar voor
                     een slimme aanpak op het gebied van loondoorbetaling bij ziekte en re-integratie.
                     MKB-Nederland heeft bovendien een communicatiecampagne gelanceerd over de MKB-verzuim-ontzorgverzekering,
                     om ondernemers van die verzekering op de hoogte te brengen. Daarnaast loopt er op
                     dit moment een onderzoek met als doel zicht te krijgen op wat er nodig is om ervoor
                     te zorgen dat loondoorbetaling bij ziekte zo veel mogelijk leidt tot werkhervatting.
                     Op basis van de onderzoeksresultaten geef ik het communicatietraject in 2021 verder
                     vorm. Ik zal uw Kamer daarover op de hoogte houden.
                  
25.
De leden van de SGP-fractie vragen de Kamer te informeren over het vervolg en de resultaten
                        van de experimenten tweede spoor re-integratie.
Planning is uw Kamer in het voorjaar te informeren over de aanpak van de experimenten
                  tweede spoor re-integratie door middel van een nieuw ZonMw programma.
               
3. Inhoud van het wetsvoorstel
               
26.
De leden van de VVD-fractie vragen of de genoemde planningsdata voor het gemeenschappelijk
                        beoordelingskader en leidraad nog accuraat zijn. Daarnaast zijn zij benieuwd wie of
                        wat verantwoordelijk is voor het afronden van het gemeenschappelijke kader en de leidraad.
                        Hoe wordt omgegaan met eventuele verschillen van inzicht tussen bedrijfsartsen, verzekeringsartsen,
                        arbeidsdeskundigen en andere betrokken in dit proces? In hoeverre zijn de betrokken
                        beroepsverenigingen ook breder bezig met afstemming van opleiding en kwalificatie
                        van artsen en arbeidsdeskundigen? Ook de leden van de CDA-fractie vragen naar de stand
                        van zaken van het nieuwe gemeenschappelijk beoordelingskader.
Stichting VU Medisch centrum heeft voor het project «Leidraad beoordeling belastbaarheid
                  en re-integratiemogelijkheden» een SZW-subsidie gekregen en heeft zodoende de regie
                  over het afronden van het nieuwe kader en de bijbehorende leidraad. Doel van het project
                  is te komen tot een door de drie beroepsgroepen gezamenlijk gedragen instrument voor
                  de generieke beschrijving van de belastbaarheid van werkenden. De drie beroepsgroepen
                  (via NVAB, NVVG, NVvA/AKC), UWV en OVAL worden daarom nauw betrokken bij het op te
                  stellen kader en de leidraad. Planning is oplevering van het kader in december 2020
                  en van de leidraad uiterlijk 1 mei. In het voorjaar van 2021, voordat de leidraad
                  van het VUMC project gereed is, organiseren de onderzoekers samen met ZonMW proefsessies
                  met multidisciplinaire casuïstiekvoering om uitvoerende professionals van de drie
                  beroepsgroepen al te laten werken met het instrument. Opleiders van de drie beroepsgroepen
                  zijn bij deze proefsessies betrokken en zullen met subsidie vanuit het ZonMw programma
                  deze casuïstiekvoering gaan integreren in het opleidingsaanbod.
               
27.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie wat de invloed is van de voorgestelde wetswijziging
                        op de capaciteitsbehoefte van de betrokken artsen en arbeidsdeskundigen en of is voorzien
                        in de te verwachten consequenties.
De verzuimbegeleiding verandert niet door het wetsvoorstel, waardoor er geen effect
                  is op de capaciteit van bedrijfsartsen. UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven
                  dat bij RIV-toetsing door alleen arbeidsdeskundigen op jaarbasis per saldo 11 fte
                  aan verzekeringsartsencapaciteit vrijvalt en dat de benodigde capaciteit aan arbeidsdeskundigen
                  per saldo met 18 fte toeneemt. Tevens is aangegeven dat er aanvullend voor opleidingen/kwaliteitsborging
                  9 fte aan arbeidsdeskundigencapaciteit in 2020 nodig is en voor extra kwaliteitsborging
                  13 fte aan arbeidsdeskundigencapaciteit in 2021.
               
28.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre dit voorstel tot wijziging van wet
                        ook voor zieke werknemers meer duidelijkheid kan opleveren, op welke manier is daarmee
                        rekening gehouden in het voorstel? Waar kunnen deze werknemers nu terecht als zij
                        problemen hebben met het proces en de uitkomsten daarvan? Waar kunnen zij terecht
                        als het proces is aangepast op basis van deze wetswijziging? De leden van de CDA-fractie
                        stellen gelijksoortige vragen. Kan de regering nogmaals toelichten hoe de situatie
                        voor een werknemer uitpakt in de praktijk bij verschil in RIV-toets beoordeling door
                        bedrijfsarts en WIA-claimbeoordeling door verzekeringsarts UWV? Welke gevolgen kan
                        dit hebben voor de werknemer en welke mogelijkheden heeft de werknemer hiertegen op
                        te komen? Spelen de instrumenten van een deskundigenoordeel en/of second opinion hierin
                        een rol voor de werknemer? Welke rol spelen dergelijke adviezen?
Het wetsvoorstel ziet op de RIV-toets, die plaatsvindt voorafgaand aan de sociaal-medische
                  beoordeling voor het vaststellen van het recht op een WIA-uitkering. Anders dan nu
                  het geval is, zal in de RIV-toets het medisch advies van de bedrijfsarts niet meer
                  worden getoetst. Dit geeft duidelijkheid voor zowel de werkgever als de werknemer
                  over het uitgangspunt van de re-integratie: het advies van de bedrijfsarts, op basis
                  waarvan partijen vol voor de re-integratie kunnen gaan. Het advies van de bedrijfsarts
                  kan als uitgangspunt worden genomen aangezien de bedrijfsarts ter zake kundig is,
                  onder het tuchtrecht valt en onafhankelijk en zorgvuldig opereert. Bovendien wordt
                  de werknemer vanaf medio 2021 nog meer betrokken bij het re-integratieproces, doordat
                  werknemer en werkgever dan bij het opstellen van het plan van aanpak, bijstellingen
                  daarvan en de eerstejaarsevaluatie, hun visie moeten geven. De werknemer zal in dat
                  kader dan ook moeten stilstaan bij het gegeven advies van de bedrijfsarts.
               
Mocht een werknemer tijdens de periode van loondoorbetaling bij ziekte twijfelen aan
                  het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid, dan kan hij (nu en ook na invoering
                  van het wetsvoorstel) een second opinion aanvragen bij een andere bedrijfsarts. Het
                  is aan de werknemer of hij deze second opinion wil delen met zijn begeleidende bedrijfsarts.
                  Als de werknemer dat doet, dan betrekt de begeleidende bedrijfsarts de second opinion
                  bij zijn advies. Ook de mogelijkheid voor werknemers (en werkgevers) om een deskundigenoordeel
                  bij UWV aan te vragen blijft bestaan. Dit is op verschillende punten aangaande ziekte
                  en re-integratie mogelijk. Het deskundigenoordeel is geen bindend advies, maar wel
                  een oordeel van UWV (zonder bezwaar- en beroepsmogelijkheid), waarmee de positie van
                  de zieke werknemer in zijn re-integratie versterkt kan worden.
               
Verder blijft natuurlijk gelden dat werkgever en werknemer zich samen met de arbodienst
                     of bedrijfsarts dienen in te spannen om de werknemer zo snel mogelijk weer aan het
                     werk te krijgen. De druk op werkgevers om passende werkzaamheden aan te bieden blijft
                     bestaan, aangezien bij de RIV-toets door UWV de re-integratie zelf uiteraard wel wordt
                     beoordeeld.
                  
Er kunnen verschillen zijn in de medische advisering van de bedrijfsarts ten tijde
                     van de re-integratie en het oordeel van de verzekeringsarts bij de WIA-aanvraag (de
                     WIA-claimbeoordeling). Werknemers zouden echter niet verrast moeten worden bij de
                     WIA-claimbeoordeling. Mede daarom is ter ondersteuning van de wijziging rond de RIV-toets
                     het ZonMw programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces tot stand gekomen (zie
                     ook het antwoord op vraag 15). Is sprake van een verschil in de medische beoordeling
                     tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts, dan leidt dat na inwerkingtreding van
                     de voorgestelde wijziging niet meer tot een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting
                     van maximaal een jaar. Tijdens de loondoorbetalingsperiode is het advies van de begeleidende
                     bedrijfsarts leidend en tijdens de WIA-claimbeoordeling, ook maatwerk, blijft dit
                     gelden voor de beoordeling van de verzekeringsarts. Een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting
                     kan zich nog voordoen indien de werkgever, gegeven het advies van de bedrijfsarts
                     over de belastbaarheid, onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Als
                     de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, kan de werknemer
                     na twee jaar aanspraak maken op een WIA-uitkering, uiteraard afhankelijk van de mate
                     van arbeidsongeschiktheid. Dit verandert niet als gevolg van dit wetsvoorstel.
                  
29.
In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat de «beschikbare
                        inzetbaarheidsprofielen» verder wordt geïmplementeerd, ontwikkeld en «zo mogelijk
                        wetenschappelijk gevalideerd». Waar is deze validatie van afhankelijk?
In mei 2021 zou de leidraad klaar moeten zijn inzake werk- en procesafspraken rondom
                        deze doorontwikkeling. Dan resteren nog 3 maanden voor invoering. Dit is haalbaar
                        volgens het UWV. Hoe verhoudt dit zich tot de opmerkingen over de uitvoering dat voor
                        de uitvoerbaarheid van de maatregel het gemeenschappelijk kader van bedrijfsartsen
                        een half jaar voor invoering van de maatregel beschikbaar dient te zijn? Volstaat
                        het als de leidraad later (dat wil zeggen 3 maanden voor invoering) beschikbaar komt?
Hoe verhoudt deze leidraad zich tot het nieuwe gemeenschappelijk beoordelingskader
                        welke al eerder, te weten per december beschikbaar is?
Het nieuwe beoordelingskader wordt ontwikkeld onder regie van Stichting VU Medisch
                  centrum. Via het ZonMw-programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces zal een
                  tweede fase voor subsidie worden uitgezet. Daarbij hoort ook borging van de wetenschappelijke
                  onderbouwing. Naast de ontwikkeling van het kader wordt er gewerkt aan een bijbehorende
                  leidraad. Uiterlijk 1 mei, vier maanden voor de beoogde inwerkingtreding van onderhavig
                  wetsvoorstel, zal de leidraad beschikbaar komen. UWV heeft aangegeven dat dit op tijd
                  is voor de uitvoering per 1 september 2021; daar is de beoogde inwerkingtredingsdatum
                  op aangepast. Het wordt een multidisciplinaire leidraad, waarin wordt beschreven hoe
                  en wanneer de beroepsgroepen het instrument kunnen gebruiken met daarbij generieke
                  aanbevelingen voor het proces van onderlinge samenwerking gedurende de eerste twee
                  jaar van ziekteverzuim.
               
30.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het moment van onzekerheid met dit wetsvoorstel
                        verplaatst wordt naar het moment van aanvraag van de WIA-uitkering. Daarmee wordt
                        de onzekerheid ook verplaatst van de werkgever naar de werknemer. Deze leden achten
                        dit niet wenselijk, zeker gezien het feit dat mensen die al twee jaar in de Ziektewet
                        (ZW) zitten waarschijnlijk minder goed in staat zijn om voor zichzelf op te komen
                        dan een mondige werkgever. Genoemde leden vragen hoe de regering dit ziet, ook in
                        het kader van «weten is nog geen doen».
De WIA-claimbeoordeling wijzigt niet. Ook in de huidige situatie kan het voorkomen
                  dat een werknemer meer arbeidsgeschikt wordt geacht dan hij zelf ingeschat had. Van
                  belang is dat de werknemer ook de regie neemt over zijn eigen re-integratie en daarbij
                  geholpen wordt. Zoals ik bij voorgaande vragen van de leden van de VVD- en de CDA-fractie
                  (zie vraag 13) heb beschreven is het van belang dat een werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode
                  al de mogelijkheden gebruikt om bij twijfels over de re-integratie een deskundigenoordeel
                  bij UWV aan te vragen of een second opinion bij een andere bedrijfsarts. De uitkomst
                  van een WIA-claimbeoordeling wordt na een beoordeling door UWV duidelijk.
               
31.
Wat is de verwachte, grotere instroom in de WIA als gevolg van dit wetsvoorstel, zo
                        vragen de leden van de SP-fractie.
In paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting wordt beschreven dat de verwachte
                  toename van de structurele WIA-uitkeringslasten als gevolg van dit wetsvoorstel € 60 miljoen
                  per jaar is.
               
32.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de enquête van Radar
                        uit 2018 waarbij bijna 40 procent van de werknemers die langer dan zes weken ziek
                        is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte. En kan
                        de regering tevens ingaan op het verwijt dat bedrijfsartsen zich vaak onder druk voelen
                        gesteld door de werkgever, als opdrachtgever, om beoordelingen van zieke werknemers
                        aan te passen? Op welke wijze wil de regering de onafhankelijkheid van bedrijfsartsen
                        extra gaan borgen, bedrijfsartsen die veelal ingehuurd of in dienst zijn van een werkgever,
                        als de prikkel van een oordeel van een verzekeringsarts wegvalt?
In 2017 is de Arbowet gewijzigd. Met die wijziging is beoogd de arbodienstverlening
                  in de bedrijven te versterken. Naast een verplicht basiscontract met een bedrijfsarts
                  of arbodienst zijn er verplichtingen toegevoegd vanuit de wens om de rol en positie
                  van de bedrijfsarts te versterken, de betrokkenheid van zowel werkgevers als werknemers
                  bij de arbodienstverlening te vergroten en preventie op het werk nog meer centraal
                  stellen. Uit de evaluatie van de wijziging van de Arbowet16 en een herbenadering van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden17 blijkt ten aanzien van het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts
                  dat het merendeel van de ondervraagden hier veel tot heel veel vertrouwen in heeft
                  en dat circa eenderde van de ondervraagden hier neutraal over is. Slechts een klein
                  deel van de ondervraagden geeft aan weinig tot heel weinig vertrouwen te hebben in
                  de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts. Dit komt overeen met het beeld uit de evaluatie
                  van Capgemini onder bedrijfsartsen zelf. Dat is een positieve ontwikkeling, maar de
                  verdere implementatie van de wijziging van de Arbowet vergt nog aandacht. In de komende
                  maanden identificeer ik graag samen met de sociale partners welke stappen gezet kunnen
                  worden om de wijziging van de Arbowet verder te implementeren en te laten landen op
                  de werkvloer.
               
33.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bereid is om, als er nog geen gezamenlijk
                        begrippenkader is, deze wet uit te stellen.
Verder vragen deze leden wat de consequenties voor invoering van dit wetsvoorstel
                        zijn als bedrijfsartsen onvoldoende met dit begrippenkader gaan werken, aangezien
                        het begrippenkader geen verplichtend karakter heeft en dus niet per definitie toegepast
                        hoeft te worden door bedrijfsartsen. Wat is de reden dat dit begrippenkader geen verplichtend
                        karakter heeft, is de regering bereid om dit verplichtend te maken voor bedrijfsartsen?
De ontwikkeling van het nieuwe beoordelingskader vergt een zorgvuldig proces, waarbij
                     de drie beroepsgroepen, UWV en OVAL zijn betrokken. Ik heb geen indicatie dat aan
                     de voor UWV noodzakelijke voorwaarde dat uiterlijk 1 mei zowel een nieuw kader als
                     een leidraad beschikbaar zijn, niet voldaan gaat worden.
                  
Uitgangspunt is dat ontwikkeling en gebruik van instrumenten en richtlijnen onderdeel
                     is van de eigen verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaren zelf, dus geen verplichting
                     wordt. Bedrijfsartsen maken nu veelal gebruik van het reeds beschikbare zogenaamde
                     inzetbaarheidsprofiel als gemeenschappelijk kader. Doelstelling is dat het nieuwe
                     beoordelingskader door zo veel mogelijk bedrijfsartsen op een uniforme manier wordt
                     toegepast.
                  
34.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de rechtspositie van de werknemer
                        kan duiden wanneer de bedrijfsarts in de loondoorbetalingsfase adviseerde tot geen
                        benutbare mogelijkheden voor re-integratie, terwijl de verzekeringsarts bij de WIA-claimbeoordeling
                        vaststelt dat die mogelijkheden er wel zijn geweest. Kan de regering daarbij een onderscheid
                        maken in rechtspositie van de werknemer die na de WIA-claimbeoordeling:
– Wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgt omdat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt
                              is.
– Geen arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt
                              is.
Voor zover de leden van de PvdA-fractie met deze vragen doelen op de mogelijkheden
                  die de werknemer heeft om zijn werkgever aan te spreken in geval de bedrijfsarts tot
                  een ander belastbaarheidsoordeel is gekomen dan het oordeel dat de verzekeringsarts
                  afgeeft ten tijde van de WIA-beoordeling, merk ik het volgende op.
               
In de huidige situatie beoordeelt de verzekeringsarts bij de RIV-toets het belastbaarheidsadvies
                  van de bedrijfsarts ten tijde van de re-integratie, zodat beoordeeld kan worden of
                  de ondernomen re-integratie-inspanningen adequaat zijn geweest. Als de verzekeringsarts
                  oordeelt dat de belastbaarheid afwijkt van het gegeven medisch advies van de bedrijfsarts
                  kunnen er re-integratiekansen zijn gemist en volgt er een loonsanctie. Met het wetsvoorstel
                  komt deze medische toets te vervallen. Een verzekeringsarts beoordeelt na invoering
                  van het wetsvoorstel enkel nog de belastbaarheid die geldt op het moment van de claimbeoordeling.
                  Ook in de huidige situatie kan het oordeel van de verzekeringsarts afwijken van het
                  medisch advies van de bedrijfsarts; dit kan bij de RIV-toets blijken, maar ook bij
                  de WIA-claimbeoordeling. In het voorbeeld van de leden van de PvdA-fractie gaat het
                  in het algemeen gesproken om een werknemer van wie de bedrijfsarts oordeelde dat er
                  geen benutbare mogelijkheden voor re-integratie waren, die bij de WIA-aanvraag niet
                  aan het werk is en bij wie UWV nog wel arbeidsmogelijkheden ziet.
               
Doet zich op dit moment bij de RIV-toets de situatie voor dat de bedrijfsarts en de
                  verzekeringsarts over de belastbaarheid van de werknemer verschillend oordelen, dan
                  kan dat ertoe leiden dat de werkgever een loonsanctie opgelegd krijgt van maximaal
                  een jaar. Hierdoor wordt de WIA-aanvraag opgeschort en zou de werknemer pas – indien
                  nog van toepassing – op een later moment in aanmerking kunnen komen voor de WIA. Deze
                  vorm van loonsanctie komt te vervallen, maar loonsancties vanwege de inhoud van re-integratie
                  eerste of tweede spoor door de werkgever of het uitvoeren van geen, onvoldoende of
                  late re-integratie – situaties die veel vaker aan de orde zijn – blijven bestaan.
                  Wat vervalt is de beoordeling van het medisch advies van de bedrijfsarts door de verzekeringsarts
                  van het UWV bij de RIV-toets. In de huidige situatie kan de werknemer bezwaar maken
                  tegen deze beoordeling van UWV, als de werknemer bijvoorbeeld van mening is dat UWV
                  het oordeel van de bedrijfsarts ten onrechte heeft overgenomen. In de nieuwe situatie
                  geldt dat UWV uitgaat van het medisch oordeel van de bedrijfsarts bij het toetsen
                  van de re-integratieverplichtingen. Het gevolg daarvan is dat de werkgever hierop
                  niet meer kan worden aangesproken bij de beoordeling van de re-integratieverplichtingen
                  door UWV. De beschikking die UWV afgeeft met betrekking tot de RIV-toets ziet daarom
                  dus straks ook niet meer op de vraag of het medische advies van de bedrijfsarts juist
                  was. Het gevolg hiervan is dat de mogelijkheid van de werknemer om tegen dit aspect
                  bezwaar te maken en in beroep te gaan bij de bestuurlijke rechter komt te vervallen.
                  Dat is het directe gevolg van het vervallen van dit onderdeel van de RIV-toets. Naast
                  het vervallen van de loonsanctie vanwege een ander medisch oordeel, doen zich geen
                  veranderingen voor ten aanzien van de rechtspositie van de werknemer.
               
Wat verder van belang is, is dat tussen het belastbaarheidsoordeel voor de WIA-claimbeoordeling
                  en het actueel oordeel van de bedrijfsarts ten behoeve van de re-integratie, vaak
                  de nodige tijd is verstreken. Is er sprake van arbeidsongeschiktheid van meer dan
                  35%, dan is de belastbaarheid slechts beperkt toegenomen ten opzichte van het oordeel
                  van de bedrijfsarts en ligt dit mogelijk in lijn met de verwachtingen. Een werknemer
                  maakt in dit geval aanspraak op een WIA-uitkering. Is de belastbaarheid evenwel behoorlijk
                  toegenomen ten tijde van de WIA-claimbeoordeling, waardoor een werknemer geen aanspraak
                  maakt op een WIA-uitkering, dan is het vooral de vraag wat deze verandering in belastbaarheid
                  teweeg heeft gebracht.
               
In ieder geval mag ervan uitgegaan worden dat een bedrijfsarts zorgvuldig en onafhankelijk
                  opereert. Indien de werknemer van mening is dat zijn belastbaarheid tijdens de re-integratie
                  is toegenomen, is het aan de werknemer om dat ten tijde van de loondoorbetalingsperiode
                  al kenbaar te maken aan zijn bedrijfsarts. Niet pas op het moment dat de WIA-claimbeoordeling
                  plaatsvindt. Dat zou er immers toe leiden dat gedurende de loondoorbetalingsperiode
                  van twee jaar niet de juiste re-integratie-inspanningen worden verricht; dat is niet
                  in het belang van werknemer en werkgever. In het antwoord op vraag 28 is beschreven
                  welke mogelijkheden de werknemer heeft als hij het, gedurende de twee jaar waarin
                  re-integratie plaatsvindt, niet eens is met het medisch advies van de bedrijfsarts.
                  Indien werknemer en werkgever er desondanks samen niet uitkomen, kan de werknemer
                  de zaak in het uiterste geval voorleggen aan de civiele rechter. Dat is in de huidige
                  situatie niet anders. De rechtspositie van de werknemer is op deze manier ook in de
                  nieuwe situatie met voldoende waarborgen omkleed. Tegen de WIA-beschikking kan een
                  werknemer ook straks nog steeds bezwaar en beroep instellen.
               
35.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de zorgen deelt dat werknemers
                        eerder in de WIA belanden en daar ook lang in blijven zitten. En hoe staat het met
                        de acties om 35-minners en de groep die 35–80% arbeidsongeschikt zijn aan het werk
                        te helpen? Is de regering bereid om, vanwege het afschaffen van de loonsanctie en
                        dus de verwachte toename van werknemers in de WIA, werkgevers een quotum op te leggen
                        voor het aantal mensen in de WIA in dienst te nemen?
Werknemers hebben een iets grotere kans om in de WIA te komen, doordat met de wetswijziging
                     één van de grondslagen tot een loonsanctie vervalt. Sommige werknemers komen daardoor
                     ook eerder in de WIA, dan nu het geval is. Met activerende dienstverlening zet ik
                     in op het vergroten van de arbeidsparticipatie. Met ingang van 2019 heeft UWV in het
                     kader van de WW-dienstverlening, naast persoonlijke dienstverlening, de mogelijkheid
                     gekregen om voor ZW- en WIA 35-minners re-integratietrajecten in te kopen. Daarnaast
                     kan UWV in het kader van de persoonlijke dienstverlening de expertise van arbeidsdeskundigen
                     inzetten bij de activering van deze mensen. In het kader van de activerende dienstverlening
                     aan WGA’ers werkt UWV samen met mijn ministerie aan de doorontwikkeling van de re-integratie
                     dienstverlening, onder andere met behulp van een gezamenlijk kennisprogramma «Onbeperkt
                     aan het Werk». We zijn dit programma gestart om meer zicht te krijgen op wat werkt
                     voor wie bij het activeren van mensen met een arbeidsbeperking. Daarnaast is UWV eind
                     2019 een onderzoek gestart naar de effectiviteit van deze dienstverlening. In 2021
                     wordt een midterm review opgesteld, waarin de eerste inzichten van dit effectenonderzoek
                     aan uw Kamer worden gepresenteerd.
                  
De regering vindt het belangrijk dat er een meer inclusieve arbeidsmarkt komt, die
                     ervoor zorgt dat mensen met een beperking meer kansen en mogelijkheden krijgen op
                     een baan bij een reguliere werkgever. Uit het evaluatieonderzoek van de Wet banenafspraak
                     en quotum arbeidsbeperkten banenafspraak18 is gebleken dat de banenafspraak een positieve impuls heeft gegeven aan het maatschappelijk
                     debat over het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Vanwege het belang
                     van de inclusieve arbeidsmarkt zal de regering met sociale partners, gemeente en UWV
                     in gesprek blijven over de toekomst van de banenafspraak, ook in een bredere context,
                     om te bezien hoe meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk geholpen kunnen
                     worden en hun werk kunnen behouden, zowel op de korte als ook op de lange termijn.
                  
36.
De leden van de PvdA-fractie maken zich verder zorgen dat in de nieuwe situatie het
                        de werknemer is die de bedrijfsarts of de werkgever zal moeten aanspreken, via privaat-rechtelijke
                        weg, indien de werknemer volgens de bedrijfsarts bijvoorbeeld geen mogelijkheden heeft
                        en bij de WIA minder als 35% arbeidsongeschikt wordt of 35–80% arbeidsongeschikt.
                        Deelt de regering de mening dat hierdoor werknemers met een lager inkomen minder snel
                        bezwaar zullen aantekenen op de WIA-beslissing omdat zij geen geld hebben voor dure
                        rechtszaken?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 34. In aanvulling daarop merk ik op dat het
                  wetsvoorstel geen verandering brengt in de rechtsgang die werknemers in het uiterste
                  geval hebben. Ook nu al dient een werknemer de privaatrechtelijke weg te bewandelen
                  voor het aanspreken van zijn werkgever of bedrijfsarts. Wenst een werknemer te ageren
                  tegen een WIA-beschikking dan kan dat via de bestuursrechtelijke weg, door het instellen
                  van bezwaar en beroep. Er is geen indicatie dat werknemers met een lager inkomen deze
                  wegen minder snel zullen bewandelen vanwege de procedurekosten. Mensen met lagere
                  inkomens maken ook eerder aanspraak op juridische bijstand op toevoegingsbasis.
               
37.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op uitspraken van het Europees
                        Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin wordt ingegaan op het grondrechtelijk
                        karakter van het recht op sociale zekerheid en op de daarmee samenhangende noodzaak
                        dat de beoordeling van een claim of aanspraak op sociale zekerheid plaatsvindt op
                        basis van een onafhankelijk en zorgvuldig deskundigenadvies. Kan de regering aangeven
                        in hoeverre er met dit wetsvoorstel nog sprake is van een onafhankelijk deskundigenadvies?
                        Deze leden vragen de regering in te gaan op het punt dat de beoordeling/beslissing
                        van een bedrijfsarts niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
In het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de mens lag de vraag
                     voor of het beginsel van equality of arms van artikel 6 EVRM gerespecteerd was19. Meer specifiek ging het om de beoordeling van de onpartijdigheid van medisch deskundigen
                     die in opdracht van een bestuursorgaan een advies uitbrengen en waarbij die adviezen
                     een rol spelen in de rechterlijke procedure. Uit het arrest Korošec volgt dat in dat
                     kader van belang is: (a) de aard van de aan de deskundige opgedragen taak; (b) de
                     positie van de deskundige in de hiërarchie tot het betrokken bestuursorgaan, en (c) de
                     rol van de deskundige in de procedure, in het bijzonder het gewicht dat door de rechter
                     aan het deskundigenoordeel wordt toegekend. In navolging van het arrest Korošec heeft
                     de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 30 juni 2017 uiteengezet hoe de rechter
                     moet omgaan met zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen
                     medisch deskundige20. In de eerste plaats moet de rechter nagaan of het advies zorgvuldig is opgesteld
                     en inzichtelijk is. Vervolgens moet er evenwicht bestaan tussen de betrokkene en het
                     overheidsorgaan als het gaat om de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen. Als
                     dit evenwicht er niet is, zal de rechter dit evenwicht moeten herstellen.
                  
Bij het toepassen van bovenstaande criteria op dit wetsvoorstel – het gaat in het
                     onderhavige geval om het deskundigenoordeel van de bedrijfsarts, niet van een deskundige
                     die valt onder de overheid – meen ik dat het beginsel van equality of arms niet wordt
                     geschonden. Een bedrijfsarts opereert zorgvuldig, valt onder de Wet BIG en daarmee
                     ook onder het tuchtrecht. Een bedrijfsarts wordt (al dan niet via een arbodienst)
                     ingehuurd door een werkgever, maar is niet bij de werkgever in dienst en dient onafhankelijk
                     te opereren. Het advies van een bedrijfsarts zal in beginsel dan ook zorgvuldig zijn
                     opgesteld en inzichtelijk zijn. Is een werknemer het niet eens met het oordeel van
                     de bedrijfsarts, dan kan de werknemer een second opinion vragen bij een andere bedrijfsarts
                     of verzoeken om een deskundigenoordeel bij het UWV. De werknemer heeft zodoende nog
                     altijd de mogelijkheid om ander bewijsmateriaal aan te dragen. In het uiterste geval
                     kan de werknemer zich tot de civiele rechter te wenden, waarbij de rechter de mogelijkheid
                     heeft om zelf een deskundige te raadplegen.
                  
Het medische oordeel van de bedrijfsarts wordt straks niet meer beoordeeld in het
                     kader van de RIV-toets. Dat de mogelijkheid bezwaar en beroep in te stellen tegen
                     dit onderdeel van de RIV-toets vervalt maakt niet dat artikel 6 EVRM wordt geschonden:
                     het oordeel van de bedrijfsarts is ook nu al niet vatbaar voor bezwaar en beroep -.
                     De onafhankelijkheid en zorgvuldigheid worden met dit wetsvoorstel nog altijd voldoende
                     gewaarborgd. Dat geldt ook voor de sociaalzekerheidsrechten nu het oordeel van de
                     bedrijfsarts centraal staat voor de re-integratie, niet voor het recht op een WIA-uitkering.
                     Het wetsvoorstel brengt geen verandering teweeg als het gaat om de vraag of een werknemer
                     aanspraak op een WIA-uitkering maakt: hiervoor zal nog altijd een verzekeringsarts
                     worden geraadpleegd.
                  
38.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat een rechtszaak
                        er niet voor zorgt dat re-integratie alsnog succesvol plaats kan vinden bij de werkgever.
                        En dat er dus enkel schadevergoedingen kunnen worden toegekend? Klopt het dat indien
                        een zieke werknemer het niet eens is met het resultaat van de RIV-toets in zijn geheel,
                        dat die zieke werknemer dan in bezwaar moet gaan tegen de beslissing van het UWV,
                        voor zover het de niet medische aspecten betreft, en daarnaast een privaat rechterlijke
                        procedure moet starten voor de medische aspecten? Voorziet de regering hierdoor een
                        toenemende juridisering van de re-integratie?
Verder vragen genoemde leden om in te gaan op het bezwaar van de heer Fluit hoe en
                        welke mogelijkheden een werknemer heeft om de schade die de werknemer lijdt te claimen
                        en hoe deze werknemer kan gaan procederen als hij meent dat re-integratie kansen zijn
                        gemist en de werknemer daardoor schade lijdt.
Vooropgesteld moet worden dat onder de huidige regelgeving reeds geldt dat een werknemer
                  in bezwaar dient te gaan tegen de beslissing van het UWV over de RIV-toets en in het
                  uiterste geval een civiele procedure tegen zijn werkgever of bedrijfsarts kan starten
                  als het gaat om (medische aspecten) van de re-integratie. Het starten van een rechterlijke
                  procedure (zowel civiel- als bestuursrechtelijk) na afloop van de re-integratie, zal
                  niet leiden tot een succesvolle re-integratie, nu niet en ook na invoering van het
                  wetsvoorstel niet. Het zal ook niet snel leiden tot een schadevergoeding, omdat het
                  aan de werknemer is om niet achteraf, maar tijdens het re-integratieproces, in te
                  grijpen.
               
De waarborgen in het systeem zitten niet aan de achterkant, maar zijn opgenomen in
                  de periode waarin de re-integratieverplichtingen gelden. De heer Fluit schetst de
                  situatie dat een bedrijfsarts de werknemer volledig arbeidsongeschikt acht, terwijl
                  de verzekeringsarts tijdens de WIA-claimbeoordeling tot het oordeel komt dat de werknemer
                  volledig arbeidsgeschikt is. Een verschil van dag en nacht waarvan het onwaarschijnlijk
                  is dat deze situatie zich in de praktijk snel zal voordoen. Is sprake van arbeidsongeschiktheid
                  dan dient immers een onafhankelijke bedrijfsarts, die valt onder het tuchtrecht, te
                  worden geraadpleegd. Deze bedrijfsarts geeft op basis van zijn professionaliteit een
                  belastbaarheidsadvies af. Als de werknemer aan het afgegeven advies twijfelt kan hij
                  een second opinion vragen, een klacht indienen bij de bedrijfsarts, een deskundigenadvies
                  bij het UWV vragen, of in het uiterste geval zich melden bij de tuchtrechter. Met
                  de regeling die in (waarschijnlijk juli) 2021 in werking zal treden wordt de actieve
                  rol van de werknemer tijdens de re-integratie ook nog eens versterkt doordat de werknemer
                  zijn visie dient te geven tijdens het opstellen van een plan van aanpak, bijstellingen
                  hierop en de eerstejaarsevaluatie. Een toename van juridisering van de re-integratie
                  wordt zodoende niet verwacht, aangezien de werknemer in geval van onenigheid over
                  het medisch advies van de bedrijfsarts en/of de re-integratie, dat niet pas dient
                  aan te geven op het moment dat de WIA-claimbeoordeling plaatsvindt.
               
39.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de mogelijkheid voor werkgevers en werknemers
                        om een deskundigenoordeel aan te vragen bij UWV blijft bestaan. In die nieuwe situatie
                        zal de arbeidsdeskundige opheldering moeten vragen bij de bedrijfsarts, in plaats
                        van in contact te treden met een verzekeringsarts. Terecht wordt gesteld dat dit arbeidsintensief
                        kan worden. Hoe beoordeelt de regering dit effect van deze wijziging, mede gelet op
                        de uitvoerbaarheid? Hoe wordt voorkomen dat dit kwaliteitsverlies of onduidelijkheid
                        oplevert?
Verzekeringsartsen blijven betrokken bij het opstellen van deskundigenoordelen door
                     UWV. Bij vragen bij een deskundigenoordeel kan een arbeidsdeskundige in voorkomende
                     situaties dus ook de verzekeringsarts om raad blijven vragen.
                  
De RIV-toets zal na de wetswijziging door arbeidsdeskundigen worden uitgevoerd. Het
                     nieuwe gemeenschappelijk beoordelingskader moet zorgen voor een generieke beschrijving
                     van de belastbaarheid van werkenden. Bij gebruik hiervan weten arbeidsdeskundigen
                     van UWV hoe de adviezen van de bedrijfsartsen over de belastbaarheid van de zieke
                     werknemers zijn opgesteld. Dit zal tot minder of geen vragen aan de bedrijfsarts moeten
                     leiden. Uitgangspunt is dat de arbeidsdeskundige op basis van de aangeleverde informatie
                     kan beoordelen of de re-integratie-inspanningen in overeenstemming zijn met de beschreven
                     belastbaarheid.
                  
4. (Financiële) effecten
               
40.
De leden van de VVD-fractie zijn ervan overtuigd dat de effecten van dit voorstel
                        breder zijn als het gaat om duidelijkheid, zekerheid en vertrouwen in de afspraken
                        rondom loondoorbetaling bij ziekte en re-integratie. Genoemde leden zouden graag zien
                        dat dergelijke effecten ook met cijfers onderbouwd worden, is dat mogelijk? Daarnaast
                        vragen zij of het mogelijk is om van een aantal «gemiddelde» voorbeeldcasussen de
                        financiële effecten voor kleine werkgevers en de betrokken zieke werknemers te tonen.
Ik heb ook de verwachting dat onderhavig wetsvoorstel leidt tot meer duidelijkheid,
                  zekerheid en vertrouwen, maar deze effecten zijn niet te kwantificeren. Bij de evaluatie
                  van het wetsvoorstel zal gepoogd worden deze effecten kwalitatief te benaderen.
               
Werkgevers zijn verplicht aan zieke werknemers het loon door te betalen. De eerste
                  twee jaar van ziekte is de werkgever verplicht per jaar tenminste 70% van het brutoloon
                  te betalen21. In de meeste cao’s staat dat dit in het eerste jaar 100% is en in het tweede jaar
                  70%. De kosten die werkgevers betalen bij ziekte verschillen per werknemer en het
                  is niet bekend wat de totale kosten zijn voor werkgevers over de eerste twee ziektejaren.
                  Indien het loon van een werknemer € 30.500 euro op jaarbasis betreft22, betaalt een werkgever over de eerste twee ziektejaren minimaal € 23.500 aan bruto
                  loonkosten (exclusief werkgeverslasten) op jaarbasis. Daarnaast treden ook kosten
                  op voor re-integratie trajecten, de inhuur van professionals en dergelijke. Bij een verlengde loondoorbetalingsverplichting betaalt de
                  werkgever maximaal 1 jaar 70% van de loonkosten door aan de zieke werknemer (tenzij
                  dit bij CAO wordt aangevuld).
               
Loonsancties die een medisch verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts
                  als hoofdoorzaak hebben, zullen door de voorgenomen wetswijziging niet meer voorkomen.
                  In die gevallen betekent dat voor de werknemer dat hij eerder een WIA-uitkering in
                  plaats van loon zal ontvangen, de ontslagbescherming twee jaar blijft in plaats van
                  maximaal drie jaar en het recht op re-integratie door de werkgever eindigt na twee
                  in plaats van maximaal drie jaar. Werkgevers besparen in die gevallen dan een periode
                  van loondoorbetaling of Ziektewet van maximaal een extra jaar, het verrichten van
                  re-integratie-inspanningen in dat jaar en de verplichtingen die daarbij horen.
               
Na twee of eventueel drie jaar ziekte kan een werknemer een WIA-aanvraag doen. De
                  WIA bestaat uit twee soorten uitkeringen, namelijk de WGA-uitkering voor gedeeltelijk
                  arbeidsgeschikten met een redelijke kans op herstel en de IVA-uitkering voor personen
                  die niet of nauwelijks kunnen werken met weinig of geen kans op herstel. De hoogte
                  van de WGA-uitkering bedraagt in beginsel 70% van het laatstverdiende loon. Daarna
                  is de hoogte afhankelijk van hoeveel een persoon nog kan werken. De WGA-lasten voor
                  werkgevers zijn afhankelijk van de grootte van de onderneming en de keuze voor publieke
                  verzekering of eigenrisicodragerschap. Bij publieke verzekering betalen werkgevers
                  maximaal tien jaar een gedifferentieerde premie voor (voormalig) werknemers met een
                  WGA-uitkering. De hoogte hiervan verschilt per werkgever en grootte van de onderneming.
                  Hoe groter de onderneming, hoe meer de premie individueel (met een maximum) wordt
                  bepaald. De hoogte van de IVA-uitkering bedraagt 75% van het laatstverdiende loon
                  van de werknemer. De kosten voor de werkgever voor personen die duurzaam arbeidsongeschikt
                  zijn worden niet individueel doorbelast. Op dit moment geldt voor alle werkgevers
                  een gelijke basispremie voor het Aof. Het wetsvoorstel dat per 1 januari 2022 mogelijk
                  maakt dat kleine werkgevers een lagere Aof-premie betalen is 2 september jl. aan de
                  Tweede Kamer aangeboden23.
               
41.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeveel van de huidige gevallen de bedrijfsarts
                        en verzekeringsarts van oordeel verschillen. Wordt verwacht dat dit aantal gelijk
                        blijft? Kan worden aangegeven hoe lang werknemers in onzekerheid zitten over welk
                        oordeel gegeven wordt? Wat zijn de mogelijkheden voor werkgevers, bedrijfsartsen en
                        verzekeringsartsen om de periode van mogelijke onzekerheid bij werknemers zo kort
                        mogelijk te houden?
Er zijn geen cijfers bekend over de huidige verschillen tussen het advies van de bedrijfsarts
                  gedurende de re-integratie en het oordeel van de verzekeringsarts bij de WIA-claimbeoordeling.
                  Ik ga vanaf de inwerkingtreding van de wetswijziging de mogelijke verschillen tussen
                  het oordeel van de verzekeringsarts bij de WIA-claimbeoordeling en het actueel oordeel
                  van de bedrijfsarts in het re-integratieverslag monitoren. Daartoe zal ik ook een
                  nulmeting laten uitvoeren in 2021. Zowel de RIV-toets als de WIA-claimbeoordeling
                  zijn maatwerk. Bij de WIA-claimbeoordeling wordt het oordeel over de belastbaarheid
                  van de verzekeringsarts duidelijk. Als de werknemer zelf de regie pakt over zijn re-integratietraject
                  (en bij twijfel bijvoorbeeld een second opinion bij een bedrijfsarts of een deskundigenoordeel
                  bij UWV aanvraagt), dan verkleint hij de kans dat de WIA-claimbeoordeling op dit punt
                  tot verrassingen leidt. Daarbij dient de werknemer wel ondersteund te worden door
                  zijn werkgever, arbodienst of verzekeraar. Bij bijvoorbeeld de eerstejaarsevaluatie
                  zouden de gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid (wel/geen instroom in de WIA)
                  met de werknemer besproken kunnen worden.
               
42.
De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen en opmerkingen naar aanleiding
                        van paragraaf 4.5 Effecten uitvoeringskosten. Genoemde leden lezen dat uitgangspunt
                        is dat benodigde verzekeringscapaciteit ten behoeve van de RIV-toets vrijvalt en met
                        het vervallen van een deel van de loonsancties ook een aantal bijbehorende bezwaarzaken.
                        Klopt het dat dit niet gekwantificeerd is c.q. verwerkt is in het kostenoverzicht
                        UWV?
In de uitvoeringstoets door UWV is aangegeven dat op jaarbasis per saldo 11 fte aan
                  verzekeringsartsencapaciteit vrijvalt. Tevens wordt daarin aangegeven dat ingeschat
                  wordt dat een kwart van de loonsancties vervalt, waarmee ook de bijbehorende bezwaarzaken
                  vervallen. Dit is niet verder gekwantificeerd, maar is wel verwerkt in het kostenoverzicht
                  van UWV.
               
43.
De leden van de D66-fractie vragen wat het verwachtte effect is op de re-integratie
                        binnen de eerste twee jaar van loondoorbetaling. Kan de regering hier nader op ingaan?
Bij 1. Inleiding en doel ben ik hierop reeds ingegaan bij vragen van de leden van
                  de SGP-fractie (zie vraag 9).
               
44.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering de gang naar de burgerlijke rechter
                        een begaanbare weg acht voor een werknemer die arbeidsongeschikt is en bezwaar wil
                        maken tegen het oordeel van de bedrijfsarts. Zo ja, waarop baseert zij dat?
Zoals ik bij beantwoording van vraag 37 heb aangegeven, blijft de WIA-beoordeling
                  een zorgvuldig proces waarbij de verzekeringsarts de belastbaarheid inschat voor het
                  recht op een uitkering. Aan deze procedure wordt niets veranderd. Als een werknemer
                  het niet eens is met het medisch advies van de bedrijfsarts, kan hij dit tijdens de
                  loondoorbetalingsperiode aangeven. Daartoe kan hij ook een second opinion bij een
                  andere bedrijfsarts vragen of een deskundigenoordeel bij UWV. Indien de werknemer
                  de bedrijfsarts of werkgever wenst aan te spreken, zal dit al geschieden via de civielrechtelijke
                  weg. Dit is in de huidige situatie ook het geval.
               
45.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan staven met cijfers dat het
                        huidige poortwachtersproces met name voor kleine werknemers zwaar is. Bovendien vragen
                        zij of een MKB-ontzorgverzekering deze problemen niet ondervangt. Wat is de meerwaarde
                        van het aanpassen van de rol van de bedrijfsarts bij de RIV-toets voor kleine werkgevers
                        als een MKB-ontzorgverzekering de standaard wordt?
Uit onderzoek is bekend dat 45% van de werkgevers zegt dat de kosten die voortkomen
uit ziekte en re-integratie niet goed te dragen zijn, 28% vindt van wel. Het overige
deel neemt een neutrale houding aan. Daarbij geldt dat grotere bedrijven de kosten
                     en risico’s die uit de verplichting voortkomen beter kunnen dragen dan de kleinere24. De MKB verzuim-ontzorgverzekering is geen verplichte verzekering. Het is aan werkgevers
                     om zich al dan niet te verzekeren. De verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts verandert
                     niet door het wetsvoorstel. De regering ziet in een MKB verzuim-ontzorgverzekering geen vervanging voor dit wetsvoorstel (zie ook het antwoord op vraag 17).
                  
46.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich ernstig af waarom de regering zich niet inzet
                        om zieke werknemers te helpen te re-integreren en alleen het vrijwel niet-bestaande
                        probleem rondom de RIV-toets aanpakt.
Zoals ik in reactie op voorgaande vragen van de leden van de SGP-fractie (zie vraag
                  23) heb aangegeven is het doel van het ZonMw programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces
                  onder andere inzicht leveren in bevorderende en belemmerende factoren voor versterking
                  van re-integratiegerichte begeleiding. Het doel is ook inzicht te krijgen in aangrijpingspunten
                  voor verbetering van re-integratie van zieke werknemers en versterking van de eigen
                  regie. Hiermee zet ik mij zeker ook in om zieke werknemers te helpen re-integreren.
               
47.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke invloed dit wetsvoorstel naar de mening
                        van de regering gaat hebben op de toch al vaak kwetsbare vertrouwensrelatie tussen
                        werknemer en bedrijfsarts.
In de verzuimbegeleiding van de bedrijfsarts verandert niets door onderhavig wetsvoorstel.
                  Graag benadruk ik hier nogmaals dat uit de evaluatie van de wijziging van de Arbowet25 op dit punt niet blijkt dat het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts
                  kwetsbaar zou zijn. Slechts een klein deel van de ondervraagden geeft aan weinig tot
                  heel weinig vertrouwen te hebben in de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts. Dit
                  komt overeen met het beeld uit de evaluatie onder bedrijfsartsen zelf. Er is een positieve
                  ontwikkeling zichtbaar, maar de implementatie van de wetswijziging vraagt nog verdere
                  aandacht. Zoals gezegd identificeer ik in de komende maanden graag samen met de sociale
                  partners welke stappen gezet kunnen worden om de wijziging van de Arbowet verder te
                  laten landen op de werkvloer.
               
48.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen van het UWV, uit het rondetafelgesprek, dat
                        deze wetswijziging enkel impact heeft op 420 van de 3500 loonsancties per jaar, maar
                        dat het vervallen van de schaduwwerking van de wet (prikkel aan werkgevers van de
                        loonsanctie) grote gevolgen gaat hebben op de instroom van de WIA. In de memorie van
                        toelichting wordt dat becijferd op een toename van de structurele WIA-uitkeringslasten
                        als gevolg van dit wetsvoorstel met € 60 miljoen en een toename van ongeveer 3.500
                        uitkeringsjaren in de Wet WIA. Waarom vindt de regering deze € 142.857 per vermeden
                        loonsanctie proportioneel? Is dat volgens de regering in verhouding tot de problematiek
                        die hiermee zou worden opgelost?
Bij 1. Inleiding en doel ben ik hierop ingegaan bij beantwoording van de vragen van
                  de leden van de SP-fractie en leden van de GroenLinks-fractie over de proportionaliteit
                  (zie vraag 6).
               
49.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de stijging van de WIA-kosten van € 60 miljoen
                        zich verhoudt dit tot de eerder aangekondigde (en uiteindelijk geschrapte) bezuinigingen
                        op de WIA. Hoe wordt gegarandeerd dat deze stijgende kosten zich uiteindelijk niet
                        vertalen in bezuinigingen op de WIA, ten koste van de uitkeringsgerechtigde? Voorts
                        vragen deze leden de regering in te gaan op de groep werknemers die minder dan 35%
                        arbeidsongeschikt worden verklaard. Hoe groot is deze groep? En welke kosten brengt
                        dit met zich mee, zoals bijvoorbeeld bijstand via de gemeenten?
Met het nieuwe pakket maatregelen rondom loondoorbetaling bij ziekte werd de verwachte
                  instroom in de WIA lager dan bij de afspraken in het Regeerakkoord. Hierdoor kon overeenstemming
                  bereikt worden met sociale partners over het afzien van zowel de voorgenomen aanscherping
                  van het Schattingsbesluit als het invoeren van een inkomenseis voor de WGA80-9926.
               
Onderdeel van het nieuwe pakket maatregelen is het onderhavige wetsvoorstel. Een van
                  de effecten hiervan is dat het onzekerheden bij werkgevers wegneemt, maar het kan
                  daarmee mogelijk ook de financiële prikkels voor werkgevers enigszins verminderen.
                  In de raming van de financiële effecten (paragraaf 4.3 van het wetsvoorstel) is er
                  rekening mee gehouden dat bij een deel van de populatie de herstelkansen in beperkte
                  mate afnemen, waardoor zij op termijn de WIA instromen. De verwachting is echter dat
                  dit zich in beperkte mate voordoet omdat werkgevers veel prikkels en verplichtingen
                  overhouden om re-integratie te bespoedigen. Door het wegvallen van één van de gronden
                  voor een loonsanctie zullen ten opzichte van de huidige situatie meer personen (eerder)
                  een WIA-aanvraag doen. Het is onbekend in welke gevallen extra reparatie-inspanningen
                  van de werkgever in een verlengde loondoorbetalingsverplichting WIA-instroom zouden
                  hebben voorkomen. Uit het eerder (in reactie op vraag 9) genoemde onderzoek27 blijkt wel dat de groep werknemers waarbij de verlengde loondoorbetalingsverplichting
                  succesvol is, over relatief gunstige gezondheidsontwikkelingen beschikt. Ongeacht
                  de nieuwe werkwijze zal een onafhankelijke claimbeoordeling worden uitgevoerd door
                  de verzekeringsarts om te beoordelen of iemand recht heeft op een WIA-uitkering.
               
In 2018 en 2019 werd circa 29% van de totale afgehandelde WIA-aanvragen afgewezen
                  met als reden dat de persoon minder dan 35% arbeidsongeschikt was of eigen werk had.28 Op basis van de monitor arbeidsparticipatie29 is bekend dat circa de helft van de WIA 35-minners een dienstverband heeft. Bij voormalig
                  werknemers ligt de arbeidsdeelname hoger. Van voormalig werknemers in de categorie
                  35-min bedraagt de arbeidsparticipatie 65%, ten opzichte van 35% bij vangnetters.
                  Personen die tot de categorie 35-min behoren zullen vaak recht hebben op ten minste
                  drie maanden WW-uitkering, met een maximum van 24 maanden. Het is onbekend hoeveel
                  35-minners na één jaar een beroep doen op de WW of de bijstand. Het is op voorhand
                  niet nauwkeurig te voorspellen hoeveel extra personen in de toekomst een WIA-aanvraag
                  doen die tot de categorie minder dan 35% arbeidsongeschikt zal behoren en welke kosten
                  daarmee gemoeid zijn.
               
50.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe groot de kans is dat werknemers
                        gaan kiezen voor een deskundigenoordeel. Is er bij het UWV voorzien in de daarvoor
                        benodigde artsencapaciteit en wat doet dit met de looptijd van deze aanvragen?
Het is inderdaad mogelijk dat als gevolg van de voorgenomen wijziging meer deskundigenoordelen
                  aangevraagd gaan worden. In de uitvoeringstoets heeft UWV geen melding gemaakt van
                  enig verwacht probleem bij de uitvoering daarvan.
               
51.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat door deze wetswijziging werknemers in
                        de WIA gaan instromen waarbij re-integratie kansen in de loondoorbetalingsperiode
                        zijn gemist (door een foutief oordeel van de bedrijfsarts). Krijgt het UWV voor deze
                        werknemers extra re-integratiebudget om deze re-integratiekansen alsnog te benutten?
UWV krijgt één geïntegreerd re-integratiebudget waarmee het voorzieningen en re-integratietrajecten
                  verzorgt voor arbeidsongeschikten. Aangezien voorzieningen een recht zijn, wordt eerst
                  een deel van het budget voor voorzieningen separaat gezet. Het overige budget wordt
                  besteed aan re-integratietrajecten. In de praktijk wordt het budget voldoende groot
                  geraamd om extra instroom op te vangen. Wanneer mogelijke knelpunten ontstaan door
                  grote veranderingen in de kenmerken van de doelgroep wordt overlegd met UWV.
               
52.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering tevens in te gaan op de effecten voor
                        de verschillende partijen, denk aan werknemers en werkgevers. Wat betekent de voorgestelde
                        wijziging voor de rechtspositie van de werknemer? Denk aan de situatie dat de twee
                        ziektejaren reeds verstreken zijn en bij de WIA-beoordeling de bevindingen van UWV
                        ten aanzien van zijn belastbaarheid sterk afwijken ten opzichte van de bedrijfsarts.
                        Welke mogelijkheden heeft de werknemer dan nog?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 34 van de leden
                  van de PvdA-fractie.
               
53.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat werknemers
                        wel daadwerkelijk de mogelijkheid hebben een onafhankelijke second opinion bij een
                        andere bedrijfsarts te laten uitvoeren.
Bedrijfsartsen moeten meewerken aan een verzoek om een second opinion, tenzij er zwaarwegende
                  argumenten zijn om het niet te doen. In het basiscontract tussen de werkgever en de
                  arbodienst of bedrijfsarts is vastgelegd welke andere arbodienst(en) of bedrijfsarts(en)
                  kan/kunnen worden geraadpleegd voor het uitvoeren van een second opinion. De kosten
                  voor de second opinion zijn voor rekening van de werkgever. Sinds januari 2018 is
                  een Landelijke Pool Bedrijfsartsen Second Opinion (LPBSO) van start gegaan. Deze stuurgroep
                  is een initiatief van brancheorganisaties OVAL, KoM en ZFB, ondersteund door de NVAB,
                  en bestaat uit een groep van circa 25 bedrijfsartsen en een secretariaat met helpdesk-functie.
                  Er wordt sinds januari 2018 effectief samengewerkt bij de uitvoering van second opinions.
                  Ik ben in overleg met de LPBSO over de ervaringen tot nu toe en de aandachts- en verbeterpunten
                  in de uitvoering van second opinions in de bedrijfsgezondheidszorg en de rol die SZW
                  hierin kan vervullen.
               
54.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre en op welke punten de regering verwacht
                        dat dit wetsvoorstel daadwerkelijk tot lastenverlichting bij met name het midden-
                        en kleinbedrijf (MKB) gaat leiden.
De lastenverlichting voor kleine werkgevers is vooral gelegen in de andere voorgenomen
                  maatregel, de financiële tegemoetkoming van € 450 miljoen per jaar voor kleine werkgevers30. De ervaren lasten rond de loonsancties verminderen wel doordat één van de grondslagen
                  tot een loonsanctie met dit wetsvoorstel vervalt.
               
55.
De leden van de SGP-fractie vinden het van belang dat de onafhankelijkheid van de
                        bedrijfsarts blijft gewaarborgd, zeker nu het advies van de bedrijfsarts leidend wordt
                        bij de RIV-toets. De bedrijfsarts is immers tegelijkertijd ook opdrachtnemer van de
                        werkgever. Hoe wil de regering in samenwerking met deze beroepsgroep de onafhankelijkheid
                        waarborgen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs in naar het antwoord op vraag 32 van de leden
                  van de PvdA-fractie.
               
5. Ontvangen commentaren en adviezen
               
56.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is ten aanzien
                        van de beschikbaarheid van het gemeenschappelijk beoordelingskader voor bedrijfsartsen.
                        Is dit in december 2020 gereed, zoals gepland? Bij wie ligt het finale oordeel dat
                        het gemeenschappelijk beoordelingskader afdoende geborgd is? Wordt er gemonitord op
                        welke wijze bedrijfsartsen, na genoten opleiding en training, het beoordelingskader
                        in de praktijk (juist) toepassen? Ook de leden van de SGP-fractie hebben hier vragen
                        over. Hoe reageert de regering op de mening dat een dergelijk breed gedragen gemeenschappelijk
                        beoordelingskader deze wetswijziging overbodig maakt? Wat is de stand van zaken van
                        de totstandkoming van dit kader? Wie zijn hierbij betrokken en wie heeft uiteindelijk
                        het finale oordeel hierbij? En in het kader van de uitvoering, hoe gaat de regering
                        ervoor zorgen dat dit door zoveel mogelijk bedrijfsartsen uniform toegepast wordt?
In de position paper van UWV31 lezen de leden van de SGP-fractie dat het beoordelingskader in mei 2020 wordt opgeleverd.
                        Met het oog op de uitvoerbaarheid vragen deze leden of er voldoende tijd is gereserveerd
                        om de arbeidsdeskundigen op te leiden tussen de oplevering van het beoordelingskader
                        en de bijbehorende leidraad en de inwerkingtreding van deze wetswijziging.
Bij de evaluatie van het wetsvoorstel zal het gebruik van het nieuwe beoordelingskader
                  meegenomen worden. Voor het antwoord op de overige vragen verwijs ik naar het antwoord
                  op vraag 26.
               
57.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering kan toelichten hoe
                        de betreffende beroepsgroepen (arbeidsdeskundigen, verzekeringsartsen en bedrijfsartsen)
                        hebben gereageerd op dit wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie zien dat vele
                        organisaties, zoals de vakbonden, het UWV, de Raad van State, de Nederlandse Vereniging
                        voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
                        (NVVG), zich tegen deze wet keren. Genoemde leden vragen de regering of zij de zorgen
                        van deze organisaties deelt en waarom geen gehoor wordt gegeven aan de bezwaren van
                        deze organisaties.
De NVAB heeft in eerste instantie in januari 2019 per brief samen met de NVVG kritisch
                  gereageerd op het voorstel. Zoals in uw rondetafelgesprek op 9 november jl. en in
                  de voorbereidende position papers duidelijk werd, is het voor de bedrijfsartsen het
                  belangrijkste dat het voor werknemer en werkgever duidelijk blijft dat de bedrijfsarts
                  een onafhankelijk advies geeft in plaats van een op een uitkering rechtgevend oordeel.
                  Dat belang deel ik. Het beoordelen in relatie tot het verstrekken van een uitkering
                  is aan de verzekeringsarts en daar wordt niet aan getornd. Deze zorg leeft onder verzekeringsartsen
                  en kan ik dan ook wegnemen. Daarnaast is cruciaal dat er op basis van gemeenschappelijke
                  uitgangspunten samengewerkt wordt tussen arbeidsdeskundigen, verzekeringsartsen en
                  bedrijfsartsen. De vakbonden hebben zorgen over de positie van de werknemer; daar
                  heb ik in deze nota naar aanleiding van het verslag in antwoord op meerdere vragen
                  op gereageerd. Zowel UWV als de Raad van State gaven aan dat ik goed rekening moest
                  houden met de uitvoerbaarheid door UWV van dit wetsvoorstel. Daartoe heb ik dan ook
                  de oorspronkelijk beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2021 gewijzigd in 1 september
                  2021.
               
58.
Is de regering bereid om eerst het werk van de commissie onder leiding van professor
                        Anema rond de leidraad BAR af te wachten, zo vragen de leden van de SP-factie. Zo
                        ja, trekt de regering dan het voorliggend wetsvoorstel in? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 21 van de leden
                  van de PvdA-fractie.
               
59.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie is op het betoog van de heer Fluit
                        tijdens het gehouden rondetafelgesprek op 7 november 2020 over het voorliggende wetsvoorstel
                        en wat is de reactie van de regering op zijn conclusie dat «nut en noodzaak voor invoering
                        van deze maatregel lijken te ontbreken. De arbeidsongeschikte werknemer wordt benadeeld
                        door deze wetwijziging. Voor de werknemer betekent deze wijziging dat de toegang tot
                        zijn (re-integratie) recht ingeperkt wordt»? Hoe groot is daadwerkelijk het probleem
                        aangezien UWV spreekt over het feit dat dit gaat om 1,3 procent van het totaal aan
                        beoordeelde re-integratie verslagen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vragen 6 en 8 van
                  de leden van de SP-, GroenLinks- en de SGP-fractie.
               
60.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er goede voorlichting gegeven zal worden over
                        de mogelijkheden van het aanvragen van een second opinion bij een andere bedrijfsarts
                        en een deskundigenoordeel bij UWV. Hoe gaat de regering dit doen?
Ik bekijk samen met verschillende stakeholders hoe de informatieverstrekking richting
                  onder andere werknemers verbeterd kan worden. Ik neem dit mee in het meerjarige communicatietraject
                  dat ik in samenspraak met alle betrokkenen ben gestart om werkgevers en werknemers
                  bewust te maken van de keuzes die ze hebben als het gaat om re-integratie bij langdurige
                  ziekte.
               
Artikelsgewijs
               
– Artikel II. Ziektewet
61.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat op grond van artikel 38, tweede lid, ZW de
                        werkgever op de laatste dag van de dienstbetrekking melding maakt aan UWV van de ongeschiktheid
                        tot werken. Tevens stelt de werkgever in overleg met de werknemer een re-integratie
                        verslag (RIV) op en verstrekt een afschrift daarvan aan de werknemer. Idealiter zijn
                        werkgever en werknemer het eens over het RIV, echter wanneer dit niet het geval is,
                        bestaat er dan een mogelijkheid voor de werknemer om dit gemotiveerd aan te geven?
                        Zo ja, waar kunnen zij dan terecht?
Het re-integratieverslag bevat naast de gegevens omtrent de functie en werkzaamheden
                  van de werknemer ook zaken als het (bijgestelde) plan van aanpak en het actueel oordeel
                  van de bedrijfsarts over het verloop van ongeschiktheid tot werken, de functionele
                  beperkingen en mogelijkheden van de werknemer tot het verrichten van arbeid. Ook behoort
                  tot de stukken een oordeel van de werknemer omtrent de opgenomen gegevens en oordelen.
                  Hiermee heeft de werknemer als hij wil dus de mogelijkheid om gemotiveerd aan te geven
                  dat hij het niet eens is met de stukken.32
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.