Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 610 Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met het opnemen van regels voor ouderparticipatiecrèches
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 9 december 2020
Algemeen
Met interesse heeft de regering kennis genomen van het verslag van de vaste commissie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de wetswijziging in verband met het opnemen
van regels voor ouderparticipatiecrèches (opc’s). In het navolgende ga ik in op de
vragen uit het verslag waarbij voor het beantwoorden van de vragen zoveel mogelijk
de volgorde en de indeling van het verslag is overgenomen. Dat houdt in dat de vragen
beantwoord worden onder de paragrafen «wettelijk kader», «nieuwe opc’s in de aanloopperiode»,
«kwaliteitseisen Wet kinderopvang (Wko)», «pedagogisch beleidsmedewerker», «oudercommissies»,
«financiële gevolgen» en «Resultaten uitvoeringstoetsen» en «Resultaten internetconsultatie».
Wanneer de vragen inhoudelijk overlappen, zijn deze in samenhang beantwoord. GroenLinks,
CDA, VVD, D66 en SGP geven te kennen dat zij met belangstelling kennis genomen hebben
van het wetsvoorstel en hebben een aantal vragen gesteld. Het doet de regering genoegen
dat de VVD, CDA, D66 en GroenLinks hebben aangegeven het wetsvoorstel in grote lijnen
te steunen. SP heeft kennis genomen van het wetsvoorstel en heeft daar nog enkele
vragen bij.
1. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
1.1 Wettelijk kader
De leden van de VVD-fractie hebben enkele verduidelijkende vragen over de hoofdlijnen
van het voorstel. Een centraal punt hierin is de eis dat ouders onbezoldigd werkzaamheden
verrichten voor de opc. Welke eisen stelt de regering in dat licht aan onkostenvergoedingen
en de inhuur van personeel voor werkzaamheden binnen een opc? Mag een opc bijvoorbeeld
muziekles inkopen voor de kinderen die daar opvang krijgen? Welke financiële verantwoordingseisen
gelden voor een opc? Wat is het gevolg als de opc deze voorwaarden overtreden heeft
voor het recht op kinderopvangtoeslag dat ouders hebben ontvangen?
De regering heeft met het wetsvoorstel een opc onder de definitie van kindercentrum
gebracht. Dit betekent dat opc’s in principe aan dezelfde eisen moet voldoen als een
regulier kindercentrum. Voor eisen waar opc’s naar hun aard niet aan kunnen voldoen,
de opleidingseis en het vastegezichtencriterium, wordt een uitzondering gemaakt. Opc’s
kunnen, net zoals reguliere kindercentra, personeel inhuren en moeten daarbij aan
de eisen voldoen die ook gelden voor reguliere kindercentra, ook in financiële zin.
Een voorbeeld hiervan is de inhuur van de pedagogisch beleidsmedewerker, niet zijnde
de participerende ouder binnen de opc. Het recht op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag
is ook voor de ouders van opc’s afhankelijk van de situatie van de ouder en de afgenomen
kinderopvang. De financiële verantwoording van een opc staat los van het individuele
recht van ouders op de kinderopvangtoeslag. Wanneer een opc zich niet aan financiële
verantwoording houdt, wordt de opc als rechtspersoon daar op aangesproken.
De leden van de VVD-fractie schrijven voorts dat de regering aangeeft dat het duidelijk
moet zijn waarin een opc zich onderscheidt van een regulier kindercentrum én van informele
opvang door ouders. De regering geeft aan dat zij in dit voorstel wil aansluiten bij
de kenmerken van de huidige, reeds bestaande, opc’s. Deze kennen allemaal een verenigingsvorm.
Begrijpen deze leden hiermee goed dat mogelijke nieuwe opc’s alleen in verenigingsvorm
een aanvraag voor exploitatie van een kindercentrum kunnen indienen? Zo nee, welke
eis geldt dan voor de rechtsvorm waarin ouders participeren? Kan de regering aangeven
op welke wijze de toezichthouder erop toeziet dat alle ouders betrokken bij de opc
verantwoordelijk zijn voor alle facetten van de opvang?
De regering verwijst voor beantwoording van de vraag naar het voorgestelde artikel
1.60a Wko, dat beschrijft wanneer sprake is van ouderparticipatieopvang. Dat artikel
schrijft geen verplichte rechtsvorm voor en opc’s hebben de vrijheid elke rechtsvorm
te kiezen. De huidige opc’s hebben alle een vereniging als rechtsvorm, hetgeen het
best aansluit bij het doel en het functioneren van een opc. Bij een opc zijn het namelijk
de ouders die het initiatief nemen en de verantwoordelijkheid hebben voor alle facetten
van de kinderopvang. In het Besluit kwaliteit kinderopvang zal een verplichting worden
opgenomen om in het pedagogisch beleidsplan de verantwoordelijkheden en taken van
ouders die actief zijn binnen een opc te beschrijven. De toezichthouder zal erop toezien
dat naar dit pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.
Dat inkomsten van een opc aangewend worden voor verantwoorde kinderopvang moet uit
de statuten, reglement of beleidsplan en administratie van de opc blijken. De toezichthouder
kan aan de hand van deze stukken controleren of dat het geval is.
De leden van de D66-fractie vragen wat de wetswijziging betekent voor de concrete
gang van zaken op bestaande opc’s. Voorts vragen deze leden wat deze wet betekent
voor de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid van de betrokken ouders.
Omdat het wetsvoorstel waar mogelijk is afgestemd op bestaande opc’s, sluiten de voorgestelde
wijzigingen grotendeels aan bij de praktijk van huidige opc’s. In het Besluit kwaliteit
kinderopvang zullen nadere regels worden gesteld met betrekking tot verplichte onderdelen
in het pedagogisch beleidsplan. Ook bestaande opc’s zullen deze verplichte onderdelen
in het pedagogische beleidsplan moeten opnemen, voor zover het nog niet in hun huidige
pedagogische beleidsplannen staat. De aansprakelijkheid van de ouder is op grond van
het Burgerlijk Wetboek afhankelijk van de gekozen rechtsvorm. Dit wetsvoorstel wijzigt
daar niets in.
De leden van de SGP-fractie vragen of, met de harmonisatie van de peuterspeelzalen,
er geen specifieke wettelijke eisen meer bestaan er daarom veel vrijheid is voor eigen
initiatief, wanneer men geen aanspraak wil maken op de kinderopvangtoeslag.
Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is peuterspeelzaalwerk
onder de definitie van kinderopvang in de Wko gebracht. In de Wko is gedefinieerd
wat onder kinderopvang moet worden verstaan. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt
het begrip ouderparticipatieopvang gedefinieerd. Opvang die onder de Wko valt moet
aan alle wettelijke eisen die in de Wko zijn vastgelegd, voldoen. Wanneer opvang niet
aan de definities in de Wko voldoet, valt het ook niet onder het regime van de Wko
en is er geen recht op kinderopvangtoeslag.
1.2 Nieuwe opc’s in de aanloopperiode
De leden van de VVD-fractie hebben verschillende vragen over de aanloopperiode. Zo
vragen zij de regering op basis van welke criteria de toezichthouder toetst of een
nieuwe opc gedurende en na afloop van de aanloopperiode voldoet aan het gewenste kwaliteitsniveau.
Of de regering kan bevestigen dat met dit wetsvoorstel ouders van een nieuw op te
richten opc gedurende de aanloopperiode van twee jaar géén aanspraak kunnen maken
op kinderopvangtoeslag? En of de Belastingdienst pas ná de aanloopperiode van twee
jaar een LRK1-nummer ontvangt waarmee ouders kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen. Op welke wijze
wordt geborgd dat het LRK-nummer pas zichtbaar wordt bij de Belastingdienst nádat
het college op basis van de beoordeling van de toezichthouder het besluit heeft genomen
dat de betreffende opc aan alle gestelde eisen voldoet? De leden van de D66-fractie
vragen wat dit wetsvoorstel betekent voor de mogelijkheden om een nieuw opc te starten.
Met dit wetsvoorstel creëert de regering een specifieke wettelijke grondslag voor
bestaande opc’s en wordt het mogelijk gemaakt dat nieuwe opc’s opgericht worden. Voor
zowel bestaande als nieuwe opc’s geldt dat zij bij het exploiteren van een opc niet
hoeven te voldoen aan de twee genoemde kwaliteitseisen (opleidingseis en het vastegezichtencriterium).
Met het wetsvoorstel is aangesloten bij de bestaande toezichtsystematiek. Een nieuwe
opc valt dan ook meteen vanaf de datum van ingang van de toestemming tot exploitatie
onder het bestaande toezichtsysteem dat voor alle kindercentra geldt. Toezicht op
opc’s zal plaatsvinden conform de bestaande kwaliteitseisen -behoudens de bij dit
wetsvoorstel uitgezonderde kwaliteitseisen. Daarbij zal de toezichthouder uiteraard
ook de naleving van de nieuwe kwaliteitseisen die enkel voor opc’s gelden toetsen.
Dit geldt vóór en ná de aanloopperiode. Het recht op kinderopvangtoeslag ontstaat
ná het doorlopen van de aanloopperiode. Om dat te faciliteren wordt het Landelijk
registratie kinderopvang nummer (LRK-nummer), dat nodig is om kinderopvangtoeslag
aan te vragen, na afloop van de aanloopperiode voor ouders zichtbaar gemaakt en bij
de Belastingdienst bekend gemaakt. Dit wordt geborgd doordat het LRK-systeem het LRK-nummer
niet eerder doorstuurt naar de Belastingdienst dan na afloop van de aanloopperiode.
Het college hoeft hierover geen apart besluit te nemen.
De leden van de CDA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen waarom voor de aanlooptermijn
van twee jaar gekozen is. De leden van de GroenLinks-fractie stellen vervolgens de
vraag hoe de regering dit ziet ten aanzien van ongelijkheid, dat alleen de kinderen
van vermogende ouders op een opc terecht kunnen. Daarnaast vragen zij of de regering
de mogelijkheid ziet om voor opc’s, net zoals voor nieuwe commerciële partijen binnen
de kinderopvang sector, gedurende de exploitatie het recht op kinderopvang toeslag
in te voeren.
De leden van de SGP-fractie lezen dat uit de resultaten van de internetconsultatie
blijkt dat er kritiek is op de aanlooptermijn van twee jaar die het onmogelijk zou
maken een nieuwe opc te starten. Deze leden vragen de regering in te gaan op de keuze
voor een aanlooptermijn van twee jaar en waarom bijvoorbeeld geen jaar of drie maanden.
Hoe zorgt de regering ervoor dat het voor de aanlooptermijn niet feitelijk onmogelijk
wordt gemaakt om een nieuwe opc te starten in de toekomst, zo vragen deze leden.
Zoals bij alle kindercentra is er enige tijd nodig voordat de toezichthouder zich
een oordeel kan vormen over de kwaliteit van een kindercentra door middel van onderzoek(en).
Reguliere kindercentra moeten vanaf het begin voldoen aan alle kwaliteitseisen uit
de Wko. Deze kwaliteitseisen borgen dat kinderen veilige en kwalitatief goede opvang
krijgen. Opc’s – bestaande en nieuwe – voldoen niet aan twee belangrijke kwaliteitseisen.
Opc’s moeten daarom aantonen dat zij op andere wijze kwalitatief goede opvang en continuïteit
kunnen bieden. De huidige opc’s hebben door hun jarenlange bestaan continuïteit bewezen
en zijn gedurende die tijd ook aan het toezicht onderworpen geweest, en zijn dat nog
steeds. De nieuwe opc’s krijgen met dit wetsvoorstel de kans om gedurende een aanloopperiode
te laten zien dat de opvang die zij bieden, ondanks het niet voldoen aan twee belangrijke
kwaliteitseisen uit de Wko, continuïteitbestendig is. De periode van twee jaar is
nodig om deze bestendigheid aan te tonen en een onderzoek na registratie en een vervolgonderzoek
uit te voeren waaruit de kwaliteit van de opc moet blijken. De regering is van mening
dat pas wanneer aangetoond is dat een opc kwaliteit en continuïteit kan bieden, het recht op kinderopvangtoeslag zou moeten ontstaan. Juist omdat
aan twee belangrijke kwaliteitseisen niet wordt voldaan, die mede de kwaliteitsbasis
voor kinderopvang vormen. Omdat een opc door de inzet van onbezoldigde ouders geen
personeelskosten heeft, zijn de uurtarieven een stuk lager dan bij reguliere kindercentra.
Dit maakt ouderparticipatieopvang toegankelijker voor minder vermogende ouders.
De leden van de SP-fractie vinden het verstandig om de gangbare kwaliteitseisen – met
uitzondering van de eisen die per definitie niet kunnen worden ingevuld door een OPC –
uit de kinderopvang toe te gaan passen op de ouderparticipatiecrèches. Hoe denkt de
regering dat deze opc’s de continuïteit zullen moeten gaan aantonen in de toekomst?
Deelt de regering de zorgen van deze leden dat ouders die het initiatief hiertoe nemen
na enige tijd geen kinderen meer hebben die naar de opvang hoeven en dat ze dan het
initiatief de rug toe keren? Hoe wordt de continuïteit voldoende geborgd, zo vragen
deze leden.
Wanneer een opc alleen dagopvang aanbiedt, zullen ouders slechts enkele jaren betrokken
zijn bij het functioneren van een opc. Juist daarom is van belang dat de opc niet
alleen kwalitatief goede opvang biedt, maar ook continuïteit kent. De ouders zullen
daarom zelf moeten zorgen dat er voldoende kinderen – en dan dus ook ouders die opvang
verzorgen – betrokken zijn. Zo kan een opc goed blijven draaien en kan opgebouwde
ervaring en kennis worden doorgegeven.
1.3. Kwaliteitseisen Wko
1.3.1. Pedagogisch beleidsmedewerker
De leden van de CDA-fractie en de VVD-fractie hebben vragen over de inzet van pedagogisch
medewerkers. De leden van de CDA-fractie vragen wat precies de toegevoegde waarde
is van de inzet is van een pedagogisch beleidsmedewerker.
De regering geeft aan dat de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker gelijktijdig
kan plaatsvinden met het draaien van een groep. Geldt dit ook bij reguliere kindercentra
of gelden daar andere regels? Kan de regering toelichten waarom de functie «pedagogisch
medewerker» niet is gedefinieerd? Hoe weten ouders of zij daar wel of niet aan voldoen?
Kan de regering toelichten wat bedoeld wordt met een niet-participerende ouder binnen
een opc, die de rol van pedagogisch beleidsmedewerkers mag vervullen? Wanneer voldoet
een ouder daar precies aan? Kwalificeert een ouder die eerst wel participeerde, maar
die taken heeft neergelegd, ook als niet-participerende ouder? Tot slot vragen deze
leden op dit punt of bijvoorbeeld stagiaires wel een vergoeding mogen krijgen van
een opc.
De functie van pedagogisch beleidsmedewerker is ingevoerd met de Wet Innovatie Kwaliteit
Kinderopvang (Wet IKK) en per 1 januari 2019 is voor kindercentra de inzet van een
pedagogisch beleidsmedewerker verplicht. Omdat voor opc’s alleen een uitzondering
geldt van de opleidingseis en het vastegezichtencriterium, moeten ook opc’s voldoen
aan de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker. De functie van pedagogisch beleidsmedewerker
is in de huidige Wko gedefinieerd als «de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam
is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de totstandkoming en implementatie
van pedagogische beleidsvoornemens of het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering
van hun werkzaamheden». De invoering van de pedagogisch beleidsmedewerker is onderdeel
van de kwaliteitsverhogende maatregelen in het kader van de Wet IKK. Ten tijde van
de invoering van de Wet IKK is voorlichting gegeven over de inzet van de pedagogisch
beleidsmedewerker, die nog steeds beschikbaar is op relevante websites, rijksoverheid.nl
en veranderingenindekinderopvang.nl. Voor de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker
geldt voor kindercentra dat deze mag meetellen in de beroepskracht-kind-ratio indien
die persoon als meewerkend coach op de groep staat en werkzaamheden verricht als pedagogisch
beleidsmedewerker (verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen).
Net zoals bij de reguliere kindercentra geldt deze mogelijkheid ook voor opc’s. Een
participerende ouder die de rol van pedagogisch beleidsmedewerker vervult, kan als
coach op de groep meedraaien. Vereist is wel dat die ouder daarvoor de betreffende
opleiding heeft genoten. De opleidingseisen zijn neergelegd in artikel 6 van het Besluit
kwaliteit kinderopvang in samenhang met artikel 7 van de Regeling Wet kinderopvang.
Daaruit volgt dat Cao-partijen bepalen welke opleidingen kwalificeren voor pedagogisch
beleidsmedewerker.
Een participerende ouder in een opc is de ouder die de opvang verzorgt en belast is
met de verzorging, opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Met
andere woorden, de ouder die een groep draait. Daarnaast zijn er ouders aan een opc
verbonden die niet op groep staan, maar andere werkzaamheden (bijvoorbeeld administratief)
verrichten. Dit zijn niet-participerende ouders. Ouders die eerder participerende
ouders waren, maar nu geen ouderparticipatieopvang meer bieden, zijn daarmee niet-participerende
ouders. Het kan voorkomen dat een niet-participerende ouder aan de opleidingseis voor
pedagogisch beleidsmedewerker voldoet. Deze ouder kan als pedagogisch beleidsmedewerker
op de groep staan, maar telt niet mee voor de beroepskracht-kind-ratio. Voor de vergoeding
van een stagiair op een opc gelden dezelfde regels als die voor reguliere kindercentra
gelden.
1.3.2. Oudercommissies
De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de functie van een oudercommissie
in geval ouders zelf het kindercentrum besturen, zoals bij een opc.
Zoals eerder aangegeven is bij dit wetsvoorstel het uitgangspunt geweest voor zover
mogelijk aan te sluiten bij de Wko. Ook in de situatie waar ouders het bestuur van
een kindercentrum vormen, vindt de regering het van belang dat er een orgaan is dat
meedenkt, adviseert en tegenspraak biedt.
Omdat binnen een opc ouders verschillende rollen en verantwoordelijkheden aannemen,
is het van belang hier aandacht voor te hebben en de rolverdeling duidelijk te hebben.
De regering is daarom voornemens om in het Besluit kwaliteit kinderopvang op te nemen
dat de rolverdeling binnen een opc in het beleidsplan expliciet moet worden gemaakt.
Op die manier zal er aandacht zijn voor de verschillende rollen van ouders binnen
een opc.
2. Gevolgen
2.1 Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten «niet significant stijgen», maar dat
dit wel het geval is vanaf 50 opc’s. Zij vragen de regering nader toe te lichten wat
de kosten nu zijn en hoe hoog te kosten zijn vanaf 50 opc’s.
De regering is van mening dat toezicht en handhaving op de huidige zeven opc’s is
te vergelijken met toezicht en handhaving op reguliere kindercentra en de kosten daarvoor
zijn daarmee ook vergelijkbaar met reguliere kindercentra. De Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat naar verwachting de kosten
vanaf 50 opc’s zullen stijgen. Bij structurele kosten zal gedacht moeten worden aan
bijvoorbeeld extra tijd voor toezicht en er zal een eenmalige investering nodig zijn
voor de opleiding voor de toezichthouder over deze vorm van opvang. Dit heeft te maken
met de beoordeling van de specifieke eisen die voor opc’s gelden, waar nog geen ervaring
mee opgedaan is. Wanneer zich de situatie voordoet dat het aantal opc’s boven de 50
uitkomt en het financiële gevolgen met zich brengt, zal de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid met de VNG en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige
hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD GHOR Nederland) in gesprek gaan daarover.
Overige beantwoording van de vragen die onder deze paragraaf gesteld zijn, zijn hieronder
terug te vinden, in de paragraaf «Resultaten uitvoeringstoetsen».
3. Resultaten uitvoeringstoetsen
3.1 Belastingdienst
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering omgaat met de waarschuwing van de
Belastingdienst. Deze leden wijzen erop dat de kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst
niet bepaald een gelukkig huwelijk zijn gebleken in het verleden. De leden van de
SP-fractie vragen of de regering het denkbaar acht dat met deze wet het aantal ouderparticipatiecrèches
binnen afzienbare tijd fors zal toenemen, waarna de complexiteit voor de Belastingdienst
te groot wordt. Wat kan de regering hier dan aan doen? Aangezien ouders dan het wettelijk
recht hebben om een ouderparticipatiecrèche te beginnen.
De leden van de D66-fractie lezen dat door het zeer beperkte aantal opc’s (7) de kosten
niet significant zullen zijn en de Belastingdienst het uitvoerbaar acht. Deze leden
vragen de regering of het te verwachten is dat het aantal opc’s in de toekomst zal
toenemen, aangezien het nu om een zeer beperkt aantal gaat.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Belastingdienst aangeeft dat het voorstel
uitvoerbaar is, maar dat de complexiteit zal toenemen als het aantal opc’s sterk stijgt.
Deze leden vragen de regering naar de verwachting van de ontwikkeling van het aantal
ouderparticipatiecrèches in de toekomst.
Het aantal opc’s is al jaren stabiel. Het opstarten van een opc vergt veel tijd en
inzet van ouders gezamenlijk. De opc’s moeten net als reguliere kindercentra in staat
zijn professionele kinderopvang te bieden binnen de daarvoor vastgestelde eisen in
de Wko. Dit is een serieuze aangelegenheid die veel verantwoordelijkheden met zich
meebrengt. De regering verwacht daarom niet dat het aantal opc’s in de toekomst ineens
sterk zal toenemen. De opc’s vallen onder de definitie kindercentra en de reguliere
toezichtsystematiek binnen de Wko. Wel zijn de opc’s als opvangvorm apart gedefinieerd
in de Wko. Dit is noodzakelijk om de opc’s te kunnen onderscheiden van andere kindercentra
en de uitzondering op de wettelijke kwaliteitseisen alleen op de opc’s van toepassing
te laten zijn. De nieuwe opc’s komen pas na de aanloopperiode bij de Belastingdienst
in beeld, als zij hun kwaliteit en continuïteit hebben bewezen. Een sterke toename
van opc’s kan gezien hun uitzonderingspositie invloed hebben op de uitoefening van
de taken bij de Belastingdienst, bijvoorbeeld door maatregelen om toezicht en handhaving
ten aanzien van deze aparte categorie beter mogelijk te maken.
4. Resultaten internetconsultatie
De leden van de D66-fractie constateren dat de gemeente Amsterdam in samenwerking
met de GGD een suggestie hebben gedaan om het toezicht te verbeteren. Deze leden vragen
de regering of deze suggestie is overgenomen?
Mede naar aanleiding van de reactie van de gemeente Amsterdam op het conceptwetsvoorstel
zijn aanpassingen gedaan om onduidelijkheden die toezicht kunnen belemmeren, weg te
nemen. Zo zijn, onder andere, de definities van ouderparticipatieopvang en van participerende
ouder aangepast en is de systematiek van de uitzonderingen op twee kwaliteitseisen
opgenomen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ‘t Wout
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.