Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 658 Regels ter uitvoering van de EU-verordening betreffende het programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en de EU-verordening betreffende het programma Europees Solidariteitskorps (Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees Solidariteitskorps)
Artikel 1. Begripsbepalingen
Artikel 2. De nationale autoriteit
Artikel 3. De nationale agentschappen
Artikel 4. Het onafhankelijk auditorgaan
Artikel 5. Uitvoeringsregels
Artikel 6. Inwerkingtreding
Artikel 7. Citeertitel
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen in verband
met de uitvoering van verordeningen inzake het programma voor onderwijs opleiding,
jeugd en sport en het programma Europees Solidariteitskorps;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
Erasmusverordening:
door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen verordening
van het Europees Parlement en de Raad betreffende het programma van de Unie voor onderwijs,
opleiding, jeugd en sport op grond van artikel 165, vierde lid en artikel 166, vierde
lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
Erasmusprogramma:
programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport als bedoeld in de Erasmus-verordening;
programmaperiode:
in een Erasmusverordening of een Verordening Europees Solidariteitskorps vastgestelde
periode waarvoor een programma wordt opgesteld;
Verordening Europees Solidariteitskorps:
door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan te wijzen verordening
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma «Europees
Solidariteitskorps» op grond van artikel 165, vierde lid en artikel 166, vierde lid
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 2. De nationale autoriteit
1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap treedt op als nationale autoriteit
als bedoeld in de Erasmusverordening, voor zover het betreft de monitoring van en
het toezicht op het beheer van het deel van het Erasmus-programma dat betrekking heeft
op de beleidsterreinen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport treedt op als nationale autoriteit
als bedoeld in de Erasmusverordening, voor zover het betreft de monitoring van en
het toezicht op het beheer van het deel van het Erasmus-programma dat betrekking heeft
op de beleidsterreinen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alsmede
als nationale autoriteit als bedoeld in de Verordening Europees Solidariteitskorps.
Artikel 3. De nationale agentschappen
1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wijst een agentschap als bedoeld
in de Erasmusverordening aan, dat belast is met het beheer van de uitvoering van het
deel van het Erasmus-programma dat betrekking heeft op de beleidsterreinen van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wijst één of twee nationale agentschappen
als bedoeld in de Erasmusverordening aan, die belast zijn met het beheer van de uitvoering
van het deel van het Erasmus-programma dat betrekking heeft op de beleidsterreinen
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alsmede het nationaal agentschap,
bedoeld in de Verordening Europees Solidariteitskorps.
3. De nationale agentschappen worden aangewezen voor de duur van een programmaperiode.
4. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de goede uitvoering
van de Erasmusverordening of de Verordening Europees Solidariteitskorps.
5. Indien het aangewezen nationaal agentschap niet langer voldoet aan de in de verordeningen,
bedoeld in het eerste en tweede lid, neergelegde eisen, of aan de op grond van het
vierde lid gestelde voorschriften, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
respectievelijk Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de aanwijzing
intrekken en een ander nationaal agentschap aanwijzen voor de resterende duur van
de programmaperiode.
6. Op de nationale agentschappen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de artikelen
18, 19, derde lid, 21, 22, 23, 38 en 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen niet van toepassing.
Artikel 4. Het onafhankelijk auditorgaan
1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wijst in overeenstemming met Onze
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het onafhankelijk auditorgaan, bedoeld
in de Erasmusverordening, aan.
2. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wijst het onafhankelijk auditorgaan,
bedoeld in de Verordening Europees Solidariteitskorps, aan.
Artikel 5. Uitvoeringsregels
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de coördinatie
van de betrekkingen tussen de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen
en tussen de nationale agentschappen onderling met het oog op de goede uitvoering
van de Erasmusverordening of de Verordening Europees Solidariteitskorps.
Artikel 6. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 7. Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees Solidariteitskorps
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.