Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 547 Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 december 2020
Inhoudsopgave
blz.
Introductie
1
Leeswijzer
1
Wetsvoorstel
2
1. Algemeen
2
2. Inleiding
2
3. Hoofdlijnen van het voorstel
4
4. Overige wijzigingen
9
5. Uitvoeringsaspecten
12
6. Financiële gevolgen
12
7. Overig
13
Artikelsgewijs
14
Introductie
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen die de leden van
de hierna genoemde fracties hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota naar
aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de
leden van die fracties.
Leeswijzer
Bij de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden. De
oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief
weergegeven. De beantwoording van de vragen heeft plaatsgevonden in gewone typografie.
De vragen zijn ten behoeve van de toegankelijkheid in de oorspronkelijke tekst van
een tussen haakjes geplaatst nummer voorzien. Bij de beantwoording van de vragen wordt
naar die nummers verwezen.
Wetsvoorstel
1. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet
op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) in verband met de organisatie
van de regionale tuchtcolleges en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in
de individuele gezondheidszorg. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de beroepen in
de individuele gezondheidszorg in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges
en tot het aanbrengen van enkele andere wijzigingen. Zij hebben in dit verband nog
enkele vragen.
De leden van de fractie van
GroenLinks hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging op de Wet BIG. Genoemde leden hebben
hier nog wel een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg in verband met de organisatie van de regionale tuchtcolleges en tot
het aanbrengen van enkele andere wijzigingen.
2. INLEIDING
(1) De leden van de CDA-fractie nemen de gelegenheid te baat om de regering te vragen naar de stand van zaken op
het gebied van de algemene problematiek van erkenning zoals diploma-eisen en daarmee
eenduidigheid bij de functie-eisen van bijvoorbeeld anesthesiemedewerkers en doktersassistenten.
(1) Op 24 augustus 20201 heb ik uw Kamer mijn reactie op het verzoek van de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
(NVAM) tot opname van het beroep van anesthesiemedewerker in artikel 3 van de Wet
BIG gestuurd. Ook in het AO Arbeidsmarkt op 13 november jl. hebben uw Kamer en ik
hierover gesproken. Voor beroepenregulering bij of krachtens de Wet BIG wordt getoetst
aan de daarvoor geldende criteria. Het verzoek van de NVAM heb ik ter advisering doorgeleid
naar het Zorginstituut. In mijn beleidsreactie aan uw Kamer heb ik aangegeven dat
ik naar aanleiding van de bevindingen van het advies van het Zorginstituut geen aanleiding
zie om de anesthesiemedewerker in de artikel 3 van de Wet BIG op te nemen.
Ten aanzien van de erkenning van het beroep van doktersassistente in de Wet BIG heb
ik uw Kamer in onder andere de antwoorden op diverse kamervragen over tekorten van
doktersassistenten2 en verschillende kamerdebatten geïnformeerd over de aanvraag tot regulering van
het beroep van doktersassistente door de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten
(hierna: NVDA) en op welke gronden ik het niet noodzakelijk acht om de doktersassistente
te reguleren.
Bij brief van 9 december 2019 (TK 29 282, 389) heb ik uw kamer een reactie gegeven op een aangeboden petitie van de NVDA d.d. 29 oktober
2019. In de petitie gaf de NVDA aan, naar aanleiding van het rapport «B van bekwaamheid»
van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, een eigen verplicht «kwaliteitsregister
doktersassistent» in combinatie met een openbaar individueel bekwaamhedenportfolio
te willen onderzoeken. Ik vind het vooruitstrevend dat de NVDA naar aanleiding van
dit rapport een eigen verplicht «kwaliteitsregister doktersassistent» in combinatie
met een openbaar individueel bekwaamhedenportfolio wil onderzoeken. Dit sluit aan
bij mijn overtuiging dat de beroepsgroep de kwaliteitsstandaarden en de verdere professionalisering
zelf kan bevorderen zonder wettelijke regulering.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat een grotere omvang van de tuchtcolleges het
beter mogelijk maakt om ingewikkelde klachten en de daarvoor benodigde specialistische
deskundigheid goed te faciliteren, en daarmee de toegankelijkheid van de tuchtrechtspraak
te verbeteren. Deze leden kunnen zich in beginsel in dat idee vinden. (2) Wel zouden
deze leden graag zien dat de regering wat concreter en specifieker toelicht welke
knelpunten de voorbije jaren werkelijk werden ervaren bij de huidige tuchtcolleges.
Hoe vaak waren er bijvoorbeeld problemen met adequate vervanging? (3) Kan de regering
toelichten welke verschillen in de werkwijzen van de secretariaten zij precies bedoelt,
die de efficiëntie en de samenwerking niet ten goede komen? (4) Kan de regering verder
nader toelichten waarom de bevoegdheidsregeling zal worden geconcentreerd in de Wet
BIG in plaats van deels in de Wet BIG en deels in het Tuchtrechtbesluit BIG? (5) Voorts
vragen deze leden of de regering kan toelichten wat de toegevoegde waarde is van de
voorgestelde wijziging dat het aantal leden van een tuchtcollege niet langer gefixeerd
is, terwijl thans een lid-beroepsgenoot van een tuchtcollege zich ook al kan laten
vervangen door een plaatsvervangend lid dat het gewenste medisch specialisme uitoefent.
(2) Het is tot nu toe altijd mogelijk gebleken adequate zittingscolleges samen te
stellen voor de behandeling van klachten, ook in geval van complexe of zeer specialistische
problematiek, zij het soms op een langere termijn. Dit resultaat wordt bereikt doordat
er ook nu al in toenemende mate leden bij andere colleges worden ingezet. Naar schatting
heeft ongeveer de helft van de leden al eens een zitting bijgewoond bij een ander
college. Zo zien we dat de praktijk zich weet aan te passen aan de beperkingen die
met een beperktere schaalomvang te maken hebben.
De schaalvergroting als gevolg van de reorganisatie heeft echter als voordeel dat
het aantal klachten per college zal toenemen. Bij een groter zaaksvolume kunnen meer
gelijksoortige klachten op één zitting worden behandeld, wat bijdraagt aan een efficiëntere
inzet van alle leden. Dit brengt met zich mee dat het, bij specialistische klachten,
met name tegen artsen, gemakkelijker wordt om zittingscombinaties samen te stellen
met leden-artsen met datzelfde specialisme, in plaats van een combinatie van verschillende
artsen-specialisten. Dit komt de kwaliteit, het draagvlak bij de zorgverleners en
daarmee het gezag van het tuchtrecht ten goede. Ook zullen bv. meer klachten tegen
verpleegkundigen of fysiotherapeuten op één zitting kunnen worden behandeld, wat efficiënt
is voor de betreffende leden-beroepsgenoten. Het is voor de kwaliteit van het tuchtrecht
ook van belang dat de leden met enige regelmaat zitting hebben en daar meer dan één
zaak beoordelen, zodat hun kennis en ervaring op peil blijft. Tenslotte zal de uitwisseling
van kennis en ervaring ertoe leiden dat de secretariaten meer continuïteit kunnen
garanderen in hun werkproces. De algehele ondersteuning zal nog meer verbeteren en
bij uitval van een medewerker zal de organisatorische en inhoudelijke ondersteuning
aan de leden minder kwetsbaar zijn.
(3) Tot nu toe hebben de regionale tuchtcolleges op veel terreinen een deels verschillende
werkwijze gehanteerd. Dat betreft zowel de administratieve afhandeling van de klachten
als de inzet van de verschillende processtappen, zoals de mogelijkheid een mondeling
vooronderzoek te houden met de partijen. Ook is de communicatie met partijen in de
tuchtcolleges niet uniform en blijven mogelijkheden onbenut om meer efficiëntie te
bereiken bij de planning van de verschillende zittingen, raadkamers en vooronderzoeken.
Deze verschillen in werkwijze leiden tot verlies van efficiëntie en beperken de mogelijkheden
om elkaars werk over te nemen of bij elkaar in te vallen. De geplande concentratie
van het aantal colleges zal leiden tot kortere lijnen en betere voorwaarden tot samenwerking.
(4) Thans is de in artikel 54, eerste lid van de Wet BIG opgenomen hoofdregel dat
een regionaal tuchtcollege bevoegd is wanneer de beklaagde zijn woonplaats heeft binnen
het rechtsgebied van dat college. Wanneer een beklaagde geen bekende woon- of verblijfplaats
in het Europese deel van Nederland heeft of wanneer de klacht tegen meerdere personen
is gericht, stelt het Tuchtrechtbesluit BIG aanvullende regels. Voor de gebruiker
is niet praktisch dat samenhangende regels over de relatieve bevoegdheid, zijn verspreid
over meerdere wettelijke regelingen. Door deze wetswijziging zijn zowel de hoofdregel
van de bevoegdheid (de woonplaats van de beklaagde is bepalend) als de afwijkingen
van die hoofdregel in één overzichtelijk artikel opgenomen.
(5) In de huidige opzet van de Wet BIG kent ieder regionaal tuchtcollege naast de
voorzitter één rechtsgeleerd lid en per beroepsgroep drie leden en een niet wettelijk
gelimiteerd aantal plaatsvervangende leden. Het centrale tuchtcollege heeft naast
de voorzitter twee rechtsgeleerde leden en per beroepsgroep twee leden-beroepsgenoten
en daarnaast eveneens een niet wettelijk gelimiteerd aantal plaatsvervangende leden.
Door de samenvoeging van Den Haag met Amsterdam en Groningen met Zwolle zou, zonder
dat de wet daartoe wordt gewijzigd, dat maximum worden overschreden. Indien onverkort
vastgehouden zou worden aan het maximum zouden bij die samenvoegingen de benoemingen
van één rechtsgeleerd lid en van drie leden-beroepsgenoten moeten worden gewijzigd
in benoemingen tot plaatsvervangende leden. Omdat in de praktijk plaatsvervangers
op basis van deskundigheid met de behandeling van zaken worden belast, speelt het
onderscheid tussen leden en plaatsvervangende leden hoegenaamd geen rol meer. Om die
reden is ervoor gekozen het aantal leden niet langer te beperken tot drie per beroepsgroep
of één lid-jurist. Omdat zich bij het centrale tuchtcollege een vergelijkbare situatie
voordoet, is ervoor gekozen ook bij dat college het aantal leden niet langer te maximeren.
Omwille van de transparantie over de wijze waarop de zittingscombinaties worden samengesteld,
is in het voorstel (art. 55ter) opgenomen dat de tuchtcolleges zelf een reglement
van orde vaststellen waarin wordt geregeld op basis van welke criteria de toedeling
van zaken plaatsvindt.
3. HOOFDLIJNEN VAN HET VOORSTEL
3.1 Van vijf naar drie regionale tuchtcolleges
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de duur van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Staten-Generaal
de huidige zittingsplaatsen in stand blijven. De secretariaten kunnen wel al worden
verplaatst naar de nieuwe zittingsplaatsen, zodat de beoogde voordelen van de concentratie
van de secretariaten al worden behaald voordat de voorgestelde wetswijziging van kracht
wordt. (6) Genoemde leden vragen waarom een wetswijziging noodzakelijk is als de beoogde
voordelen op deze wijze ook zonder wijziging van het aantal regionale tuchtcolleges
te behalen zijn. (7) Is het voor het belang van fysieke bereikbaarheid voor de belanghebbenden
niet beter om bijvoorbeeld het tuchtcollege in Groningen te behouden?
(6) Het voorstel om het aantal tuchtcolleges terug te brengen van vijf naar drie hangt
samen met het relatief beperkte aantal klachten en de wens om de werkzaamheden van
de secretariaten meer te concentreren ten behoeve van de continuïteit en de harmonisatie
van de ondersteuning. Het functioneren van de tuchtcolleges zou er niet mee gediend
zijn als de secretariaten structureel op een andere locatie werkzaam zouden zijn dan
in de zittingsplaats van een tuchtcollege. Het voornemen tot concentratie van de secretariaten
kan dan ook niet los worden gezien van de wijziging van het aantal tuchtcolleges en
zittingsplaatsen, hetgeen wetswijziging vergt. In de context van de beoogde reductie
van het aantal tuchtcolleges, wordt er de voorkeur aan gegeven om te anticiperen op
de wijziging en zodoende vast de vruchten te plukken van de concentratie, in plaats
van het tijdelijk nog in stand houden van secretariaten in vijf zittingsplaatsen.
(7) Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven gaat het om een relatief beperkt
aantal klachten. Soms zullen klagers en beklaagden wat verder moeten reizen naar de
zitting, maar niet zoveel verder dat daardoor de toegang tot de tuchtrechtspraak in
het geding komt. Dat geldt ook voor personen die tot nu toe een klacht behandeld zagen
worden in Groningen. Daar komt bij dat de toegankelijkheid van de tuchtrechtspraak
niet alleen een fysieke, maar ook een kwalitatieve component heeft, zoals hiervoor
onder (2) reeds toegelicht. De grotere omvang van de tuchtcolleges bevordert de deskundige
beoordeling van technisch-inhoudelijk complexe klachten en de daarvoor benodigde specialistische
expertise.
In de praktijk is ook niet gebleken dat partijen afzien van het instellen van hoger
beroep tegen een tuchtrechtelijke uitspraak omdat daarvoor naar Den Haag zou moeten
worden gereisd. Daarnaast introduceert dit wetsvoorstel (art. 53a, tweede lid) de
mogelijkheid om de behandeling van een zaak ook buiten de plaats van vestiging te
laten plaatsvinden indien dat in het belang van de zaak is. De memorie van toelichting
geeft aan dat zich dat bijvoorbeeld kan voordoen wanneer de klager in een zorginstelling
of penitentiaire inrichting verblijft.
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat het aantal regionale tuchtcolleges van
vijf locaties wordt teruggebracht naar drie locaties. Genoemde leden zijn bezorgd
over het voorstel om minder tuchtcolleges in te stellen, omdat zij vinden dat het
recht voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Een aantal argumenten dat gegeven wordt betreft het beperkte aantal behandelde klachten
en de kleine omvang van de secretariaten, waardoor in het geval van uitval van medewerkers
de situatie kwetsbaar wordt. (8) De leden van de SP-fractie vragen waarom bij een
beperkt aantal klachten dat jaarlijks behandeld wordt en de kleine omvang van secretariaten
er niet gewerkt wordt met medewerkers die wisselen tussen de tuchtcolleges en die
waar nodig kunnen inspringen.
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat de regering
stelt dat kleine secretariaten, verschillende werkwijzen, geen adequate vervanging
en de grote afstand maken dat dit de efficiëntie en samenwerking niet ten goede komt.
(9) Genoemde leden vragen waarom overgegaan wordt tot concentratie op minder locaties.
(10) Waarom wordt er niet voor gekozen om de secretariaten uit te breiden en te komen
tot een eenduidig beleid en samenwerking tussen alle locaties? (11) Tevens vragen
deze leden, indien overgegaan wordt tot sluiting van de locaties in Groningen en Den
Haag en de verhuizing van de locatie Eindhoven naar Den Bosch, wat dit betekent voor
de medewerkers die werken bij de secretariaten. (12) Worden zij gedwongen ontslagen
of komen zij terecht in een traject voor werk-naar-werk begeleiding? (13) Kunnen alle
medewerkers overgaan naar andere locaties indien dat gewenst wordt?
De leden van de SP-fractie vinden het onverstandig dat de secretariaten al tijdens
de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel kunnen worden verhuisd, waardoor
de uitvoering van dit wetsvoorstel al in gang wordt gezet voordat deze is behandeld
in de Staten-Generaal. (14) De leden van de SP-fractie willen weten wie kan besluiten
dat secretariaten kunnen worden verplaatst als dat niet kan onder de Wet BIG en het
Tuchtrechtbesluit BIG. Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit bepalen,
of niet? (15) Genoemde leden wensen hier een reactie op. (16) Voorts verzoeken deze
leden om de verhuizing van de secretariaten uit te (laten) stellen zolang het wetsvoorstel
nog niet volledig is behandeld door de Staten-Generaal.
(8, 9) De omvang van de huidige vijf secretariaten is afgestemd op de taak die zij
ten behoeve van het betreffende tuchtcollege vervullen. Daarbij geldt in het algemeen
dat kleinere organisatorische verbanden nu eenmaal beperktere mogelijkheden hebben
om extra capaciteit te creëren die kan inspringen, nog afgezien van de omstandigheid
dat de inspringende medewerkers gelet op de geografische spreiding soms op stel en
sprong van een ander tuchtcollege moeten komen en wellicht minder bekend zijn met
de ter plaatse geldende werkwijze. Naarmate de secretariaten in aantal minder en in
omvang groter zijn, ontstaat meer ruimte om onderlinge vervanging te realiseren. Ook
draagt de als gevolg van de concentratie optredende harmonisatie van werkwijze bij
aan de vervangbaarheid.
(10) Uitbreiding van de secretariaten bij een gelijkblijvend aantal zittingsplaatsen
zou leiden tot een onnodige toename van de kosten, in vergelijking met de situatie
waarin het aantal zittingsplaatsen wordt teruggebracht tot drie. Het stimuleren van
eenduidig beleid en samenwerking tussen (vijf) locaties leidt daarnaast tot een grotere
coördinatielast. In dit verband zij er nog op gewezen dat de concentratie van de secretariaten
niet op zichzelf staat, maar verband houdt met de vermindering van het aantal tuchtcolleges,
zoals hiervoor in deze paragraaf is aangegeven naar aanleiding van een vraag van de
leden van de CDA-fractie.
(11, 12, 13) Bij de reorganisatie en het in dat kader gevolgde medezeggenschapstraject
is uiteraard veel aandacht besteed aan de gevolgen voor de medewerkers van de secretariaten.
Voor alle medewerkers is plaats op de nieuwe locaties. In deze reorganisatie is voornamelijk
sprake van standplaatswijzigingen. Er vinden geen gedwongen ontslagen plaats. De medewerkers
die ervoor kiezen om niet mee te gaan met hun functie, worden conform het Van Werk
Naar Werk beleid van het Rijk, intensief begeleid naar een nieuwe baan. Omdat vijf
regionale colleges concentreren naar drie colleges zijn er nog drie plaatsen voor
een (coördinerende) secretaris beschikbaar en vindt in die functie krimp plaats. Het
vervallen van de twee overige functies is zowel voor de organisatie als voor de betreffende
medewerkers op adequate wijze ondervangen.
(14,15, 16) De Minister voor Medische Zorg is verantwoordelijk voor een zodanige ondersteuning
van de tuchtcolleges, dat die hun taak naar behoren kunnen vervullen. De Minister
draagt er in dat kader zorg voor dat de organisatie van de secretariaten die taakvervulling
optimaal faciliteert. Deze aangelegenheid wordt niet beheerst door de Wet BIG of het
Tuchtrechtbesluit BIG. De feitelijke verhuizing van zowel de tuchtcolleges als de
secretariaten is mede afhankelijk van het tijdstip waarop de beoogde kantoorruimtes
beschikbaar zijn en bezet kunnen worden. Om te bewerkstelligen dat het wetsvoorstel
na parlementaire aanvaarding zo spoedig mogelijk in werking zal treden, worden de
voorbereidingen daartoe intussen getroffen. Indien uit de parlementaire behandeling
zou blijken dat het wetsvoorstel mogelijk niet zal worden aanvaard, is wellicht een
nadere oriëntatie aan de orde op de wijze waarop het beoogde doel kan worden gerealiseerd.
Daarop kan thans niet vooruit worden gelopen. Het uitgangspunt is dat tuchtcollege
en secretariaat in dezelfde plaats gevestigd zijn.
3.2 Overige wijzigingen die samenhangen met de herindeling
Door de voorgestelde wetswijziging zal het aantal leden van een tuchtcollege niet
langer gefixeerd zijn. De regering geeft aan dat dit goed is om het benodigde specialisme
in te brengen. (17) De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat het aantal leden bij een bepaalde tuchtzaak onbeperkt
kan zijn. (18) Wat betekent dit voor de structurele kosten?
(17, 18) Artikel 55, eerste lid, van de Wet BIG bepaalt op dit moment dat een tuchtcollege
bestaat uit twee rechtsgeleerde leden en drie leden-beroepsgenoten. Naast deze vijf
leden wordt het tuchtcollege gevormd door plaatsvervangende rechtsgeleerde leden en
plaatsvervangende leden-beroepsgenoten.
Het voorstel om het aantal leden van een tuchtcollege niet langer te fixeren (artikel 55,
eerste lid) brengt tot uitdrukking dat het aantal leden niet beperkt is tot twee (rechtsgeleerde)
en drie leden (-beroepsgenoten). Hierdoor kan worden geput uit een groter reservoir
van leden en kan optimaal rekening worden houden met de voor de betreffende zaak vereiste
specifieke deskundigheden (zoals het in de memorie van toelichting genoemde voorbeeld
van een arts die tevens cardioloog is). In het aantal van vijf leden (of hun plaatsvervangers)
dat aan de behandeling van de zaak deelneemt, komt echter geen wijziging. Op grond
van de voorgestelde wijziging van artikel 55, tweede lid, wordt aan de behandeling
van de zaak (net als nu) deelgenomen door twee rechtsgeleerde leden en drie leden-beroepsgenoten,
met de mogelijkheid van plaatsvervanging. Dit artikellid behoefde aanpassing omdat
er thans in bepaald wordt dat aan de behandeling van de zaak wordt deelgenomen door
«de» twee rechtsgeleerde leden en «de» drie leden-beroepsgenoten, hetgeen niet langer
aansluit bij het gewijzigde eerste lid van artikel 55. Aangezien de leden en hun plaatsvervangers
een vacatiegeld ontvangen voor hun deelname aan de behandeling van een zaak, en er
geen wijziging komt in het aantal van vijf deelnemende leden of plaatsvervangers,
heeft dit geen effect op de kosten.
De leden van de SP-fractie constateren dat op dit moment de bevoegdheidsregeling voor een deel in de Wet BIG
opgenomen is en deels in het Tuchtrechtbesluit BIG. Genoemde leden merken op dat de
bevoegdheidsregeling geconcentreerd wordt in de Wet BIG, maar dat de werkgebieden
van de regionale tuchtcolleges opgenomen worden in het Tuchtrechtbesluit BIG. (19) Deze
leden vragen waarom hiervoor gekozen wordt.
(19) Thans is de regelgeving zodanig ingericht dat de uitzonderingen op de hoofdregel
dat de woonplaats van beklaagde bepalend is voor de bevoegdheid is te vinden in de
Wet BIG en dat de uitzonderingen op die hoofdregel te vinden zijn in het Tuchtrechtbesluit
BIG (bijvoorbeeld wanneer een beklaagde niet in Nederland woont of geen bekende woon-
of verblijfplaats heeft). In het wetsvoorstel staan de hoofdregel en de afwijkingen
bij elkaar in één wettelijk bepaling,
De samenstelling van de werkgebieden is van een andere orde en vormt geen afwijking
van de hoofdregel dat de woonplaats van de beklaagde bepalend is voor de vraag welk
regionaal tuchtcollege bevoegd is tot behandeling van de zaak. Het bepaalt welke plaats
van handeling of welke woonplaats tot het rechtsgebied van welk tuchtcollege behoort.
(20) De leden van de CDA-fractie vragen wat het opheffen van het regionale tuchtcollege in Groningen zal betekenen
voor de hoogopgeleide werkgelegenheid in Groningen.
(20) De behandeling van tuchtklachten in Zwolle in plaats van in Groningen doet geen
afbreuk aan de werkgelegenheid in Groningen. De medewerkers van het tuchtcollege behouden
hun werk, of worden ondersteund bij het vinden van ander werk, als zij daar de voorkeur
aan geven. Ook voor leden van het tuchtcollege Groningen is er geen effect op de werkgelegenheid,
omdat zij dit lidmaatschap uitoefenen naast hun hoofdfunctie en dit zullen blijven
doen voor het nieuwe in Zwolle gevestigde fusiecollege.
(21) De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de reductie van het aantal tuchtcolleges niet zal leiden tot een drempel
voor patiënten om te klagen. Omdat er sinds april 2019 een verschijningsplicht is
geïntroduceerd, kan dit mogelijk te veel moeite worden voor mensen die ver van de
drie overgebleven tuchtcolleges af wonen. (22) Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
(23) Zou het een oplossing kunnen zijn om verschijning ook digitaal toe te staan?
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering stelt dat klagers en beklaagden onder omstandigheden soms verder
moeten reizen naar de zitting, maar niet zoveel verder dat de toegang tot de tuchtrechter
of het functioneren van de tuchtrechtspraak in het geding komen. (24) Genoemde leden
vragen waar de regering dit op baseert.
(21, 22, 23, 24) De mogelijkheid voor patiënten om een tuchtklacht in te dienen wordt
niet beperkt door de reductie van het aantal tuchtcolleges. Onder omstandigheden kan
het wel voorkomen dat de klager iets verder moet reizen voor het vooronderzoek of
de terechtzitting. Het gaat daarbij echter geenszins om reisafstanden die feitelijk
de uitoefening van het klachtrecht in de weg zouden staan. Daarnaast is de indiening
van een tuchtklacht veelal een incidentele gebeurtenis, die niet zal leiden tot frequente
reisbewegingen. Een klager zal naar aanleiding van een tuchtklacht in het algemeen
niet frequent bij een tuchtcollege verschijnen. De klager wordt in de gelegenheid
gesteld te worden gehoord. Van een algemeen geldende verschijningsplicht is geen sprake.
In artikel 67b Wet BIG is die niet geïntroduceerd. Verschijning is slechts verplicht
wanneer de voorzitter dat op grond van artikel 67b, eerste lid, bepaalt. Onder druk
van de huidige gezondheidssituatie worden de mogelijkheden tot digitale terechtzittingen
uitgebreid en wordt daar de komende tijd ervaring mee opgedaan. Die ervaringen leveren
wellicht aanknopingspunten op om zorgvuldig te bezien of het wenselijk is deze mogelijkheid
op termijn een structureler karakter te geven. En, zoals ik ook al in mijn antwoord
op vraag 7 aangaf, introduceert dit wetsvoorstel (art. 53a, tweede lid) de mogelijkheid
om de behandeling van een zaak in voorkomende gevallen ook buiten de plaats van vestiging
te laten plaatsvinden.
4. OVERIGE WIJZIGINGEN
4.1 Inleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat de overige wijzigingen van dit voorstel drie wijzigingen betreffen die
gedeeltelijk voortkomen uit de tweede evaluatie van de Wet BIG. (25) Genoemde leden
vragen in hoeverre er nog andere wijzigingen voortvloeien uit de tweede evaluatie
van de Wet BIG met betrekking tot de deskundigheidsgebieden. (26) Indien er andere
wijzigingen voorzien zijn, welke zijn dit dan?
(25, 26) In het tweede evaluatierapport van de Wet BIG wordt geadviseerd om de omschrijving
van de deskundigheidsgebieden van alle beroepen, in overleg met de betrokken beroepsorganisaties,
te actualiseren. Met de representatieve beroepsorganisaties is gesproken over de behoefte
aan actualisatie van het deskundigheidsgebied in de Wet BIG. Op basis daarvan wordt
voorgesteld het deskundigheidsgebied van de apotheker te wijzigen. Bij de overige
beroepsgroepen bestond geen behoefte aan aanpassing van het betreffende deskundigheidsgebied.
(27) De leden van de CDA-fractie vragen waarmee het deskundigheidsgebied van de apotheker geactualiseerd wordt. (28) Zij
vragen daarbij of dit deskundigheidsgebied wordt uitgebreid. (29) Zo ja, welke deskundigheden
komen erbij?
De regering schrijft dat is gebleken dat er beroepsbeoefenaren zijn die zichzelf,
juist voor het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving, laten
doorhalen uit het register. Strikt genomen kan daardoor momenteel de sanctie van doorhaling
van de inschrijving (die in dat geval in beginsel voor het leven is) niet worden opgelegd.
(30) De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak dit voorgekomen is. (31) Hebben deze
beroepsbeoefenaren zich op deze wijze later weer kunnen inschrijven in het register?
(32) Zijn deze beroepsbeoefenaren daarna weer aan het werk gegaan? (33) Zijn hier
concrete voorbeelden van te geven?
(27, 28, 29) In lijn met het evaluatierapport en in goed overleg met de betrokken
beroepsvereniging (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie)
wordt een actualisatie van het deskundigheidsgebied van de apotheker voorgesteld,
alsmede de mogelijkheid dit bij algemene maatregel van bestuur nader uit te werken.
In de algemene maatregel van bestuur zullen in ieder geval de aspecten van de deskundigheid
van de apotheker, die in de huidige omschrijving van het deskundigheidsgebied zijn
opgenomen, terugkomen. Het betreft het bereiden van geneesmiddelen, het bewaren van
geneesmiddelen onder de daarvoor volgens de stand van de wetenschap geschikte omstandigheden,
het ter hand stellen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ll, van de Geneesmiddelenwet,
het geven van advies aan patiënten over het gebruik van geneesmiddelen en het bewaken
van dat gebruik. Tevens dient het deskundigheidsgebied, zoals uit te werken in de
algemene maatregel van bestuur, aan te sluiten bij het meeste recente raamplan Farmacie
2016. Dit raamplan beschrijft de landelijke eindtermen van de universitaire opleiding
tot basisapotheker.
(30) In de afgelopen 3 jaren heeft zich één situatie voorgedaan waarbij de betrokkene
zich heeft laten doorhalen in het BIG-register voordat de tuchtrechter deze persoon
een doorhaling oplegde. Daarnaast heeft zich ook één situatie voorgedaan waarbij betrokkene
als gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden voor periodieke registratie is
doorgehaald voordat de tuchtrechter deze persoon een doorhaling oplegde. Het is van
belang dat er voor die situaties een wettelijke grondslag is om de doorhaling van
de inschrijvingen in het BIG-register en op de online lijst met maatregelen BIG te
vermelden en te publiceren in een dagblad en in de Staatscourant. Los van de mogelijkheid
om de maatregel openbaar te maken, geldt dat de maatregel van kracht is op grond van
de uitspraak van het tuchtcollege. Door de voorgestelde wetswijziging ontstaat er
duidelijkheid over de rechtsgevolgen wanneer zich, ook al is dat slechts incidenteel,
de situatie van voortijdige doorhaling voordoet.
(31) Nee, deze beroepsbeoefenaren hebben zich later niet weer kunnen laten inschrijven
in het BIG-register. Op grond van de wet kan de inschrijving in die situaties worden
geweigerd, omdat de doorhaling van kracht is op grond van de tuchtrechtelijke uitspraak.
(32, 33) De inspectie ziet toe op de naleving van tuchtrechtelijke maatregelen. De
inspectie heeft laten weten dat er volgens haar informatie geen beroepsbeoefenaren
in strijd met hun tuchtrechtelijke doorhaling het beroep uitoefenen.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de overige wijzigingen in dit wetsvoorstel, die gedeeltelijk voortkomen
uit de tweede evaluatie van de Wet BIG. (34) Deze leden vragen of er nog andere wijzigingen
voortvloeien uit de tweede evaluatie van de Wet BIG met betrekking tot de deskundigheidsgebieden.
Genoemde leden constateren dat in het wijzigingsvoorstel de termijn voor de voorhangprocedure
voor de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) waarbij toepassing wordt gegeven
aan de artikelen 8, 34 of 40 van de Wet BIG, wordt verkort naar vier weken en dat
het overleg met de representatieve beroepsorganisaties is geschrapt (artikel 91 Wet
BIG). Deze artikelen betreffen de eisen voor herregistratie zoals nader geregeld is
in het Besluit periodieke registratie, de aanwijzing van artikel 34-beroepen en hun
deskundigheidsgebied en aanwijzingen omtrent de kwaliteit. (35) Ligt het volgens de
regering niet in de rede de representatieve beroepsorganisaties waarop de maatregel
betrekking heeft bij elk van deze aspecten te betrekken en tijdig te consulteren?
(36) Zo nee, waarom niet? (37) Kan voorts worden toegelicht waarom de termijn van
de voorhangprocedure op vier weken wordt gesteld? (38) Zal voortaan steeds een internetconsultatie
plaatsvinden met inachtneming van een redelijke reactietermijn voor representatieve
beroepsorganisaties en andere belanghebbenden?
(34) Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 25.
(35, 36) De regering kan de in de vraag besloten zorg wegnemen. Het is en blijft bestaande
praktijk dat overleg wordt gevoerd met representatieve beroepsorganisaties voordat
regelgeving wordt vastgesteld wanneer de belangen van bepaalde categorieën van beroepsbeoefenaren
daarmee gemoeid zijn. Voor alle regelgeving geldt immers sinds jaar en dag dat die
altijd wordt opgesteld in overleg met degenen die de regelgeving moeten uitvoeren
of van wie de belangen om andere redenen aan de orde zijn, of dat nu wel of niet wettelijk
is voorgeschreven. De internetconsultatie is daar onderdeel van, maar met de meest
betrokken partijen wordt ook al voorafgaande aan de internetconsultatie intensief
overleg gevoerd.
(37) Het voorstel om de voorhangtermijn van artikel 91 op vier weken te stellen is
een modernisering, waarmee aangesloten wordt bij de Aanwijzingen voor de regelgeving
(nummer 2.36) en die ook elders in de Wet BIG al voorkomt.
In het voorstel komt de plaatsing in de Staatscourant niet terug; daarvoor in de plaats
kan dan de internetconsultatie worden gebruikt, wat staand kabinetsbeleid is. De ervaring
leert bovendien dat aan een oproep in de Staatscourant aan het brede publiek om een
zienswijze te geven, zelden of nooit gehoor wordt gegeven. Dat ligt heel anders voor
de internetconsultatie waarmee een ieder op eenvoudige wijze in de gelegenheid wordt
gesteld een zienswijze op ontwerp-regelgeving te geven. Hiervan wordt veel gebruik
gemaakt, die ervaring is er ook bij regelgeving op grond van de Wet BIG. Daarbovenop
ook nog een plaatsing in de Staatscourant om nogmaals een ieder op te roepen zienswijzen
te geven, is daarmee overbodig geworden.
De standaardtermijn voor voorhang die de Aanwijzingen voor de regelgeving (aanwijzing
2.36) geeft, bedraagt vier weken. Na het verstrijken van die termijn wordt niet tot
vaststelling van de voorgehangen regelgeving overgegaan voordat de behandeling in
de beide Kamers der Staten-Generaal is afgerond. Daardoor zijn de beide Kamers altijd
in de gelegenheid een standpunt te bepalen over het voorgenomen ontwerp voordat een
definitief besluit wordt genomen.
Een bijkomend voordeel van de voorgestelde herziening van artikel 91 is ook dat de
voorhang pas plaatsvindt nadat het overleg met de veldpartijen en de consultatie van
het brede publiek is afgerond, waardoor een zo voldragen mogelijk ontwerp aan de Kamers
kan worden voorgelegd.
(38) Het is sinds jaar en dag staand kabinetsbeleid dat over voorgenomen regelgeving
internetconsultatie plaatsvindt. Standaard wordt daarvoor een termijn van zes weken
genomen. Die termijn kan afhankelijk van de omstandigheden (bijvoorbeeld complexiteit,
urgentie) worden verlengd of bekort.
De leden van de fractie van
GroenLinks hebben met betrekking tot de wijziging in artikel 91 van de Wet BIG ook nog een enkele
vraag. (39) Klopt het dat de regering na deze wijziging niet meer met de relevante
beroepsorganisaties hoeft te overleggen bij het maken van een AMvB? (40) Is de regering
bereid om wel altijd met de relevante beroepsgroepen in overleg te treden en niet
alleen af te gaan op een internetconsultatie?
(39, 40) Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de antwoorden op de
vragen 35 tot en met 38.
De leden van de SP-fractie lezen dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld de rechtspositie en
het klachtrecht zo veel mogelijk gelijk te trekken met de rechtspositie en het klachtrecht
die gelden voor de leden van de regionale tuchtcolleges en het centrale tuchtrechtcollege.
(41) Genoemde leden vragen wat nu de verschillen precies zijn en wat precies verandert
als rechtspositie en klachtrecht gelijk worden getrokken.
(41) Met de wijziging van artikel 10a van de Wet medisch tuchtrecht BES wordt artikel 60
van de Wet BIG integraal opgenomen. Dat artikel heeft betrekking op twee onderwerpen.
In de eerste zin wordt het disciplinaire ontslag van een tuchtrechter door de Hoge
Raad geregeld. Daardoor kan disciplinair ontslag van een lid van het tuchtcollege
van Caribisch Nederland niet meer door de Minister voor Medische Zorg plaatsvinden,
maar slechts – net als in Europees Nederland – door de Hoge Raad.
In de tweede zin van het gewijzigde artikel 10a Wet medisch tuchtrecht BES, overeenkomend
met de tweede zin van artikel 60 van de Wet BIG, is de procedure geregeld die geldt
wanneer iemand een klacht heeft over de wijze waarop een tuchtrechter zich jegens
hem in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Tot nu toe ontbrak de mogelijkheid
om een dergelijke klacht in te dienen. De verandering bestaat er derhalve in dat het
mogelijk wordt een klacht over de tuchtrechter in te dienen, dat voor het onderzoek
dezelfde procedure gaat gelden als in Europees Nederland en dat de tuchtrechter over
wie geklaagd wordt in de procedure die betrekking heeft op de behandeling van de klacht,
dezelfde rechtspositie heeft als een in Europees Nederland werkzame tuchtrechter.
4.2. Wijziging van de Wet medisch tuchtrecht BES
(42) De leden van de CDA-fractie vragen of er door de wijzigingen van de Wet medisch tuchtrecht BES extra kosten gemaakt
worden.
(42) Met de wijziging van de Wet medisch tuchtrecht BES zijn een aantal kleine wijzigingen
aangebracht in dat tuchtrecht, zoals de wijze van benoeming en ontslag van de leden
van het tuchtrecht. Dit gaat niet gepaard met extra kosten.
5. UITVOERINGSASPECTEN
5.1 Algemeen
De leden van de CDA-fractie constateren dat er geen internetconsultatie heeft plaatsgevonden bij dit wetsvoorstel,
maar wel bij het oorspronkelijke wetsvoorstel BIG-II. (43) Genoemde leden vragen wat
de ingebrachte punten waren uit het veld van de tuchtcolleges en hoe daarmee rekening
is gehouden.
(43) Bij de opstelling van dit wetsvoorstel heeft uiteraard goede en vruchtbare afstemming
plaatsgevonden met de regionale tuchtcolleges en het centraal tuchtcollege. De geleverde
inbreng is in samenspraak met de tuchtcolleges verwerkt. Deels had de inbreng een
technisch juridisch karakter. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de onderdelen
van het wetsvoorstel die betrekking hebben op de bevoegdheidsregeling, het aantal
leden en het overgangsrecht. Daarnaast had de inbreng betrekking op aspecten als de
reductie van het aantal regionale tuchtcolleges, de indeling van de rechtsgebieden,
de vestigingsplaatsen en in verband daarmee de gevolgen voor de secretariaten. Op
deze punten heeft het wetsvoorstel een grote en rechtstreekse invloed op met name
de regionale tuchtcolleges, de secretariaten en hun werkwijze. Het wetsvoorstel is
niet uit de lucht komen vallen. In de aanloop en voorbereiding is intensief en constructief
met de tuchtcolleges van gedachten gewisseld over de wijze waarop de organisatie vorm
zou moeten krijgen om bij te dragen aan het behoud van de kwaliteit en de continuïteit
van de tuchtrechtspraak. Dat proces is in overleg met de tuchtcolleges uitgemond in
het onderhavige wetsvoorstel.
5.2 Regeldruk
De leden van de VVD-fractie constateren dat de afstand naar een tuchtcollege van groter belang is geworden sinds
de introductie van de verschijningsplicht (artikel 67b Wet BIG) in april 2019. (44) Hoe
is onderzocht dat een (mogelijk) langere reisafstand in combinatie met de verschijningsplicht
een drempel gaat opleveren voor patiënten en/of klagers om een procedure te starten?
(44) Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de
vragen 21, 22, 23 en 24.
6. FINANCIËLE GEVOLGEN
(45) De leden van de CDA-fractie vragen of er een uitsplitsing kan worden gegeven van de structurele en de incidentele
kosten van de reorganisatie van de regionale tuchtcolleges.
(45) In paragraaf 5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn de financiële
gevolgen van de reorganisatie van de regionale tuchtcolleges weergegeven. Het gaat
vrijwel volledig om incidentele reorganisatiekosten die verband houden met het Van
Werk Naar Werk-traject, eventueel hoger verloop, verhuizing en inrichting en tijdelijke
dubbele huurkosten. Slechts indien een vroegere medewerker lang gebruik zou maken
van de uit de VWNW regeling voortvloeiende aanspraak op loonsuppletie en loongarantie,
zouden die kosten voor dat deel een structureel karakter kunnen krijgen. Deze kosten
kunnen niet op voorhand vastgesteld worden, maar zijn naar verwachting beperkt. De
inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) leidde ertoe
dat een aantal secretarissen, die voorheen op de basis van vacatiegeld werden betaald,
nu in dienstbetrekking werkzaam zijn. De daaraan verbonden extra kosten (met name
werkgeverslasten) hebben een structureel karakter, maar staan eigenlijk los van de
reorganisatie en worden deels gecompenseerd doordat minder vacatiegeld wordt betaald.
Omdat de financiële gevolgen van de invoering van de Wnra en die van de reorganisatie
zich in min of meer dezelfde periode manifesteren, zijn die kosten in het overzicht
echter wel tezamen opgenomen. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de rechtstreeks
uit de reorganisatie voortvloeiende structurele kosten nog niet bekend zijn, maar
naar verwachting laag zullen zijn.
7. OVERIG
De leden van de VVD-fractie lezen dat de overige wijzigingsvoorstellen in dit voorstel onderdelen bevatten die
zijn overgenomen uit het niet ingediende wetsontwerp tot wijziging van de Wet BIG.
(46) Genoemde leden vragen een toelichting van de regering waarom de volgende voorstellen
niet zijn overgenomen in het onderhavige voorstel: Invoering orthopedagoog-generalist,
uitbreiden eisen periodieke registratie en de adviestaak Zorginstituut Nederland.
(47) In hoeverre is de regering voornemens deze voorstellen nog voor te leggen aan
de Kamer?
(46, 47) Bij de Wet van 10 juli 2019 tot wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris (Stb. 2019, 288) is het beroep van orthopedagoog-generalist opgenomen in artikel 3 van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
In mijn brief van 19 december 20193 heb ik aangegeven dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel BIG II, waar de regieverpleegkundige
onderdeel van was, onderdelen zaten zoals het beleggen van de adviestaak inzake de
beroepenregulering bij het Zorginstituut en het invoeren van deskundigheidsbevordering
als eis voor de herregistratie. Tijdens een bestuurlijk overleg op 2 december 2020
is met vertegenwoordigers van de artikel 3 Wet BIG beroepsverenigingen en de werkgevers
besproken dat deze onderdelen meegenomen gaan worden in de verkenning toekomstbestendigheid
Wet BIG, alvorens een wettelijke regulering hiervan eventueel voortgezet gaat worden.
Dit om te voorkomen dat er onnodige regeldruk ontstaat voor een relatief korte periode
tot er nieuwe en bredere plannen zijn in het kader van het traject Toekomstbestendigheid
BIG.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
De leden van de CDA-fractie lezen dat de termijn voor de voorhangprocedure voor algemene maatregelen van bestuur
waarbij toepassing wordt gegeven aan artikelen 8, 34 of 40 Wet BIG met dit wetsvoorstel
wordt verkort naar vier weken. Daarnaast wordt de verplichte plaatsing in de Staatscourant
en het overleg met de representatieve beroepsorganisaties geschrapt (artikel 91 Wet
BIG). Deze artikelen raken de kwaliteit van zorg en de beroepsuitoefening van de betrokken
beroepsgroepen in grote mate. (48) De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering
het houden van een internetconsultatie bij het eventueel wijzigen van deze AMvB’s
voldoende vindt. (49) Is de regering bereid om in de wet op te nemen dat voorafgaand
aan deze internetconsultatie, tijdig overlegd wordt met de representatieve beroepsorganisaties
van het beroep waarop de maatregel betrekking heeft?
(48, 49) Zoals uit de beantwoording van de vragen 35 tot en met 38 blijkt, is het
een misverstand dat de regering van oordeel zou zijn dat bij de vaststelling van regelgeving
de betrokkenheid van representatieve organisaties beperkt zou kunnen worden tot hun
inbreng bij een internetconsultatie. De bestaande praktijk is anders. Niet alleen
bij de regelgeving bedoeld in artikel 91 van de Wet BIG, maar meer in het algemeen
bij alle regelgeving wordt overleg gepleegd met representatieve beroepsorganisatie
wanneer hun belangen aan de orde zijn. Ook bij de totstandkoming van regelgeving die
niet wordt genoemd in artikel 91 is de bestaande praktijk dat met representatieve
beroepsorganisaties overleg wordt gevoerd, zodra hun belangen daarbij in het geding
zijn. Overleg met belangenorganisaties is een aspect van adequate beleidsvorming en
van een ordentelijk wetgevingsproces. Daarvoor is geen wettelijke bepaling vereist.
Het gebeurt ook (nu al) in de gevallen waarin dat niet in de wet is opgenomen.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.