Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
34 836 Intrekking van vijf wetten en aanpassing van diverse wetten in verband met de Rijkswet nationaliteit zeeschepen, alsmede goedkeuring van de Regeling vergoeding schade door olieverontreiniging BES (Aanpassingswet Rijkswet nationaliteit zeeschepen)
Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 december 2020
Inleiding
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bevindingen van de vaste
commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek
van het voorstel van wet houdende intrekking van vijf wetten en aanpassing van diverse
wetten in verband met de Rijkswet nationaliteit zeeschepen, alsmede goedkeuring van
de Regeling vergoeding schade door olieverontreiniging BES (hierna: Aanpassingswet).
De regering spreekt de hoop uit dat met onderstaande beantwoording van de vragen de
behandeling van de Aanpassingswet genoegzaam is voorbereid.
Voorgeschiedenis
Zoals de leden van de VVD-fractie vaststellen, heeft het voorstel voor de Rijkswet
nationaliteit zeeschepen (hierna: de Rijkswet) een lange voorgeschiedenis. In reactie
op de vraag van de leden om een nadere toelichting, kan de regering opmerken dat de
Rijkswet voortkomt uit de wens van de landen om te komen tot een nieuw, overzichtelijk
en gemoderniseerd stelsel inzake de nationaliteit van zeeschepen, aangezien de bestaande
regelgeving op dit gebied sterk verouderd en versnipperd is. Met de Rijkswet wordt
invulling gegeven aan de verplichting van het Koninkrijk, opgenomen in artikelen 91
en 94 van het VN-Zeerechtverdrag, om een doeltreffende (publiekrechtelijke) registratie
van zeeschepen onder zijn rechtsmacht te voeren, een adequate invulling te geven aan
het vereiste van een wezenlijke band tussen het zeeschip en de Staat wiens vlag het
gerechtigd is te voeren (genuine link), en op effectieve wijze zijn rechtsmacht over
het zeeschip en zijn opvarenden te vestigen. Tevens bestaat de wens om onnodige belemmeringen
voor het bedrijfsleven weg te nemen, en om tegelijkertijd bestuursrechtelijke handhaving
mogelijk te maken. Deze wensen hebben in 2002 geleid tot indiening van het Wetsvoorstel
publiekrechtelijke registratie van zeeschepen bij de Tweede Kamer. Mede naar aanleiding
van het advies van de Raad van State over dat wetsvoorstel en het verslag van de Kamercommissie
bij dat wetsvoorstel, concludeerde de regering dat Rijksregelgeving ten aanzien van
dit onderwerp een geschikter juridisch instrument betreft, mede met het oog op artikel 3,
eerste lid, onderdeel e, van het Statuut. Daartoe is de Rijkswet voorbereid en op
30 december 2011 ingediend bij de Tweede Kamer.
De materie omtrent de registratie van zeeschepen betreft een complex onderwerp. De
lastige opgave om de versnipperde regelgeving van de verschillende landen in het Koninkrijk
op eenzelfde wijze toe te passen, draagt bij aan de lange duur van de voorbereiding
van het wettelijke stelsel. Ook heeft de diversiteit van aspecten in het voorstel
van rijkswet tot gevolg dat vele partijen, waaronder verschillende ministeries van
de verschillende landen en meerdere sectorpartijen, betrokken en geconsulteerd moeten
worden bij iedere stap in het wetgevingsproces. De regering hecht aan een zorgvuldige
voorbereiding op dat gebied, waardoor meer tijd nodig was dan verwacht.
Vragen ten aanzien van de Rijkswet (33 134)
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de drie doelen van de Rijkswet, zijnde
de modernisering en vereenvoudiging van de regelgeving, het wegnemen van belemmeringen
voor het bedrijfsleven en de introductie van een nieuw handhavingsinstrumentarium.
Zij gaan er terecht van uit dat het voorstel van de Rijkswet nog steeds aan die doelen
voldoet.
In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie ten aanzien van het ontnemen
van de nationaliteit van een zeeschip, bijvoorbeeld in het geval een schip van een
non-gouvernementele organisatie zich schuldig maakt aan een misdrijf, kan de regering
opmerken dat in artikel 13 van het voorstel van Rijkswet de mogelijkheid is opgenomen
om in bepaalde gevallen de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister te kunnen
doorhalen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen imperatieve en facultatieve
doorhalingsgronden. Uiteraard wordt in beide gevallen eerst een toezichtstraject doorlopen,
alvorens de inschrijving wordt doorgehaald. In aanvulling daarop en in reactie op
de vraag van de leden van de CDA-fractie of incidenten zoals rondom de Sea Shepherd
Conservation Society zich onder de Rijkswet nationaliteit zeeschepen wederom zouden
kunnen voordoen, moet de regering opmerken ervan uit te gaan dat de in de Rijkswet
opgenomen bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden ook een preventieve werking
hebben, gezien de mogelijkheid dat bij bepaalde gedragingen de inschrijving in het
vlagregister kan worden doorgehaald. Voor een nadere toelichting op de doorhalingsgronden
en het te doorlopen toezichtstraject wordt verwezen naar de memorie van toelichting
en de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Rijkswet.
Tevens geven de leden van de VVD-fractie aan te lezen dat de regering de aantrekkelijkheid
van het vlagregister wil vergroten. Deze leden vragen de regering hoe zij dat zal
bewerkstelligen. Ook vragen zij naar de verwachtingen ten aanzien van het aantal in-
of uitschrijvingen van het vlagregister en of deze cijfers openbaar te vinden zijn.
In reactie op deze vragen kan de regering mededelen dat Policy Research Corporation
(PRC)1 concludeert dat de Rijkswet op zichzelf niet tot een grote toe- of afname van het
aantal schepen in de registers van de verschillende landen van het Koninkrijk zal
leiden. Een belangrijk element voor de aantrekkelijkheid van een vlagregister is de
mogelijkheid om tijdelijk onder andere vlag te gaan varen (hierna: bareboat-out) zonder
daarvoor ook de privaatrechtelijke registratie van het schip (teboekstelling) te moeten
omzetten. Die mogelijkheid krijgt een wettelijke grondslag in het voorstel van rijkswet,
maar deze mogelijkheid wordt in de praktijk al sinds begin jaren 90 toegestaan. Zoals
reeds in de memorie van toelichting bij de Rijkswet is vermeld2, concludeert PRC tevens dat het zeer wel mogelijk is dat een aantal – in het buitenland
beheerde – schepen waarvan de teboekstelling en vlagregistratie nu buiten Nederland
is geregeld, te boek gesteld worden in Nederland als gevolg van de Rijkswet. Daarnaast
zou het eveneens tot gevolg kunnen hebben dat een beperkt aantal – in Nederland beheerde –
schepen waarvan de teboekstelling nu buiten Nederland is, in Nederland worden ondergebracht
(bareboat-in). Door de loskoppeling van de teboekstelling van de publiekrechtelijke
vlagverlening zal ook de lastendruk voor de reders worden verminderd, aangezien geen
nationaliteitsverklaring meer benodigd zal zijn om teboekstelling te verkrijgen. In
samenhang met de economische doelstellingen van het voorstel van de Rijkswet – te
weten het leveren van een bijdrage aan het versterken van de concurrentiepositie en
het wegnemen van onnodige belemmeringen voor het bedrijfsleven – kan worden geconstateerd
dat het nieuwe stelsel van de Rijkswet een voorwaarde vormt voor het vergroten van
de aantrekkelijkheid van de registers.
De leden van de VVD-fractie geven aan van mening te zijn dat het voorstel naar aanleiding
van de opmerkingen van de Raad van State voldoende onderbouwd is en verzoeken met
kracht invulling te geven aan de Rijkswet en haar doelen en met name de ruimte die
de Minister krijgt om doorhaling in het register toe te passen. Naar aanleiding van
de vraag van de VVD-fractie wanneer de nota naar aanleiding van het nader verslag
inzake de Rijkswet kan worden verwacht, merkt de regering op dat ervoor is gekozen
om de nota naar aanleiding van het nader verslag, tezamen met de tweede nota van wijziging
inzake het voorstel van rijkswet en deze onderhavige nota naar aanleiding van het
verslag inzake de Aanpassingswet, samen met een nota van wijziging, tegelijkertijd
aan de Kamer toe te zenden. Hierdoor wordt de Kamerleden een zo compleet mogelijk
beeld gegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts wanneer verwacht wordt dat de Rijkswet en
de Aanpassingswet in werking zullen treden. In reactie op deze vraag geeft de regering
aan dat het voor de Koninkrijksregering wenselijk is om het gehele stelsel zo spoedig
mogelijk in werking te laten treden, maar dat het ook wenselijk is om zorgvuldig en
gedegen af te stemmen met alle betrokken partijen. Het verdient tevens opmerking dat
de Rijkswet erin voorziet om de regelgeving voor ieder land afzonderlijk in werking
te laten treden. Voor wat betreft de aanpassingsregelgeving moet worden opgemerkt
dat ieder van de landen binnen het Koninkrijk zelf verantwoordelijk is voor de aanpassing
van de nationale wet- en regelgeving. Uiteraard werken de landen op dit gebied, waar
mogelijk, samen om voor alle landen de Rijkswet en aanpassingsregelgeving zo snel
mogelijk in werking te kunnen laten treden. In de eerste plaats zal dit vooral voor
Curaçao en Nederland van belang zijn, aangezien vooralsnog alleen deze twee landen
binnen het Koninkrijk een vlagregister voor internationaal varende schepen voeren.
In reactie op de opmerkingen van de CDA-fractie dat zij graag een nadere motivering
zien ten aanzien van de reactie van de Koninkrijksregering op het advies van de Raad
van State, merkt de regering op dat in het nader rapport3 door de Koninkrijksregering is ingegaan op de opmerkingen van de Afdeling ten aanzien
van de achtergrond en doelstellingen van de Rijkswet. Daarbij is aangegeven dat het
advies van de Raad van State heeft geleid tot aanvullingen in de memorie van toelichting.
Eveneens is in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Rijkswet ingegaan op
vergelijkbare vragen. Dit geldt tevens voor de motivering van de bevoegdheid van de
Minister tot doorhaling van de inschrijving in het vlagregister, waarbij in de memorie
van toelichting naar aanleiding van het advies is verduidelijkt dat het ontnemen van
de nationaliteit van een zeeschip een zware bestuursrechtelijke maatregel is, die
pas als ultimum remedium wordt toegepast. De regering vindt het daartoe niet gepast
om namens de Koninkrijksregering hier nader op in te gaan. Verwezen wordt naar de
Rijkswet.
Ten aanzien van de vragen van de CDA-fractie en de VVD-fractie omtrent de afstemming
met sociale partners van dit wetsvoorstel, kan worden opgemerkt dat de Aanpassingswet
geen beleidsmatige aanpassingen voor de praktijk bevat, maar slechts (taal)technische
aanpassingen van diverse Nederlandse wetten aan het voorstel van rijkswet. Derhalve
is internetconsultatie niet aan de orde. De relevante sectorpartijen zijn wel op de
hoogte gesteld van indiening van dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.
In reactie op de vraag van de CDA-fractie of de sociale partners en werkgevers kunnen
instemmen met de beoogde wijzigingen ten aanzien van de Rijkswet, kan onder verwijzing
naar de uitgebreidere toelichting bij de tweede nota van wijziging bij de Rijkswet
worden opgemerkt dat de sociale partners zijn betrokken bij de voorbereiding van de
voorgestelde wijzigingen en dat enkele wijzigingen het gevolg zijn van gesprekken
met deze partners.
Overige vragen
In reactie op de vraag van de D66-fractie ten aanzien van de aanpassing van artikel 695
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, kan de regering mededelen dat twee redenen
zijn te geven voor de aanpassing van dat artikel in het kader van een ander wetstraject.
Allereerst betreft het voorliggende wetsvoorstel een aanpassingswet. Overeenkomstig
Aanwijzing voor de regelgeving 6.3 is het bij aanpassingsregelgeving niet toegestaan
om beleidsinhoudelijke wijzigingen op te nemen. De wijziging van artikel 7:695 BW
betreft een uitbreiding van het toepassingsbereik van afdeling 12 van titel 10 van
boek 7 BW, en is daardoor niet beleidsarm of -neutraal. Ten tweede is de wens tot
aanpassing van het genoemde artikel ter sprake gekomen bij de implementatie van het
Verdrag betreffende werk in de visserij (Visserijverdrag, Trb. 2011, 152), waarna bleek dat deze aanpassing ook omtrent het tijdelijk omvlaggen (bareboat-out)
in het kader van het voorstel van rijkswet van belang is. De wijziging is daarom meegenomen
in dat wetgevingstraject en op 14 november 2019 in werking getreden.4
De leden van de D66-fractie vragen voorts of de regering kan toelichten of onder de
Rijkswet de sociale zekerheid conform Nederlands recht gewaarborgd blijft bij de uitvlagging
van een schip naar een vlag anders dan die van het Koninkrijk. De grondslag voor dergelijke
waarborgen worden in de tweede nota van wijziging bij de Rijkswet voorgesteld. Voor
een nadere toelichting op deze waarborgen en de achtergronden daarvan, wordt verwezen
naar de tweede nota van wijziging bij de Rijkswet en de bijbehorende toelichting.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.