Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 633 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
Nr. 18 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 30 november 2020
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij.
Ik dank de commissie voor de snelheid waarmee zij haar inbreng heeft geleverd.
In deze nota naar aanleiding van het verslag beantwoord ik, mede namens de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de door de leden van de genoemde fracties gestelde
vragen. Hierbij houd ik de volgorde en indeling van het verslag aan. De vragen heb
ik genummerd.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging
van de pelsdierhouderij. Het wijzigingsvoorstel in verband met een vervroegde beëindiging
van de pelsdierhouderij komt nadat op een aantal pelsdierhouderijen nertsen besmet
zijn geraakt met SARS-CoV-2. Deze uitbraken hebben tot zorgen geleid bij mensen op
en in de buurt van de pelsdierhouderijen en ook voor de nertsenhouders zelf is het
een heel onzekere tijd. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorliggend
wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod
pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
en hebben nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van
de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij.
Deze leden zijn van mening dat het een goede ontwikkeling is dat de nertsenhouderij
vroegtijdig wordt gesloten, in het belang van dierenwelzijn, maar ook in het belang
van de volksgezondheid. Zo heeft het verleden ons geleerd dat in het geval van dierziektes
altijd eerst de meest vergaande maatregel genomen moet worden en dat daarna verder
onderzocht moet worden. Zo kunnen risico’s worden beperkt, en infectiehaarden worden
voorkomen. Daarbij zijn deze leden al sinds 2002 kritisch op het houden van dieren
voor hun vacht. Zij hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen over de voorliggende
wetswijziging.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat het wetsvoorstel voor voortijdige
beëindiging van de pelsdierhouderij relatief snel naar de Kamer is verstuurd, waardoor
de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) tot uitvoering wordt gebracht. Deze leden hopen dat een snelle uitvoering ervoor
kan zorgen dat er in 2021 geen nertsen meer in Nederland worden gehouden. Zij zijn
blij dat de specifieke salderingsregeling stikstof voor pelsdierhouders uit het wetsvoorstel
gehaald is. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State meldde, zou deze niet
ten goede komen aan de natuur omdat deze gericht was op de instandhouding van de bestaande
stikstofbelasting.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de
Pelsdierhouderij. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
1.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel dat beoogt om op korte termijn een einde te maken aan de pelsdierhouderij
in Nederland. Deze leden delen de mening dat het vanwege de verspreiding van het COVID-19-virus
op de nertsenbedrijven noodzakelijk is om de nertsenhouderij ruim voor 2024 te beëindigen.
Zij hadden graag gezien dat uit voorzorg eerder was begonnen met het ruimen van nertsen.
Nu moeten zij constateren dat het ruimen in feite getrapt begonnen is. In het geval
er COVID-19 wordt aangetroffen, wordt wel meteen geruimd. Zijn de reeds geruimde nertsenbedrijven,
waarvan de eersten al bijna een halfjaar geleden geruimd zijn, ook leeg gebleven?
De geruimde bedrijven zijn niet opnieuw bevolkt. Op grond van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren geldt nu een landelijk vervoersverbod voor nertsen, zodat er geen nieuwe
nertsen op een bedrijf mogen worden aangevoerd (artikel 3a van de Regeling maatregelen
Sars-CoV-2 bij nertsen).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen
van het wetsvoorstel dat voorziet in de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
in Nederland. Deze leden zijn zeer verheugd dat er eindelijk daadwerkelijk een einde
komt aan deze onethische, moreel verwerpelijke en volstrekt overbodige sector. Zoals
ook in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt geschetst, sprak de Kamer
zich al in 1999 uit tegen de nertsenfokkerij. Het is bijzonder triest dat het meer
dan 21 jaar heeft moeten duren voordat dit verbod eindelijk van kracht zal zijn. Tientallen
miljoenen nertsen zijn in de tussenliggende jaren gefokt, hebben hun korte leven moeten
doorbrengen in draadgazen kooitjes boven hun eigen uitwerpselen en zijn vervolgens
in het najaar vergast om hun pels als bont te kunnen verkopen. Hieraan zal nu eindelijk
een einde komen. Tegelijk is het wrang dat de Nederlandse belastingbetaler nu in totaal
meer dan 200 miljoen euro moet gaan betalen voor het uitkopen van de nertsenfokkers,
het slopen van de stallen en het vergoeden van de dieren die vroegtijdig zijn vergast
vanwege de coronabesmettingen in de sector. Deze leden hebben hierover nog enkele
vragen.
1. Inleiding
2.
De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal pelsdierhouderijen
in Nederland (aantal bedrijven en aantal locaties, inclusief de reeds geruimde bedrijven)
en het aantal pelsdierhouderijen dat sinds april 2020 geruimd is vanwege een besmetting.
Kan de regering daarbij aangeven hoeveel nertsen er op 15 november 2020 in Nederland
verblijven?
Er zijn 70 locaties geruimd. Er zijn ongeveer 423.000 volwassen moederdieren, 2752
reuen en 2.367.630 pups geruimd.
Er zijn op 23 november 2020 nog 12 locaties waar momenteel wordt gepelsd, met in totaal
circa 120.000 dieren, en 44 locaties waar het pelzen is afgerond en waar geen nertsen,
inclusief moederdieren, meer zitten.
3.
Kan de regering aangeven hoeveel mensen werkzaam zijn op de pelsdierhouderijen en
hoeveel mensen werkzaam zijn in de keten van de pelsdierhouderij?
Er worden geen gegevens bijgehouden over het aantal mensen dat werkzaam is in de pelsdierhouderij.
Op basis van de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN)-norm dat per fte 1.500 fokteven
kunnen worden verzorgd, kan worden aangenomen dat de primaire sector werkgelegenheid
biedt aan circa 500 mensen, exclusief tijdelijke werknemers voor het mede-verrichten
van piekwerkzaamheden tijdens de paartijd, de werptijd en de pelstijd. Het aantal
vaste arbeidsplaatsen ligt voor de gehele keten naar schatting op circa 1.000 mensen.
4.
De leden van de CDA-fractie hebben direct hun volledige steun gegeven aan het ruimen
van besmette nertsenbedrijven. En omdat SARS-CoV-2 een ziekte is die van dier op mens
overdraagbaar is en om toekomstige reservoirvorming bij nertsenbedrijven te voorkomen,
steunen deze leden het versneld beëindigen van de nertsenhouderij in Nederland. Daarom
hebben zij ook de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) ingediend die de regering vroeg te komen met een fatsoenlijke stoppersregeling voor
de nertsenhouderij, zodat de nertsenhouders eind 2020 gestopt zouden zijn. Deze leden
verbazen zich wel over de in de memorie van toelichting vermelde ethische bezwaren
tegen de pelsdierhouderij als een van de motieven voor de voorgestelde vroegtijdige
beëindiging van de pelsdierhouderij. Deze motivering voegt alleen maar extra leed
toe aan de situatie waar de nertsenhouders zich in bevinden en is in dit stadium niet
nodig volgens de leden.
De ethische bezwaren tegen de pelsdierhouderij waren destijds bij de totstandkoming
van de Wet verbod pelsdierhouderij de reden om de nertsenhouderij per 1 januari 2024
te verbieden. Die bezwaren leefden toen en leven nu nog. Daarom haalt het kabinet
deze aan in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. De primaire
aanleiding voor dit wetsvoorstel is evenwel gelegen in het belang van bescherming
van de volksgezondheid.
De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat de vervroegde beëindiging van de
pelsdiersector in Nederland vanwege besmettingen met COVID-19 zo lang op zich heeft
laten wachten. Vanaf het moment dat duidelijk werd hoe groot de besmettings- en verspreidingsrisico’s
op nertsenhouderijen waren, hebben deze leden dan ook gepleit voor onmiddellijke sanering
van de pelsdierhouderij. In hun ogen heeft de regering een onnodig groot risico genomen
door sinds de eerste vastgestelde besmetting bijna zeven maanden te wachten met het
aanbieden van wetgeving daartoe. Dat gezegd hebbende zijn zij desondanks content met
het voornemen van de regering om de sector alsnog een spoedig halt toe te roepen.
Samen met de collega’s van de PvdA zijn zij initiatiefnemer geweest van het wetsvoorstel
om de productie van pelzen ten behoeve van de kledingindustrie te beëindigen en hoewel
de aanleiding treurig is vormt het einde van de bontindustrie in Nederland een positieve
mijlpaal in de geschiedenis van de veehouderij in ons land.
De leden van de SP-fractie achten het houden van dieren louter voor benutting van
hun vacht in de kledingindustrie onethisch en niet van deze tijd. Daarnaast laten
de leefomstandigheden van de dieren in de nertsenindustrie zwaar te wensen over, zo
menen deze leden. In krappe kooien zonder enig comfort en zonder mogelijkheden om
soorteigen gedrag te vertonen leiden de miljoenen dieren in de pelsindustrie een kort
en miserabel leven alvorens zij worden gedood voor het vervaardigen van een product
dat volstrekt onnodig is, gezien de vele alternatieven die beschikbaar zijn voor het
vervaardigen van kleding.
2. Doel en aanleiding
2.1.1. Totstandkoming
De leden van de SP-fractie staan nog steeds onverkort achter de motieven die hen er
toe hebben gebracht om wetgeving in te dienen om de pelsdierhouderij in Nederland
te verbieden. Dat hiermee een ruime overgangstermijn gepaard is gegaan, is tegen de
wens van deze leden geweest, maar zij hebben dit democratische compromis geaccepteerd.
De huidige aard en omvang van de besmettingen van nertsen op Nederlandse pelsdierhouderijen
zijn echter onverantwoord en vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarmee
is het volgens hen gerechtvaardigd om de pelsdierhouderij niet door te laten modderen
tot aan 2024, zoals aanvankelijk afgesproken. Dat nertsenhouders worden gecompenseerd
voor hun verlies is terecht, al hebben deze leden hun twijfels bij de hoogte van de
geldelijke bedragen die de regering hierbij voorstelt. Zij lichten dit nader toe bij
de behandeling van de voorstellen omtrent de compensatieregeling.
2.1.2. Gerechtelijke procedure
De leden van de SP-fractie begrijpen en waarderen dat pelsdierhouders gebruik hebben
gemaakt van hun democratische recht om het verbod op het houden van hun dieren juridisch
aan te vechten. Hoewel deze leden verklaard tegenstander zijn van deze sector, hechten
zij waarde aan een zorgvuldige naleving van de rechtsgang die past bij een open en
democratische samenleving. De uiteindelijke gerechtelijke besluiten hebben bepaald
dat het verbod rechtmatig is en de ondernemers hebben middels een langdurende overgangsregeling
de mogelijkheid gehad om hun bedrijfsactiviteiten af te bouwen.
5.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in 2014 een aantal individuele pelsdierhouders
en de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders een civielrechtelijke procedure
tegen de Staat der Nederlanden startten over de toenmalige wet die de nertsenhouderij
in Nederland moest beëindigen. Kent de regering de signalen dat de nu voorliggende
wetswijziging eveneens zou kunnen leiden tot een rechtszaak?
Er zijn mij geen concrete signalen bekend over eventuele rechtszaken.
6.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre een eventuele rechtszaak een zo snel
als mogelijke ruiming van alle nertsenbedrijven zou kunnen belemmeren.
Een belemmering voor de invoering van het verbod door een rechtszaak ligt niet in
de rede. Een eventuele rechtszaak zou dan inhouden dat nertsenhouders, vooruitlopend
op een rechterlijke uitspraak in een bodemprocedure over de rechtmatigheid van de
wet, via een kort-gedingprocedure vorderen dat de wet buiten toepassing wordt verklaard.
Het is vaste jurisprudentie dat hiervoor alleen aanleiding is als de wet onmiskenbaar
onverbindend (buiten redelijke twijfel) is wegens strijd met een ieder verbindende
bepalingen van verdragen, besluiten van volkenrechtelijke organisaties en algemene
rechtsbeginselen. Ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel is er geen reden om
aan de rechtmatigheid te twijfelen. In het bijzonder wijs ik hier op de eisen die
het Eerste Protocol van het Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt aan de beperkingen
aan het gebruik van eigendommen: er moet een wettelijke regeling zijn, een gerechtvaardigd
algemeen belang, en een redelijk evenwicht tussen de mate van regulering van het eigendomsrecht
en het daarmee gediende algemeen belang. Aan deze eisen is in dit wetsvoorstel voldaan.
7.
De leden van de PvdA-fractie menen uit pagina 16, paragraaf 6 van de memorie van toelichting
bij dit wetsvoorstel te mogen opmaken dat zowel de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders
en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland het niet eens zijn met de voorgestelde
nadeelcompensatie en een volledige schadevergoeding wensen en de voorgestelde vervroegde
ruimingen onrechtmatig achten. Is de regering hierover in overleg met deze organisaties,
mede ter voorkoming van verdere juridisering?
Het kabinet heeft overleg gevoerd met de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders
en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland over het wetsvoorstel. Ter voorbereiding
van de beleidsregel is voorts overleg gevoerd met de sector om inzicht te krijgen
in de gevolgen die de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij met zich brengt.
Het kabinet zal de komende tijd regulier overleg blijven houden met beide organisaties.
2.2. Vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
8.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er veel onderzoek is gedaan naar de epidemiologie
en de introductieroutes. Kan de regering de laatste stand van zaken delen over de
onderzoeken? Kan de regering daarbij ook ingaan op de vraag of het onderzoek alleen
gericht is op de pelsdieren/nertsen of ook op andere huis- of knaagdieren en vogels?
Zo ja, wat is de laatste stand van zaken? Zo nee, waarom vindt er geen onderzoek plaats
naar andere dieren (huisdieren, knaagdieren, zoals ratten en dergelijke, en vogels)?
Er is veel traceringsonderzoek gedaan naar de verspreidingsroutes van SARS-CoV-2 bij
nertsenbedrijven. Op dit moment vindt nog aanvullend onderzoek plaats naar de rol
van wilde dieren, waaronder knaagdieren, vogels en vleermuizen, hierin. Dat onderzoek
is net gestart en daar zijn nog geen gegevens over.
Er is tot nu toe geen informatie boven gekomen waaruit infectiebronnen zijn aan te
wijzen.
9.
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de regering zo lang heeft gewacht met
het voorbereiden van wetgeving om de pelsdierhouderij vervroegd te beëindigen. Eenieder
die het tempo waarin de besmettingen plaatsvonden heeft bestudeerd, had kunnen concluderen
dat het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten grote risico’s met zich mee zou brengen.
Het feit dat mensen besmet zijn geraakt na in aanraking te zijn geweest met nertsen
heeft deze leden gesterkt in die overtuiging. Dat deskundigen waarschuwden voor het
ontstaan van een kolkend virusreservoir had in hun ogen ruim voldoende reden moeten
zijn voor de regering om onmiddellijk in te grijpen door de sector vervroegd te beëindigen.
De veiligheidsmaatregelen die de regering in plaats daarvan heeft genomen zijn niet
effectief geweest, getuige het snel oplopende aantal bedrijven dat daarna nog besmet
is geraakt. Deze leden wijzen er daarnaast op dat onderzoek van Koopmans et. al. (Koopmans
et. al (2020). «Jumping back and forth: anthropozoonotic and zoonotic transmission
of SARS-CoV-2 on mink farms») heeft aangetoond dat op de zestien onderzochte bedrijven
maar liefst twee derde van de geteste medewerkers sporen vertoonden van besmetting.
Tevens werd hierbij geconcludeerd dat het virus razendsnel over kan springen en dat
mutaties zich met regelmaat voordoen. Zeker gezien de duidelijke concentratie van
fokbedrijven in bepaalde regio’s achtten deze leden die conclusies destijds meer dan
voldoende grond om tot definitieve sluiting over te gaan. Het gegeven dat loslopende
nertsen en besmette katten zijn gesignaleerd in de omgeving van pelsdierhouderijen
heeft daar zeker aan bijgedragen. Dat de regering ditzelfde oordeel pas velde nadat
de helft van de bedrijven reeds was geraakt, betreuren zij ten zeerste.
Het kabinet volgt met het voorstel voor een vervroegd verbod op de pelsdierhouderij
het advies van het OMT-Z van 24 augustus 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 28 286, nr. 1124) en het vervolgadvies van 9 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 28 286, nr. 1132). Het OMT-Z ziet de verplichte beëindiging van de pelsdierhouderij na afloop van
de pelsperiode als de beste optie om het volksgezondheidsrisico op de lange termijn
(reservoirvorming en daaruit volgende infecties) te couperen.
10.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij allereerst nogmaals kort
hun zorgen uiten over de reactie van de regering op de ontwikkelingen van de afgelopen
maanden. Nadat in april 2020 het eerste geval werd ontdekt van een coronabesmetting
onder nertsen, zijn bij herhaling de risico’s hiervan onderschat, ook nadat half mei
bleek dat het virus niet alleen van mens op nerts, maar ook van nerts op mens kon
overspringen. Op het moment dat het Outbreak Management Team Zoönosen (OMT-Z) het
zorgelijk noemde dat het niet lukte om grip te krijgen op de verspreiding van het
virus in de pelsdierhouderij en daarbij adviseerde om de sector zo spoedig mogelijk
te beëindigen, heeft het nog maanden geduurd voordat de regering met een concreet
voorstel kwam. Ondanks de waarschuwing dat, hoe langer er nertsen op grote schaal
worden gehouden terwijl het virus nog circuleert, hoe langer het risico voor de volksgezondheid
(reservoirvorming) blijft bestaan. Daar komt nog bij dat het virus al die tijd heeft
kunnen muteren doordat het tussen mens en nerts heen en weer sprong. Deze leden wijzen
erop dat een van de belangrijkste aanbevelingen van de commissie-Van Dijk, die de
uitbraak van de Q-koorts onderzocht, was dat bij voor mensen gevaarlijke dierziekten
vanuit het voorzorgsbeginsel gehandeld dient te worden. Deze leden vinden dat deze
aanbeveling volledig van toepassing is op de coronabesmettingen bij nertsen. Zij vinden
het onbegrijpelijk dat deze fundamentele les uit de Q-koorts-crisis niet door de regering
is toegepast. Handelen vanuit het voorzorgbeginsel zou immers hebben betekend dat
de regering in een eerder stadium had moeten besluiten dat de nertsenhouderij moest
worden stilgelegd.
Zoals aangegeven in de brief van 11 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 28 286, nr. 1133) achtte het OMT-Z in zijn advies van 24 augustus 2020 het risico van infectie vanuit
nertsen voor omwonenden verwaarloosbaar ten opzichte van de kans op infectie van mens-op-mens
in de bevolking. Het OMT-Z concludeerde dat het volksgezondheidsrisico op de korte
termijn voor omwonenden en de rest van de populatie zeer klein is en het volksgezondheidsrisico
op de langere termijn (kans op reservoirvorming en daaruit volgende infecties) met
het verplicht stoppen van de sector na de pelsperiode eind 2020 het snelst kan worden
gecoupeerd. Het OMT-Z heeft daarom op 24 augustus 2020 geadviseerd om zo snel mogelijk,
voor het eind van 2020 een einde te maken aan de nertsenhouderij om de vorming van
een reservoir in de nertsenhouderij op de langere termijn tegen te gaan. Tevens adviseerde
het OMT-Z de strategie van het ruimen van besmette bedrijven voort te zetten en de
monitoring te intensiveren. Het kabinet heeft dit OMT-Z advies overgenomen en voert
dit uit. In zijn advies van 10 november 2020 geeft het OMT-Z aan dat – in het licht
van de situatie in Denemarken – het risico van de huidige Nederlandse situatie voor
de volksgezondheid niet is veranderd ten opzichte van de hierboven vermelde risicoanalyse
in augustus 2020.
11.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de regering erop dat inmiddels
in zeven landen nertsenvarianten van het coronavirus zijn geconstateerd bij mensen;
naast Nederland en Denemarken, geldt dit ook voor Zuid-Afrika, Zwitserland, de Faeröer
eilanden, Rusland en de Verenigde Staten. Deze leden vragen de regering dan ook met
klem om internationaal te pleiten voor een einde aan de nertsenfokkerij. Zij brengen
hierbij in herinnering dat de Kamer in 2009 al een motie aannam die opriep om in te
zetten op een Europees nertsenfokverbod (motie van het lid Ouwehand, Kamerstuk 30 826, nr.21). Daarnaast zou op z’n minst moeten worden voorkomen dat de inventaris uit de Nederlandse
nertsenfokkerij wordt verkocht of geëxporteerd naar het buitenland om daar de nertsenfokkerij
voort te zetten. Zij hebben teleurgesteld geconstateerd dat hierover geen bepaling
is opgenomen in het wetsvoorstel of de bijbehorende beleidsregel en vragen de regering
deze omissie te herstellen.
Het doel van dit wetsvoorstel is om de nertsenhouderij in Nederland vervroegd te stoppen
ter bescherming van de volksgezondheid en om ethische redenen.
Als de nertsenbedrijven stoppen, staat het de houders als rechthebbende vrij om met
de inventaris te doen wat zij willen, dus ook export naar het buitenland. Een verbod
daarop zou strijdigheid opleveren met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens, aangezien een dergelijke verdergaande beperking aan het
gebruik van het eigendom – een verbod op verkoop – niet te rechtvaardigen is vanuit
een algemeen belang voor Nederland. Om die reden is geen bepaling hierover opgenomen
in het wetsvoorstel.
12.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de memorie van toelichting
dat door het vroegtijdig vergassen van alle dieren bij besmette bedrijven, gevoelsmatig
het einde van de pelsdierhouderij naar voren werd gehaald. In deze situatie wordt
stoppen als een natuurlijk moment gezien. Kan de regering bevestigen dat het ook mogelijk
was geweest om het fokken van nertsen stil te leggen op basis van de maatregelen die
zijn getroffen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, dus als dit zou zijn
opgenomen als bepaling in de Tijdelijke COVID-wet?
De Wet publieke gezondheid, zoals gewijzigd bij Tijdelijke wet maatregelen covid-19,
voorziet in de bevoegdheid om ten aanzien van mensen bepaalde gedragsvoorschriften
te stellen en een aantal maatregelen te nemen. Die wet voorziet niet in bevoegdheden
om beperkingen op te leggen aan veehouderijen of maatregelen te treffen ten aanzien
van dieren. De preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en zoönosen
is exclusief geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Die wet voorziet
in een bevoegdheid om een fokverbod op te leggen, uitsluitend zolang dat nodig is
voor het voorkomen van de verspreiding van een besmettelijke dierziekte (artikel 17
van die wet). Uiteraard heeft een dergelijk verbod alleen maar zin gedurende de paartijd
bij nertsen. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voorziet dus niet in een bevoegdheid
om permanent een fokverbod op te leggen, wanneer er geen risico meer is van verspreiding
van een besmettelijke ziekte. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet ervoor om met
dit wetsvoorstel te voorzien in een vervroegde invoering van het separate, permanente
verbod op het houden van nertsen.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1. Verkorten van de overgangstermijn
De leden van de SP-fractie steunen het verkorten van de overgangstermijn van ganser
harte. Dit voorstel van de regering had wat deze leden betreft veel eerder geïnitieerd
moeten worden.
3.1.2. Nieuwe einddatum
13.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen harde ingangsdatum voor deze wetswijziging
wordt gesteld maar dat ervoor gekozen is om de genoemde einddatum (1 januari 2024)
te vervangen door de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Kan de regering motiveren waarom hiervoor is gekozen? Wat was het alternatief en waarom
is een mogelijk alternatief afgevallen? Waarom is er niet voor gekozen om een concrete
einddatum te stellen?
Met de voorgestelde einddatum wordt recht gedaan aan de benodigde tijd voor parlementaire
behandeling en anderzijds de wens om de wetswijziging met het oog op de volksgezondheid
zo snel als mogelijk na die parlementaire behandeling in werking te laten treden.
Dat is met het alternatief – een concrete datum in het wetsvoorstel – niet het geval.
Daarnaast is het uit oogpunt van rechtszekerheid van belang dat de pelsdierhouders
voldoende tijd wordt geboden om aan het verbod te voldoen zodra de wetswijziging in
werking treedt. Met de einddatum hebben pelsdierhouders de facto veertien dagen na
publicatie van de wetswijziging in het Staatsblad de tijd om de nog aanwezige pelsdieren
af te voeren. Het is de verwachting dat in de praktijk geen van de pelsdierhouders
bij publicatie van de wetswijziging nog pelsdieren zal hebben.
14.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) later in de memorie van toelichting haar zorg heeft geuit over de datum van
inwerkingtreding. Kan de regering ook op deze zorg in relatie tot de inwerkingtreding
reageren? Kan de regering ingaan op de procedure die geldt voor nertsenhouders die
op het moment van inwerkingtreding van deze wet nog nertsen houden? Is het haalbaar
voor nertsenhouders om in een periode van twee weken de nertsenhouderij te beëindigen?
Is een nertsenhouder die zijn bedrijf in deze periode moet beëindigen afhankelijk
van andere organisaties of instanties? Zo ja, welke? Indien dit het geval is, kan
de regering aangeven of er voldoende capaciteit is bij deze instanties om de werkzaamheden
te verrichten bij alle nog in bedrijf zijnde pelsdierhouderijen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in haar definitieve advies aangegeven dat «de handhaafbaarheid afneemt
wanneer de wet niet rond 1 maart 2021 van kracht zou worden. Na 1 maart, wanneer het
fokseizoen is begonnen, zal het draagvlak voor doden vermoedelijk in de sector afnemen».
Ik ga er, mede op basis van gesprekken met de sector, van uit dat de nertsenhouders
met het oog op de aangekondigde vervroegde inwerkingtreding van het verbod op het
houden van nertsen, de komende tijd zullen besluiten om al hun dieren, inclusief de
fokdieren, te pelzen en dat er op het moment van invoering van het verbod in Nederland
geen nertsen meer zullen worden gehouden. Indien een nertsenhouder op het moment van
de inwerkingtreding van deze wet nog nertsen houdt, dan heeft deze nertsenhouder nog
dertien dagen de tijd om deze nertsen te doden. De nertsenhouder is daarbij niet afhankelijk
van andere organisaties of instanties.
15.
Bij de leden van de SP-fractie is de indruk ontstaan dat de regering te veel waarde
heeft gehecht aan het voltooien van de «pelscyclus» in het lopende seizoen. Deze leden
erkennen dat pelsdierhouders het COVID-19 virus niet hadden kunnen voorzien, maar
wijzen er desondanks op dat het grootschalig en geconcentreerd houden van dieren met
grote regelmaat leidt tot virusuitbraken, niet zelden gepaard gaand met risico’s voor
de volksgezondheid. Er is in dezen sprake van een bekend ondernemersrisico, zo menen
zij.
Ten aanzien van de koppeling met de pelsperiode verwijs ik naar mijn antwoorden op
vragen nrs. 9 en 10, waarin ik het OMT-Z-advies heb behandeld. Met betrekking tot
het ondernemersrisico merk ik op dat in de beleidsregel een normaal maatschappelijk
risico (ondernemersrisico) van 15% is opgenomen.
16.
De leden van de PvdA-fractie lezen op pagina 5 van de memorie van toelichting dat
wordt voorgesteld om de eerder vastgelegde einddatum van 1 januari 2024 te vervangen
door een nieuwe einddatum en wel de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel. Waar is de datum van inwerkingtreding, anders dan van de parlementaire
behandeling van het voorliggend wetsvoorstel, van afhankelijk? In hoeverre is de inwerkingtreding
van de wet afhankelijk van het tot stand komen van de beleidsregel waarin de nadeelcompensatie
wordt uitgewerkt? Wat is de stand van zaken ten aanzien van die beleidsregel en in
hoeverre is de totstandkoming van die beleidsregel afhankelijk van consensus met de
sector?
De datum van inwerkingtreding is gekoppeld aan de publicatie van de wetswijziging
in het Staatsblad. Die publicatie kan zo snel mogelijk na de parlementaire behandeling
plaatsvinden. Dit is dus niet afhankelijk van het tot stand komen van de Beleidsregel
nadeelcompensatie pelsdierhouderij. Maar het is wel van belang dat tegelijk met de
inwerkingtreding van de wet ook de Beleidsregel gereed is en in werking kan treden,
zodat pelsdierhouders bij inwerkingtreding inzicht hebben in die compensatie. Om die
reden is parallel aan het opstellen van het wetsvoorstel ook het ontwerp van de beleidsregel
opgesteld. Dat ontwerp is ter informatie aan uw Kamer toegezonden. De definitieve
vaststelling en publicatie van de Beleidsregel in de Staatscourant is voorts niet
afhankelijk van consensus met de sector.
3.2. Nadeelcompensatie
17.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in het licht van artikel 14 van
de Grondwet en artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorziet
in een nadeelcompensatie. Kan de regering toelichten waarom zij gekozen heeft voor
een aparte beleidsregel waarin de nadeelcompensatie geregeld is? Wat zijn de voordelen
en wat zijn de nadelen daarvan?
In het wetsvoorstel is de bevoegdheid opgenomen om nadeelcompensatie toe te kennen.
De beleidsregel is in dit geval bij uitstek het instrument waarmee duidelijkheid wordt
gegeven over de wijze waarop aan die wettelijke bevoegdheid invulling zal worden gegeven.
Betrokkenen, in dit geval de pelsdierhouders, kunnen rechtszekerheid ontlenen aan
de beleidsregel en er op vertrouwen dat de bevoegdheid gelijkelijk zal worden toegepast.
Juist vanwege deze rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is afwijking van de beleidsregel
in beginsel ook niet toegestaan. Dit is slechts anders indien sprake is van een bijzondere
omstandigheid die bij totstandkoming van de beleidsregel redelijkerwijs niet had kunnen
worden voorzien en die maakt dat onverkorte toepassing van de beleidsregel leidt tot
een onevenredige en niet beoogde uitkomst.
18.
Kan de regering inzicht geven in de uitgangspunten van deze nadeelcompensatie? Kan
de regering aangeven wat bedoeld wordt met de verwijzing naar de «speciale last» en
het gegeven dat dit niet is opgenomen in de wet? Kunnen deze leden hieruit opmaken
dat de regering van mening is dat de schade voor de sector vanwege de vervroegde beëindiging
uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico? Kan de regering aangeven wat verstaan
wordt onder een normaal maatschappelijk risico of een normaal ondernemersrisico?
Nadeelcompensatie is aan de orde indien een rechtmatige overheidsmaatregel een groep
ondernemers of burgers onevenredige schade toe brengt. Bij de vraag wat onevenredig
is, is gelet op het compensatierecht dat in jurisprudentie is ontwikkeld, van belang
of de last «speciaal» is. Daarmee wordt bedoeld of de betrokkenen in het bijzonder
belast worden ten opzichte van een andere groep. Daarnaast is van belang of de last
«abnormaal» is. Dat betekent dat de geleden schade zodanig afwijkt van waar de ondernemer
redelijkerwijs rekening mee had kunnen houden, dat deze niet (volledig) voor rekening
en risico van de ondernemer hoort te blijven. Dit betreft het aspect van normaal maatschappelijk
risico, of in voorliggend geval het normaal ondernemersrisico.
In hoeverre de schade onevenredig moet worden geacht, hangt van de omstandigheden
van het geval af. In dit geval is zijn de omstandigheden zodanig dat de geleden schade
als gevolg van de vervroegde beëindiging voor de hele groep pelsdierhouders als onevenredig
nadeel moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de hele groep pelsdierhouders in aanmerking
komt voor compensatie. Het moet dan wel gaan om schade die het rechtstreekse en noodzakelijk
gevolg is van de voorgestelde vervroegde beëindiging (het causaliteitsvereiste). Van
Ameyde Waarderingen B.V. heeft geadviseerd over de causale schade. In het rapport
is naar voren gebracht dat de schade als gevolg van de vervroegde beëindiging vooral
inkomensschade betreft. In aanvulling daarop is door Van Ameyde naar voren gebracht
dat in bepaalde situaties ook een causale schade kan worden aangenomen met betrekking
tot een transitievergoeding voor het personeel, een overbruggingsperiode voor het
vinden van vervangende arbeid en de waardevermindering van fokteven in verband met
de vanwege het opgelegde vervoersverbod ontstane beperking om de fokteven te exporteren.
Op deze aldus vastgestelde schade wordt vervolgens in mindering gebracht wat gelet
op het normaal maatschappelijk risico voor rekening van de pelsdierhouder dient te
blijven. In de beleidsregel is dit normaal maatschappelijk risico bepaald op 15% van
de vergoedbare schade.
19.
Kan de regering ingaan op de persoonlijke omstandigheden waar nertsenhouders mee te
maken krijgen na deze vervroegde beëindiging, zoals het beëindigen van een familiebedrijf
dat soms generaties lang in het bezit is, het moeten verlaten van de bedrijfswoning
omdat deze niet gebruikt kan worden als plattelandswoning of particuliere woning,
de opbouw van het pensioen die door de beëindiging een «gat» kent, de omscholing van
de nertsenhouder en diens personeel, waarbij dit de kinderen kunnen zijn? Kan de regering
aangeven hoe zij om zal gaan met de sociaal-emotionele aspecten die gepaard gaan met
deze vervroegde beëindiging?
De voorgestelde vervroegde beëindiging brengt met zich dat de pelsdierhouder drie
productiejaren eerder moet stoppen dan de oorspronkelijke datum van 1 januari 2024.
Net als destijds bij de totstandkoming van de Wet verbod pelsdierhouderij in 2013,
gaat het hier om een ingrijpende maatregel die grote gevolgen heeft voor nertsenhouders
in (bedrijfs)economisch en sociaal-emotioneel opzicht. De houders, hun gezinnen en
werknemers worden nu immers onverwacht snel geconfronteerd met een forse ingreep in
hun werk en leven door de overheid. Dat is een ingrijpende gebeurtenis.
Ik vind het mede hierom van belang om zo snel mogelijk duidelijkheid aan de pelsdierhouders
te verschaffen waar zij met de nadeelcompensatie aan toe zijn. Daarnaast kunnen pelsdierhouders
gebruik maken van het door LNV met een bedrag van € 4,6 miljoen gesubsidieerde sociaaleconomisch
plan voor de pelsdierhouderij. Dit plan wordt uitgevoerd door NFE en LTO en is gericht
op begeleiding bij het vinden van ander werk of een andere onderneming door middel
van het aanbieden van opleidingen, trainingen, workshops en coaching.
20.
Kan de regering aangeven op welke manier het advies van de Raad van State verankerd
is dat de nadeelcompensatie een gebonden bevoegdheid is? Kan de regering aangeven
waarom dit niet in de wet is opgenomen?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geadviseerd om van de bevoegdheid
voor het toekennen van schadevergoeding een gebonden bevoegdheid te maken. Dit sluit
meer aan bij het nog niet in werking getreden artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht
(Stb. 2013, 50). Dit advies is overgenomen. Het wetsvoorstel kent nu een gebonden bevoegdheid; de
Minister kent compensatie toe indien aan de genoemde voorwaarden van causaliteit en
normaal ondernemersrisico is voldaan (voorgesteld artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij).
21.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in gerechtelijke uitspraken rondom beëindiging
van de nertsenhouderij de rechter ervan uitging dat een overgangsperiode nertsenhouders
in staat zou stellen de investeringen terug te verdienen die zij ten behoeve van het
dierenwelzijn hebben gedaan op grond van de personal protective equipment (PPE)-Verordening
en tevens als compensatie van schade. De rechter overwoog ook dat wanneer zou vaststaan
dat de voortzetting van de nertsenhouderij tijdens de overgangsperiode geen enkel
voordeel bood ten opzichte van de situatie waarin het verbod ook voor nertsenhouders
met onmiddellijke ingang zou gelden – hetgeen zich zou kunnen voordoen indien tijdens
de overgangsperiode in het geheel geen winst wordt gemaakt – de overgangsperiode niet
als tegemoetkoming in de schade zou kunnen worden beschouwd. Deze leden hebben vernomen
dat de totale schade die de nertsenhouderij door het vervroegd en gedwongen beëindigen
van de nertsenhouderij nu zo’n 300 euro miljoen bedraagt. Zij constateren dat het
bedrag dat beschikbaar is voor de nadeelcompensatie maar een gedeelte van de werkelijke
schade dekt, namelijk maximaal 150 miljoen euro. Kan de regering toelichten hoe dit
bedrag tot stand gekomen is en kan de regering ook toelichten hoe tot de 20 miljoen euro
ten behoeve van de uitvoeringskosten is gekomen?
Voor de nadeelcompensatie heeft het kabinet een bedrag gereserveerd van maximaal € 150 miljoen
(inclusief maximaal € 20 miljoen uitvoeringskosten), gebaseerd op de algemene financieel-economische
kenmerken van de pelsdiersector. Naar aanleiding van het Van Ameyde-advies is de nadeelcompensatie
opgebouwd uit een viertal onderdelen, te weten inkomensschade, schade gedurende een
periode voor het vinden van vervangende arbeid voor ondernemers, transitiekosten werknemers
en waardevermindering fokteven. De verwachting is dat de € 130 miljoen toereikend
is voor het totaal aan uit te keren nadeelcompensatie.
Er is naast deze € 130 miljoen een bedrag van maximaal € 20 miljoen voor uitvoeringskosten
gereserveerd. Dit betreft hoofdzakelijk de door RVO te maken uitvoeringskosten van
de beleidsregel nadeelcompensatie.
22.
Bij de nadeelcompensatie wordt tevens gesproken over het eerlijk verdelen van de publieke
lasten. Kan de regering aangeven wat in dezen wordt verstaan onder «publieke lasten»?
Nadeelcompensatie gaat er van uit dat de nadelige effecten van rechtmatig overheidshandelen
in beginsel door de maatschappij gedragen moeten worden. Elke burger of ondernemer
heeft tot op zekere hoogte te accepteren dat dergelijke nadelige effecten als gevolg
van rechtmatig optreden van de overheid kunnen ontstaan. Maar als het geleden nadeel
verhoudingsgewijs onevenredig groot is, is nadeelcompensatie aan de orde. In de rechtspraktijk
wordt dit veelal gebaseerd op het égalitébeginsel («égalité devant les charges publiques»),
het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten. Het effect van nadeelcompensatie
is dat met gemeenschapsgeld het onevenredige nadeel van een burger of ondernemer alsnog
gelijkelijk over de gemeenschap wordt verdeeld.
23.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat de nertsenhouders
recht hebben op een compensatie. Zij hadden immers niet aan kunnen zien komen dat
hun sector in één keer geheel zou worden opgeheven. Deze leden horen veel geluiden
in de samenleving dat de nadeelcompensatie voor nertsenhouders niet in verhouding
staat tot de compensatie die andere sectoren krijgen die last hebben van de coronacrisis
en de daaruit volgende maatregelen; denk hierbij aan de horeca- en cultuursector.
Het argument dat de regering hierbij gebruikt is dat het verschil tussen de nertsenhouderij
en andere sectoren is dat de nertsenhouderij volledig beëindigd wordt en dat de andere
sectoren tijdelijk te maken hebben met deze maatregelen. Deze leden zien dit ook,
maar zijn tegelijkertijd benieuwd of de regering nog andere argumenten heeft om het
verschil in hoogte van de compensatie voor beide sectoren te verklaren. Daarnaast
wijzen zij de regering erop dat het hierbij gaat om een sector die sinds 2013 al verboden
is en alleen onder voorwaarden tot 2024 toegestaan was. Het gaat hier dus om een compensatie
voor maximaal drie jaar en niet om een sector die nog jaren op volle kracht door kon
gaan. In hoeverre heeft dit aspect een rol gespeeld bij het bepalen van de hoogte
van de compensatie? Hoe staat dit in verhouding tot het ondernemersrisico, waar ook
schade als gevolg van overheidsmaatregelen ter bestrijding van dierziekten onder valt?
De omstandigheid dat de pelsdierhouders in 2024 hoe dan ook hadden moeten stoppen,
is betrokken bij de toets aan het causaliteitsvereiste; alleen de schade die het rechtstreeks
gevolg van het vervroegde verbod is komt in aanmerking voor vergoeding. Kosten die
de sector in 2024 hoe dan ook had moeten maken, komen dus niet voor vergoeding in
aanmerking.
Nadat bepaald is welke schade voor vergoeding in aanmerking komt, wordt het normaal
ondernemersrisico daarop in mindering gebracht. Dit normaal maatschappelijk risico
staat in zoverre los van het causaliteitsvereiste.
Onder normale omstandigheden komt schade als gevolg van overheidsmaatregelen ter bestrijding
van dierziekten voor rekening en risico van de ondernemer. De voorliggende situatie
kent een aantal bijzondere aspecten, die maken dat compensatie in de rede ligt. Van
belang is onder meer dat de maatregel permanent van aard is. Zodra het gezondheidsrisico
voorbij is, kan deze sector de productie niet opnieuw opstarten om opnieuw inkomen
te genereren en daarmee de geleden schade op te kunnen vangen. Bovendien is de sector
slechts een aantal maanden gegund om zich voor te bereiden op deze permanente maatregel.
Terwijl zij op basis van de huidige wet er van uit mochten gaan dat zij nog tot 2024
de tijd hadden om zich op de permanente beëindiging voor te bereiden.
24.
Ook worden de activiteiten van de nertsenhouders wel gereguleerd maar wordt hun eigendom
niet ontnomen. De regering schrijft zelfs dat het aannemelijk is dat dit eigendom
een andere economische functie kan krijgen en dus enige waarde zal behouden. Is de
regering in contact met nertsenhouders over welke activiteiten zij gaan of kunnen
ondernemen zodra het houden van nertsen ophoudt? Zo ja, hoe verlopen deze contacten?
Over de eventuele omschakeling naar andere economische activiteiten door de nertsenhouder
wordt primair contact onderhouden door de gemeente. In de digitale informatiebijeenkomst
voor nertsenhouders, die op 28 oktober 2020 door het Ministerie van LNV werd georganiseerd,
werd nertsenhouders aangeraden contact op te nemen met de gemeente, en werden voorbeelden
besproken van andere economische activiteiten en advies vanuit de gemeente.
25.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat emotie een grote rol speelt in de discussie
over de nadeelcompensatie, bij nertsenhouders maar ook bij andere groepen in de samenleving.
Deze leden hopen dan ook dat de regering inzicht kan geven in de objectieve criteria
die gebruikt zijn om de hoogte van de compensatie te bepalen. Kan de regering meer
inzicht geven in wat zij precies verstaat onder «schade die buiten het normale maatschappelijke
of normale ondernemersrisico valt»? Zij schrijft in de memorie van toelichting immers
dat ondernemers maatschappelijke discussies goed in de gaten moeten houden.
Het normaal maatschappelijke of normaal ondernemersrisico betreft een criterium waaraan
gelet op het compensatierecht, zoals dat in jurisprudentie is ontwikkeld, moet worden
getoetst bij de vraag in hoeverre schade als gevolg van een rechtmatige overheidsmaatregel
vergoed dient te worden. Dit criterium betreft de vraag of de schade (volledig) voor
rekening en risico van de ondernemer dient te blijven of dat de schade (deels) afwijkt
van hetgeen de ondernemer rekening had behoren te houden. Uit jurisprudentie volgt
dat bij de toets aan dit criterium alle omstandigheden van het voorliggend geval moeten
worden afgewogen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag nr. 23.
26.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering daarnaast of zij in kan schatten
in hoeverre nertsenhouders van plan zijn om hun bedrijf naar het buitenland te verplaatsen.
Is zij het met deze leden eens dat het verwerpelijk zou zijn als nertsenhouders na
het innen van de compensatiegelden in het buitenland opnieuw nertsen zouden gaan houden?
Mij zijn geen gegevens bekend over verplaatsing van nertsenhouderijen naar het buitenland.
Over de nertsenhouderij in het buitenland besluit de overheid van het desbetreffende
land. Nederland heeft hierover geen zeggenschap. Waar het om het grondgebied van de
Europese Unie gaat, zet Nederland op dit moment in op het meldingsplichtig maken van
Sars-CoV-2 bij gehouden nertsen en in aanvulling daarop het bestrijdingsplichtig maken
van die ziekte binnen de Europese Unie.
27.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke juridische gronden de regering heeft
om verplaatsing van nertsenbedrijven naar het buitenland aan banden te leggen.
De Nederlandse overheid heeft geen bevoegdheden om ingezetenen te verbieden om op
het grondgebied van een ander land activiteiten te verrichten.
De leden van de SP-fractie steunen de zienswijze van de regering dat een deel van
de geleden schade onder het ondernemersrisico valt. Dat gezegd hebbende zijn deze
leden van mening dat de compensatie die wordt voorgesteld te ruimhartig is. Voor een
inkomensverlies van drie jaar ontvangen pelsdierhouders waarschijnlijk bedragen die
neerkomen op minstens vier modale salarissen per boekjaar. Zij achten dit onwenselijk
aangezien hiervoor gemeenschapsgeld wordt ingezet dat door andere werkenden bij elkaar
wordt gebracht. Bovendien kent de internationale pelsmarkt slechte perspectieven en
hebben de betreffende ondernemers ruim de tijd gehad om zich te oriënteren op andere
carrièremogelijkheden of bedrijfsactiviteiten. De voorgestelde nadeelcompensatie heeft
dan ook veel weg van een gouden handdruk waarmee de regering de grotere pelsdierhouders
in één klap miljonair maakt. Deze middelen kunnen naar mening van deze leden veel
beter worden ingezet om werknemers uit andere getroffen sectoren van de arbeidsmarkt
te begeleiden naar nieuwe banen waar momenteel grote behoefte aan is.
28.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het, zeker in deze tijd waarin
zo veel ondernemingen worden geraakt door de coronapandemie en de maatregelen die
hiertegen worden genomen, niet uit te leggen dat er zo veel geld wordt uitgetrokken
voor deze sector. Voor het bepalen van de hoogte van de nadeelcompensatie zijn veel
factoren meegewogen die ieder voor zich vragen oproepen. Deze leden vragen de regering
waarom deze regeling wordt uitgewerkt en vastgelegd in een beleidsregel. Waarom is
hier niet gekozen voor een algemene maatregel van bestuur, zoals ook is gedaan bij
de regels over de tegemoetkoming in de kosten van sloop of ombouw van gebouwen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag nr. 17, waarin ik ben ingegaan op de voorgestelde
keuze voor het instrument van de beleidsregel.
29.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de Kamer meer te
zeggen dient te hebben over een regeling van deze omvang. Door de nadeelcompensatie
op deze manier te koppelen aan het voorliggende wetsvoorstel, ontstaat het gevoel
dat de Kamer slechts mag tekenen bij het kruisje. Dat is wat deze leden betreft onacceptabel.
Het wetsvoorstel brengt een vervroegde beëindiging van de pelsdiersector met zich.
Onder de voorliggende omstandigheden is het een gegeven dat pelsdierhouders voor de
geleden schade als gevolg van de vervroegde beëindiging recht hebben op compensatie.
Zonder compensatie zal niet de in het licht van artikel 1 Eerste Protocol van het
Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens vereiste fair balance kunnen worden bereikt. Het recht op compensatie is dus hoe dan ook onlosmakelijk
met het wetsvoorstel verbonden, om strijdigheid met het Europees Recht te voorkomen.
Met de Beleidsregel nadeelcompensatie pelsdierhouder wordt de wettelijke bevoegdheid
nader ingevuld. Een concept is aan uw Kamer toegestuurd ter informatie. Zie voorts
mijn antwoord op vraag nr. 17.
3.3. Gevolgen voor de subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten
30.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uiterste datum kan aangeven
waarop de nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten gereed is.
Voor de benodigde aanpassing van de sloopsubsidie is eerst een wijziging nodig van
het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij. Voor die wijziging
– een algemene maatregel van bestuur – is een aantal processtappen vereist, waaronder
overleg met de Europese Commissie en advisering door de Raad van de State. Op dit
moment wordt het ontwerp van deze wijziging voorbereid. Het streven is het ontwerp
in het eerste kwartaal van 2021 aan uw Kamer voor te leggen. Na deze voorhang en advisering
door de Raad van State zal de wijziging zo snel mogelijk in werking treden.
31.
De leden van de CDA-fractie lezen: «Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een
nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten vast te stellen en deze inhoudelijke
zoveel mogelijk bij de oude aan te laten sluiten.» Waar is de regering voornemens
op af te wijken en wanneer komt er duidelijkheid over hoe de nieuwe subsidieregeling
eruit gaat ziet?
Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij zal worden gewijzigd
voor wat betreft de subsidiëring van sloopkosten. Dit heeft te maken met het Europese
staatssteunkader waaronder de huidige subsidie voor sloopkosten is goedgekeurd door
de Europese Commissie. Dit specifieke kader vereist als tegenprestatie de vrijwillige
beëindiging van de productiecapaciteit. Vanwege het onderhavige wetsvoorstel kan subsidie
voor sloopkosten niet meer onder dit kader worden gerechtvaardigd. De wijziging van
het Besluit zal via een ander staatssteunkader bij de Europese Commissie aangemeld
moeten worden.
De huidige subsidie voor ombouwkosten is op een ander Europees staatssteunkader gebaseerd
en kan onder dat kader blijven worden toegepast. Ik verwijs verder naar mijn antwoord
op vraag nr. 30.
32.
De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot het ombouwen en omschakelen van
pelsdierhouderijen bezorgd om de capaciteit bij gemeenten c.q. provincies met betrekking
tot de benodigde vergunningverlening en vragen daarom wat de visie van de regering
hierop is.
Dit is naar het oordeel van het kabinet primair een aangelegenheid van de gemeenten
en provincies zelf. Wat de gevolgen voor gemeenten en provincies zijn, is van veel
diverse factoren afhankelijk: het aantal nertsenhouderijen in gemeenten en provincies,
de aard van de door de nertsenhouder voorgenomen vervangende activiteit, de mogelijkheden
die in de lokale en provinciale regelgeving bieden en het tempo waarin de nertsenhouder
aan de slag gaat. Dat maakt dat het op voorhand moeilijk in te schatten is hoeveel
beslag er zal worden gelegd op de capaciteit bij gemeenten en provincies. Wel is het
kabinet zich er van bewust dat bij met name ombouw het verkrijgen van de noodzakelijke
omgevingsvergunning langere tijd in beslag nemen, zeker als daarvoor een wijziging
van het bestemmingsplan nodig is. Het kabinet vertrouwt erop dat de nertsenhouder
in goed overleg met de betrokken gemeente en provincie afspraken kan maken over een
goed verloop van de vergunningenprocedure. Waar nodig zal de nertsenhouder hiervoor
in het kader van de verlening van de ombouw- en sloopsubsidie ook voldoende gelegenheid
voor worden geboden. Het kabinet werkt samen met gemeenten en provincies om de houders
zo goed mogelijk bij te staan.
33.
De leden van de D66-fractie lezen dat op basis van de huidige subsidieregeling geen
subsidies voor sloop meer kunnen worden verleend en dat de subsidieregeling aanpassing
behoeft en opnieuw moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Wanneer kan de
Kamer meer informatie verwachten over een nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag nr. 30.
34.
Daarbij lezen de leden van de D66-fractie: «De doelen van de initiatiefnemers van
de wet, te weten het zorgen dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen, dat
de percelen zoveel mogelijk een nuttige bestemming krijgen en dat wordt bijgedragen
aan het maken van een doorstart van de voormalige pelsdierhouder in de uitoefening
van nieuwe bedrijfsactiviteiten, blijven in de nieuwe situatie immers onverminderd
van belang.» Wat wordt gezien als een nuttige bestemming? Welke eisen worden hierbij
gesteld?
Als gevolg van het verbod verliest een pelsdierhouderijlocatie haar huidige functie,
zodat het vinden van alternatief gebruik wenselijk is om verrommeling van het landschap
tegen te gaan. Welke mogelijkheden daarvoor zijn, is sterk locatiegebonden en afhankelijk
van de mogelijkheden die gemeenten en provincies via ruimtelijke ordening en de milieuregelgeving
kunnen bieden. Daarbij kunnen sloop, als eind- of tussenstap, alsmede ombouw een belangrijke
rol vervullen.
De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het oordeel dat er met de verkorte
overgangstermijn onvoldoende ruimte is om te spreken van een tegenprestatie voor ombouwkosten
dan wel sloopwerkzaamheden die gefinancierd dienen te worden vanuit publieke middelen.
Deze leden wachten de nieuwe voorstellen van de regering met betrekking tot sloop
en ombouw af en zullen deze van hun oordeel voorzien. Zij zijn van mening dat de stalvoorzieningen
die gebruikelijk zijn in de nertsenindustrie dermate krap zijn dat zij niet geschikt
zijn voor verder gebruik in andere diersectoren. Het is dan ook een uitdrukkelijke
wens van deze leden dat dit gedeelte van de bedrijfsinventaris niet meer beschikbaar
komt voor de veehouderij.
Daarnaast achten van de leden van de SP-fractie de tijd meer dan rijp om over te gaan
tot een algeheel verbod op de invoer en verkoop van bontproducten. Bont is een luxeproduct
dat in het productieproces gepaard gaat met dierenwelzijnsstandaarden die voor deze
leden volstrekt onacceptabel zijn. Tevens zijn voor de vervaardiging van kleding ruimschoots
voldoende alternatieven voor handen waarbij dierlijke grondstoffen niet benodigd zijn.
35.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de subsidieregeling voor de
sloop- en ombouwkosten zal worden aangepast. Kan de regering uitsluiten dat dit als
gevolg heeft dat het totaalbedrag van deze subsidieregeling verder wordt verhoogd?
Voor de sloop- en ombouwregeling is € 32 miljoen gereserveerd. De sloop- en ombouwregeling
wordt aangepast. Het gereserveerde bedrag zal naar aanleiding van deze wijziging niet
verhoogd worden.
4. Verhouding tot hoger recht
4.2. Artikel 14 van de Grondwet
36.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan
geven op het verschil tussen een schadeloosstelling en een nadeelcompensatie.
Een schadeloosstelling is aan de orde indien schade wordt geleden als gevolg van een
onrechtmatige overheidsmaatregel. Bij een onrechtmatige daad is sprake van een handeling
die in strijd is met het recht, en dus niet had mogen plaatsvinden. Alle gevolgen
van de onrechtmatige handeling moeten (zoveel mogelijk) ongedaan worden gemaakt. Dat
betekent dat alle schade die wordt geleden als direct gevolg van de overheidsmaatregel
dan voor vergoeding in aanmerking komt.
Indien sprake is van een rechtmatige overheidsmaatregel is volledige schadeloosstelling
uitsluitend aan de orde indien het eigendom wordt ontnomen (zoals bijvoorbeeld bij
onteigening).
Nadeelcompensatie kan aan de orde zijn indien schade wordt geleden als gevolg van
een rechtmatige overheidsmaatregel, maar dit hoeft niet. Bij rechtmatig handelen is
sprake van een handeling waartoe de overheid bevoegd is, en die dan ook mag, of soms
zelfs moet plaatsvinden. Maar ondanks dat het om rechtmatig handelen gaat, kan het
voorkomen dat een groep burgers of bedrijven, of een individuele burger of bedrijf,
ten opzichte van anderen door die rechtmatige handeling een onevenredig nadeel lijdt
dat niet geheel voor zijn eigen rekening hoort te blijven. Door nadeelcompensatie
kan de onevenredige benadeling worden weggenomen.
Voor de vraag of de betrokkene gecompenseerd dient te worden voor het geleden nadeel
is onder meer van belang in hoeverre de geleden schade uit stijgt boven het normaal
maatschappelijk risico.
Zie voorts mijn antwoorden op de vragen nrs. 18 en 22.
5. Gevolgen
5.1. Inschatting economische gevolgen voor de pelsdierhouderij
37.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven waarom
Wageningen Economic Research (WEcR) geen onderzoek gedaan heeft of en, zo ja, in hoeverre
de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking
zouden moeten komen. Welk aanvullend onderzoek is er alsnog gedaan of wordt gedaan
voor de uitwerking van de beleidsregel?
Een aanvullend onderzoek is in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerd door
Van Ameyde Waarderingen. Van Ameyde heeft, als expert op het gebied van de bedrijfseconomische
aspecten van nadeelcompensatie in onder meer de veehouderij, geadviseerd over de schade
die als rechtstreeks gevolg van de vervroegde beëindiging is geleden en welke kostenposten
dit betreft.
38.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af voor welk soort bedrijven, anders dan pelsdierhouderijen,
de wet nog meer gevolgen heeft. Heeft de regering de gevolgen voor deze bedrijven,
zoals toeleverende bedrijven of transport- en voerbedrijven, in kaart gebracht?
De Wet verbod pelsdierhouderij alsmede het daarbij geformuleerde flankerend beleid
is gericht op de primaire producenten en ziet niet op de mogelijke gevolgen voor toeleverende
bedrijven. Om die reden heeft het kabinet de gevolgen voor toeleverende en transport-
of voerbedrijven niet in kaart gebracht.
39.
De leden van de D66-fractie lezen dat WEcR de economische gevolgen heeft berekenend
en dat daarbij is nagegaan wat het verschil in opbrengsten en kosten zou zijn geweest
tussen de situaties dat bedrijven in het voorjaar van 2021 in plaats van per 2024
moeten stoppen. Hierbij vernemen deze leden dat de opbrengstprijs van pelzen een grote
invloed heeft op het saldo. Waarom is gekozen hierbij geen rekening te houden met
de huidige marktprijs van pelzen, die ten gevolge van de coronacrisis sterk is gedaald?
Het advies is om dit onderscheid te laten vervallen en de maatregelen die gedurende
het pelzen aan bedrijven in het risicogebied zijn opgelegd in heel Nederland op te
leggen.
Voor de ruimingsvergoedingen worden actuele marktprijzen als uitgangspunt gehanteerd.
De nadeelcompensatie richt zich op het niet meer kunnen benutten van de verdiencapaciteit
in de pelsdierhouderij in de komende drie jaren. Uit het Van Ameyde-advies komt naar
voren dat de pelsprijs sterk fluctueert, maar dat deze zich langjarig beweegt tussen
de € 20 en € 30. Daarbij is ook de pelsprijs van 2020 in ogenschouw genomen. Voor
de nadeelcompensatie is, gegeven het Van Ameyde-advies, uitgegaan van € 24 per pels.
40.
De leden van de SP-fractie danken de regering dat zij onderzoek heeft laten uitvoeren
naar de bedrijfseconomische waarde van de geleden schade van actoren in de pelsindustrie.
Deze leden wijzen erop dat de uiteindelijke schatting van 90 tot 120 miljoen euro
aanzienlijk lager is dan de vooraf ingeschatte reservering die de regering augustus
jongstleden heeft aangekondigd. Desondanks zijn zij van mening dat ook het nieuwe
getaxeerde bedrag onevenredig hoog is wanneer dit wordt afgezet tegenover andere bedrijven
die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen en daarvoor geen of
veel minder compensatie tegemoet hebben kunnen zien. Bedrijven met een maatschappelijk
nuttige functie uit bijvoorbeeld de cultuursector dienen net als de nertsensector
van overheidswege hun deuren te sluiten – terecht, met het oog op de volksgezondheid –
en hierdoor dreigt thans een kaalslag in het culturele landschap. Zij hopen dat de
regering voor dergelijke sectoren een soortgelijke warme belangstelling vertoont als
voor de pelsdiersector.
Wageningen Economic Research heeft in beeld gebracht wat de economische gevolgen zijn
voor de sector van het vervroegen van het verbod op het houden van nertsen, en schat
dit nadeel op € 90 tot 120 miljoen. Daarbij is echter geen rekening gehouden met het
feit dat ontslag van personeel afvloeiingskosten kosten met zich brengt en dat nertsenhouders
tijd nodig hebben voor het vinden van een andere baan. Deze posten worden wel meegenomen
in de beleidsregel over nadeelcompensatie. Voor bedrijven en sectoren die eveneens
te maken hebben met de gevolgen van de coronacrisis, maar evenwel niet te maken krijgen
met een permanent verbod op de betreffende activiteit, geldt dat zij steun vanuit
het steun- en herstelpakket ontvangen.
41.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de totale economische gevolgen voor de pelsdierhouderij
volgens het onderzoek van WEcR variëren tussen de 90 miljoen en 120 miljoen euro.
Tevens lezen deze leden op pagina 15 van de memorie van toelichting dat WEcR niet
onderzocht heeft in hoeverre de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie
voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen: «De schade die voor compensatie
in aanmerking komt wordt nader uitgewerkt in een beleidsregel. Daarbij zal aanvullend
aan het WEcR rapport nader financieel en juridisch onderzoek worden gedaan». Wat is
de stand van zaken van het nader onderzoek?
Het nadere onderzoek is in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerd door Van
Ameyde Waarderingen B.V. Uw Kamer heeft het betreffende rapport op 19 november 2020
ontvangen.
42.
Tevens merkt de regering op pagina 17 op dat «bij het bepalen van de hoogte van nadeelcompensatie
het element van het normaal maatschappelijk risico, in dit geval het normale ondernemersrisico,
een onlosmakelijk element is dat moet worden meegewogen». Mogen leden van de PvdA-fractie
hieruit de conclusie trekken dat het totale bedrag van de nadeelcompensatie onder
het bedrag van de totale economische gevolgen voor de sector van naar schatting 90
tot 120 miljoen euro zal blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen nrs. 21 en 40. De verwachting is dat
€ 130 miljoen toereikend is voor het totaal aan uit te keren nadeelcompensatie. Dit
is met inbegrip van toepassing van een korting vanwege het normale ondernemersrisico.
43.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de nadeelcompensatie
van nertsenbedrijven vooral ook rekening moet houden met het feit dat deze sector
in 2024 toch al gesloten zou moeten worden, de gevolgen van de coronacrisis door de
meeste ondernemers grotendeels zelf gedragen moeten worden, dat dit ook voor de nertsenbedrijven
zou moeten gelden en dat derhalve zeer terughoudend moet worden omgegaan met de nadeelcompensatie
aan nertsenbedrijven en het geen pas geeft als nertsenhouders door de nadeelcompensatie
met gemiddeld 1,5 miljoen euro gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?
De nadeelcompensatie betreft enkel de geleden schade als rechtstreeks gevolg van de
omstandigheid dat de pelsdierhouder drie jaar eerder moet stoppen. Een deel van de
schade valt onder het normaal maatschappelijk risico (ondernemersrisico), welk deel
voor eigen rekening van de pelsdierhouder hoort te blijven. Voor wat betreft een voorbeeldberekening
van de nadeelcompensatie voor nertsenhouders, verwijs ik naar de Kamerbrief van 19 november
2020 (kenmerk DGA-DAD/20288391).
5.2. Fiscale gevolgen nadeelcompensatie
44.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan
geven op paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting over de fiscale gevolgen van
de nadeelcompensatie. Deze leden lezen dat een definitieve toets van de nadeelcompensatieregeling
aan de btw-regelgeving pas kan plaatsvinden nadat de beleidsregel bekend is. Kan de
regering bevestigen dat deze toets heeft plaatsgevonden en niet btw-plichtig is? Zo
nee, waarom niet? De regering stelt dat de vergoeding in het kader van het wetsvoorstel
kan worden verkregen in zijn algemeenheid behoort tot de winst. Kan de regering de
mogelijkheden schetsen die een pelsdierhouder heeft om de verkregen compensatie voor
belasting in te zetten voor een nieuwe onderneming of andere mogelijkheden om in eigen
inkomsten te kunnen voorzien? Wat bedoelt de regering met de opmerking dat de toepassing
van de herinvesteringsreserve de vervreemding van een bedrijfsmiddel in het kader
van deze regeling kan worden aangemerkt als een vervreemding als gevolg van overheidsingrijpen?
Welke extra mogelijkheden biedt dit de pelsdierhouder? Kan de regering hiervan een
uitputtend overzicht geven? Betekent deze opmerking dat er ook beperkingen voor de
pelsdierhouder kunnen zijn? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een uitputtende
lijst van de beperkingen en of nadelen.
Zoals in paragraaf 8 van het besluit tot vaststelling van beleidsregels voor de beoordeling
van aanvragen om een vergoeding op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij
is toegelicht is deze regeling inmiddels beoordeeld voor de btw. Geconcludeerd is
dat sprake is van een onbelaste schadevergoeding voor de btw.
7. Uitvoering
45.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
belast is met de uitvoering van de wettelijke grondslag voor nadeelcompensatie. Kan
de regering aangeven welke kosten (administratief en uren) RVO maakt met de uitvoer
van de regeling? Wat wordt bedoeld met de handhaving van het wetsvoorstel? Welke handhavingstaken
liggen bij RVO?
De inzet van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) betreft de voorbereiding,
de communicatie over de voorwaarden, het inregelen van het proces en de ICT, en de
vaststelling en uitbetaling van de nadeelcompensatie, inclusief de eventuele inzet
van deskundigen en bezwaar- en beroepszaken. Met RVO is verkennend gesproken over
de hoogte van de kosten en daarbij is aangegeven dat RVO binnen de genoemde uitvoeringskosten
blijft.
Met de handhaving van het wetsvoorstel wordt bedoeld het toezicht op de naleving van
het vervroegd in werking getreden verbod en het toepassen van handhavingsinstrumenten
bij overtredingen van het verbod, met name het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Op dat vlak heeft RVO geen taken.
46.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat de voorgestelde
salderingsregeling met betrekking tot dit wetsvoorstel anders is dan de provinciale
beleidsregels en dat deze zich niet richt op de vermindering van stikstofbelasting.
Zo is de Raad van State van mening dat deze regeling juist de bestaande stikstofbelasting
in stand houdt, omdat stikstofruimte afkomstig van nertsenhouderijen terechtkomt bij
veehouderijen. Naar aanleiding van dit advies heeft de regering de voorgestelde bepaling
over het gebruik van de stikstofruimte die vrijvalt bij beëindiging van de nertsenhouderij
geschrapt. In reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering: «Het
advies geeft ook geen aanleiding te veronderstellen dat het in het geheel niet mogelijk
is om beperkingen te stellen aan de mogelijkheden van intern en extern salderen, ook
niet indien deze deel uit maken van een verplichtende maatregelen. Indien een maatregel
wordt genomen vanuit stikstofoogpunt, waarbij kan worden gemotiveerd dat deze noodzakelijk, geschikt en evenredig
is in het licht van de stikstofdoel-stellingen en tevens dat bij de toepassing van
de maatregelen gelijke gevallen gelijk worden behandeld, acht ik dergelijke beperkingen
mogelijk.» De regering zal «bezien op welke wijze voor beëindigingssituaties zoals
de onderhavige beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte kunnen worden gesteld,
zoals bijvoorbeeld middels de provinciale beleidsregels of op nationaal niveau.» Wanneer
kan de Kamer hier meer informatie over verwachten? Is de regering het met deze leden
eens dat 100% van de vrijgekomen ruimte terug gegeven dient te worden aan de natuur?
Zo nee, waarom niet? In dit verband wijzen zij ook op de regeling inzake de gerichte
opkoop van veehouderijen, die laat zien dat het mogelijk is om 100% van de vrijgekomen
ruimte aan de natuur terug te geven. Zij zijn dan ook van mening dat bij de sluiting
van de nertsenbedrijven alle vrijgekomen ruimte terug aan de natuur dient te worden
gegeven. Is de regering bereid om een soortgelijke regeling te treffen voor de sluiting
van de nertsenbedrijven? Indien het argument van de regering is dat hier geen sprake
is van vrijwillige opkoop, waarom is dat volgens de regering een doorslaggevend argument
om de stikstofruimte niet door te halen?
Het wetsvoorstel zoals dat ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd, voorzag
in beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte die vrijvalt bij beëindiging
van de nertsenhouderij. Voor intern salderen was voorzien in een afroming van 30%
van de emissie die kon plaatsvinden vanuit de gerealiseerde capaciteit van het bedrijf.
Deze ruimte zou dan via het zogenoemde stikstofregistratiesysteem, of een ander aangewezen
programma, beschikbaar worden gesteld voor andere activiteiten. De mogelijkheid van
extern salderen van de stikstofruimte werd uitgesloten. De Afdeling advisering van
de Raad van State zag bezwaren tegen de beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte
in het wetsvoorstel, met name omdat voor nertsenhouders dan andere regels zouden gelden
dan voor andere sectoren (gelijkheidsbeginsel) en adviseerde deze beperkingen te schrappen.
Het kabinet heeft naar aanleiding daarvan besloten om de beperkingen aan het gebruik
van de stikstofruimte te schrappen uit het wetsvoorstel.
Voor de nertsenhouders gelden dus dezelfde regels als voor andere sectoren voor wat
betreft de stikstofruimte: zij kunnen deze bijvoorbeeld gebruiken om zelf een doorstart
te maken, middels intern salderen, of, in provincies waar extern salderen met veehouderijbedrijven
is opengesteld, middels extern salderen de ruimte aan een andere ondernemer beschikbaar
stellen met een afroming van 30% die ten goede komt aan de natuur.
Overigens kijk ik naar de mogelijkheden om in de toekomst beperkingen aan het gebruik
van de stikstofruimte te stellen in het geval van beëindigingssituaties, bijvoorbeeld
via provinciale beleidsregels. Het streven is om uw Kamer hierover in het voorjaar
van 2021 te informeren.
8. Toezicht en handhaving
47.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVWA adviseert om, als het wetsvoorstel eenmaal
wet is en niet uiterlijk rond 1 maart 2021 ingaat, te wachten met de invoering tot
1 januari 2022, na afloop van de fokperiode in 2021. Dit advies leidt tot verbazing
bij deze leden. Kan de regering toelichten waar dit advies op gebaseerd is? Deelt
de regering dit advies? Wat zijn volgens de NVWA de risico’s mocht deze wet niet uiterlijk
rond 1 maart 2021 worden ingevoerd? Kan de regering toelichten op welke wijze de NVWA
de maatschappelijke onrust en de onduidelijkheid voor de nertsenhouders heeft meegewogen
in haar advies? Kan de regering vervolgens ingaan op het risico dat de NVWA ziet dat
er na inwerkingtreding van het verbod alsnog nertsen gehouden zouden kunnen worden?
Deelt de regering dat de kans hierop minimaal is omdat een nertsenhouder geen enkele
kant op kan met de pelsen? Klopt het dat een dierenarts of andere erfbetreders geen
dienstverlening zullen uitvoeren aan illegaal gehouden nertsen? Kan de regering de
suggesties van de NVWA voor de invulling van de nadeelcompensatie delen met de Kamer
en een toelichting geven op de gedane suggesties? Voorziet de regering een actieve
rol voor de NVWA na de beëindiging van de individuele bedrijven? Met andere woorden:
volgt er een controle op bedrijfsniveau of de bedrijven daadwerkelijk gesloten zijn?
Voordat ik in ga op deze vraag, merk ik op dat de passage in de memorie van toelichting
over de uitvoerings- en handhavingstoets van de NVWA gebruik is gemaakt van een ontwerp
van het advies. In haar uiteindelijke advies heeft de NVWA het punt over de uitgestelde
invoering van de wet niet opgenomen. In het definitieve advies staat: «De NVWA is
van mening dat de handhaafbaarheid afneemt wanneer de wet niet rond 1 maart 2021 van
kracht zou worden. Na 1 maart, wanneer het fokseizoen is begonnen, zal het draagvlak
voor doden vermoedelijk in de sector afnemen».
Ik verwacht, mede op basis van gesprekken met de sector, dat de nertsenhouders met
het oog op de aangekondigde vervroeging van de inwerkingtreding van het verbod op
het houden van nertsen, de komende tijd zullen besluiten om al hun dieren, inclusief
de fokdieren, te pelzen en zullen er op het moment van invoering van het verbod in
Nederland geen nertsen meer zijn.
Verder geldt met het oog op de voorkoming van verspreiding van Sars-CoV-2 bij nertsen
een verplichting voor nertsenhouders om wekelijks het aantal door hen gehouden nertsen
te melden bij de NVWA (artikel 2c van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen).
Hierdoor heeft de NVWA een concreet beeld van het aantal in voorkomend geval nog aanwezige
nertsen in de periode voorafgaand aan de invoering van het verbod en kan zij er gericht
op toezien dat ook die bedrijven tijdig hun bedrijf beëindigen. De NVWA zal na de
invoering van het verbod steekproefsgewijs op een aantal locaties van pelsdierhouders
fysieke inspecties uitvoeren en onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van
pelsdieren. Indien de uitkomsten, of andere signalen, daar aanleiding toe geven, kan
de NVWA uiteraard meer locaties inspecteren.
Het wetsvoorstel voorziet verder niet in regels over dienstverlening ten behoeve van
illegaal gehouden dieren.
Met betrekking tot de nadeelcompensatie heeft de NVWA de suggestie gedaan om te bepalen
dat pelsdierhouders alleen in aanmerking kunnen komen voor compensatie indien zij
de Wet pelsdierhouderij naleven. Met deze suggestie is in die zin rekening gehouden
dat in de ontwerpbeleidsregel is bepaald dat de inkomensschade onder meer wordt bepaald
op basis van het aantal fokteven dat rechtens mag worden gehouden. Uitsluiting van
compensatie vanwege niet-naleving is evenwel geen optie, omdat het Eerste Protocol
bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens nu eenmaal nadeelcompensatie
vereist. Indien het verbod niet wordt nageleefd kunnen de reguliere handhavingsinstrumenten
worden toegepast (bestuursrechtelijke herstelsancties of strafrechtelijke vervolging).
48.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten voor de NVWA voor het toezicht op
de naleving van de wet. Hoe hoog zijn deze kosten? Waar is dit op gebaseerd en op
welke manier en uit welke categorie worden de kosten gefinancierd?
De NVWA zal na de invoering van het verbod steekproefsgewijs op een aantal locaties
van pelsdierhouders fysieke inspecties uitvoeren, zie hiervoor mijn antwoord op vraag
nr. 47. Zoals ik in mijn antwoord op vraag nr. 14 heb gemeld, verwacht ik dat de nertsenhouders
voor de invoering van het voorgesteld vervroegde verbod alle nertsen op hun bedrijf
hebben gedood. De kosten van uitvoering zijn nog niet bekend.
49.
De leden van de D66-fractie vinden het positief dat de regering inzet op een zo spoedig
mogelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel en onderschrijven dit doel. Deze leden
merken op dat de NVWA een aantal suggesties heeft gedaan voor de invulling van de
nadeelcompensatieregeling. Kan de regering uiteenzetten van welke suggesties hier
sprake is?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag nr. 47, waarin ik ben ingegaan op het advies
van de NVWA naar aanleiding van de uitvoerings- en handhavingstoets.
50.
Naast dat de leden van de D66-fractie positief zijn over het feit dat de nertsenhouderij
zo snel als mogelijk wordt beëindigd, zijn er ook zorgen. Deze leden hebben een aantal
verontrustende signalen en beelden ontvangen omtrent het feit dat twee nertsenhouderijen
zich niet aan de hygiënevoorschriften houden en dat sprake zou zijn van dierenmishandeling.
Zo is op de beelden te zien dat geen beschermende kleding wordt gedragen bij het pelzen
en dat geen juist gebruik wordt gemaakt van een mondkapje. Bovendien is te zien dat
medewerkers dieren vastpakken, bijvoorbeeld aan hun poten, en van een afstand in de
kar slingeren. Hoe verhouden deze beelden zich tot de conclusie dat van opzet bij
de verspreiding van het virus geen sprake is? Is de regering van mening dat op bedrijven
sprake is geweest van nalatigheid? Is de regering bereid verder te onderzoeken of
sprake is geweest van nalatigheid in het toepassen van beschermende kleding? Hoe verhouden
de uitspraken van de regering dat dierenwelzijn bij ruimingen in acht wordt genomen
zich tot deze beelden? Is de regering bereid te onderzoeken of dit soort zaken zich
ook hebben voorgedaan op andere nertsenhouderijen? Hoe laat dit zich rijmen met regelgeving
die stelt dat voortdurend visueel toezicht moet worden gehouden bij dieren die worden
bedwelmd of gedood?
Er zijn geen aanwijzingen van opzet, noch van nalatigheid. De verplichte hygiënemaatregelen
zijn enkele keren aangescherpt. De houders houden zich aan de maatregelen en doen
hun uiterste best de ziekte buiten hun bedrijf te houden.
Er zijn wel signalen geweest dat op enkele houderijen de verplichte hygiënemaatregelen
onvoldoende werden toegepast en de voorschriften niet voldoende werden nageleefd.
De houders zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de regels. De vertegenwoordigers
van de pelsdierenhouders zijn hierop aangesproken. De NVWA doet hiernaar onderzoek
en zal bij overtredingen door nertsenhouders handhavend en verbaliserend optreden.
De NVWA heeft op alle te ruimen bedrijven toezicht gehouden op het dodingsproces en
de ruiming. Waar zaken niet goed zijn gegaan, heeft de NVWA de houders en medewerkers
daarop aangesproken, en zal dit blijven doen. Gedurende het laden wordt door middel
van een steekproef gecontroleerd of de nertsen snel het bewustzijn verliezen en vervolgens
overlijden. Voordat er gelost wordt, wordt nog een visuele inspectie uitgevoerd en
tijdens het lossen wordt ook visueel gecontroleerd of de dieren dood zijn. Na het
lossen van de bak in de container van het destructiebedrijf wordt er nogmaals gecontroleerd
of er geen levende nertsen zijn.
De Welzijnscommissie dierziekten wordt door de NVWA van elke voorgenomen ruiming op
de hoogte gebracht. Zij heeft in het algemeen geen onvolkomenheden of vermijdbaar
ongerief vastgesteld en heeft geconstateerd dat de NVWA waar nodig adequaat heeft
gereageerd.
51.
De leden van de SP-fractie steunen de regering in haar opvatting dat het vervroegde
verbod zo snel mogelijk van kracht moet worden. De suggestie van de NVWA om bij vertraagde
inwerkingtreding van het wetsvoorstel een jaar te wachten met de uitvoering achten
deze leden gevaarlijk en onrealistisch. Zij vragen de regering welke maatregelen of
sancties zij kan treffen ten opzichte van bedrijven die zich aantoonbaar niet houden
aan het naar voren gehaalde fok, – en houdverbod.
Over het advies van uitgestelde inwerkingtreding verwijs ik naar mijn antwoord op
vraag nr. 47. Wie dertien dagen na inwerkingtreding van het verbod nog nertsen houdt,
overtreedt artikel 2 van de Wet verbod pelsdierhouderij. Dat is een economisch delict
(artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten). Overtreders van dit
verbod kunnen dus strafrechtelijk worden vervolgd. Hierop staat een maximumstraf van
hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde
categorie (€ 21.750,–). Verder is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
bevoegd om als bestuursrechtelijke herstelsanctie een last onder bestuursdwang op
te leggen (artikel 11a van de Wet verbod pelsdierhouderij).
52.
Ook zijn de leden van de SP-fractie benieuwd of de regering er voldoende vertrouwen
in heeft dat de NVWA over genoeg personele capaciteit beschikt om alle nog in bedrijf
zijnde nertsenhouderijen te ruimen. De recente rapportage die Deloitte publiceerde
over de mogelijkheden die de NVWA heeft om aan haar uitgebreide takenpakket te voldoen
geeft deze leden veel reden tot zorgen, zeker met het oog op de zojuist uitgebroken
vogelgriep.
Het doden van dieren met het oog op de invoering van het voorgestelde vervroegde verbod
op pelsdierhouderijen geschiedt door de nertsenhouder zelf. De verwachting is dat
er geen nertsen meer op de bedrijven aanwezig zullen zijn op de ingangsdatum van het
verbod. De NVWA zal hierop controleren, zie hiervoor mijn antwoord op vraag nr. 47.
53.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de NVWA opmerkingen heeft gemaakt bij de handhaafbaarheid,
uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van dit wetsvoorstel. Die opmerkingen leidden
er zelfs toe dat de NVWA adviseerde te wachten met de invoering van de wet tot 2022
zodat er nog een nieuwe fokperiode kan komen. Deze leden delen de mening van de regering
dat dat geen optie is, maar zij zien de opstelling van de NVWA wel als een veeg teken
dat de handhaving van de wet een probleem kan gaan vormen. Is de NVWA wel voldoende
toegerust om de wet te handhaven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet
en wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de handhaving wel gegarandeerd
kan worden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag nr. 47, waarin ik ben ingegaan op het advies
van de NVWA naar aanleiding van de uitvoerings- en handhavingstoets.
9. Regeldruk
54.
De leden van de VVD-fractie lezen onder «Regeldruk» dat de totale administratieve
lasten worden geraamd op 1,15 miljoen euro. Kan de regering dit nader toelichten?
Hoe worden deze administratieve kosten meegenomen in het totale beschikbare bedrag
van 150 miljoen euro? Vallen deze kosten onder de uitvoeringskosten van 20 miljoen
of onder de 130 miljoen euro ter nadeelcompensatie? Wat zijn de totale kosten voor
RVO in de uitvoering?
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp is aangegeven, vormen de beschreven
lasten ten bedrage van € 1,15 miljoen de maximumvariant. Op basis van de verkregen
deskundigenadviezen kon worden besloten om gebruik te maken van op normen gebaseerde
uitgangspunten en worden afgezien van een zeer complex uitvoeringsproces, waardoor
ook de administratieve lasten voor de pelsdierhouders mee zullen dalen. De beleidsregel
staat toe dat aan de pelsdierhouder redelijke kosten ter zake van door een derde verleende
deskundige bijstand worden vergoed. Deze kosten vallen onder de € 130 miljoen.
10. Financiële gevolgen voor de overheid
55.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering «een regeling reserveert van maximaal
150 miljoen (inclusief 20 miljoen euro uitvoeringskosten)». Deze leden vragen naar
een toelichting en uitsplitsing van de 130 miljoen euro en de 20 miljoen euro uitvoeringskosten.
Hoe is de berekening van 20 miljoen euro gemaakt? Welke diensten zijn betrokken ten
laste van de uitvoeringskosten?
Voor de uitsplitsing van de € 130 miljoen en de berekening van de € 20 miljoen uitvoeringskosten
van de daarbij betrokken diensten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag nr. 21.
56.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering een bedrag van maximaal 150 miljoen euro
(inclusief uitvoeringskosten) heeft gereserveerd voor nadeelcompensatie in het kader
van dit wetsvoorstel. Nu zijn de economische gevolgen voor de sector op basis van
onderzoek van WEcR maximaal 120 miljoen euro en is de regering niet voornemens om
dit hele bedrag te compenseren. Vanwaar dan toch het gereserveerde bedrag van 150 miljoen euro?
Welk deel van de 150 miljoen euro wordt er voor uitvoeringskosten gereserveerd?
WEcR berekent op basis van zijn gehanteerde uitgangspunten een bedrag van € 90 á 120 miljoen.
Het door Van Ameyde Waarderingen opgestelde advies bevat geen berekening van de te
betalen kosten aan nadeelcompensatie op sectorniveau, daarnaast vestigt Van Ameyde
Waarderingen meer aandacht dan WEcR op de schade-elementen transitiekosten personeel
en voor het vinden van ander werk door ondernemers. Voor het antwoord op het gereserveerde
bedrag van € 150 miljoen verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen nrs. 21 en 45.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.