Brief regering : Reactie op het inspectierapport uitzetting naar Bahrein
29 344 Terugkeerbeleid
Nr. 146 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2020
In deze brief aan uw Kamer ga ik conform mijn toezegging tijdens het nota overleg
JBZ van 6 oktober jl. in op het rapport «uitzetting naar Bahrein» van de Inspectie
van Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) (Kamerstuk 32 317, nr. 638). Het rapport is de uitkomst van het onderzoek dat de Inspectie op het verzoek van
mijn ambtsvoorganger heeft verricht naar het verloop van de procedure vanaf het indienen
van het asielverzoek tot de uitzetting naar Bahrein.
Zoals ik uw Kamer laatstelijk bij brief van 2 juli 2020 heb geïnformeerd had ik zwaarwegende
redenen om het Inspectierapport niet openbaar te maken (Kamerstuk 29 344, nr. 143). De gemachtigde van de vreemdeling heeft echter het rapport op 4 oktober jl. op
de website van zijn kantoor geplaatst. Hiermee is het rapport openbaar geworden en
staat de vertrouwelijkheid van het rapport mij niet langer in de weg om buiten het
kader van vertrouwelijkheid een toelichting op deze zaak met uw Kamer te delen.
Proces
De Inspectie heeft mij op 22 november 2019 het onderzoeksrapport aangeboden. Medio
december 2019 heb ik uw Kamer het rapport vertrouwelijk doen toekomen. (Kamerstuk
29 344, nr. 138). Begin februari 2020 heb ik de Inspectie gevraagd om de nader gekomen vertrouwelijke
informatie van de Inspectie alsnog te onderzoeken en te betrekken bij het eerdere
onderzoek. Dit heeft geleid tot een addendum op het rapport, dat mij is aangeboden
op 28 mei 2020. (Kamerstuk 29 344, nr. 142) Ik heb uw Kamer de gelegenheid gegeven ook dit addendum vertrouwelijk in te zien.Het
onderzoek van de Inspectie was daarmee afgerond.
Bij brief van 2 juli jl. heeft uw Kamer de kabinetsreactie op de aangenomen motie1 van 18 december 2019 van de leden Jasper van Dijk en Kuiken ontvangen. Deze motie
verzocht de regering om het rapport van de Inspectie openbaar te maken.
Reactie op het Inspectierapport
Het rapport is opgesteld conform de toezegging aan uw Kamer om onderzoek te doen naar
het verloop van de toelatings- en de vertrekprocedure en de informatiepositie van
de IND daarin. De Inspectie heeft noch in het rapport, noch in het addendum aanbevelingen
gedaan.
Voorts onthoudt de Inspectie zich van een oordeel over de inhoud van de zaak aangezien
de beslissing in de asielprocedure, inclusief de informatiepositie, in ons rechtsbestel
is onderworpen aan rechterlijke toetsing.
De Inspectie volstaat in het rapport met een feitelijke weergave van de gang van zaken.
Uit het onderzoek blijkt dat in de toelatingsprocedure alle gebruikelijke stappen
zijn uitgevoerd. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, geven het onderzoeksrapport
en het addendum mij aanleiding te oordelen dat de gevolgde asiel- en vertrekprocedure
zorgvuldig en op de voorgeschreven wijze is verlopen. Dat is ook de belangrijkste
conclusie die ik trek uit het onderzoek.
In deze brief geef ik uw Kamer een toelichting op enkele relevante aspecten van het
onderzoek naar de asielprocedure, de informatiepositie van de IND en de terugkeerprocedure.
Hiermee verwacht ik uw Kamer meer duidelijkheid te geven over de gemaakte afwegingen
in de doorlopen procedure.
Hoewel het onderzoek van de Inspectie zich heeft gericht op de procedurele aspecten
van de behandeling van de aanvraag geeft het rapport ook inzicht in de inhoudelijke
aspecten van deze zaak. Daarbij is zowel vanuit uw Kamer als in de media herhaaldelijk
de zorg uitgesproken dat deze zaak verkeerd is beoordeeld; dit in het bijzonder gelet
op de arrestatie van de vreemdeling na terugkeer naar Bahrein. Dit is voor mij reden
om, binnen de beperkingen die ik heb om informatie uit een asieldossier te delen en
het eerdergenoemde uitgangspunt dat de besluitvorming binnen ons systeem is onderworpen
aan een gerechtelijke beoordeling, hier op enkele aspecten van de asiel- en terugkeerprocedure
inhoudelijk in te gaan.
Asielbeoordeling
De geloofwaardigheid van de verklaringen van een asielzoeker vormen de kern van de
asielbeoordeling. Zoals ook verwoord in het Inspectierapport heeft de vreemdeling
zijn gestelde activiteiten en daaraan gerelateerde vrees in Bahrein in de asielprocedure
niet aannemelijk gemaakt.
De IND heeft onderzoek verricht om tot een zorgvuldig besluit te komen en heeft daarbij
de vreemdeling voldoende gelegenheid gegeven om zijn aanvraag nader te onderbouwen.
Zijn verklaringen waren naar het oordeel van de IND echter summier, tegenstrijdig
en vragen over gestelde activiteiten kon hij niet onderbouwen. Tevens is hij legaal
en op eigen paspoort het land uitgereisd, wat er ook op duidt dat hij op dat moment
niet in de negatieve belangstelling van de Bahreinse autoriteiten stond. De IND heeft,
op basis van het asielrelaas zoals dat door de vreemdeling naar voren is gebracht
én de toen bekende feiten en omstandigheden, dan ook kunnen oordelen dat de vreemdeling
niet in aanmerking kwam voor asielbescherming.
Het is daarbij van groot belang dat een vreemdeling die om bescherming vraagt alle
informatie naar voren brengt die relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Gelet op de informatie in het asieldossier en de berichten die naar buiten zijn gekomen
ná zijn vertrek uit Nederland moet er rekening mee gehouden worden dat de vreemdeling
niet alle voor de beoordeling vereiste informatie naar voren heeft gebracht.
Ook de informatie die volgt uit een Rijks-intern bericht van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken duidt daarop. In het addendum van het Inspectierapport staat dat in dit bericht
het ministerie onder meer meedeelt dat de familie van de Bahreinse vreemdeling in
contacten met ambassademedewerkers onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt
over gebeurtenissen die relevant zijn voor de asielaanvraag en heeft de vreemdeling
ook zelf bepaalde informatie niet ingebracht in de asielprocedure.
Sinds 23 september jl. ligt het Rijks-intern bericht van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken inzake de vreemdeling uit Bahrein ter vertrouwelijke inzage bij de griffie van
uw Kamer. (Kamerstuk 29 344, nr. 144)
In het artikel dat de NRC2 over deze zaak heeft gepubliceerd op 4 oktober jl. wordt informatie naar voren gebracht
die, op het moment dat de IND een beslissing nam op zowel de eerste asielaanvraag
van 10 augustus 2017 als de opvolgende aanvraag van 20 oktober 2018, door betrokkene
niet bekend was gemaakt bij de IND.
Citaat NRC:
«Details over de gevangenisuitbraak, het onderduiken en het bootincident geeft [naam
betrokkene] niet. De link met mogelijk strafbare feiten houdt hij klein, vermoedelijk
uit wantrouwen naar de Nederlandse autoriteiten.»
Deze berichtgeving van de NRC onderstreept het beeld dat de vreemdeling om hem moverende
redenen deze gebeurtenissen tijdens zijn asielprocedure niet naar voren heeft gebracht.
Uit vorenstaande informatie uit verschillende bronnen komt naar voren dat betrokkene
ten tijde van de asielprocedure relevante informatie niet kenbaar heeft gemaakt. Evenals
de IND heeft ook de vreemdeling een plicht tot samenwerking om de juiste en relevante
feiten en omstandigheden boven tafel te krijgen. Daarbij liggen de stelplicht en bewijslast
bij het asielrelaas in beginsel bij de asielzoeker, hij moet het asielrelaas en daarmee
ook de gestelde vrees aannemelijk maken. Indien de vreemdeling hier niet of onvoldoende
gehoor aan geeft, ontneemt hij de IND de mogelijkheid om een volledige beoordeling
te verrichten van de asielaanvraag en risico’s die verbonden zijn aan de terugkeer.
Of de IND tot een ander oordeel inzake de asielaanvraag zou zijn gekomen als alle
feiten en omstandigheden bekend waren geweest, valt achteraf moeilijk te zeggen.
Zoals mijn ambtsvoorganger u ook reeds heeft medegedeeld, maakt de arrestatie en veroordeling
nog niet dat daarmee een relatie te leggen is met de Nederlandse asielprocedure.
Voorts ga ik kort in op de gestelde vrees van de vreemdeling in verband met de (politieke)
activiteiten van zijn broer, die in Duitsland asiel heeft gekregen. De in het Inspectierapport
genoemde algemene informatie uit diverse bronnen, over het risico dat gezinsleden
van gezochte politiek actieve personen in Bahrein kunnen lopen, is hierbij meegewogen.
Deze informatie geeft geen aanleiding om te concluderen dat elk familielid vanwege
die omstandigheid reeds voor vervolging te vrezen zou hebben van de zijde van de Bahreinse
autoriteiten. Het risico beoordeelt de IND op individuele basis. In deze zaak was
er echter geen concreet aanknopingspunt dat betrokkene of zijn familieleden vanwege
hun relatie met de broer van betrokkene zwaarwegende problemen te duchten hadden.
Na het vertrek van zijn broer naar Duitsland in 2014 heeft de vreemdeling tot zijn
eigen (legale) uitreis in februari 2017, noch zijn familieleden problemen ondervonden
van de zijde van de Bahreinse autoriteiten. Om die reden heeft de IND kunnen concluderen
dat de omstandigheid dat de broer in de negatieve belangstelling staat, niet maakt
dat aannemelijk is dat de vreemdeling om die reden ook gevaar loopt.
In het Inspectierapport wordt ook ingegaan op de opvolgende asielaanvraag die, ongeveer
een jaar nadat hij Nederland was ingereisd en zijn eerste asielaanvraag had gedaan,
zeer kort voor de geplande en bij de vreemdeling aangekondigde uitzetting werd ingediend.
Een opvolgende aanvraag wordt inhoudelijk in behandeling genomen als de vreemdeling
nieuwe feiten en/of omstandigheden aanvoert. In deze procedure zijn echter geen nieuwe
feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leidden.
De vreemdeling had ten behoeve van zijn opvolgende aanvraag een onvertaald document
in kopie overgelegd. In een dergelijk geval, ook om frustratie van het vertrekproces
tegen te gaan, wordt de asielzoeker tijdens het gehoor in de gelegenheid gesteld om
door middel van een tolk te verklaren wat er in de documenten staat en wat dit voor
zijn aanspraken op bescherming betekent. In combinatie met de antwoorden op de vragen
hoe de asielzoeker aan de documenten komt, wanneer de documenten zijn ontvangen en
waarom hij ze niet eerder heeft overgelegd of heeft laten vertalen, worden de documenten
beoordeeld. Tevens wordt betrokken de omstandigheid of sprake is van een origineel
document dat op authenticiteit kan worden onderzocht of slechts van een kopie. Dit
is de wijze waarop de IND de opvolgende aanvraag heeft beoordeeld en, ook onder verwijzing
naar vaste jurisprudentie, tot de conclusie is gekomen dat zijn opvolgende aanvraag
onvoldoende was onderbouwd.
Tevens wil ik een korte toelichting geven op enkele aspecten zoals die in het Inspectierapport
staan beschreven over het terugkeerproces.
Voor de DT&V is het uitgangspunt dat de risico’s bij terugkeer door de IND zijn beoordeeld
in de asielprocedure. Uit het rapport volgt dat de Bahreinse vreemdeling nadat zijn
aanvraag is afgewezen heeft aangegeven bij de DT&V dat hij niet naar Bahrein wil terugkeren,
maar eventueel wel naar een ander derde land wil reizen. Het initiatief en de verantwoordelijkheid
voor het realiseren van toegang tot een derde land op basis van vrijwillig vertrek
ligt altijd bij de vreemdeling zelf. Daarnaast dient het betreffende land hiervoor
toestemming te geven. Er dient sprake te zijn van een gewaarborgde toegang3 als de vreemdeling onder verantwoordelijkheid van de DT&V vertrekt.
Wanneer de vreemdeling aangeeft vrijwillig naar een derde land te willen vertrekken
is het aan hem om hiertoe concrete stappen te ondernemen. Hij kan naar de betreffende
ambassade gaan of contact opnemen met de IOM, waarbij de DT&V -waar nodig- kan ondersteunen.
Zo zal de DT&V bijvoorbeeld het paspoort (onder toezicht) ter beschikking stellen
wanneer dit noodzakelijk is voor de concrete voorbereiding om vrijwillig te kunnen
vertrekken. De vreemdeling heeft echter niet het initiatief genomen om daadwerkelijk
uitvoering te geven aan het verkennen van de mogelijkheden om naar een derde land
te vertrekken.
Het Inspectierapport meldt in dit kader voorts: «De DT&V wil voor de uitzetting gebruik
maken van een zogenoemde removal order die de KLM verplicht om A. terug te vervoeren
naar Iran, het land van waaruit hij naar Nederland was gereisd. Omdat toegang tot
Iran volgens de KLM niet gegarandeerd is aangezien A. voor dit land geen visum heeft,
wordt de removal order omgebogen naar Bahrein.»
Addendum
Het aanvullend onderzoek, dat op mijn verzoek is ingesteld, was naar aanleiding van
nagekomen informatie dat de Inspectie had ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Kort gezegd geeft de ambassadeur te Koeweit aan dat alvorens een onomkeerbaar
besluit wordt genomen, de ambassade zou moeten worden bevraagd in situaties waarmee
mogelijk weinig bekend is bij de IND, zoals Bahrein. Ten behoeve van het aanvullende
onderzoek heeft de IND een reactie opgesteld en doen toekomen aan de Inspectie, waarvan
de essentie is verwoord in het addendum. Ik onderschrijf vanzelfsprekend deze reactie.
In aanvulling hierop vind ik het relevant om op te merken dat de betreffende ambassadeur
in algemene zin niet volledig bekend leek te zijn met de asielprocedure en de beoordelingskaders
en met betrekking tot deze zaak niet in volle omvang bekend was met hetgeen door de
vreemdeling in het kader van zijn asielaanvraag naar voren is gebracht. Het Ministerie
van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven tevreden te zijn met de samenwerking met de
IND. Ook voor mij geldt dat ik heel tevreden ben met de samenwerking op het terrein
van landeninformatie. De Inspectie markeert in het addendum mijns inziens terecht
in haar conclusie dat de mogelijkheid die de ambassadeur ziet om, buiten het kader
van ambtsberichten, op meer informele wijze om informatie te vragen, voorbij gaat
aan de eis dat de (verkrijging van) informatie moet voldoen aan zorgvuldigheidsvereisten
om te kunnen worden gebruikt in een asielprocedure.
Echter, nog afgezien van dit vraagstuk over verantwoordelijkheden, wijs ik uw Kamer
nogmaals op de asielbeoordeling waaruit blijkt dat de vreemdeling ongeloofwaardige
verklaringen over zijn eigen activiteiten heeft afgelegd. Indien de verklaringen van
de vreemdeling ongeloofwaardig en/of niet volledig zijn, speelt de informatie over
het land van herkomst waar het Ministerie van Buitenlandse zaken mogelijk in kan voorzien,
een minder grote rol. Voor mij ligt de kern van deze zaak bij het oordeel over de
geloofwaardigheid en volledigheid van verklaringen van de vreemdeling.
Tot slot wil ik uw Kamer mededelen dat ik hier enkele onderdelen van de procedure
nader heb uitgelicht en toegelicht. Ik realiseer me dat ik daarmee niet volledig ben.
Echter, de feitelijke weergave van de gang van zaken zoals opgesteld in het onderzoeksrapport
van de Inspectie spreekt voor zich. Met deze toelichting verwacht ik beter inzichtelijk
te hebben gemaakt hoe de IND en de DT&V volgens de procedurele voorschriften en binnen
de kaders van het asielbeleid de procedure binnen hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden
op zorgvuldige wijze hebben gevoerd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid