Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 594 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 23 november 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de
gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie
de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I.
ALGEMEEN
1
1.
Doel en aanleiding
3
2.
Hoofdlijnen wetsvoorstel
5
2.1
Geleidelijke afbouw van de salderingsregeling
5
2.2
Redelijke vergoeding voor invoeding
13
2.3
Verplichting meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten
15
3.
Consultatie
15
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. De afbouw van de saldering kan volgens deze leden een belangrijke stap
zijn naar de gewenste stap van consument naar «prosument», waarbij het eigen verbruik
van zelfopgewekte energie verder gestimuleerd wordt. Deze leden hebben nog enkele
zorgpunten en vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
en hebben hier enige vragen over.
De leden van de SP-fractie -fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het
voorliggende wetsvoorstel. Zij begrijpen niet waarom er is gekozen om een van de meest
succesvolle regelingen om huishoudens te betrekken in de energietransitie hiermee
teniet wordt gedaan. Deze leden vrezen dat door de verslechterde voorwaarden minder
huishoudens tot plaatsing van zonnepanelen over zullen gaan, met een lager aandeel
schone energie tot gevolg. Ook leidt dit ertoe dat huishoudens nog minder profiteren
van de energietransitie waardoor de verhouding tussen baten en lasten alleen maar
schever wordt.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel dat moet dienen tot afbouw van de salderingsregeling voor kleingebruikers.
Deze leden zijn van mening dat de huidige regeling recht doet aan de ambities op het
gebied van hernieuwbare energie en klimaat en dat afbouw van de regeling daarom ongewenst
is. Zij gaan daar hieronder in een aantal vragen en opmerkingen nader op in.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het plaatsen van zonnepanelen op daken zich
mede dankzij de salderingsregeling heeft ontwikkeld tot misschien wel de meest ingeburgerde
en geaccepteerde vorm van duurzame energieopwekking. Zij vinden het belangrijk dat
de voorgestelde wetswijziging hier op geen enkele wijze afbreuk aan doet en daarmee
dus ook niet aan de bereidheid van burgers om te investeren in zonnepanelen. Daaromtrent
hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen. De eerste vraag van deze leden is dan
ook of de regering hier op dezelfde wijze tegenaan kijkt en in het kielzog hiervan
hoe dit wetsvoorstel zich daar dan toe verhoudt.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering nu al voorstelt om een succesvolle
regeling ten behoeve van het stimuleren van duurzame energie af te bouwen. Dit terwijl
de regering nog steeds geen concreet afbouwpad heeft opgesteld voor het beëindigen
van fiscale maatregelen ten behoeve van fossiele brandstoffen, ondanks het feit dat
in 2013 al was afgesproken om deze maatregelen voor 2020 afgeschaft te hebben. De
regering lijkt geen verandering te willen brengen in het degressieve element van de
energiebelasting, waardoor grootgebruikers minder betalen voor elektriciteit dan kleinverbruikers.
En dit terwijl de regering ook nog steeds geen concreet afbouwpad heeft voorgesteld
voor het beëindigen van de subsidiëring van het verbanden van houtige biomassa voor
warmte. Des te meer opmerkelijk gezien de gigantische opgave voor Nederland om het
aandeel hernieuwbare energie te vergroten als onderdeel van het behalen van een CO2-reductie
van tenminste 49 procent of zelfs 55 procent in 2030 en een reductie van 95 procent
in 2050. Daarom vinden deze leden dat een afbouwpad voor salderen alleen in het leven
geroepen mag worden als de begindatum wordt uitgesteld naar 2030. Zij vinden voorts
dat het afbouwpad gekoppeld moet worden aan het uitfaseren van alle fiscale maatregelen
ten behoeve van fossiele brandstoffen, inclusief het afbouwen van het degressieve
energiebelastingselement, het afbouwen van ontheffingen van de Opslag Duurzame Energie
(ODE) heffing en het gelijktrekken van de gas- en elektriciteitskosten.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden hechten aan voldoende aantrekkelijkheid van zonnepanelen op daken ten opzichte
van zonnepanelen op landbouwgronden. Voldoende zekerheid omtrent een acceptabele terugverdientermijn
is een belangrijk uitgangspunt. Zij hebben in dit verband enkele vragen.
1. Doel en aanleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verwachting is dat de kosten van zonnepanelen
verder zullen dalen. Deze leden vragen of er schattingen/berekeningen bekend zijn
waaruit dit blijkt. Welke ontwikkelingen in de markt spelen hierbij een rol?
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een secondopiniononderzoek van de Stichting
Economisch Onderzoek (SEO) van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat het feit dat
het behoud van de salderingsregeling overstimulering zou veroorzaken niet is aangetoond
of onderbouwd.1 Tevens concludeert het onderzoek dat afbouw van de salderingsregeling zou leiden
tot negatieve gevolgen voor het draagvlak voor de energietransitie. Deze leden vragen
de regering een inhoudelijke reactie te geven op de resultaten van dit onderzoek.
De leden van de D66-fractie constateren dat om de gewenste stap te maken van consument
naar prosument, het wenselijk is dat de afbouw van de salderingsregeling gepaard gaat
met twee belangrijke voorwaarden: de afschaffing van de dubbele energiebelasting en
het mogelijk maken van het onderling uitwisselen van opgewekte energie. Deze leden
vragen de Minister te reflecteren op de voortgang van deze voorwaarden.
De leden van de GroenLinks-fractie horen van onder andere gemeentes dat zij zich grote
zorgen maken over de afbouw van de salderingsregeling. Men is bang dat de animo voor
het plaatsen van zonnepanelen af zal nemen. Er is een secondopiniononderzoek gedaan
door SEO. Kan de regering een uitgebreide reactie geven op dit second opinion onderzoek?
Is er op dit moment wel sprake van overstimulering? Zijn de zorgen van de gemeentes
volgens de regering terecht?
De leden van de SP-fractie menen dat het doel niet goed is onderbouwd. Immers, wanneer
het doel is om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten en de klimaatdoelen te
halen is het onzinnig om een van de meest succesvolle regelingen die hieraan bijdragen
zodanig te herzien dat het omgekeerde dreigt te gebeuren. Ook de Afdeling advisering
van de Raad van State uit kritiek op de gebrekkige onderbouwing. De leden van de SP-fractie
zien vooral een ordinaire bezuinigingsmaatregel waar het klimaat onder zal lijden.
Dat er bovendien nog voldoende in zonnepanelen geïnvesteerd zou worden, is een rare
en onjuiste beargumentering, stellen deze leden. Zolang er slechts op een gering percentage
van de geschikte daken panelen liggen en het aandeel hernieuwbare energie schrikbarend
achterblijft, moet juist alles op alles gezet worden deze beide percentages fors te
verhogen. Deze leden bestrijden de suggestie dat dit inmiddels gemeengoed is geworden.
Dat er zomaar vanuit wordt gegaan dat er richting 2030 niet of nauwelijks stimulering
meer nodig zou zijn, achten deze leden een absurde conclusie. Liggen dan alle daartoe
geschikte daken vol met panelen, vragen zij. Of zijn de klimaatdoelen dan gehaald?
De leden van de SP-fractie vragen een veel betere onderbouwing van dit wetsvoorstel
en een inhoudelijke reactie op de kritiekpunten.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er gereageerd kan worden op het onderzoek
van SEO, waarin de argumenten van de regering om de salderingsregeling voor zonnepanelen
af te bouwen worden weerlegd met de conclusie dat er van overstimulering geen sprake
is? Waarom is dit onderzoek niet meegenomen in de besluitvorming?
De leden van de SP-fractie -fractie vragen een onderbouwing voor waarom er voor huishoudens
veel minder ondersteuning is om te verduurzamen dan voor de industrie. Ook vragen
zij waarom de industrie decennia krijgt om, naast alle subsidies die zij reeds krijgen,
te verduurzamen waar huishoudens worden geacht in 2030 best zelf zonnepanelen te kunnen
aanschaffen. De leden van de SP-fractie -fractie merken op dat er opnieuw met twee
maten wordt gemeten, waarbij wederom de lasten onevenredig voor de huishoudens zijn
en de baten door overstimulering een gebrek aan stok vormen voor de industrie.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel
voortvloeit uit de volgende afspraak uit het regeerakkoord: «De salderingsregeling
duurzame elektriciteit wordt in 2020 omgevormd in een nieuwe regeling.» De achtergrond
van deze afspraak was dat enerzijds zonnepanelen gelukkig steeds meer gemeengoed waren
geworden, maar ook dat deze wijze van stimuleren nadelen met zich meebracht, nadelen
die ondervangen zouden kunnen worden met een subsidieregeling. Het kabinet kiest in
dit wetsvoorstel niet voor een omzetting van de salderingsregeling naar een subsidie,
maar voor het later in de tijd geleidelijk laten aflopen van de salderingsmogelijkheid
zonder dat daar een subsidie voor in de plaats komt. Deze beleidskeuze is gebaseerd
op de veronderstelling dat zonnepanelen steeds goedkoper worden, waardoor stimulering
via een (in)directe subsidie van het Rijk niet meer nodig zou zijn op termijn. In
de memorie van toelichting is het volgende te lezen: «Zo zullen naar huidige verwachting
op de lange termijn de vermeden leveringskosten (inclusief belastingen) door het direct
eigen verbruik van de opgewekte elektriciteit in combinatie met een redelijke vergoeding
voor de ingevoede elektriciteit van de leverancier voldoende zijn om zonnepanelen
voor kleinverbruikers rendabel te laten zijn.» De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen de regering deze inschatting nader te onderbouwen. Waar is de «huidige verwachting»
op gebaseerd? Wat is een «redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit»? Hoe
hoog moet die vergoeding zijn, willen zonnepanelen voor kleinverbruikers rendabel
blijven, de komende jaren, maar ook in het «salderingsloze» tijdperk? Hoe gaat de
regering dit monitoren? Met welke gedragsreactie houdt de regering rekening? Is daarbij
een verschil tussen verhuurders en eigenaar-bewoners te verwachten? Welke ontwikkeling
in de groei van zonnepanelen bij kleinverbruikers verwacht de regering met en zonder
salderingsregeling? Hoe is dat onderbouwd en wat is een ondergrens voor de verwachte
dan wel gewenste ontwikkeling vooraleer de regering voornemens is in te grijpen, bijvoorbeeld
met een subsidie? De leden van de ChristenUnie-fractie rekenen kortom op een stevige
onderbouwing van deze cruciale notie onder dit wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich ervan bewust dat de energietransitie,
en daarmee enerzijds het toenemende fluctuerende aanbod van CO2-neutrale elektriciteit
en anderzijds een toenemende elektriciteitsvraag, grote uitdagingen met zich meebrengt
voor de stabiliteit en capaciteit van het elektriciteitsnetwerk. Een belangrijk nadeel
van de salderingsregeling is dat thuis opgewekte stroom niet wordt opgeslagen in huis
of in de buurt, maar dat de ongebruikte elektriciteit gelijk op het net komt (als
er al ruimte is op het netwerk). Nu worden (buurt)batterijen gelukkig snel minder
duur en wordt er gewerkt aan het tot stand brengen van «smart grids» in wijken. Maar
hoe wil de regering deze decentrale opslag van elektriciteit stimuleren? Immers, het
afbouwen van de salderingsregeling moet niet leiden tot een lagere groei van het aantal
zonnepanelen dat er momenteel bij kleinverbruikers bijkomt. Het moet mede leiden tot
slimmere manieren van gebruik en opslag van thuis opgewekte elektriciteit. De leden
van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt. Had bij dit
voorstel om de salderingsmogelijkheid af te gaan bouwen niet ook een voorstel moeten
zitten wat kleinverbruikers stimuleert en subsidieert zelfopgewekte stroom thuis of
in de buurt op te gaan slaan dan wel om in de eigen buurt samen met netwerkbedrijven
een »smart grid» te gaan ontwikkelen? Hoe kijkt de regering überhaupt aan tegen het
vraagstuk van opslag van elektriciteit en tegen de verhouding daarbij tussen het netwerk
en decentrale opslag?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in een secondopiniononderzoek van SEO
stevige kritiek wordt geuit op de uitgevoerde onderzoeken door PWC. SEO geeft aan
dat het oordeel van PWC over de kostenefficiëntie van de salderingsregeling onnodig
negatief is en slecht onderbouwd. SEO is van mening dat de kosten per ton vermeden
CO2 voor de salderingsregeling op hetzelfde niveau liggen als vergelijkbare regelingen.
Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie op het secondopiniononderzoek van
SEO.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voor woningcorporaties nog minder
aantrekkelijk wordt om te investeren in zonnepanelen dan het al was. Huurders zullen
hun energierekening zien oplopen. Onder meer een rapport van Fakton in opdracht van
Aedes wijst hierop. Deze leden vragen de regering een inhoudelijke reactie te geven
op de conclusies uit het rapport van Fakton.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de toekomstige kostenontwikkeling van
zonnepanelen onzeker is, dat de terugverdientermijn na de afbouw korter kan zijn dan
nu ingeschat, maar ook twee tot vier jaar langer. Zeker huishoudens met lagere en
middeninkomens zullen zekerheid willen hebben omtrent de terugverdientermijn. Deelt
de regering de inschatting dat het voor hen minder aantrekkelijk wordt om te investeren
in zonnepanelen? Hoe waardeert de regering de analyse dat het voor huishoudens met
lagere en middeninkomens ten opzichte van huishoudens met hogere inkomens moeilijker
wordt om mee te doen met en mee te profiteren van de energietransitie?
2. Hoofdlijnen wetsvoorstel
2.1. Geleidelijke afbouw van de salderingsregeling
De leden van de VVD-fractie vragen of de afbouw in de salderingsregeling niet leidt
tot een terugverdientijd langer dan negen jaar. Deze leden vragen voorts wat er gedaan
kan worden als blijkt dat op een bepaald moment in de afbouw de terugverdientijd langer
dan negen jaar zal zijn. Zij vragen of er altijd oog wordt gehouden voor het niet
ontmoedigen voor het opwekken van duurzame energie. De leden van de VVD-fractie lezen
dat er wordt verwacht dat woningcorporaties zullen blijven investeren in zonnepanelen.
Zijn er gesprekken gevoerd met woningcorporaties waarin deze verwachting wordt bevestigd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het afbouwpad is gebaseerd op de meest recente
cijfers uit de Klimaat en Energieverkenning 2019 en berekeningen door TNO van de terugverdientijd.
Het is deze leden niet duidelijk of het afbouwpad,zoals dat nu wordt vastgesteld,
in de periode tot 2031 nog kan worden aangepast indien daar aanleiding voor is. Zij
vragen de regering daarom om duidelijk te maken hoe en op basis waarvan het afbouwpad
zal worden geëvalueerd, welke mogelijkheden er zijn tot aanpassing van het afbouwpad
in de jaren tot 2031, en in welke gevallen daar volgens de regering aanleiding voor
zou zijn. Deze leden merken daarnaast op dat zij lezen dat de afbouw van de salderingsregeling
elke vijf jaar zal worden geëvalueerd, maar dat er geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel
is opgenomen. Kan de regering verduidelijken waarom hiervoor gekozen is?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is om inwoners
te betrekken in de energietransitie en hen daarbij handelingsperspectief te bieden
zodat zij niet alleen de lasten maar ook de baten van deze transitie ervaren. Dit
geldt in het bijzonder voor inwoners met een kleinere beurs. Juist ook voor hen moet
er volgens deze leden een stimulans blijven bestaan om mee te doen en te profiteren
van de energietransitie. Zij vragen de regering of er in dit kader is nagedacht over
financieringsconstructies voor inwoners met een kleine portemonnee. Welke mogelijkheden
ziet de regering om juist deze inwoners te blijven betrekken bij de energietransitie
en hen te helpen met het investeren in zonnepanelen? De leden van de CDA-fractie ontvangen
tevens signalen dat de energierekening van huurders van Nul op de Meter-woningen (NOM-woningen)
circa 60 euro per maand zou kunnen stijgen als gevolg van dit wetsvoorstel. Een aanzienlijk
bedrag voor inwoners met een kleine beurs. Zij vragen de regering daarom om een indicatie
te geven van de effecten van dit voorstel op de energierekening bij NOM-woningen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat de energietransitie en
klimaatdoelstellingen jaarlijks worden gemonitord door middel van de Klimaat en Energie
Verkenning (KEV) door het Planbureau voor de Leefomgeving. Daaruit moet naar voren
komen of er nog voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de regeling
verder wordt afgebouwd. Indien daaruit zou blijken dat de verwachtingen niet worden
waargemaakt, kan volgens de regering gericht vervolgonderzoek naar de oorzaken worden
gedaan. Voor de leden van de CDA-fractie is het echter de vraag of deze wijze van
monitoring voldoende inzicht biedt in de mogelijkheden die juist onze inwoners hebben
om te investeren in zonnepanelen. Ook vragen deze leden of het op deze wijze voldoende
mogelijk is om tijdig bij te sturen op het moment dat het handelingsperspectief afneemt.
Zij vragen de regering daarom om specifiek te monitoren en evalueren in hoeverre er
richting 2031 voldoende stimulans blijft bestaan voor inwoners om te investeren in
zonnepanelen en uiteen te zetten op welke wijze aan deze specifieke monitoring en
evaluatie vormgegeven kan worden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de KWINK groep, op verzoek van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat, onderzoek heeft gedaan naar de invloed van de afbouw
van de salderingsregeling op de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen.
De aanschaf van zonnepanelen is een belangrijk onderdeel van de duurzaamheidsambities
van de woningcorporaties en de huursector. Uit het onderzoek van KWINK komt naar voren
dat overall de businesscase ongunstiger wordt voor woningcorporaties en dat daardoor
slechts een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen.
De leden van de CDA-fractie benadrukken het belang dat zij hechten aan het feit dat
ook huurders de baten, en niet alleen de lasten, van de energietransitie moeten kunnen
ervaren. Zon op de daken van huurwoningen is daar een belangrijk onderdeel van. Deze
leden zien dan ook graag dat ook de daken van huurwoningen zoveel mogelijk worden
benut. Ook vragen zij de regering om duidelijk te maken of en in hoeverre de daken
van huurwoningen met deze wetswijziging daadwerkelijk zoveel mogelijk zullen worden
benut voor het plaatsen van zonnepanelen. Welk deel van de woningcorporaties zal blijven
investeren in zonnepanelen en welk deel niet? Bij hoeveel huurwoningen zal naar verwachting
nog wel door woningcorporaties geïnvesteerd worden in zonnepanelen en bij hoeveel
woningen niet? Wat zijn de belangrijkste redenen waarom een deel van de woningcorporaties
zal blijven investeren in zonnepanelen en een ander deel niet? Wat zijn daarbij de
belangrijkste verschillen en hoe kan ervoor worden gezorgd dat een groter deel van
de woningcorporaties blijft investeren in verduurzaming?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens aan te geven wat de terugverdientijd
voor verhuurders zal zijn met de afbouw van de salderingsregeling. Hoe beoordeelt
de regering in dit kader het in opdracht van Aedes uitgevoerde onderzoek van Fakton,
waaruit blijkt dat woningcorporaties vanaf 2024 hun investering niet meer kunnen terugverdienen?
Kan de regering een inhoudelijke reactie geven op dit onderzoek en daarbij aangeven
of en in hoeverre dit aanleiding geeft om bijvoorbeeld de afbouw van de salderingsregeling
aan te passen dan wel om additioneel financieel onderzoek uit te voeren naar de effecten
van de afbouw op de huursector?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geadviseerd om onderliggend wetsvoorstel
aan te passen indien het onderzoek naar de gevolgen van de afbouw van de salderingsregeling
voor de huursector daartoe aanleiding zou geven. De regering heeft het voorstel echter
niet aangepast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te verduidelijken waarom
zij ervoor heeft gekozen het wetsvoorstel op dit punt niet aan te passen en wanneer
daar wel aanleiding voor zou zijn geweest. Zij vragen de regering daarbij tevens duidelijk
te maken waarom er, mede in het licht van de uitkomsten van het KWINK onderzoek, niet
voor gekozen is om specifiek onderzoek te laten doen naar de financiële effecten van
de afbouw salderingsregeling op de huursector. Op basis waarvan concludeert de regering
dat woningcorporaties zullen blijven investeren in zonnepanelen? Welke financiële
gegevens dan wel financieel onderzoek leiden tot deze conclusie?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) structurele oplossingsrichtingen uitwerkt
voor het probleem dat woningcorporaties onvoldoende middelen voor o.a. verduurzaming
hebben en dat zij de Kamer hierover in het najaar zal informeren. Wanneer zal de Kamer
hierover worden geïnformeerd? Welke oplossingsrichtingen worden hierbij betrokken
en hoe zal de uitkomst hiervan worden betrokken bij de afbouw van de salderingsregeling
en de gevolgen hiervan voor de woningcorporaties? Kan de regering tevens aangeven
in hoeverre de oplossingsrichting Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie
(SDE++) werkt voor woningcorporaties en aansluit bij hun realiteit?
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat in het kader van het Klimaatakkoord wordt
bezien of er aanpassing nodig is van de wederzijdse rechten en plichten van huurders
en verhuurders, waaronder het instemmingsrecht. Deze leden lezen dat de Minister van
BZK zal terugkomen op dit instemmingsrecht. Zij merken op dat de Minister van Economische
Zaken en Klimaat stelt dat de problemen die voor de huursector dreigen te ontstaan
door de afbouw van de salderingsregeling zouden kunnen worden weggenomen door het
instemmingsrecht voor huurders aan te passen. Zij vragen de regering om duidelijk
te maken hoe zij zich deze aanpassing van het instemmingsrecht voor huurders voorstelt.
Betekent dit dat in de toekomst het plaatsen van zonnepanelen op een huurwoning plaats
zou kunnen vinden zonder, of met beperkte, instemming van de huurder? Kan de regering
tevens aangeven of en op welke wijze het instemmingsrecht specifiek ten aanzien van
zonnepanelen op dit moment wordt heroverwogen door de Minister van BZK?
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Afdeling advisering van de
Raad van State dat het rapport van TNO een kanttekening plaatst bij de verwachte terugverdientijden
door een aantal onzekere factoren. Zo zou de gewenste zeven jaar aan terugverdientijd
en het maximale negen jaar aan terugverdientijd overschreden kunnen worden. De leden
vragen de regering wat de verwachte terugverdientijden zijn voor de koop- en huursector
bij de afbouw van de salderingsregeling? De leden vragen tevens of de regering op
deze onzekere factoren kan reflecteren.
De Afdeling Advisering heeft geadviseerd om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen
van de afbouw van de salderingsregeling voor de huursector. Uit onderzoek van KWINK
is gebleken dat er duidelijke financiële verschillen zijn tussen de huur- en koopsector.
De leden van de D66-fractie vragen de regering welke gevolgen dit heeft voor het wetsvoorstel.
Deze leden vragen welk flankerend beleid voor de huursector, zoals de aanpassingen
in de verhuurdersheffing, een financiële bijdrage kan leveren aan het investeringsvermogen
van de huursector in hernieuwbare energieopwekking.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de effecten zijn van de afbouw van de
salderingsregeling op de huursector. Heeft de regering er vertrouwen in dat er in
de huursector zonnepanelen geplaatst blijven worden? Moeten er geen alternatieven
worden bedacht voor het stimuleren van de uitrol van zonnepanelen in de huursector,
zoals het omzetten van de verhuurdersheffing in een investeringsverplichting?
De leden van de SP-fractie -fractie kunnen zich volstrekt niet vinden in het voorliggende
afbouwpad. Dat elke twee jaar de regeling met de helft wordt versoberd zal mensen
ervan weerhouden zonnepanelen aan te schaffen. Wordt er erkend dat de nieuwe regeling
dit niet afdoende weet op te vangen? Wordt hiermee ook erkend dat het hier gaat om
een bezuinigingsmaatregel?
Klopt het dat de cijfers zijn gebaseerd op volledig geïsoleerde woningen en op volledige
benutting van het potentieel aan zonne-energie? Deelt de regering de mening dat dit
zeer onrealistische aannames zijn, wanneer er gekeken wordt naar het daadwerkelijk
energieverbruik, de isolatiegraad van woningen en het te benutten zonne-energie?
De leden van de SP-fractie -fractie stellen dat grote groepen welwillende huishoudens
buiten de boot vallen door aan de uiterste grens van de bandbreedte te gaan zitten
van wat een acceptabele terugverdientijd wordt geacht. Deze leden vragen waarom dit
verlies aan aandeel hernieuwbare energie en aantallen te verduurzamen woningen wordt
geaccepteerd.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State uit kritiek op de aannames en de
onderbouwing van de veronderstelde terugverdientijd. De leden van de SP-fractie -fractie
vinden dat in reactie hierop te makkelijk aannames worden gedaan aan de hand van het
TNO-rapport. Waarom wordt het risico zo laag ingeschat en daar weer zo makkelijk overheen
gestapt? Deze leden zien dit in reactie op de kritiek van de Afdeling advisering van
de Raad van State ook niet beantwoord.
De leden van de SP-fractie -fractie begrijpen niet waarom de huursector buiten het
oorspronkelijke onderzoek is gehouden en later onderzoek niet relevant wordt geacht.
Waarom laat de regering dit grote aandeel woningen, 40 procent van alle woningen in
Nederland, zomaar schieten? Deze leden vragen waarom de sociale huursector helemaal
wordt uitgesloten.
Waarom wordt er zo makkelijk vanuit gegaan dat woningcorporaties wél voldoende zullen
blijven investeren? Op basis van welk onderzoek volgt deze conclusie, dat de sociale
huursector wel zonnepanelen blijft plaatsen? Laat de huidige praktijk niet een tegengestelde
beweging zien, net als ook uit het onderzoek van KWINK blijkt, vragen de leden van
de SP-fractie -fractie aan de regering. Het onderzoek concludeert immers dat de businesscase,
die nu al een terugverdientijd tot 25 jaar kent, nog verder verslechtert. Waarom wordt
over deze conclusie heengestapt, vragen deze leden. Ook vragen zij te reageren op
de vrees van woningcorporaties zelf, die aangeven dat vanaf 2024 het met dit wetsvoorstel
voor huurwoningen niet meer mogelijk is om zonder verlies zonnepanelen neer te leggen.
Deze leden vragen waarom het onderzoek van KWINK geen inzicht geeft in de financiële
effecten die nodig zijn om echt de effecten van de afbouw van saldering voor de huursector
in kaart te kunnen brengen.
De leden van de SP-fractie -fractie vragen hoeveel zonnepanelen er de afgelopen drie
jaar door hoeveel woningcorporaties zijn geïnstalleerd. Welk percentage van alle woningcorporatie
is dit en welk aandeel van zonne-energie is dit? Hoeveel woningen werden hiermee van
zonne-energie voorzien en welke gevolgen had dit op de totale huur- en energielasten
van de huurders? Hoeveel zonne-energie kan opgewekt worden door alle daartoe geschikte
daken van huurwoningen van zonnepanelen te voorzien? Hoeveel huishoudens zouden hiermee
een lagere energierekening krijgen?
De leden van de SP-fractie willen verder weten welke gevolgen de afbouw van de salderingsregeling
heeft op de energieprestatievergoeding (EPV), wanneer de huurwoning al jaren over
zonnepanelen beschikt. Ook vragen zij hoe deze afbouw zich verhoudt tot de woonlastengarantie
van huurders. En meer specifiek, welk voordeel behoudt een bewoner van een sociale
huurwoning in het jaar 2031 indien alle stroom wordt opwekt met zonnepanelen, wanneer
er uit wordt gegaan van een vastgestelde vergoeding van 70procent en een terugverdientijd
voor een corporatie van 20 jaar (indien een corporatie in 2023 de zonnestroominstallatie
heeft geplaatst)?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op mogelijke oplossingen
om de plaatsing van zonnepanelen voor huurders en verhuurders wel te stimuleren. Waarom
is er bijvoorbeeld geen investeringssubsidie overwogen?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de afbouw van de salderingsregeling
rijmt met het principe van een betrouwbare overheid. Mensen hebben immers geïnvesteerd
in de veronderstelling dat zij binnen een bepaald aantal jaren hun investering zouden
terugverdienen. Voorts vragen deze leden of de regering specifiek heeft gekeken naar
de financiële gevolgen voor lagere inkomensgroepen en hun capaciteit om te participeren
in de energietransitie? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, is de regering bereid
hier onderzoek naar te doen?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling
een gemiddelde terugverdientijd van circa zeven jaar wordt verwacht bij kleinverbruikers
die al zonnepanelen hebben of daar deze kabinetsperiode nog in investeren. Tevens
lezen deze leden dat onderzoek laat zien dat huishoudens in de regel bereid zijn te
investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal negen jaar is. Is de regering
het met de leden eens dat het ten behoeve van de energietransitie het van belang is
dat het gros van de huishoudens bij een investering in zonnepanelen een terugverdientijd
heeft van maximaal negen jaar? De leden van de PvdA-fractie constateren dat het TNO-onderzoek
weliswaar uitkomt op een terugverdientijd van zeven jaar bij investeringen in de jaren
tot 2022, maar voor latere jaren rekent op een terugverdientijd die kan oplopen tot
negen jaar. Tevens constateren de leden dat TNO rekent met de meest kostenefficiënte
zonnepanelen op de markt die op een gunstig gelegen dak zijn gelegd. Is de regering
het met deze leden eens dat een groot deel van de huishoudens die potentieel in zonnepanelen
kunnen investeren in werkelijkheid een terugverdientijd van langer dan negen jaar
zullen hebben bij afbouw van de salderingsregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe
gaat de regering voorkomen dat te veel huishoudens afzien van het nemen van zonnepanelen?
Waarom is er niet gekozen voor realistischere aannames bij de berekening van de terugverdientijd?
Wat is de verwachte gemiddelde terugverdientijd indien er niet wordt gerekend met
de meest kostenefficiënte zonnepanelen op een gunstig gelegen dak, maar met gemiddelde
omstandigheden? Wat is de verwachte gemiddelde terugverdientijd indien er wordt gerekend
met een ongunstig gelegen dak? Wat is de reactie van de regering op het secondopiniononderzoek
van SEO waarin wordt geconcludeerd dat PwC ten onrechte spreekt van overstimulering
in relatie tot salderen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in het voorliggende wetsvoorstel geen
evaluatiebepaling is opgenomen. Is de regering het met deze leden eens dat een tussentijdens
evaluatie vóór de reguliere termijn van vijf jaar van belang is, gezien de grote onderheid
van de effecten van het wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat verhuurders niet worden
ontmoedigd om te investeren in zonnepanelen en lezen dat er niet is gekeken naar de
gemiddelde terugverdientijd voor de huursector. Is de regering het eens dat de terugverdientijd
ook in de huursector een grote invloed heeft op de investeringen in zonnepanelen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom laat de regering dan niet, conform het advies van
de Afdeling advisering van de Raad van State, een onderzoek uitvoeren naar de terugverdientijd
in de huursector bij afbouw van de salderingsregeling? Wat betekent het voorliggende
wetsvoorstel voor huurders die zonnepanelen zelf willen aanschaffen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom zij heeft gekozen voor
een afbouw in percentage en niet voor een andere manier, bijvoorbeeld in prijs? Waarom
is voor de periode 2023–2030 gekozen voor een lineaire afbouw en niet voor een meer
annuïtaire afbouw? Is de regering bereid hiernaar te kijken als op deze wijze de terugverdientijd
van zonnepanelen dit decennium met een grotere zekerheid binnen de termijn van zeven
jaar gehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering voorstelt om de salderingsregeling
om te vormen tot een regeling waarin al de geproduceerde stroom, die niet zelf wordt
gebruikt, wordt verkocht aan het energiebedrijf. De huidige salderingsregeling zou
stapsgewijs afgebouwd moeten worden van 91 procent in 2023 tot 0 procent in 2030.
Dit betekent dat elk jaar minder stroom weggestreept (gesaldeerd) kan worden tegen
de afgenomen stroom, tot in 2030 alle extra geleverde stroom «verkocht» wordt aan
het energiebedrijf tegen een redelijke vergoeding.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering op basis van onderzoek van
TNO stelt dat bij handhaving van de huidige salderingsregeling de terugverdientijden
van de investering zo sterk zullen teruglopen dat sprake zal zijn van overstimulering.
De regering verwacht dat de kosten van zonnepanelen zullen blijven dalen, wat het
financieel aantrekkelijk maakt om te investeren in zonnepalen, wanneer geen (fiscale)
maatregelen worden getroffen. Volgens de regering kan door het goedkoper worden van
de zonnepanelen en het afbouwen van de salderingsregeling met minder financiële middelen
dezelfde duurzaamheidswinst geboekt worden en overstimulering worden voorkomen. De
leden van de PvdD-fractie hebben hierbij nog enkele kritische kanttekeningen. Zo vragen
deze leden waarom de regering een (kennelijk) succesvolle regeling zo snel wil afbouwen,
gezien de opgave om in 2030 55 procent CO2-reductie te behalen. Kan aangegeven worden van hoeveel «overstimulering» en/of duurzaamheidswinst
per producent (huiseigenaren, utiliteitsgebouwen of woningcorporaties) er sprake zal
zijn wanneer de salderingsregeling tot 2025 of 2030 wordt gehandhaafd? Hoeveel meer
zonnepanelen zouden er geplaatst worden dan dat er klaarblijkelijk gewenst zijn? Wat
is de reden dat er een maximum wordt gesteld aan het gewenste aantal zonnepanelen
in een klimaatneutrale samenleving? Is dit omdat de capaciteit van het elektriciteitsnet
tekortschiet voor meer zonnepanelen?
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering voorts stelt dat voor investeringen
in zonnepanelen, die na deze kabinetsperiode (in 2021) worden gedaan, de terugverdientijd
zal oplopen tot iets boven de zeven jaar. Daarbij is uitgegaan van het nu voorgestelde
afbouwpad van de salderingsregeling en de verlaging van het energiebelastingtarief.
Volgens de regering valt een terugverdientijd van iets boven de zeven jaar net binnen
de bandbreedte van wat huishoudens bereid zijn te betalen. De leden van de PvdD-fractie
merken op dat de berekening van de terugverdientijd van zeven jaar slechts geldt wanneer
de zonnepanelen worden gekocht in 2021, en er dus nog twee jaar volledig kan worden
gesaldeerd. Het TNO heeft doorgerekend dat voor investeringen in latere jaren het
effect van het afbouwen van salderen plus het verlagen van de energiebelasting betekent
dat de terugverdientijd tot bijna negen jaar oploopt in 2030. Daarentegen zou met
de huidige salderingsregeling, plus de verlaging van de energiebelasting, de terugverdientijd
tot zes jaar teruglopen voor investeringen gedaan in 2023 en tot zelfs minder dan
vijf jaar voor investeringen gedaan in 2028. Kan de regering deze berekeningen bevestigen?
De leden van dec PvdD-fractie merken op dat de regering ook stelt dat wanneer niet
meer gesaldeerd kan worden, het eigen gebruik niet meer weggestreept kan worden tegen
dezelfde vergoeding als waarmee energie wordt ingekocht, wat mogelijk energiebesparend
gedrag kan stimuleren. Immers, alles wat niet zelf wordt gebruikt kan voor een lagere
prijs dan de gebruiksprijs worden verkocht. Daarom zou een groter systeem gunstiger
zijn, omdat dit goedkoper is per kilowatt piek (kWp).Volgens de leden van de PvdD-fractie
is dit een kromme redenering. Ja, per kWp is zo’n groter systeem goedkoper, maar daarbij
wordt er geheel aan voorbijgegaan dat het absolute investeringsbedrag hoger zal zijn,
waardoor er, mede door de afbouw van de saldering, sprake zal zijn van een veel langere
terugverdientijd. Bovendien staat het investeren in een groter systeem haaks op de
uitspraak van de regering om overstimulering tegen te gaan door het afbouwen van de
salderingsregeling. Beaamt de regering bovenstaande ogenschijnlijke discrepantie tussen
het willen stimuleren van grotere systemen en het willen voorkomen van mogelijke overstimulering?
Tevens is het onduidelijk voor de leden van de PvdD-fractie wat er mis is met een
kortere terugverdientijd die het minder vermogende huishoudens mogelijk maakt om deel
te nemen aan de energietransitie. Is dat niet juist zeer gewenst gezien de klimaatopgave
en de wens om tot een hogere participatie van Nederlanders te komen? Daarom willen
de leden weten hoeveel huishoudens, met welk inkomen, een terugverdientijd van zeven
jaar acceptabel vinden en hoeveel en welke huishoudens zonnepanelen zouden aanschaffen
bij een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Hoeveel meer zonnepanelen zouden
worden geplaatst bij een terugverdientijd van vijf jaar?
Ook merken de leden van de PvdD-fractie op dat het verlagen van het energiebelastingtarief
voor het gebruik tussen 0 en 10.000 kWh haaks staat op het uitgangspunt van het beleid
omtrent prikkels voor energiebesparing. Bovendien vinden deze leden het argument van
de regering om de energiebelasting niet verder te verlagen, omdat anders de staatskas
niet genoeg binnenkrijgt, onjuist. Juist het tegenovergestelde zou moeten gebeuren,
het verhogen van een belasting op het gebruik van fossiele brandstoffen met een teruggave
aan huishoudens ten behoeve van kostenneutraliteit. Daarbij stelt de regering dat
de noodzaak voor het afbouwen van de salderingsregeling blijft bestaan, zelfs na verlaging
van de energiebelasting. Deze leden zouden graag verduidelijkt hebben wat de invloed
van de verlaging van de energiebelasting is op de gestelde verlenging van de terugverdientijd
bij het afbouwen van de salderingsregeling.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat door de regering wordt gesteld dat investeren
in zonnepanelen door woningcorporaties, die een derde van de huizen bezitten, een
zeer belangrijk onderdeel is van het behalen van de duurzaamheids- en klimaatdoelen.
Er wordt echter ook gesteld dat de overall businesscase voor woningcorporaties ongunstiger
wordt door het afbouwen van de salderingsregeling. De verwachting van de regering
is dat een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen. Daarbij
stelt de regering dat het verkrijgen van instemming van de huurder, en de kosten (en
moeite) die daarmee gepaard gaan, de grootste hindernis lijkt te zijn in de totstandkoming
van zonnepanelen op huurwoningen.
De leden van de PvdD-fractie vragen welk deel van de woningcorporaties zal blijven
investeren en hoe groot dit deel is, wanneer de salderingsregeling wordt afgebouwd
en hoe deze berekening tot stand is gekomen. Ook willen de leden weten of het niet
effectiever is om de salderingsregeling in stand te houden voor de corporaties, gezien
de klimaatopgave en gezien het feit dat het al lastig genoeg is voor corporaties om
instemming te krijgen van de huurder. Met andere woorden, moet de regering zich niet
inzetten om het investeren in zonnepanelen voor corporaties te vergemakkelijken en
financieel aantrekkelijker te maken in plaats van te bemoeilijken? Kan bovendien toegelicht
worden wat het afbouwen van de salderingsregeling betekent met betrekking tot de SDE++
en het beëindigen van de SDE++ regel voor de terugverdientijd en investeringsopties?
Het valt de leden van de PvdD-fractie op dat investeringen bij utiliteitsgebouwen,
zoals scholen, sportscholen, ziekenhuizen en kantoren, überhaupt alleen interessant
zijn bij een relatief laag elektriciteitsverbruik tot 50.000 kWh per jaar vanwege
het degressieve energiebelastingelement, waardoor grootverbruikers minder betalen
dan kleinverbruikers. Deze leden vinden daarom dat eerst het degressieve element aangepakt
moet worden om zowel energiebesparing als zonnepanelen te stimuleren. De regering
stelt echter dat het meer belasten van elektriciteit in hogere schijven zou resulteren
in een te hoge lastenverzwaring voor grotere en middelgrote bedrijven, wat weer niet
past bij de afbouw van salderen. De leden van de PvdD-fractie vinden dit een onjuiste
voorstelling van zaken. Niet alleen zou een verhoging van de energiebelasting, wellicht
met het terugstromen van deze verhoging naar de midden- en kleinbedrijven, opdat de
lastenverlichting neutraal blijft, besparing stimuleren. Maar bovendien zou het blijven
bestaan van salderen met een hogere energiebelasting juist het investeren in zonnepanelen
versnellen.
Bij het afbouwen van de salderingsregeling voor gebruikers met een gebruik tot 50.000
kWh zal de terugverdientijd stijgen van acht à negen jaar in de periode tot en met
2023 en negen à tien jaar in de periode tot en met 2030. Kan de regering toelichten
wat dit betekent voor het aandeel van utiliteitsgebouwen in het behalen van de klimaatopgave?
Wat zijn de mogelijke effecten van het afbouwen van de salderingsregeling met betrekking
tot de SDE++ en het beëindigen van de SDE++ voor de terugverdientijd voor utiliteitsgebouwen?
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de afbouw betekent voor de energierekening
van NOM-woningen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de gevolgen van de afbouw alleen
zal monitoren via de ontwikkeling van de duurzame energieproductie en specifiek het
aandeel zonnepanelen in de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning. Deze leden vinden
dit onvoldoende adequaat. Is de regering bereid in de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning
een inschatting van de kostprijsontwikkeling van zonnepanelen en de terugverdientermijn
ten opzichte van het «basispad» te geven? Is de regering voornemens de voorgestelde
afbouw aan te passen als blijkt dat de terugverdientermijn teveel oploopt ten opzichte
van de genoemde termijn van zeven jaar?
2.2. Redelijke vergoeding voor invoeding
De leden van de VVD-fractie vragen of de redelijke vergoeding gemonitord wordt en
of dit publiekelijk bekend gemaakt wordt om marktwerking te stimuleren. Voorts vragen
de leden of de minimale prijs voor de redelijke vergoeding rechtvaardig is voor de
netbeheerder.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de hoogte van de redelijke vergoeding
voor kleinverbruikers voor de door hen op het net ingevoede elektriciteit momenteel
niet wettelijk is gespecificeerd. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt het wel
mogelijk om een ondergrens voor deze redelijke vergoeding in lagere regelgeving op
te nemen. Deze leden vinden het belangrijk dat inwoners, gezien hun zwakke onderhandelingspositie
richting grote bedrijven, worden beschermd en kunnen rekenen op een redelijke vergoeding
voor de door hen op het net ingevoede elektriciteit. Zij vragen de regering wanneer
en op welke wijze de ondergrens voor de redelijke vergoeding zal worden vastgesteld,
welke partijen daarbij betrokken zullen worden en hoe de kleinverbruikers zelf daarin
mee worden genomen. Wat zijn volgens de regering de belangrijkste criteria voor het
vaststellen van deze ondergrens?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat
in zijn brief van 30 maart 20202 over de vergoeding voor ingevoede elektriciteit schrijft dat het zijn voornemen is
«om het wettelijk minimum vast te stellen op 80 procent van het leveringstarief dat
de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen».
In onderliggend wetsvoorstel wordt dit percentage niet genoemd. Deze leden vragen
de regering of dit nog steeds het voornemen is. Ook vragen zij de regering te verduidelijken
waarom er wordt ingezet op 80 procent van het leveringstarief en niet op 100 procent
of een percentage lager dan 80 procent. Wat zijn hierbij de belangrijkste overwegingen?
Deze leden merken tevens op dat de regering, door krachtens algemene maatregel van
bestuur de ondergrens te bepalen, flexibiliteit wil bieden om in te spelen op ontwikkelingen
indien daar aanleiding toe is. Op welke ontwikkelingen wordt hier gedoeld? Betekent
dit dat de ondergrens flexibel zal zijn? Zo ja, op basis waarvan kan de ondergrens
in de loop der jaren al dan niet worden bijgesteld?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering het wenselijk acht dat er
op termijn meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen
aan wie en tegen welke prijs diegene de zelfgeproduceerde en ingevoede elektriciteit
wil verkopen. Deze leden vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij verwacht dat
deze marktwerking zal gaan ontstaan, ook gezien de door de regering zelf geconstateerde
zwakke onderhandelingspositie van kleinverbruikers. Hoe zal daadwerkelijk meer marktwerking
in de tarieven voor ingevoede elektriciteit worden geïntroduceerd? Welke prikkels
zal dat opleveren voor leveranciers om concurrentiemodellen te ontwikkelen? Wat voor
concurrentiemodellen heeft de regering hierbij voor ogen?
De leden van de SP-fractie vragen waarom bij vaststelling van een redelijke vergoeding
wordt uitgegaan van 70 procent van de elektriciteitsprijs. Waarom wordt de vergoeding
zo laag vastgesteld? De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom voor specifiek
dit percentage is gekozen en de eerder genoemde 80 procent. Wordt erkend dat het helemaal
niet aannemelijk is te veronderstellen dat er sprake gaat zijn van een hogere vergoeding?
Waarom wordt gedacht dat een huishouden ooit een betere vergoeding zou kunnen bedingen
door verdere marktwerking? Wanneer heeft marktwerking ooit in voordeel van de consument
gewerkt en niet in voordeel van de grote bedrijven? De leden van de SP-fractie vragen
om hierop in te gaan.
De leden van de SP-fractie benadrukken dat hier van aannames wordt uitgegaan die absoluut
niet realistisch zijn. Op welke wijze is onderbouwd dat de teruglevertijd voor koopwoningen
zeven tot negen jaar bedraagt? Klopt het dat TNO ook met het percentage van 80 procent
heeft gerekend om op deze terugverdientijd te komen? Zo ja, wat is de terugverdientijd
bij 70 procent, vragen deze leden. Hoeveel potentiële aanschaf gaat verloren door
aan het uiterste van deze bandbreedte te gaan zitten? Hoe wordt gemonitord dat de
vergoeding zodanig is dat er wel sprake is van stimulering? Wat wordt ondernomen wanneer
dit niet het geval blijkt te zijn? En bij welke teruggang van zonne-energie, opgewekt
door huishoudens cq woningcorporaties (dus zowel bij koop- als huurwoningen), acht
de regering ingrijpen nodig en wenselijk? Kortom, de leden van de SP-fractie vragen
of en op welke wijze er sprake gaat zijn van een harde garantie op een redelijke terugleververgoeding.
2.3. Verplichting meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten
De leden van de VVD-fractie lezen dat kleinverbruikers hun slimme meter administratief
uit kunnen laten zetten. De leden vragen de regering wat het verschil is tussen een
slimme meter die administratief uit staat en de daarvoor bestaande meters die vervangen
moeten worden door de slimme meters.
De leden van de CDA-fractie constateren dat dit wetsvoorstel een verplichting introduceert
voor kleinverbruikers om te beschikken over een meetinrichting die de elektriciteit
die van een net wordt afgenomen en de elektriciteit die op dat net wordt ingevoed
kan meten. Daarom zullen netbeheerders verplicht worden gesteld om binnen twee jaar
aan kleinverbruikers nogmaals een slimme meter aan te bieden. Met deze slimmer meters
zou de kleinverbruiker ook meer mogelijkheden tot energiebesparing moeten krijgen.
Het is echter gebleken dat de ingeschatte energiebesparing door de slimme meter achterblijft
bij wat oorspronkelijk was geraamd. Deze leden vragen de regering om inzichtelijk
te maken wat de effecten van de introductie van de slimme meter daadwerkelijk zijn
geweest op de energiebesparing. Wat zijn de belangrijkste knelpunten waardoor de energiebesparing
door de slimme meter achterblijft op de ramingen? Wat is de inzet van de regering
is om deze knelpunten weg te nemen?
De leden van de SP-fractie vinden het verplichten van een slimme meter onwenselijk.
Zij zijn van mening dat hiermee te grote risico’s met de privacy en digitale veiligheid
worden genomen. Waarom is niet gekozen om een slimme meter aan te bieden bij huishoudens
die zich inschrijven voor de subsidieregeling? Waarom wordt niet een digitale meter
geïnstalleerd waarbij de bewoners gaan over de afgifte van informatie? De leden van
de SP-fractie vinden dat er te makkelijk over veiligheids- en privacy bezwaren wordt
heengestapt, helemaal omdat er technische alternatieven bedacht zouden kunnen worden
voor de slimme meter. Zijn er alternatieven uitgedacht? Waarom is hier niet voor gekozen
(het uitwerken dan wel aanbieden van alternatieven)? Het invoeren van een algehele
verplichting vinden deze leden dan ook onacceptabel. Klopt het dat weigering een (strafrechtelijke)
boete tot gevolg gaat hebben? Zij vinden dat een ongehoorde inbreuk op de privacy,
niet in verhouding staan tot de «overtreding» en vinden dat hiermee ernstig afbreuk
wordt gedaan aan het recht op een goede energievoorziening. Deze leden vragen dan
ook een verdere juridische onderbouwing van dit punt.
3. Consultatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat in de consultatie een alternatieve fiscale
regeling is voorgesteld. Met dit voorstel zou de salderingsregeling geheel worden
afgeschaft en vervangen door een belastingkorting per ingevoede kWh. De Minister heeft
dit alternatief onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de ongewenste effecten
daarvan te groot zijn. Deze leden vragen de regering hier dieper op in te gaan. Wat
zijn de ongewenste effecten die als gevolg van dit voorstel zouden optreden? Hoe groot
zijn deze effecten en waar komen deze effecten terecht? Hoe verhouden deze ongewenste
effecten zich tot de effecten van het voorliggende wetsvoorstel?
De voorzitter van de commissie, Renkema
Adjunct-griffier van de commissie, Yaqut
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
S. Yaqut, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Tegen |
SP | 9 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Tegen |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.