Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 633 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 20 november 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging
van de pelsdierhouderij. Het wijzigingsvoorstel in verband met een vervroegde beëindiging
van de pelsdierhouderij komt nadat op een aantal pelsdierhouderijen nertsen besmet
zijn geraakt met SARS-CoV-2. Deze uitbraken hebben tot zorgen geleid bij mensen op
en in de buurt van de pelsdierhouderijen en ook voor de nertsenhouders zelf is het
een heel onzekere tijd. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorliggend
wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod
pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
en hebben nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van
de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij.
Deze leden zijn van mening dat het een goede ontwikkeling is dat de nertsenhouderij
vroegtijdig wordt gesloten, in het belang van dierenwelzijn, maar ook in het belang
van de volksgezondheid. Zo heeft het verleden ons geleerd dat in het geval van dierziektes
altijd eerst de meest vergaande maatregel genomen moet worden en dat daarna verder
onderzocht moet worden. Zo kunnen risico’s worden beperkt, en infectiehaarden worden
voorkomen. Daarbij zijn deze leden al sinds 2002 kritisch op het houden van dieren
voor hun vacht. Zij hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen over de voorliggende
wetswijziging.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat het wetsvoorstel voor voortijdige
beëindiging van de pelsdierhouderij relatief snel naar de Kamer is verstuurd, waardoor
de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) tot uitvoering wordt gebracht. Deze leden hopen dat een snelle uitvoering ervoor
kan zorgen dat er in 2021 geen nertsen meer in Nederland worden gehouden. Zij zijn
blij dat de specifieke salderingsregeling stikstof voor pelsdierhouders uit het wetsvoorstel
gehaald is. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State meldde, zou deze niet
ten goede komen aan de natuur omdat deze gericht was op de instandhouding van de bestaande
stikstofbelasting.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de
Pelsdierhouderij. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel dat beoogt om op korte termijn een einde te maken aan de pelsdierhouderij
in Nederland. Deze leden delen de mening dat het vanwege de verspreiding van het COVID-19-virus
op de nertsenbedrijven noodzakelijk is om de nertsenhouderij ruim voor 2024 te beëindigen.
Zij hadden graag gezien dat uit voorzorg eerder was begonnen met het ruimen van nertsen.
Nu moeten zij constateren dat het ruimen in feite getrapt begonnen is. In het geval
er COVID-19 wordt aangetroffen, wordt wel meteen geruimd. Zijn de reeds geruimde nertsenbedrijven,
waarvan de eersten al bijna een halfjaar geleden geruimd zijn, ook leeg gebleven?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen
van het wetsvoorstel dat voorziet in de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
in Nederland. Deze leden zijn zeer verheugd dat er eindelijk daadwerkelijk een einde
komt aan deze onethische, moreel verwerpelijke en volstrekt overbodige sector. Zoals
ook in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt geschetst, sprak de Kamer
zich al in 1999 uit tegen de nertsenfokkerij. Het is bijzonder triest dat het meer
dan 21 jaar heeft moeten duren voordat dit verbod eindelijk van kracht zal zijn. Tientallen
miljoenen nertsen zijn in de tussenliggende jaren gefokt, hebben hun korte leven moeten
doorbrengen in draadgazen kooitjes boven hun eigen uitwerpselen en zijn vervolgens
in het najaar vergast om hun pels als bont te kunnen verkopen. Hieraan zal nu eindelijk
een einde komen. Tegelijk is het wrang dat de Nederlandse belastingbetaler nu in totaal
meer dan 200 miljoen euro moet gaan betalen voor het uitkopen van de nertsenfokkers,
het slopen van de stallen en het vergoeden van de dieren die vroegtijdig zijn vergast
vanwege de coronabesmettingen in de sector. Deze leden hebben hierover nog enkele
vragen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal pelsdierhouderijen
in Nederland (aantal bedrijven en aantal locaties, inclusief de reeds geruimde bedrijven)
en het aantal pelsdierhouderijen dat sinds april 2020 geruimd is vanwege een besmetting.
Kan de regering daarbij aangeven hoeveel nertsen er op 15 november 2020 in Nederland
verblijven? Kan de regering aangeven hoeveel mensen werkzaam zijn op de pelsdierhouderijen
en hoeveel mensen werkzaam zijn in de keten van de pelsdierhouderij?
De leden van de CDA-fractie hebben direct hun volledige steun gegeven aan het ruimen
van besmette nertsenbedrijven. En omdat SARS-CoV-2 een ziekte is die van dier op mens
overdraagbaar is en om toekomstige reservoirvorming bij nertsenbedrijven te voorkomen,
steunen deze leden het versneld beëindigen van de nertsenhouderij in Nederland. Daarom
hebben zij ook de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) ingediend die de regering vroeg te komen met een fatsoenlijke stoppersregeling voor
de nertsenhouderij, zodat de nertsenhouders eind 2020 gestopt zouden zijn. Deze leden
verbazen zich wel over de in de memorie van toelichting vermelde ethische bezwaren
tegen de pelsdierhouderij als een van de motieven voor de voorgestelde vroegtijdige
beëindiging van de pelsdierhouderij. Deze motivering voegt alleen maar extra leed
toe aan de situatie waar de nertsenhouders zich in bevinden en is in dit stadium niet
nodig volgens de leden.
De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat de vervroegde beëindiging van de
pelsdiersector in Nederland vanwege besmettingen met COVID-19 zo lang op zich heeft
laten wachten. Vanaf het moment dat duidelijk werd hoe groot de besmettings- en verspreidingsrisico’s
op nertsenhouderijen waren, hebben deze leden dan ook gepleit voor onmiddellijke sanering
van de pelsdierhouderij. In hun ogen heeft de regering een onnodig groot risico genomen
door sinds de eerste vastgestelde besmetting bijna zeven maanden te wachten met het
aanbieden van wetgeving daartoe. Dat gezegd hebbende zijn zij desondanks content met
het voornemen van de regering om de sector alsnog een spoedig halt toe te roepen.
Samen met de collega’s van de PvdA zijn zij initiatiefnemer geweest van het wetsvoorstel
om de productie van pelzen ten behoeve van de kledingindustrie te beëindigen en hoewel
de aanleiding treurig is vormt het einde van de bontindustrie in Nederland een positieve
mijlpaal in de geschiedenis van de veehouderij in ons land.
De leden van de SP-fractie achten het houden van dieren louter voor benutting van
hun vacht in de kledingindustrie onethisch en niet van deze tijd. Daarnaast laten
de leefomstandigheden van de dieren in de nertsenindustrie zwaar te wensen over, zo
menen deze leden. In krappe kooien zonder enig comfort en zonder mogelijkheden om
soorteigen gedrag te vertonen leiden de miljoenen dieren in de pelsindustrie een kort
en miserabel leven alvorens zij worden gedood voor het vervaardigen van een product
dat volstrekt onnodig is, gezien de vele alternatieven die beschikbaar zijn voor het
vervaardigen van kleding.
2. Doel en aanleiding
2.1.1. Totstandkoming
De leden van de SP-fractie staan nog steeds onverkort achter de motieven die hen er
toe hebben gebracht om wetgeving in te dienen om de pelsdierhouderij in Nederland
te verbieden. Dat hiermee een ruime overgangstermijn gepaard is gegaan, is tegen de
wens van deze leden geweest, maar zij hebben dit democratische compromis geaccepteerd.
De huidige aard en omvang van de besmettingen van nertsen op Nederlandse pelsdierhouderijen
zijn echter onverantwoord en vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarmee
is het volgens hen gerechtvaardigd om de pelsdierhouderij niet door te laten modderen
tot aan 2024, zoals aanvankelijk afgesproken. Dat nertsenhouders worden gecompenseerd
voor hun verlies is terecht, al hebben deze leden hun twijfels bij de hoogte van de
geldelijke bedragen die de regering hierbij voorstelt. Zij lichten dit nader toe bij
de behandeling van de voorstellen omtrent de compensatieregeling.
2.1.2. Gerechtelijke procedure
De leden van de SP-fractie begrijpen en waarderen dat pelsdierhouders gebruik hebben
gemaakt van hun democratische recht om het verbod op het houden van hun dieren juridisch
aan te vechten. Hoewel deze leden verklaard tegenstander zijn van deze sector, hechten
zij waarde aan een zorgvuldige naleving van de rechtsgang die past bij een open en
democratische samenleving. De uiteindelijke gerechtelijke besluiten hebben bepaald
dat het verbod rechtmatig is en de ondernemers hebben middels een langdurende overgangsregeling
de mogelijkheid gehad om hun bedrijfsactiviteiten af te bouwen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in 2014 een aantal individuele pelsdierhouders
en de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders een civielrechtelijke procedure
tegen de Staat der Nederlanden startten over de toenmalige wet die de nertsenhouderij
in Nederland moest beëindigen. Kent de regering de signalen dat de nu voorliggende
wetswijziging eveneens zou kunnen leiden tot een rechtszaak? In hoeverre zou een eventuele
rechtszaak een zo snel als mogelijke ruiming van alle nertsenbedrijven kunnen belemmeren?
Deze leden menen uit pagina 16, paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij dit
wetsvoorstel te mogen opmaken dat zowel de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders
en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland het niet eens zijn met de voorgestelde
nadeelcompensatie en een volledige schadevergoeding wensen en de voorgestelde vervroegde
ruimingen onrechtmatig achten. Is de regering hierover in overleg met deze organisaties,
mede ter voorkoming van verdere juridisering?
2.2. Vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij
De leden van de VVD-fractie lezen dat er veel onderzoek is gedaan naar de epidemiologie
en de introductieroutes. Kan de regering de laatste stand van zaken delen over de
onderzoeken? Kan de regering daarbij ook ingaan op de vraag of het onderzoek alleen
gericht is op de pelsdieren/nertsen of ook op andere huis- of knaagdieren en vogels?
Zo ja, wat is de laatste stand van zaken? Zo nee, waarom vindt er geen onderzoek plaats
naar andere dieren (huisdieren, knaagdieren, zoals ratten en dergelijke, en vogels)?
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de regering zo lang heeft gewacht met
het voorbereiden van wetgeving om de pelsdierhouderij vervroegd te beëindigen. Eenieder
die het tempo waarin de besmettingen plaatsvonden heeft bestudeerd, had kunnen concluderen
dat het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten grote risico’s met zich mee zou brengen.
Het feit dat mensen besmet zijn geraakt na in aanraking te zijn geweest met nertsen
heeft deze leden gesterkt in die overtuiging. Dat deskundigen waarschuwden voor het
ontstaan van een kolkend virusreservoir had in hun ogen ruim voldoende reden moeten
zijn voor de regering om onmiddellijk in te grijpen door de sector vervroegd te beëindigen.
De veiligheidsmaatregelen die de regering in plaats daarvan heeft genomen zijn niet
effectief geweest, getuige het snel oplopende aantal bedrijven dat daarna nog besmet
is geraakt. Deze leden wijzen er daarnaast op dat onderzoek van Koopmans et. al. (Koopmans
et. al (2020). «Jumping back and forth: anthropozoonotic and zoonotic transmission
of SARS-CoV-2 on mink farms») heeft aangetoond dat op de zestien onderzochte bedrijven
maar liefst twee derde van de geteste medewerkers sporen vertoonden van besmetting.
Tevens werd hierbij geconcludeerd dat het virus razendsnel over kan springen en dat
mutaties zich met regelmaat voordoen. Zeker gezien de duidelijke concentratie van
fokbedrijven in bepaalde regio’s achtten deze leden die conclusies destijds meer dan
voldoende grond om tot definitieve sluiting over te gaan. Het gegeven dat loslopende
nertsen en besmette katten zijn gesignaleerd in de omgeving van pelsdierhouderijen
heeft daar zeker aan bijgedragen. Dat de regering ditzelfde oordeel pas velde nadat
de helft van de bedrijven reeds was geraakt, betreuren zij ten zeerste.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij allereerst nogmaals kort
hun zorgen uiten over de reactie van de regering op de ontwikkelingen van de afgelopen
maanden. Nadat in april 2020 het eerste geval werd ontdekt van een coronabesmetting
onder nertsen, zijn bij herhaling de risico’s hiervan onderschat, ook nadat half mei
bleek dat het virus niet alleen van mens op nerts, maar ook van nerts op mens kon
overspringen. Op het moment dat het Outbreak Management Team Zoönosen (OMT-Z) het
zorgelijk noemde dat het niet lukte om grip te krijgen op de verspreiding van het
virus in de pelsdierhouderij en daarbij adviseerde om de sector zo spoedig mogelijk
te beëindigen, heeft het nog maanden geduurd voordat de regering met een concreet
voorstel kwam. Ondanks de waarschuwing dat, hoe langer er nertsen op grote schaal
worden gehouden terwijl het virus nog circuleert, hoe langer het risico voor de volksgezondheid
(reservoirvorming) blijft bestaan. Daar komt nog bij dat het virus al die tijd heeft
kunnen muteren doordat het tussen mens en nerts heen en weer sprong. Deze leden wijzen
erop dat een van de belangrijkste aanbevelingen van de commissie-Van Dijk, die de
uitbraak van de Q-koorts onderzocht, was dat bij voor mensen gevaarlijke dierziekten
vanuit het voorzorgsbeginsel gehandeld dient te worden. Deze leden vinden dat deze
aanbeveling volledig van toepassing is op de coronabesmettingen bij nertsen. Zij vinden
het onbegrijpelijk dat deze fundamentele les uit de Q-koorts-crisis niet door de regering
is toegepast. Handelen vanuit het voorzorgbeginsel zou immers hebben betekend dat
de regering in een eerder stadium had moeten besluiten dat de nertsenhouderij moest
worden stilgelegd.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de regering erop dat inmiddels
in zeven landen nertsenvarianten van het coronavirus zijn geconstateerd bij mensen;
naast Nederland en Denemarken, geldt dit ook voor Zuid-Afrika, Zwitserland, de Faeröer
eilanden, Rusland en de Verenigde Staten. Deze leden vragen de regering dan ook met
klem om internationaal te pleiten voor een einde aan de nertsenfokkerij. Zij brengen
hierbij in herinnering dat de Kamer in 2009 al een motie aannam die opriep om in te
zetten op een Europees nertsenfokverbod (motie van het lid Ouwehand, Kamerstuk 30 826, nr. 21). Daarnaast zou op z’n minst moeten worden voorkomen dat de inventaris uit de Nederlandse
nertsenfokkerij wordt verkocht of geëxporteerd naar het buitenland om daar de nertsenfokkerij
voort te zetten. Zij hebben teleurgesteld geconstateerd dat hierover geen bepaling
is opgenomen in het wetsvoorstel of de bijbehorende beleidsregel en vragen de regering
deze omissie te herstellen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de memorie van toelichting
dat door het vroegtijdig vergassen van alle dieren bij besmette bedrijven, gevoelsmatig
het einde van de pelsdierhouderij naar voren werd gehaald. In deze situatie wordt
stoppen als een natuurlijk moment gezien. Kan de regering bevestigen dat het ook mogelijk
was geweest om het fokken van nertsen stil te leggen op basis van de maatregelen die
zijn getroffen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, dus als dit zou zijn
opgenomen als bepaling in de Tijdelijke COVID-wet?
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1. Verkorten van de overgangstermijn
De leden van de SP-fractie steunen het verkorten van de overgangstermijn van ganser
harte. Dit voorstel van de regering had wat deze leden betreft veel eerder geïnitieerd
moeten worden.
3.1.2. Nieuwe einddatum
De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen harde ingangsdatum voor deze wetswijziging
wordt gesteld maar dat ervoor gekozen is om de genoemde einddatum (1 januari 2024)
te vervangen door de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Kan de regering motiveren waarom hiervoor is gekozen? Wat was het alternatief en waarom
is een mogelijk alternatief afgevallen? Waarom is er niet voor gekozen om een concrete
einddatum te stellen? De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft later
in de memorie van toelichting haar zorg geuit over de datum van inwerkingtreding.
Kan de regering ook op deze zorg in relatie tot de inwerkingtreding reageren? Kan
de regering ingaan op de procedure die geldt voor nertsenhouders die op het moment
van inwerkingtreding van deze wet nog nertsen houden? Is het haalbaar voor nertsenhouders
om in een periode van twee weken de nertsenhouderij te beëindigen? Is een nertsenhouder
die zijn bedrijf in deze periode moet beëindigen afhankelijk van andere organisaties
of instanties? Zo ja, welke? Indien dit het geval is, kan de regering aangeven of
er voldoende capaciteit is bij deze instanties om de werkzaamheden te verrichten bij
alle nog in bedrijf zijnde pelsdierhouderijen? Zo nee, waarom niet?
Bij de leden van de SP-fractie is de indruk ontstaan dat de regering te veel waarde
heeft gehecht aan het voltooien van de «pelscyclus» in het lopende seizoen. Deze leden
erkennen dat pelsdierhouders het COVID-19 virus niet hadden kunnen voorzien, maar
wijzen er desondanks op dat het grootschalig en geconcentreerd houden van dieren met
grote regelmaat leidt tot virusuitbraken, niet zelden gepaard gaand met risico’s voor
de volksgezondheid. Er is in dezen sprake van een bekend ondernemersrisico, zo menen
zij.
De leden van de PvdA-fractie lezen op pagina 5 van de memorie van toelichting dat
wordt voorgesteld om de eerder vastgelegde einddatum van 1 januari 2024 te vervangen
door een nieuwe einddatum en wel de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel. Waar is de datum van inwerkingtreding, anders dan van de parlementaire
behandeling van het voorliggend wetsvoorstel, van afhankelijk? In hoeverre is de inwerkingtreding
van de wet afhankelijk van het tot stand komen van de beleidsregel waarin de nadeelcompensatie
wordt uitgewerkt? Wat is de stand van zaken ten aanzien van die beleidsregel en in
hoeverre is de totstandkoming van die beleidsregel afhankelijk van consensus met de
sector?
3.2. Nadeelcompensatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in het licht van artikel 14 van
de Grondwet en artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorziet
in een nadeelcompensatie. Kan de regering toelichten waarom zij gekozen heeft voor
een aparte beleidsregel waarin de nadeelcompensatie geregeld is? Wat zijn de voordelen
en wat zijn de nadelen daarvan? Kan de regering inzicht geven in de uitgangspunten
van deze nadeelcompensatie? Kan de regering aangeven wat bedoeld wordt met de verwijzing
naar de «speciale last» en het gegeven dat dit niet is opgenomen in de wet? Kunnen
deze leden hieruit opmaken dat de regering van mening is dat de schade voor de sector
vanwege de vervroegde beëindiging uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico?
Kan de regering aangeven wat verstaan wordt onder een normaal maatschappelijk risico
of een normaal ondernemersrisico? Kan de regering ingaan op de persoonlijke omstandigheden
waar nertsenhouders mee te maken krijgen na deze vervroegde beëindiging, zoals het
beëindigen van een familiebedrijf dat soms generaties lang in het bezit is, het moeten
verlaten van de bedrijfswoning omdat deze niet gebruikt kan worden als plattelandswoning
of particuliere woning, de opbouw van het pensioen die door de beëindiging een «gat»
kent, de omscholing van de nertsenhouder en diens personeel, waarbij dit de kinderen
kunnen zijn? Kan de regering aangeven hoe zij om zal gaan met de sociaal-emotionele
aspecten die gepaard gaan met deze vervroegde beëindiging? Kan de regering aangeven
op welke manier het advies van de Raad van State verankerd is dat de nadeelcompensatie
een gebonden bevoegdheid is? Kan de regering aangeven waarom dit niet in de wet is
opgenomen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat in gerechtelijke uitspraken rondom beëindiging
van de nertsenhouderij de rechter ervan uitging dat een overgangsperiode nertsenhouders
in staat zou stellen de investeringen terug te verdienen die zij ten behoeve van het
dierenwelzijn hebben gedaan op grond van de personal protective equipment (PPE)-Verordening en tevens als compensatie van schade. De rechter overwoog ook dat
wanneer zou vaststaan dat de voortzetting van de nertsenhouderij tijdens de overgangsperiode
geen enkel voordeel bood ten opzichte van de situatie waarin het verbod ook voor nertsenhouders
met onmiddellijke ingang zou gelden – hetgeen zich zou kunnen voordoen indien tijdens
de overgangsperiode in het geheel geen winst wordt gemaakt – de overgangsperiode niet
als tegemoetkoming in de schade zou kunnen worden beschouwd. Deze leden hebben vernomen
dat de totale schade die de nertsenhouderij door het vervroegd en gedwongen beëindigen
van de nertsenhouderij nu zo’n 300 euro miljoen bedraagt. Zij constateren dat het
bedrag dat beschikbaar is voor de nadeelcompensatie maar een gedeelte van de werkelijke
schade dekt, namelijk maximaal 150 miljoen euro. Kan de regering toelichten hoe dit
bedrag tot stand gekomen is en kan de regering ook toelichten hoe tot de 20 miljoen
euro ten behoeve van de uitvoeringskosten is gekomen? Bij de nadeelcompensatie wordt
tevens gesproken over het eerlijk verdelen van de publieke lasten. Kan de regering
aangeven wat in dezen wordt verstaan onder «publieke lasten»?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat de nertsenhouders
recht hebben op een compensatie. Zij hadden immers niet aan kunnen zien komen dat
hun sector in één keer geheel zou worden opgeheven. Deze leden horen veel geluiden
in de samenleving dat de nadeelcompensatie voor nertsenhouders niet in verhouding
staat tot de compensatie die andere sectoren krijgen die last hebben van de coronacrisis
en de daaruit volgende maatregelen; denk hierbij aan de horeca- en cultuursector.
Het argument dat de regering hierbij gebruikt is dat het verschil tussen de nertsenhouderij
en andere sectoren is dat de nertsenhouderij volledig beëindigd wordt en dat de andere
sectoren tijdelijk te maken hebben met deze maatregelen. Deze leden zien dit ook,
maar zijn tegelijkertijd benieuwd of de regering nog andere argumenten heeft om het
verschil in hoogte van de compensatie voor beide sectoren te verklaren. Daarnaast
wijzen zij de regering erop dat het hierbij gaat om een sector die sinds 2013 al verboden
is en alleen onder voorwaarden tot 2024 toegestaan was. Het gaat hier dus om een compensatie
voor maximaal drie jaar en niet om een sector die nog jaren op volle kracht door kon
gaan. In hoeverre heeft dit aspect een rol gespeeld bij het bepalen van de hoogte
van de compensatie? Hoe staat dit in verhouding tot het ondernemersrisico, waar ook
schade als gevolg van overheidsmaatregelen ter bestrijding van dierziekten onder valt?
Ook worden de activiteiten van de nertsenhouders wel gereguleerd maar wordt hun eigendom
niet ontnomen. De regering schrijft zelfs dat het aannemelijk is dat dit eigendom
een andere economische functie kan krijgen en dus enige waarde zal behouden. Is de
regering in contact met nertsenhouders over welke activiteiten zij gaan of kunnen
ondernemen zodra het houden van nertsen ophoudt? Zo ja, hoe verlopen deze contacten?
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat emotie een grote rol speelt in de discussie
over de nadeelcompensatie, bij nertsenhouders maar ook bij andere groepen in de samenleving.
Deze leden hopen dan ook dat de regering inzicht kan geven in de objectieve criteria
die gebruikt zijn om de hoogte van de compensatie te bepalen. Kan de regering meer
inzicht geven in wat zij precies verstaat onder «schade die buiten het normale maatschappelijke
of normale ondernemersrisico valt»? Zij schrijft in de memorie van toelichting immers
dat ondernemers maatschappelijke discussies goed in de gaten moeten houden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering daarnaast of zij in kan schatten
in hoeverre nertsenhouders van plan zijn om hun bedrijf naar het buitenland te verplaatsen.
Is zij het met deze leden eens dat het verwerpelijk zou zijn als nertsenhouders na
het innen van de compensatiegelden in het buitenland opnieuw nertsen zouden gaan houden?
Welke juridische gronden heeft de regering om dit aan banden te leggen?
De leden van de SP-fractie steunen de zienswijze van de regering dat een deel van
de geleden schade onder het ondernemersrisico valt. Dat gezegd hebbende zijn deze
leden van mening dat de compensatie die wordt voorgesteld te ruimhartig is. Voor een
inkomensverlies van drie jaar ontvangen pelsdierhouders waarschijnlijk bedragen die
neerkomen op minstens vier modale salarissen per boekjaar. Zij achten dit onwenselijk
aangezien hiervoor gemeenschapsgeld wordt ingezet dat door andere werkenden bij elkaar
wordt gebracht. Bovendien kent de internationale pelsmarkt slechte perspectieven en
hebben de betreffende ondernemers ruim de tijd gehad om zich te oriënteren op andere
carrièremogelijkheden of bedrijfsactiviteiten. De voorgestelde nadeelcompensatie heeft
dan ook veel weg van een gouden handdruk waarmee de regering de grotere pelsdierhouders
in één klap miljonair maakt. Deze middelen kunnen naar mening van deze leden veel
beter worden ingezet om werknemers uit andere getroffen sectoren van de arbeidsmarkt
te begeleiden naar nieuwe banen waar momenteel grote behoefte aan is.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het, zeker in deze tijd waarin
zo veel ondernemingen worden geraakt door de coronapandemie en de maatregelen die
hiertegen worden genomen, niet uit te leggen dat er zo veel geld wordt uitgetrokken
voor deze sector. Voor het bepalen van de hoogte van de nadeelcompensatie zijn veel
factoren meegewogen die ieder voor zich vragen oproepen. Deze leden vragen de regering
waarom deze regeling wordt uitgewerkt en vastgelegd in een beleidsregel. Waarom is
hier niet gekozen voor een algemene maatregel van bestuur, zoals ook is gedaan bij
de regels over de tegemoetkoming in de kosten van sloop of ombouw van gebouwen? Zij
zijn van mening dat de Kamer meer te zeggen dient te hebben over een regeling van
deze omvang. Door de nadeelcompensatie op deze manier te koppelen aan het voorliggende
wetsvoorstel, ontstaat het gevoel dat de Kamer slechts mag tekenen bij het kruisje.
Dat is wat deze leden betreft onacceptabel.
3.3. Gevolgen voor de subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uiterste datum kan aangeven
waarop de nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten gereed is.
De leden van de CDA-fractie lezen: «Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een
nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten vast te stellen en deze inhoudelijke
zoveel mogelijk bij de oude aan te laten sluiten.» Waar is de regering voornemens
op af te wijken en wanneer komt er duidelijkheid over hoe de nieuwe subsidieregeling
eruit gaat ziet?
De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot het ombouwen en omschakelen van
pelsdierhouderijen bezorgd om de capaciteit bij gemeenten c.q. provincies met betrekking
tot de benodigde vergunningverlening en vragen daarom wat de visie van de regering
hierop is.
De leden van de D66-fractie lezen dat op basis van de huidige subsidieregeling geen
subsidies voor sloop meer kunnen worden verleend en dat de subsidieregeling aanpassing
behoeft en opnieuw moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Wanneer kan de
Kamer meer informatie verwachten over een nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten?
Daarbij lezen deze leden: «De doelen van de initiatiefnemers van de wet, te weten
het zorgen dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen, dat de percelen zoveel
mogelijk een nuttige bestemming krijgen en dat wordt bijgedragen aan het maken van
een doorstart van de voormalige pelsdierhouder in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten,
blijven in de nieuwe situatie immers onverminderd van belang.» Wat wordt gezien als
een nuttige bestemming? Welke eisen worden hierbij gesteld?
De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het oordeel dat er met de verkorte
overgangstermijn onvoldoende ruimte is om te spreken van een tegenprestatie voor ombouwkosten
dan wel sloopwerkzaamheden die gefinancierd dienen te worden vanuit publieke middelen.
Deze leden wachten de nieuwe voorstellen van de regering met betrekking tot sloop
en ombouw af en zullen deze van hun oordeel voorzien. Zij zijn van mening dat de stalvoorzieningen
die gebruikelijk zijn in de nertsenindustrie dermate krap zijn dat zij niet geschikt
zijn voor verder gebruik in andere diersectoren. Het is dan ook een uitdrukkelijke
wens van deze leden dat dit gedeelte van de bedrijfsinventaris niet meer beschikbaar
komt voor de veehouderij. Daarnaast achten zij de tijd meer dan rijp om over te gaan
tot een algeheel verbod op de invoer en verkoop van bontproducten. Bont is een luxeproduct
dat in het productieproces gepaard gaat met dierenwelzijnsstandaarden die voor deze
leden volstrekt onacceptabel zijn. Tevens zijn voor de vervaardiging van kleding ruimschoots
voldoende alternatieven voor handen waarbij dierlijke grondstoffen niet benodigd zijn.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de subsidieregeling voor de
sloop- en ombouwkosten zal worden aangepast. Kan de regering uitsluiten dat dit als
gevolg heeft dat het totaalbedrag van deze subsidieregeling verder wordt verhoogd?
4. Verhouding tot hoger recht
4.2. Artikel 14 van de Grondwet
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan
geven op het verschil tussen een schadeloosstelling en een nadeelcompensatie.
5. Gevolgen
5.1. Inschatting economische gevolgen voor de pelsdierhouderij
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven waarom
Wageningen Economic Research (WEcR) geen onderzoek gedaan heeft of en, zo ja, in hoeverre
de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking
zouden moeten komen. Welk aanvullend onderzoek is er alsnog gedaan of wordt gedaan
voor de uitwerking van de beleidsregel?
De leden van de CDA-fractie vragen zich af voor welk soort bedrijven, anders dan pelsdierhouderijen,
de wet nog meer gevolgen heeft. Heeft de regering de gevolgen voor deze bedrijven,
zoals toeleverende bedrijven of transport- en voerbedrijven, in kaart gebracht?
De leden van de D66-fractie lezen dat WEcR de economische gevolgen heeft berekenend
en dat daarbij is nagegaan wat het verschil in opbrengsten en kosten zou zijn geweest
tussen de situaties dat bedrijven in het voorjaar van 2021 in plaats van per 2024
moeten stoppen. Hierbij vernemen deze leden dat de opbrengstprijs van pelzen een grote
invloed heeft op het saldo. Waarom is gekozen hierbij geen rekening te houden met
de huidige marktprijs van pelzen, die ten gevolge van de coronacrisis sterk is gedaald?
De leden van de SP-fractie danken de regering dat zij onderzoek heeft laten uitvoeren
naar de bedrijfseconomische waarde van de geleden schade van actoren in de pelsindustrie.
Deze leden wijzen erop dat de uiteindelijke schatting van 90 tot 120 miljoen euro
aanzienlijk lager is dan de vooraf ingeschatte reservering die de regering augustus
jongstleden heeft aangekondigd. Desondanks zijn zij van mening dat ook het nieuwe
getaxeerde bedrag onevenredig hoog is wanneer dit wordt afgezet tegenover andere bedrijven
die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen en daarvoor geen of
veel minder compensatie tegemoet hebben kunnen zien. Bedrijven met een maatschappelijk
nuttige functie uit bijvoorbeeld de cultuursector dienen net als de nertsensector
van overheidswege hun deuren te sluiten – terecht, met het oog op de volksgezondheid
– en hierdoor dreigt thans een kaalslag in het culturele landschap. Zij hopen dat
de regering voor dergelijke sectoren een soortgelijke warme belangstelling vertoont
als voor de pelsdiersector.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de totale economische gevolgen voor de pelsdierhouderij
volgens het onderzoek van WEcR variëren tussen de 90 miljoen en 120 miljoen euro.
Tevens lezen deze leden op pagina 15 van de memorie van toelichting dat WEcR niet
onderzocht heeft in hoeverre de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie
voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen: «De schade die voor compensatie
in aanmerking komt wordt nader uitgewerkt in een beleidsregel. Daarbij zal aanvullend
aan het WEcR rapport nader financieel en juridisch onderzoek worden gedaan». Wat is
de stand van zaken van het nader onderzoek? Tevens merkt de regering op pagina 17
op dat «bij het bepalen van de hoogte van nadeelcompensatie het element van het normaal
maatschappelijk risico, in dit geval het normale ondernemersrisico, een onlosmakelijk
element is dat moet worden meegewogen». Mogen deze leden hieruit de conclusie trekken
dat het totale bedrag van de nadeelcompensatie onder het bedrag van de totale economische
gevolgen voor de sector van naar schatting 90 tot 120 miljoen euro zal blijven? Zo
nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat de nadeelcompensatie van nertsenbedrijven
vooral ook rekening moet houden met het feit dat deze sector in 2024 toch al gesloten
zou moeten worden, de gevolgen van de coronacrisis door de meeste ondernemers grotendeels
zelf gedragen moeten worden, dat dit ook voor de nertsenbedrijven zou moeten gelden
en dat derhalve zeer terughoudend moet worden omgegaan met de nadeelcompensatie aan
nertsenbedrijven en het geen pas geeft als nertsenhouders door de nadeelcompensatie
met gemiddeld 1,5 miljoen euro gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?
5.2. Fiscale gevolgen nadeelcompensatie
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan
geven op paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting over de fiscale gevolgen van
de nadeelcompensatie. Deze leden lezen dat een definitieve toets van de nadeelcompensatieregeling
aan de btw-regelgeving pas kan plaatsvinden nadat de beleidsregel bekend is. Kan de
regering bevestigen dat deze toets heeft plaatsgevonden en niet btw-plichtig is? Zo
nee, waarom niet? De regering stelt dat de vergoeding in het kader van het wetsvoorstel
kan worden verkregen in zijn algemeenheid behoort tot de winst. Kan de regering de
mogelijkheden schetsen die een pelsdierhouder heeft om de verkregen compensatie voor
belasting in te zetten voor een nieuwe onderneming of andere mogelijkheden om in eigen
inkomsten te kunnen voorzien? Wat bedoelt de regering met de opmerking dat de toepassing
van de herinvesteringsreserve de vervreemding van een bedrijfsmiddel in het kader
van deze regeling kan worden aangemerkt als een vervreemding als gevolg van overheidsingrijpen?
Welke extra mogelijkheden biedt dit de pelsdierhouder? Kan de regering hiervan een
uitputtend overzicht geven? Betekent deze opmerking dat er ook beperkingen voor de
pelsdierhouder kunnen zijn? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een uitputtende
lijst van de beperkingen en of nadelen.
7. Uitvoering
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
belast is met de uitvoering van de wettelijke grondslag voor nadeelcompensatie. Kan
de regering aangeven welke kosten (administratief en uren) RVO maakt met de uitvoer
van de regeling? Wat wordt bedoeld met de handhaving van het wetsvoorstel? Welke handhavingstaken
liggen bij RVO?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat de voorgestelde
salderingsregeling met betrekking tot dit wetsvoorstel anders is dan de provinciale
beleidsregels en dat deze zich niet richt op de vermindering van stikstofbelasting.
Zo is de Raad van State van mening dat deze regeling juist de bestaande stikstofbelasting
in stand houdt, omdat stikstofruimte afkomstig van nertsenhouderijen terechtkomt bij
veehouderijen. Naar aanleiding van dit advies heeft de regering de voorgestelde bepaling
over het gebruik van de stikstofruimte die vrijvalt bij beëindiging van de nertsenhouderij
geschrapt. In reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering: «Het
advies geeft ook geen aanleiding te veronderstellen dat het in het geheel niet mogelijk
is om beperkingen te stellen aan de mogelijkheden van intern en extern salderen, ook
niet indien deze deel uit maken van een verplichtende maatregelen. Indien een maatregel
wordt genomen vanuit stikstofoogpunt, waarbij kan worden gemotiveerd dat deze noodzakelijk,
geschikt en evenredig is in het licht van de stikstofdoel-stellingen en tevens dat
bij de toepassing van de maatregelen gelijke gevallen gelijk worden behandeld, acht
ik dergelijke beperkingen mogelijk.» De regering zal «bezien op welke wijze voor beëindigingssituaties
zoals de onderhavige beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte kunnen worden
gesteld, zoals bijvoorbeeld middels de provinciale beleidsregels of op nationaal niveau.»
Wanneer kan de Kamer hier meer informatie over verwachten? Is de regering het met
deze leden eens dat 100% van de vrijgekomen ruimte terug gegeven dient te worden aan
de natuur? Zo nee, waarom niet? In dit verband wijzen zij ook op de regeling inzake
de gerichte opkoop van veehouderijen, die laat zien dat het mogelijk is om 100% van
de vrijgekomen ruimte aan de natuur terug te geven. Zij zijn dan ook van mening dat
bij de sluiting van de nertsenbedrijven alle vrijgekomen ruimte terug aan de natuur
dient te worden gegeven. Is de regering bereid om een soortgelijke regeling te treffen
voor de sluiting van de nertsenbedrijven? Indien het argument van de regering is dat
hier geen sprake is van vrijwillige opkoop, waarom is dat volgens de regering een
doorslaggevend argument om de stikstofruimte niet door te halen?
8. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVWA adviseert om, als het wetsvoorstel eenmaal
wet is en niet uiterlijk rond 1 maart 2021 ingaat, te wachten met de invoering tot
1 januari 2022, na afloop van de fokperiode in 2021. Dit advies leidt tot verbazing
bij deze leden. Kan de regering toelichten waar dit advies op gebaseerd is? Deelt
de regering dit advies? Wat zijn volgens de NVWA de risico’s mocht deze wet niet uiterlijk
rond 1 maart 2021 worden ingevoerd? Kan de regering toelichten op welke wijze de NVWA
de maatschappelijke onrust en de onduidelijkheid voor de nertsenhouders heeft meegewogen
in haar advies? Kan de regering vervolgens ingaan op het risico dat de NVWA ziet dat
er na inwerkingtreding van het verbod alsnog nertsen gehouden zouden kunnen worden?
Deelt de regering dat de kans hierop minimaal is omdat een nertsenhouder geen enkele
kant op kan met de pelsen? Klopt het dat een dierenarts of andere erfbetreders geen
dienstverlening zullen uitvoeren aan illegaal gehouden nertsen? Kan de regering de
suggesties van de NVWA voor de invulling van de nadeelcompensatie delen met de Kamer
en een toelichting geven op de gedane suggesties? Voorziet de regering een actieve
rol voor de NVWA na de beëindiging van de individuele bedrijven? Met andere woorden:
volgt er een controle op bedrijfsniveau of de bedrijven daadwerkelijk gesloten zijn?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten voor de NVWA voor het toezicht op
de naleving van de wet. Hoe hoog zijn deze kosten? Waar is dit op gebaseerd en op
welke manier en uit welke categorie worden de kosten gefinancierd?
De leden van de D66-fractie vinden het positief dat de regering inzet op een zo spoedig
mogelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel en onderschrijven dit doel. Deze leden
merken op dat de NVWA een aantal suggesties heeft gedaan voor de invulling van de
nadeelcompensatieregeling. Kan de regering uiteenzetten van welke suggesties hier
sprake is?
Naast dat de leden van de D66-fractie positief zijn over het feit dat de nertsenhouderij
zo snel als mogelijk wordt beëindigd, zijn er ook zorgen. Deze leden hebben een aantal
verontrustende signalen en beelden ontvangen omtrent het feit dat twee nertsenhouderijen
zich niet aan de hygiënevoorschriften houden en dat sprake zou zijn van dierenmishandeling.
Zo is op de beelden te zien dat geen beschermende kleding wordt gedragen bij het pelzen
en dat geen juist gebruik wordt gemaakt van een mondkapje. Bovendien is te zien dat
medewerkers dieren vastpakken, bijvoorbeeld aan hun poten, en van een afstand in de
kar slingeren. Hoe verhouden deze beelden zich tot de conclusie dat van opzet bij
de verspreiding van het virus geen sprake is? Is de regering van mening dat op bedrijven
sprake is geweest van nalatigheid? Is de regering bereid verder te onderzoeken of
sprake is geweest van nalatigheid in het toepassen van beschermende kleding? Hoe verhouden
de uitspraken van de regering dat dierenwelzijn bij ruimingen in acht wordt genomen
zich tot deze beelden? Is de regering bereid te onderzoeken of dit soort zaken zich
ook hebben voorgedaan op andere nertsenhouderijen? Hoe laat dit zich rijmen met regelgeving
die stelt dat voortdurend visueel toezicht moet worden gehouden bij dieren die worden
bedwelmd of gedood?
De leden van de SP-fractie steunen de regering in haar opvatting dat het vervroegde
verbod zo snel mogelijk van kracht moet worden. De suggestie van de NVWA om bij vertraagde
inwerkingtreding van het wetsvoorstel een jaar te wachten met de uitvoering achten
deze leden gevaarlijk en onrealistisch. Zij vragen de regering welke maatregelen of
sancties zij kan treffen ten opzichte van bedrijven die zich aantoonbaar niet houden
aan het naar voren gehaalde fok, – en houdverbod. Ook zijn zij benieuwd of de regering
er voldoende vertrouwen in heeft dat de NVWA over genoeg personele capaciteit beschikt
om alle nog in bedrijf zijnde nertsenhouderijen te ruimen. De recente rapportage die
Deloitte publiceerde over de mogelijkheden die de NVWA heeft om aan haar uitgebreide
takenpakket te voldoen geeft deze leden veel reden tot zorgen, zeker met het oog op
de zojuist uitgebroken vogelgriep.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de NVWA opmerkingen heeft gemaakt bij de handhaafbaarheid,
uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van dit wetsvoorstel. Die opmerkingen leidden
er zelfs toe dat de NVWA adviseerde te wachten met de invoering van de wet tot 2022
zodat er nog een nieuwe fokperiode kan komen. Deze leden delen de mening van de regering
dat dat geen optie is, maar zij zien de opstelling van de NVWA wel als een veeg teken
dat de handhaving van de wet een probleem kan gaan vormen. Is de NVWA wel voldoende
toegerust om de wet te handhaven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet
en wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de handhaving wel gegarandeerd
kan worden?
9. Regeldruk
De leden van de VVD-fractie lezen onder «Regeldruk» dat de totale administratieve
lasten worden geraamd op 1,15 miljoen euro. Kan de regering dit nader toelichten?
Hoe worden deze administratieve kosten meegenomen in het totale beschikbare bedrag
van 150 miljoen euro? Vallen deze kosten onder de uitvoeringskosten van 20 miljoen
of onder de 130 miljoen euro ter nadeelcompensatie? Wat zijn de totale kosten voor
RVO in de uitvoering?
10. Financiële gevolgen voor de overheid
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering «een regeling reserveert van maximaal
150 miljoen (inclusief 20 miljoen euro uitvoeringskosten)». Deze leden vragen naar
een toelichting en uitsplitsing van de 130 miljoen euro en de 20 miljoen euro uitvoeringskosten.
Hoe is de berekening van 20 miljoen euro gemaakt? Welke diensten zijn betrokken ten
laste van de uitvoeringskosten?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering een bedrag van maximaal 150 miljoen
euro (inclusief uitvoeringskosten) heeft gereserveerd voor nadeelcompensatie in het
kader van dit wetsvoorstel. Nu zijn de economische gevolgen voor de sector op basis
van onderzoek van WEcR maximaal 120 miljoen euro en is de regering niet voornemens
om dit hele bedrag te compenseren. Vanwaar dan toch het gereserveerde bedrag van 150
miljoen euro? Welk deel van de 150 miljoen euro wordt er voor uitvoeringskosten gereserveerd?
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.