Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake het ontwerpbesluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (drieëntwintigste tranche) (Kamerstuk 32127-241)
2020D47421 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 2 november
2020 inzake het Ontwerpbesluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering
Crisis- en herstelwet (drieëntwintigste tranche) (Kamerstuk 32 127, nr. 241)
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Ontwerpbesluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
(drieëntwintigste tranche) (Kamerstuk 32 127, nr. 241)
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (drieëntwintigste tranche).
Zij hebben hierbij nog een aantal vragen aan de regering.
De leden van de VVD-fractie hebben tijdens het VAO-Klimaatakkoord gebouwde omgeving
de motie Koerhuis/Terpstra over beëindigen experiment extra energie-eisen Amsterdam
(Kamerstuk 32 813, nr. 595) ingediend. Deze motie is ondertussen in stemming gebracht en is door de Kamer aangenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wanneer de Kamer een brief kan verwachten
over de uitvoering van deze aangenomen motie. De genoemde leden hebben van de Minister
tijdens het AO-Klimaatakkoord gebouwde omgeving vernomen dat experimenten rondom extra
energie-eisen in de Omgevingswet weer zijn toegestaan. De genoemde leden vragen de
Minister aan te geven welk deel van de Omgevingswet dit mogelijk maakt en waar dit
in de Omgevingswet is opgenomen?
Nu de inwerkingtreding van de Omgevingswet helaas is uitgesteld tot 1 januari 2022
wordt voorgesteld te experimenteren met een provinciale verordening met verbrede reikwijdte
en wel in de provincies Flevoland, Utrecht en Gelderland, zo lezen de leden van de
VVD-fractie. Met dit experiment kunnen deze provincies vooruitlopen op de omgevingsverordening
uit de Omgevingswet. De leden van de VVD-fractie steunen dit experiment. De leden
van de VVD-fractie vragen of het experiment beperkt blijft tot de hiervoor genoemde
provincies? Zijn er meer provincies die belangstelling voor dit experiment hebben?
Hoe wordt daarmee omgegaan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het experiment de provincies de mogelijkheid
biedt om instructieregels op te stellen voor bestemmingsplannen. Is de wijze waarop
dit wordt geregeld geheel conform de Omgevingswet of is er sprake van een afwijking?
Zo ja, welke? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit.
Deze leden hebben hierover een aantal vragen die zij graag aan de Minister voorleggen.
De Minister schrijft dat de woningbouwopgave, energietransitie, klimaatadaptatie en
de stikstofcrisis een daadkrachtige aanpak nodig hebben. De leden van de fractie van
GroenLinks delen dit standpunt. Zij vragen zich evenwel af in hoeverre het voorliggende
ontwerpbesluit daadwerkelijk zal bijdragen aan deze daadkrachtige aanpak? Kan de Minister
de te verwachten impact van het voorliggende ontwerpbesluit nader duiden?
Voorts hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog een aantal specifieke vragen
over het voorliggende ontwerpbesluit.
In het ontwerpbesluit lezen de leden van de fractie van GroenLinks de volgende passage:
«Artikel 4.1, eerste lid, van de Wro biedt geen ruimte voor een verbrede reikwijdte
en artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro maakt het niet mogelijk om een afweging te
kunnen maken tussen (sectorale) provinciale deelbelangen, waarvan ruimtelijke ordening er een is, met als doel om tot een evenwichtige
balans in de fysieke leefomgeving te komen. Uitgaande van de eerdergenoemde behoefte
om alvast de vruchten te kunnen plukken van de Omgevingswet is op basis van concrete
aanmeldingen van de provincies Flevoland, Gelderland en Utrecht, waarin werd verzocht
om te kunnen experimenteren met een verordening met verbrede reikwijdte, een experiment
vormgegeven». Klopt het, zo vragen deze leden, dat provincies die onder dit experiment nu niet
de instructieregels vanuit het Rijk hoeven op te volgen? En klopt het dat de omgevingsverordening
met verbrede reikwijdte geldig is tot de Omgevingswet in werking treedt en er een
omgevingsverordening in de geest van de Omgevingswet moet zijn? Zo ja, hebben beide
verordeningen eenzelfde vaststellingsprocedure met eenzelfde betrokkenheid van burgers
en provinciale staten? Zo nee, waar verschilt dit?
Over de passage op pagina 4 hebben de leden van de fractie van GroenLinks ook een
vraag: «Het experiment biedt de provincies allereerst de mogelijkheid om, indien provinciale
belangen dat noodzakelijk maken, instructieregels te stellen voor bestemmingsplannen
die strekken tot het in onderlinge samenhang bereiken en in stand houden van een veilige
en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke
waarde van de natuur, en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke
leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.» Waar en hoe moeten de provinciale belangen precies staan om ze te kunnen gebruiken
als aanleiding voor het stellen van instructieregels?
In het ontwerpbesluit staat op pagina’s 4 en 5: «Daarnaast maakt het experiment een verbreding van de ontheffingsbevoegdheid uit artikel
4.1a, eerste lid, van de Wro mogelijk, waarmee, indien sprake is van een onevenredige
belemmering, een afweging tussen verschillende (sectorale) provinciale deelbelangen
mogelijk wordt, die niet beperkt is tot ruimtelijke belangen. Een voorbeeld van de
provincie Gelderland is het afwijken van het strikte clusteringsbeleid van glastuinbouw,
als daarmee een win-winsituatie kan worden bereikt: het om bedrijfseconomische redenen
verplaatsen van een bestaand glastuinbouwbedrijf naar een alternatieve locatie, die
niet past binnen het clusteringsbeleid in combinatie met het bieden van ruimte voor
woningbouw op de oorspronkelijke locatie. Het experiment wijzigt de kaders en normen
van de huidige wet- en regelgeving verder niet.» Hierover hebben de leden van de fractie van GroenLinks een nadere vraag: Op welke
wijze wordt dit experiment gemonitord? Wordt er bij die monitoring ook gekeken naar
de balans tussen beschermen en benutten en worden bij een meer integrale afweging
zachte belangen zoals natuur, landschap en gezondheid daarbij betrokken? Zo ja, hoe?
Zo nee, waarom niet?
Verderop op pagina 5 staat: «Verder is bij het opstellen van een verordening met verbrede reikwijdte het uitgangspunt
dat provincies bij het stellen van instructieregels rekening houden met de transitie
naar het omgevingsplan en gemeenten daarmee niet onnodig instructieregels opleggen.
Met dit experiment wordt immers niet beoogd om de transitie naar het omgevingsplan
te versnellen. Bovenal dienen provinciale belangen het stellen van instructieregels
noodzakelijk te maken.» Hierover hebben de leden van de fractie van GroenLinks twee vragen. Allereerst willen
zij graag weten hoeveel tijd gemeenten hebben voor de vertaling van de instructieregels
in de bestemmingplannen of het omgevingsplan? Daarnaast vernemen zij graag hoe dit
experiment de overgangsperiode van gemeenten en de omzetting van het tijdelijke deel
van het omgevingsplan beïnvloedt? Moeten deze instructieregels bijvoorbeeld als eerste verwerkt
worden in het nieuwe omgevingsplan?
Op pagina 6 van het ontwerpbesluit staat: «In het tweede lid is bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan
van de gemeente, ontheffing kunnen verlenen van de krachtens het eerste lid vastgestelde
regels, voor zover de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt
gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend
met de regel waarvan ontheffing is gevraagd. (...) Dit is in lijn met de ontheffingsmogelijkheid
voor instructieregels onder de Omgevingswet (artikel 2.32).» Hoe verhoudt dit zich tot de in de memorie van toelichting bij de Omgevingswet op pagina
271 genoemde passage: «Als ontheffing is verleend van een instructieregel (artikel 2.32), kan tegen deze
ontheffing beroep worden ingesteld. Artikel 16.83 regelt dat een verleende ontheffing
voor de mogelijkheid van beroep geacht wordt deel uit te maken van het besluit waarop
de ontheffing ziet.» Hoe zit dat met dit voorgestelde experiment?
Tot slot hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog twee vragen over de volgende
passage op pagina 6: «Vervolgens kunnen gemeenteraden met inachtneming van de verordening met verbrede
reikwijdte bestemmingsplannen vaststellen tot 1 januari 2024, mits het ontwerp van
deze plannen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Voor
de datum van 1 januari 2024 is aansluiting gezocht bij de tijdsduur van het experiment
met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, zoals opgenomen in artikel 7c, achttiende
lid, van het Bu Chw. Voor de tijdsduur van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
is aangesloten bij de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet en het in de Invoeringswet
Omgevingswet voorziene overgangsrecht. Dit betekent dat bij de vaststelling van het
bestemmingsplan met verbrede reikwijdte van het oude recht en de bij het experiment
behorende experimenteerruimte gebruik mag worden gemaakt, mits op de datum van inwerkingtreding
van de Omgevingswet een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarna
heeft de gemeente nog tot 1 januari 2024 de tijd om het bestemmingsplan definitief
vast te stellen.» Is het de bedoeling, zo vragen deze leden, dat de instructieregels die nu gesteld
worden, nu nog tot bestemmingplan-wijzigingen leiden en deze na inwerkingtreding van
de Omgevingswet wederom gewijzigd moeten worden om van het tijdelijke deel van het
omgevingsplan (waar de bestemmingsplannen in zitten) naar het nieuwe deel (in de geest
van de Omgevingswet) te worden omgezet? Zo nee, hoe zit het dan? En hoe wordt inzichtelijk
gemaakt voor burgers en gemeenten (en eventuele andere betrokken overheden) waar welke
regels gelden?
Helemaal tot slot vragen de leden van de fractie van GroenLinks of er ook overleg
is geweest met de waterschappen en wat het effect van het voorliggende ontwerpbesluit
is voor hun werkzaamheden ten aanzien van de aanpak van onder andere bodemdaling en
klimaatadaptatie?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.