Brief regering : Landenbeleid Azerbeidzjan
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2674 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2020
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mij op 2 juli 2020 het algemeen ambtsbericht
inzake Azerbeidzjan aangeboden. De verslagperiode van het algemeen ambtsbericht is
december 2013 tot en met juni 2020. Ik heb dit ambtsbericht opgevraagd, omdat ik het
van belang acht dat de ontwikkelingen in Azerbeidzjan worden onderzocht en op basis
daarvan wordt beoordeeld of het asielbeleid moet worden herijkt. Tevens kom ik hiermee
tegemoet aan mijn toezegging aan het lid Groothuizen (D66) van 6 december 2019 om
het Ministerie van Buitenlandse Zaken te vragen om uiterlijk medio 2020 een nieuw
algemeen ambtsbericht op te stellen.
Uit het algemeen ambtsbericht kan worden opgemaakt dat ten opzichte van het vorige
verschenen ambtsbericht van november 2013 gedurende de verslagperiode weinig is gewijzigd
in de veiligheidssituatie. Kort na de publicatie van het algemeen ambtsbericht is
het conflict om Nagorno-Karabach opnieuw opgelaaid. Op 10 november jl. werd bekend
dat Rusland, Armenië en Azerbeidzjan een overeenkomst hebben gesloten om het gewapende
conflict te beëindigen. Inmiddels is een Russische vredesmacht aangekomen in de regio
Nagorno-Karabach, die gaat toezien op de naleving van de overeenkomst. Ik blijf de
veiligheidssituatie in Azerbeidzjan nauwlettend volgen, maar vooralsnog zie ik geen
aanleiding om het beleid naar aanleiding van het recent opgelaaide conflict aan te
passen dan wel zaken aan te houden. Op basis van de beschikbare landeninformatie kan
zorgvuldig worden beslist. Elk asielverzoek wordt op de individuele omstandigheden
beoordeeld. Bij de beoordeling neemt de IND onder andere mee of deze persoon zich
elders kan vestigen en zich daarmee aan de eventuele dreiging kan onttrekken. Ik verwijs
u tevens naar de beantwoording van heden van de schriftelijke vragen die de leden
Van Ojik (GroenLinks), Voordewind (ChristenUnie) en Jasper van Dijk (SP) mij op 9 oktober
2020 hebben gesteld over het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Armenië en Azerbeidzjan
(Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 831).
Uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat de mensenrechtensituatie voor bepaalde groepen
(nog steeds) zorgelijk is. Voorts blijkt dat corruptie in Azerbeidzjan veelvuldig
voorkomt en dat het rechtssysteem veelal afhankelijk is van de uitvoerende macht.
Bepaalde groepen kunnen hierdoor niet op bescherming van de autoriteiten rekenen.
Er zijn evenmin internationale organisaties aanwezig in Azerbeidzjan die bescherming
aan deze groepen kunnen bieden. Naar aanleiding van de ontwikkelingen tijdens de verslagperiode
waarover is gerapporteerd in het algemeen ambtsbericht zie ik aanleiding om het landgebonden
asielbeleid Azerbeidzjan op bepaalde onderdelen aan te passen.
Vreemdelingen die actief zijn in de politiek, journalistiek, of op het gebied van
mensenrechten en significante kritiek op de autoriteiten hebben geuit waardoor zij
in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan, kregen in de verslagperiode
stelselmatig te maken met represailles van de zijde van de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
Hierbij valt te denken aan intimidatie, fysiek geweld, arrestatie, detentie en strafrechtelijke
vervolging. Vaak gebeurde dit op basis van oneigenlijke argumenten. De autoriteiten
richten zich ook op familieleden van opposanten. Op 16 maart 2019 verleende president
Aliyev tijdens het jaarlijkse Novruz-pardon aan meer dan vierhonderd gevangenen amnestie,
onder wie politieke opposanten, journalisten en bloggers. Desondanks bleven de veroordelingen
van kracht en kregen sommigen een uitreisverbod opgelegd.
Het ambtsbericht geeft mij aanleiding om vreemdelingen die actief zijn in de politiek,
journalistiek of op het gebied van mensenrechten en die significante kritiek op de
autoriteiten hebben geuit waardoor zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten
staan, als risicogroep aan te merken. Voor deze groep geldt dat zij met geringe indicaties
hun vrees aannemelijk kunnen maken. Van leden van deze groep die een gegronde vrees
hebben voor vervolging of ernstige schade wordt niet verlangd dat zij de bescherming
van de autoriteiten inroepen.
Uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat LHBTI en personen met de Armeense etniciteit
in voorkomende gevallen weliswaar problemen ondervinden, maar de informatie geeft
mij geen aanleiding om deze groepen als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep
aan te merken. Uit het ambtsbericht volgt niet dat personen behorende tot deze groepen
in het algemeen dusdanig in de negatieve belangstelling staan dat zij een verhoogd
risico op vervolging of ernstige schade lopen. Wel zie ik aanleiding om bij de beoordeling
van de asielaanvraag van personen behorende tot de groep LHBTI en personen met de
Armeense etniciteit, indien sprake is van een gegronde individuele vrees voor vervolging
of ernstige schade, het uitgangspunt te hanteren dat zij niet op de bescherming van
autoriteiten of internationale organisaties kunnen rekenen.
Voorts wordt het landgebonden asielbeleid op onderdelen geactualiseerd. Zo zal de
passage omtrent personen met de Armeense etniciteit die onder bepaalde voorwaarden
in aanmerking kwamen voor een vergunning uit het beleid worden verwijderd. Deze voorwaarden
hadden specifiek te maken met het conflict om Nagorno-Karabach tussen 1988 en 1992.
Het is niet aannemelijk dat personen met de Armeense etniciteit die tussen 1988 en
1992 Azerbeidzjan hebben verlaten nu nog Nederland inreizen en om die reden een asielstatus
behoeven.
Het huidige beleid gaat ervan uit dat er voor personen met de Azeri-etniciteit uit
Nagorno-Karabach een vlucht- en vestigingsalternatief bestaat in het hoofdgebied van
Azerbeidzjan en dat er voor personen met de Armeense etniciteit uit het hoofdgebied
van Azerbeidzjan een vlucht- en vestigingsalternatief bestaat in Nagorno-Karabach.
Voor personen met de Azeri-etniciteit uit Nagorno-Karabach geldt dat het vlucht- en
vestigingsalternatief in het hoofdgebied van Azerbeidzjan ongewijzigd blijft. Het
vlucht- en vestigingsalternatief in Nagorno-Karabach voor personen met de Armeense
etniciteit uit het hoofdgebied van Azerbeidzjan wordt uit het beleid verwijderd. De
grens tussen Nagorno-Karabach en het hoofdgebied van Azerbeidzjan is niet open en
het is ook niet mogelijk is om tussen deze gebieden te reizen. Er wordt bij de asielaanvraag
enkel getoetst aan het hoofdgebied van Azerbeidzjan, omdat de Azerbeidzjaanse autoriteiten enkel daar gezag over hebben en personen enkel kunnen worden
uitgezet naar het hoofdgebied.
Verder blijkt uit het algemeen ambtsbericht niet dat er een vlucht- en vestigingsalternatief
bestaat voor vreemdelingen enkel vanwege de omstandigheid dat zij een gemengd (Azeri/Armeens)
huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhouden. Het vlucht- en vestigingsalternatief
voor deze groep wordt daarom eveneens uit het beleid geschrapt.
Tot slot wordt het buitenlands vestigingsalternatief uit het beleid verwijderd, omdat
dit enkel ziet op de toets van veilig derde land en niet op het specifieke landenbeleid
van Azerbeidzjan voor vreemdelingen met de Azerbeidzjaanse nationaliteit.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid