Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Concept Regeling ambulancezorgvoorzieningen (Kamerstuk 35471-35)
2020D43705 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele
fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
voor Medische Zorg inzake de Concept Regeling ambulancezorg-voorzieningen (Kamerstuk
35 471, nr. 35).
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
5
II
Antwoord/ Reactie van de Minister
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de concept Regeling ambulancezorgvoorziening.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
Deze leden lezen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5, eerste lid dat de
sector een verbeterde urgentie-indeling voor de ambulancezorg ontwikkelt. Deze ontwikkeling
kan in de toekomst gevolgen hebben voor de tijdsnorm in deze regeling. Kan de Minister
aangeven wanneer deze verbeterde urgentie-indeling verwacht wordt? Welke mogelijke
gevolgen voor de tijdsnorm worden in deze regeling verwacht?
Voorts lezen genoemde leden dat met betrekking tot de streefwaarde voor inzetten met
A1-urgentie en de realisatie van de afspraken over wachttijden voor niet spoedeisende
ambulancezorg uit artikel 5 het nodig is om jaarlijks te bezien wat de oorzaken zijn
van het eventueel niet realiseren van de streefwaarde of afspraak, wat succesfactoren
zijn van het wel realiseren van de streefwaarde of afspraak en welke verbetermaatregelen
nodig en mogelijk zijn. Kan de Minister aangeven welke partijen betrokken zijn bij
deze evaluatie? Mogen deze partijen zelf de vorm van deze evaluatie vaststellen of
wordt dit vooraf vastgelegd?
Genoemde leden lezen onder artikel 9 dat de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s)
voor hun taken en voor het voortdurend verbeteren van de uitvoering ervan de beschikking
zal moeten hebben over voldoende personeel. Hiervoor is beleid met betrekking tot
werving en behoud van medewerkers van belang. Gezien het tekort aan personeel een
zorgbrede uitdaging is, vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken
op dit moment is met betrekking tot de beschikbaarheid van voldoende personeel binnen
de ambulancezorg.
Zij lezen dat er diverse initiatieven en materialen beschikbaar zijn over preventie
van – en omgaan met agressie en geweld, zowel specifiek voor de ambulancezorg als
breder. In 2006 heeft Ambulancezorg Nederland het actieprogramma «Geweld tegen werknemers
met een publieke taak» onderschreven. In dit kader zijn in 2007 afspraken gemaakt
omtrent de registratie van agressie-incidenten jegens ambulancemedewerkers. Deze registratie
wordt gecoördineerd door Ambulancezorg Nederland. De leden van de VVD-fractie keuren
geweld tegen hulpverleners pertinent af. Kan de Minister toelichten welke ontwikkelingen
en resultaten zich hebben voorgedaan sinds het actieprogramma in 2006 en de afspraken
uit 2007 omtrent de registratie van agressie-incidenten jegens ambulancemedewerkers?
In de toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat met het oog op de kwaliteit
van de ambulancezorg de medische eindverantwoordelijkheid voor de ambulancezorg dient
te berusten bij een (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) BIG-geregistreerde
arts. In het kader van het bekwaamheidsbeleid wordt de bekwaamheid van de medewerkers
vijfjaarlijks getoetst. De betrokkenheid van de medisch eindverantwoordelijke blijkt
uit een door deze functionaris afgegeven verklaring. De verklaring is maximaal vijf
jaar geldig, daarna moet opnieuw getoetst worden of de ambulancezorgprofessional bekwaam
is. Als daar gegronde redenen voor zijn kan de verklaring tussentijds ingetrokken
worden. Wat wordt er in deze situatie verstaan onder gegronde redenen?
Genoemde leden lezen dat met het oog op de kwaliteit inclusief doelmatigheid en de
beschikbaarheid van de ambulancezorg een vijfjaarlijkse visitatie wordt verplicht.
RAV’s kunnen elkaar onderling visiteren of zij kunnen daar externen bij betrekken.
Genoemde leden vragen waarom er niet voor gekozen is om per definitie externen bij
de visitatie te betrekken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de concept regeling ambulancevoorzieningen.
Zij hebben hier enkele vragen bij.
Brief Minister (Kamerstuk 35 471, nr. 35)
Op dit moment is de Minister naar aanleiding van de motie Van den Berg c.s.1 in overleg met Ambulancezorg Nederland (AZN) over een kwaliteitsregister voor de
ambulancezorg en de rol die Sectorkompas daarin kan spelen. De leden van de CDA-fractie
vragen wanneer er daadwerkelijk een gezamenlijk kwaliteitsregister kan zijn. Deze
leden vragen tevens op welke wijze de RAV moet gaan voldoen aan het vereiste in artikel
3, tweede lid van de regeling (jaarlijks per veiligheidsregio kwaliteitsinformatie
openbaar maken) zolang er nog geen gezamenlijk kwaliteitsregister is.
De Minister geeft aan dat sinds het verslagjaar 2017 RAV’s hun jaarrekening met accountantsverklaring
moeten indienen bij het agentschap CIBG. De leden van de CDA-fractie vragen of de
Minister van ieder jaar sindsdien kan aangeven welke RAV’s dat niet (op tijd) hebben
gedaan. Met ingang van verslagjaar 2020 moeten RAV’s de gegevens over productie en
capaciteit, net als andere zorgaanbieders, aanbieden via het elektronische platform
DigiMV, zo schrijft de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen of daadwerkelijk
alle RAV’s dat dit jaar hebben gedaan. Met ingang van boekjaar 2022 wordt daarnaast
overwogen om voor bepaalde categorieën zorgaanbieders ook het indienen van het bestuursverslag
(voorheen jaarverslag) verplicht te stellen. De leden van de CDA-fractie vragen voor
welke categorieën zorgaanbieders dit overwogen wordt en of RAV’s hier ook bij zitten.
Wat zijn de overwegingen om deze verplichtingen wel of niet voor RAV’s te doen gelden?
Regeling Ambulancevoorzieningen
De Minister geeft aan dat Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) in artikel
9 over personeelsbeleid een passage mist over inspraak door ambulanceverpleegkundigen
en andere ambulancezorgprofessionals bij het vormgeven en uitvoeren van zorginhoudelijk
beleid. In reactie daarop verwijst de Minister naar het advies van de Chief Nursing
Officer (CNO) waarin onder andere een onafhankelijke commissie, met daarin ook verpleegkundigen
wordt voorgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer precies over
de uitwerking van dit advies wordt geïnformeerd. De Minister geeft aan dat dit nog
invloed kan hebben op de voorliggende regeling. Genoemde leden vragen of dit betekent
dat de regeling mogelijk hierop nog aangepast zal worden vóór inwerkingtreding.
In de artikelsgewijze toelichting staat bij artikel 10 dat Verpleegkundig Specialisten
en physician assistants die voldoen aan het Kwaliteitskader Zorgmasters samen met
de arts een rol kunnen spelen in het medisch management van een RAV en deeltaken op
zich kunnen nemen. De leden van de CDA-fractie constateren echter dat dit niet zo
verwoord staat in artikel 10 zelf. Deze leden vragen of dit uitgangspunt hiermee voldoende
verwoord staat in artikel 10 van de Regeling. Is het niet beter om de rol van de Medisch
Manager Ambulancezorg (MMA) nader te omschrijven in artikel 10?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Concept Regeling ambulancezorgvoorzieningen
behorend bij de nieuwe Wet Ambulancezorgvoorzieningen, die aan de Kamer is voorgelegd
conform het amendement Raemakers/Veldman2. Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.
Deze leden constateren dat in de Wet Ambulancezorgvoorzieningen de term ambulancezorgprofessional
wordt verankerd. In de voorliggende ministeriële regeling wordt een taakdifferentiatie
aangebracht tussen de verschillende soorten ambulancezorgprofessionals. Er wordt bepaald
wie voor welke vorm van ambulancezorg worden aangewezen, en welke specifieke opleidings-
of deskundigheidseisen daaraan worden gesteld. Kan de Minister nader toelichten hoe
deze taakdifferentiatie tot stand is gekomen? Wat was de voornaamste feedback van
veldpartijen, welke wijzigingen hebben zij aangedragen en in hoeverre zijn deze wel
of niet overgenomen? Verwacht de Minister dat de komende jaren een verdere taakdifferentiatie
zal plaatsvinden? Zo ja, op basis waarvan? Welke rol kan een opdeling van de ambulancezorg
in meer urgentieniveaus hierin spelen?
De leden van de D66-fractie zijn voorts benieuwd naar de relatie tussen de voorliggende
ministeriële regeling en het advies «45-minutennorm in de spoedzorg» van september
jl. van de Gezondheidsraad. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Ambulancezorgvoorzieningen
gaf toenmalig Minister van Rijn aan dat het «uiteraard denkbaar» is dat dit advies
gevolgen zou hebben voor de ministeriële regeling. Welke impact heeft het advies van
de Gezondheidsraad volgens de huidige Minister op de organisatie van de acute zorg
en meer specifiek op de ambulancezorg? Hoe is daar nu al rekening mee gehouden in
de voorliggende concept regeling? Verwacht de Minister dat de vervolgstappen op basis
van dit advies de komende jaren zullen leiden tot wezenlijke wijzigingen van de voorliggende
regeling? Kan de Minister tevens ingaan op de mogelijke impact van andere wijzigingen
in het acute zorglandschap op deze regeling, bijvoorbeeld op basis van de houtskoolschets
acute zorg?
De leden van de D66-fractie merken op dat bij de behandeling van het wetsvoorstel
Ambulancezorgvoorzieningen al een eerste concept ministeriële regeling met de Kamer
werd gedeeld. Kan de Minister uitlichten welke verschillen er tussen dat concept en
het voorliggende concept zitten? En kan de Minister tevens toelichten om welke redenen
er aanpassingen aan het toenmalige concept zijn aangebracht?
Genoemde leden zijn tot slot benieuwd of de Minister nog voornemens is de voorliggende
regeling te wijzigen naar aanleiding van het advies van de Chief Nursing Officer over
de positionering van verpleegkundigen en verzorgenden, die meer regie en zeggenschap
verdienen. Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de concept-regeling. De leden
hebben naar aanleiding van de concept-regeling onderstaande opmerkingen en vragen.
Brief Minister (Kamerstuk 35 471, nr. 35)
In de brief wordt onder andere ingegaan op de motie van het lid Hijink waarin wordt
verzocht ervoor te zorgen dat de RAV’s vanaf heden jaarlijks een jaarverslag publiceren,
inclusief financiële informatie3. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar het ontwerp van de Regeling jaarverantwoording
Wet Marktordening Gezondheidszorg (Wmg) die in het najaar van 2020 ter consultatie
aangeboden zal worden. De leden van de SP-fractie zijn namelijk van mening dat aan
de motie op dit moment nog geen uitvoering wordt gegeven en vragen of gegarandeerd
kan worden dat de volgende punten in de regeling worden meegenomen; een verplichting
qua financiële verslaglegging waarbij alle RAV’s gelijke en eenduidige informatie
dienen aan te leveren. Wordt het met de regeling verplicht dat de RAV’s een jaarrekening
met accountantsverklaring aanleveren én inzicht geven in alle financiële geldstromen
inclusief een (uitgebreide) winst- en verliesrekening? Volgens genoemde leden leidt
de eerder gedane toezegging om dergelijke informatie wel te moeten aanleveren er tot
op heden in de praktijk toe dat de ene RAV wel volledig voldoet aan het leveren van
een goed inzicht in die financiële informatie maar een andere RAV slechts zeer summiere
informatie en een beperkt inzicht geeft daarin. De leden van de SP-fractie ontvangen
hierop graag een reactie. In hoeverre is een bepaalde «benchmarking» hierdoor op dit
moment onmogelijk en in hoeverre zal dit wel mogelijk zijn met de aangekondigde Regeling
jaarverantwoording WMG?
De conceptregeling
De leden van de SP-fractie lezen in paragraaf 2, artikel 5.1 dat de verplichting van
de 15-minutennorm wordt losgelaten en wordt omgezet naar «streeft er naar». Deze leden
vinden dit een zeer onwenselijk voornemen en verwachten dat dit voornemen wordt teruggedraaid.
Zij ontvangen dan ook graag een uitgebreide toelichting op dit artikel, waarbij onder
andere ingegaan wordt op de reden van deze wijziging, de nadelen die deze wijziging
met zich meebrengt (onder andere als het gaat om het vergelijken van resultaten tussen
RAV’s) en op welk moment de conclusie getrokken kan worden dat het verkeerd gaat «als
er alleen gestreefd wordt» naar het realiseren van een bepaalde tijdsnorm en er slechts
geanalyseerd wordt om de streefwaarde «zoveel mogelijk te realiseren» (artikel 6).
De leden van de SP-fractie lezen in paragraaf 5, artikel 10, vijfde lid dat de bekwaamheidsverklaring
van verpleegkundigen op vijf jaar wordt gezet. Waarom is hiervoor gekozen? In hoeverre
en hoe vaak kunnen er hierdoor rechtspositionele gevolgen ontstaan? Wat zijn precies
de verwachtingen op dit punt?
Is het waar dat in paragraaf 2 het Spreidings-&Beschikbaarheidskader van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geen onderdeel meer uitmaakt van deze regelgeving?
Waarom is hiervoor gekozen? Is dit in feite niet het kader waar de kwantiteit/capaciteit
wordt geregeld? De leden van de SP-fractie vragen hoe een en ander nu wordt voorzien
met deze regeling.
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.