Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 614 Wijziging van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen in verband met de toepassing van de onderzoeksbevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de financiële instellingen onder beheer bij de stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 24 juni 2020 en het nader rapport d.d. 22 oktober 2020, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 mei 2020, nr. 2020001046,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 24 juni 2020, nr. W06.20.0147/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 25 mei 2020, no. 2020001046, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet stichting
administratiekantoor beheer financiële instellingen in verband met de toepassing van
de onderzoeksbevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de financiële
instellingen onder beheer bij de stichting administratiekantoor beheer financiële
instellingen, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel regelt de vertrouwelijke omgang met koersgevoelige informatie in
onderzoeken van de Algemene Rekenkamer (AR) naar staatsdeelnemingen onder beheer van
de Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen. Het bevat verder
enkele technische aanpassingen.
De Afdeling advisering van de Raad van State vraagt aandacht voor de verhouding van
dit wetsvoorstel tot de Comptabiliteitswet 2016 (CW 2016), waarin de taken en bevoegdheden
van de AR zijn geregeld. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting
en zo nodig van het wetsvoorstel.
1. Inleiding
De AR is bevoegd onderzoek te doen bij naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen
met beperkte aansprakelijkheid waarvan de Staat 5% of meer van het geplaatste aandelenkapitaal
bezit.2 Op grond van artikel 7.34 en 7.35 CW 2016 is de AR bevoegd tot onderzoek ter plaatse
bij vennootschappen waarvan de Staat meer dan 50% van de aandelen bezit.
Daarnaast is de AR bevoegd bij indirecte staatsdeelneming waarbij de Staat certificaten
van aandelen heeft. Dit is het geval bij NLFI, de stichting die houder is van aandelen
in ABN AMRO Bank N.V. en in de Volksbank N.V.3 De aandelen in deze vennootschappen zijn aan NLFI overgedragen door de Staat der
Nederlanden. Om de onderzoeksbevoegdheid van de AR ook mogelijk te maken bij indirecte
staatsdeelneming, is in het huidige artikel 8 van de Wet NLFI reeds een voorziening
getroffen. Het voorliggende wijzigingsvoorstel beoogt dit artikel te actualiseren
en uit te breiden.
De technische aanpassingen van het wetsvoorstel geven de Afdeling geen aanleiding
tot het maken van opmerkingen. Over het voorgestelde derde en vierde lid van artikel
8 merkt zij evenwel het volgende op.
2. Verhouding tot de CW 2016
Voor de specifieke situatie van een onderzoek van de AR naar staatsdeelnemingen onder
beheer van NLFI wordt voorgesteld de wet NLFI aan te vullen met een bepaling over
het waarborgen van vertrouwelijkheid van koersgevoelige informatie (voorgesteld lid
3) en over het inlichten van de Minister (voorgesteld lid 4).
Het voorgestelde artikel 8, derde lid, bepaalt dat de AR bij de uitoefening van haar
bevoegdheid de vertrouwelijkheid waarborgt van de informatie als bedoeld in artikel
7, eerste tot en met vierde lid, van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees
parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik. Hoewel de verordening
als zodanig rechtstreeks toepasselijk is, kan de Afdeling zich voorstellen dat een
bepaling wordt opgenomen die alle betrokken partijen de zekerheid biedt dat de AR,
in voorkomend geval, gehouden is aan de in de verordening neergelegde verplichtingen
tot vertrouwelijkheid.
Dit geldt temeer daar de in artikel 7.30 CW 2016 geregelde vertrouwelijkheid alleen
ziet op de te publiceren rapporten. De Afdeling begrijpt het derde lid aldus, dat
de regering het van belang acht dit vertrouwelijkheidsregime aan te vullen, zodat
de Staat als aandeelhouder geen kennis neemt van bepaalde informatie tijdens het onderzoek.4
Het voorgestelde artikel 8, vierde lid, regelt dat de AR de Minister inlicht over
haar bevindingen en het onderzoek dat zij verricht. De CW 2016 kent een dergelijke
bepaling voor Rekenkameronderzoek naar staatsdeelnemingen waarin de Staat meer dan
50% van de aandelen heeft.5 Het voorgestelde vierde lid breidt deze bepaling uit naar staatsdeelnemingen (onder
beheer van NLFI) van minder dan 50%.
De Afdeling begrijpt dat de problematiek bij NLFI de concrete aanleiding vormt voor
het wetsvoorstel en dat daarom is gekozen voor een beperkte reikwijdte. Zij merkt
evenwel op dat de problematiek waarvoor het voorgestelde derde en vierde lid een oplossing
beogen te bieden, niet alleen kan spelen bij onderzoeken van de Rekenkamer bij vennootschappen
waarvan de aandelen door NLFI worden gehouden, maar ook bij andere onderzoeken van
de Algemene Rekenkamer naar andere staatsdeelnemingen. Daarom ligt het in de rede
om deze materie (bij geschikte gelegenheid) in de CW 2016 zelf te regelen.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan en zo nodig
het wetsvoorstel aan te passen.
2. De Afdeling merkt terecht op dat het voorgestelde derde lid van artikel 8 bepaalt
dat de Algemene Rekenkamer bij de uitoefening van haar bevoegdheid de vertrouwelijkheid
waarborgt van informatie als bedoeld in artikel 7, eerste tot en met vierde lid, van
Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014
betreffende marktmisbruik (hierna: Verordening marktmisbruik). De Afdeling merkt op
dat de Verordening marktmisbruik rechtstreeks toepasselijk is, maar kan zich desalniettemin
voorstellen dat er een bepaling in de wet wordt opgenomen die alle betrokken partijen
de zekerheid biedt dat de Algemene Rekenkamer gehouden is aan de bepalingen over vertrouwelijkheid.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is aan de memorie van toelichting,
in het artikelsgewijze deel van de toelichting, een passage toegevoegd over de rechtstreekse
toepasselijkheid van de Verordening marktmisbruik.
De Afdeling merkt tevens op dat de problematiek waarvoor het voorstel van wet een
oplossing beoogt te bieden, niet alleen kan spelen bij onderzoeken van de Algemene
Rekenkamer bij vennootschappen waarvan de aandelen door NLFI worden gehouden, maar
ook bij andere onderzoeken van de Algemene Rekenkamer naar andere staatsdeelnemingen.
Het ligt daarom inderdaad in de rede om deze materie in de toekomst in de Comptabiliteitswet
2016 te regelen. Als zich een geschikte gelegenheid voordoet, zal ik deze opmerkingen
meenemen bij een toekomstige wijziging van de Comptabiliteitswet 2016.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik verzoek U het hierbij gevoegde voorstel van wet en de hierbij gevoegde gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.