Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Biotechnologie en Tuinbouw
27 428 Beleidsnota Biotechnologie
Nr. 373 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 februari 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en van Infrastructuur en Waterstaat over Biotechnologie en Tuinbouw:
– Evaluatie van het Besluit en de Regeling genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer
2013 (Kamerstuk 27 428, nr. 362),
– Octrooien op producten van klassieke veredeling (Kamerstuk 27 428, nr. 363),
– Voortgang bij het oplossen van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening
voor gentherapie (Kamerstuk 27 428, nr. 364),
– Beantwoording vragen commissie over de voortgang bij het oplossen van knelpunten met
betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie (Kamerstuk 27 428, nr. 365),
– Vondst virus bij een tomatenteler (Kamerstuk 27 858, nr. 490),
– Reactie op het verzoek van het lid Sienot, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden
van 29 oktober 2019, over het bericht «Overheid hielp tuinders Europese CO2-prijs te ontwijken» (Kamerstuk 32 627, nr. 32),
– Stand van zaken met betrekking tot de vondst van het Tomato Brown Rugose Fruit Virus
(ToBRFV-virus) in de tomatenteelt (Kamerstuk 27 858, nr. 504),
– Uitspraak Vergrote Kamer van Beroep inzake octrooien op klassiek veredelde groente
(Kamerstuk 27 428, nr. 370),
– CO2-levering aan de glastuinbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 561)
– Voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda 2019–2030: Circulaire tuinbouw in de praktijk
(Kamerstuk 32 627, nr. 33),
– Innovatie, Precisielandbouw en Veredelingstechnieken (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 5),
– Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid (Kamerstuk 27 428, nr. 372).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2020 aan de Ministers van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van
28 oktober 2020 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Inleiding
Conform de toezegging van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in
het Algemeen Overleg Landbouw, Klimaat en Voedsel van 1 oktober jl. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 8) wordt uw Kamer hierbij ook nader geïnformeerd over de relatie tussen biologische
landbouw en veredelingstechnieken. Producten die tot stand zijn gekomen door middel
van nieuwe veredelingstechnieken worden gedefinieerd als genetisch gemodificeerde
organismen (ggo’s). De uitspraak van het Europese Hof in 2018 heeft dit standpunt
bevestigd. De uitspraak heeft opnieuw duidelijk gemaakt dat er vragen bestaan ten
aanzien van de doeltreffendheid van het huidige EU-wetgevende kader. Ook is het belangrijk
om te kijken naar de gevolgen van de regelgeving voor andere beleidskaders en relevante
sectoren, zoals de biologische sector.
Voor zowel biologische landbouw als ggo-wetgeving is keuzevrijheid een belangrijk
onderwerp. Het kabinet vindt transparantie en keuzevrijheid van belang om te voorkomen
dat er vermenging plaatsvindt waardoor economische schade zou kunnen ontstaan voor
zowel conventionele als biologische teelt. Hierover bestaan reeds afspraken en voorschriften
met betrekking tot de zogenoemde co-existentie, als het gaat om teelt van ggo’s. Verder
is het van belang dat de biologische sector toegang heeft tot uitgangsmateriaal dat
aan de eisen van biologische teelt voldoet en waaraan geen ggo’s te pas zijn gekomen.
Immers het gebruik van ggo’s is in de biologische productie niet toegestaan en dit
is zo vastgelegd in de betreffende EU verordening.
De EU-regelgeving waarborgt de keuzevrijheid van de consument en de professionele
gebruiker via de verplichte etikettering. Die waarborg moet ertoe leiden dat er voldoende
mogelijkheden zijn om te kiezen voor producten die geheel of gedeeltelijk zijn samengesteld
uit ggo’s, dan wel producten die ggo-vrij zijn.
De Europese Commissie is momenteel bezig met een onderzoek naar de status van nieuwe
veredelingstechnieken als gevolg van de uitspraak van het Hof, waarin ook de effecten
op keuzevrijheid en de biologische sector worden meegenomen. Als uit het onderzoek
blijkt dat de keuzevrijheid niet voldoende gewaarborgd kan zijn binnen het bestaande
EU wetgevende kader, zal Nederland verder pleiten voor een aanpassing van de wetgeving.
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Octrooien op producten van klassieke veredeling/Uitspraak Vergrote Kamer van Beroep
inzake octrooien op klassiek veredelde groente
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden over de uitspraak van de Vergrote Kamer
van Beroep van het Europees Octrooibureau dat geen octrooien meer verleend kunnen
worden op «essentieel biologische processen». Evenwel menen deze leden dat het teleurstellend
is dat deze uitspraak niet met terugwerkende kracht geldt, waardoor verleende octrooien
van voor het besluit van juli 2017 alsnog geldig blijven. Kan de Minister toelichten
hoe het ontbreken van deze terugwerkende kracht zich verhoudt tot eerdere uitspraken
van de Europese Commissie van 7 maart 2019 in antwoord op parlementaire vragen dat
dergelijke octrooien wel degelijk nietig verklaard kunnen worden of ter beoordeling
aan het Hof van Justitie voorgelegd kunnen worden? Op basis van welke opvattingen
is het Europees Octrooibureau kennelijk tot een ander inzicht gekomen? Bestaan er
beroepsmogelijkheden tegen dit aspect van deze uitspraak? Zo ja, is de Minister voornemens
om deze beroepsmogelijkheden te benutten?
Antwoord:
Het Europees Octrooibureau heeft het verlenen van aangevraagde octrooien opgeschort
tijdens de procedure voor de Vergrote Kamer van Beroep. Nu de uitspraak bekend is,
zal de verlening weer op gang komen. De Vergrote Kamer van Beroep heeft bepaald dat
de wijziging van de uitvoeringsregels om redenen van rechtszekerheid géén terugwerkende
kracht heeft. Dit betekent dat octrooien die vóór 1 juli 2017 zijn aangevraagd, en
aan alle overige eisen voor octrooieerbaarheid voldoen, kunnen worden verleend. Dergelijke
octrooien zullen door de juridische ontwikkelingen echter een beperkte waarde hebben.
Omdat in de Rijksoctrooiwet producten van klassieke plantenveredeling altijd al expliciet
zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid, kan een dergelijk octrooi in Nederland nietig
worden verklaard. De vraag of een octrooi kan worden vernietigd door een nationale
rechter (die eventueel het Hof van Justitie zou kunnen raadplegen over de interpretatie
van EU-regelgeving) is dus een andere kwestie dan de vraag of volgens het recht van
de Europese Octrooiorganisatie een vóór 1 juli 2017 ingediende octrooiaanvraag voor
een product van een wezenlijk biologisch proces niet kan worden afgewezen wegens beginselen
van rechtszekerheid. Mogelijk zullen aanvragers zulke octrooiaanvragen dan ook intrekken,
of beperken. Wat betreft beroepsmogelijkheden: deze kwestie is nu voor het Europees
Octrooibureau definitief; er staat geen beroepsmogelijkheid meer open nu het hoogste
juridische orgaan van het Europees Octrooibureau zich over de kwestie heeft uitgesproken.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie naar de bescherming van het kwekersrecht
op internationaal niveau. Kan de Minister toelichten in hoeverre dit kwekersrecht
geaccepteerd en gerespecteerd wordt in landen buiten de Europese Unie, zoals China
en India? Welke inspanningen kan Nederland ondernemen, bilateraal of in Europees verband,
om de internationale acceptatie van het kwekersrecht te vergroten? Is budget beschikbaar
gesteld om het kwekersrecht in internationale context verder te ontwikkelen en te
versterken en hoe verhouden publiek-private samenwerkingsverbanden binnen het kader
van ontwikkelingssamenwerking, zoals SeedNL, zich tot de acceptatie van het internationale
kwekersrecht?
Antwoord:
Nederland is zeer actief als het gaat om het internationaal versterken van het kwekersrecht.
Het kwekersrecht is internationaal georganiseerd via de UPOV-conventie. Landen die
het intellectueel eigendom op nieuw ontwikkelde plantenrassen erkennen en daarvoor
specifieke wetgeving hebben ingevoerd kunnen lid worden van UPOV. Momenteel zijn er
95 landen, waaronder China, rechtstreeks of via een regionale organisatie lid van
UPOV. Het aantal deelnemende landen in UPOV neemt gestaag toe. De belangrijkste gebieden
waar nog geen goede wetgeving voor kwekersrecht is zijn Oost-Azië (waaronder India)
en grote delen van Afrika. Nederlanders zijn bestuurlijk en technisch zeer actief
op dit terrein. Via het programma «Toolbox kwekersrecht» is jaarlijks 230.000 euro
beschikbaar om landen te ondersteunen bij de ontwikkeling van kwekersrecht in hun
land. Daarbij gaat het om bewustwording, overdracht van technische, juridische en
administratieve kennis en om hulp bij het opbouwen van capaciteit. Via handelsmissies
en diplomatieke contacten, waaronder landbouwattachés, wordt in relevante landen het
belang van kwekersrecht aan de orde gesteld en wordt hulp aangeboden om de ontwikkeling
ervan op gang te brengen. Maar ook landen waar al kwekersrecht is ingevoerd doen soms
een beroep op Nederlandse kennis en ervaringen en vragen om adviezen hoe de bestaande
regelgeving te verbeteren. De afgelopen jaren hebben we via deze toolbox uiteenlopende
landen als Tanzania, Egypte, India, Mexico, Japan, Rusland, Maleisië, Kazachstan,
Rwanda, Uganda, Mongolië, Jordanië en Nigeria geholpen.
Ook in Europees verband werkt Nederland samen om het kwekersrecht in deze landen te
promoten. Zo wordt via specifieke EU-gefinancierde projecten gewerkt aan kennisoverdracht
en hulp met het opbouwen van capaciteit in landen en regio’s als China, Latijns-Amerika,
Zuid-Oost Azië en diverse Afrikaanse landen. Daarnaast is bij bestaande en nieuwe
te sluiten EU-vrijhandelsovereenkomsten een passage over kwekersrecht conform de UPOV-conventie
opgenomen.
In de brief verstuurd naar uw Kamer over voedselzekerheid van 6 juni 20191 heeft het kabinet samenwerking aangekondigd met de private sector. Als uitwerking
van deze ambitie is SeedNL ontwikkeld, een publiek-privaat partnerschap tussen de
Ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in nauwe
samenwerking met brancheorganisatie Plantum en haar leden. Het partnerschap is tijdens
de Wereldvoedseldag in oktober 2019 gelanceerd als vierjarig programma. Doel van dit
innovatieve samenwerkingsverband is versterking van de zaaizaadsector in ontwikkelingslanden,
en waar mogelijk opkomende markten. Hiermee zal de productiviteit van lokale boeren
verbeteren. SeedNL richt zich op het duurzaam verhogen van landbouwproductiviteit
en voedselzekerheid, inclusief klimaatadaptatie en -mitigatie (klimaat-slimme landbouw).
De focus ligt in eerste instantie op de meest kwetsbare regio’s Sahel, Hoorn van Afrika
en de regio Midden Oosten en Noord-Afrika. Hoewel de ontwikkeling van de lokale zaaizaadsector
in deze landen de eerste prioriteit is van SeedNL, staat de ontwikkeling van kwekersrecht
in deze landen ook op de uitvoeringsagenda, zodat een impuls wordt gegeven aan de
ontwikkeling van lokaal aangepaste plantenrassen.
Vondst virus bij een tomatenteler/ Stand van zaken met betrekking tot de vondst van
het Tomato Brown Rugose Fruit Virus (ToBRFV-virus) in de tomatenteelt
De leden van de VVD-fractie delen de zorg met betrekking tot de vondst van het ToBRFV-virus
in de tomatenteelt. De laatste brief van de Minister over deze situatie dateert van
begin februari. Kan zij een update geven van de actuele situatie met betrekking tot
de verspreiding van dit virus? Kan zij aangeven op hoeveel locaties het virus is aangetoond
en hoeveel van deze locaties inmiddels «schoon» verklaard zijn? Kan zij toelichten
wat de gevolgen tot dusver zijn van de vondst van het virus voor de tomatenteelt als
sector? Is het virus ook in andere EU-lidstaten aangetoond? Klopt het dat het ToBRFV-virus
ook aangetoond kan worden bij zaad van onder andere paprika en Spaanse peper? Dienen
bedrijven waarbij het virus is aangetroffen op dit zaad eveneens maatregelen te treffen?
En hoe heeft de Europese noodmaatregel met betrekking tot het ToBRFV-virus tot dusver
uitgewerkt?
Antwoord:
Sinds de officiële vaststelling van het virus vorig jaar oktober is er steeds meer
bekend over (de verspreiding van) het tomatenvirus ToBRFV in de Europese Unie. ToBRFV
is een zeer persistent en besmettelijk type virus, dat lastig te bestrijden is. De
maatregelen die de sector en de NVWA nemen lijken te werken om de verspreiding tegen
te gaan en bedrijven weer vrij te krijgen. Helaas zijn er recentelijk weer enkele
besmettingen vastgesteld in Nederland, bij zowel telers als een kweker, en worden
ook partijen besmet zaad aangetroffen. De NVWA informeert de sector nauwgezet en neemt
passende maatregelen bij de telers, kweker en zaadbedrijven. De sector werkt goed
mee aan de opgelegde maatregelen.
In het totaal is het virus op 25 tomatenteeltbedrijven aangetoond. Vier van deze bedrijven
zijn weer vrij van het virus, op vijf bedrijven is het virus ook in de nieuwe teelt
aangetoond. Recentelijk is het virus ook bij een aantal partijen bij een plantenkweker
vastgesteld. De meest actuele stand van zaken is te volgen op de website van de NVWA.
Telers lijden schade door productieverlies en de uitvoering van de opgelegde hygiënemaatregelen
om van het virus af te komen. Vruchten van getroffen planten kunnen echter nog steeds
worden afgezet zolang deze vruchten aan de kwaliteitseisen voldoen en geen ziekteverschijnselen
vertonen. De effecten verschillen dus per bedrijf en zijn lastig in te schatten. Het
aantal getroffen bedrijven is tot nu toe relatief beperkt gebleven en een aantal bedrijven
is weer vrij van het virus. Besmette partijen zaad mogen niet meer verhandeld worden.
Zaadpartijen die positief zijn getoetst nadat ze reeds in de handel waren gebracht
moeten worden teruggeroepen. De recente vondsten bij zaadpartijen en bij een plantenkweker
hebben geleid tot een verschuiving binnen de sector, waarbij de keten strengere eisen
stelt aan hun ketenpartners in controle op het virus. Door maatwerk van de NVWA en
medewerking van de sector wordt voorkomen dat de keten stil komt te liggen door een
besmetting, en wordt de impact zoveel mogelijk beperkt.
Het virus is vastgesteld bij 10 lidstaten, waaronder Nederland, Duitsland en Spanje.
Dit geeft ook aan dat het niet alleen een probleem in Nederland is, maar dat het breder
speelt binnen de EU.
De NVWA heeft ToBRFV aangetoond op zaadpartijen van tomaten, paprika en Spaanse peper.
De varianten van de paprikaplanten die in de Nederlandse teelt worden gebruikt hebben
overwegend echter resistentie tegen dit virus.
Bedrijven, waarbij het virus is aangetroffen, dienen maatregelen te treffen. De geldende
Europese verordening 2020/1191 stelt dat ToBRFV niet mag worden binnengebracht op,
verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van
de Unie. Zaadpartijen mogen niet meer in de handel worden gebracht en bij vastgestelde
besmettingen dient het zaad te worden vernietigd. De geldende Europese maatregelen
maken uitzondering voor resistente variëteiten van Capsicum spp, waaronder specifieke
variëteiten van Paprika en Spaanse peper.
De Europese uitvoeringsverordening van de Europese Commissie beschrijft welke acties
de lidstaten moeten ondernemen om introductie en verplaatsing van het virus te voorkomen.
Daarvoor worden onder andere voorwaarden gesteld aan import en handel binnen de EU.
Dit betekent onder andere dat zaadpartijen getoetst moeten worden voordat zij worden
uitgeleverd. Daarnaast biedt de Europese uitvoeringsverordening ruimte aan de nationale
bevoegde autoriteiten (voor ons de NVWA) om effectief en met maatwerk op te treden
bij de bestrijding van het virus. De verspreiding van het virus tussen tomatenteeltbedrijven
is door de aanpak van de NVWA en een forse inzet op hygiënemaatregelen door de sector
relatief beperkt gebleven. Vanwege de persistentie en besmettelijkheid van het virus
lijkt het vooralsnog lastig om het virus compleet uit te roeien.
CO2-levering aan de glastuinbouw
De leden van de VVD-fractie hechten er veel waarde aan om het belang van CO2-levering aan de glastuinbouw te onderstrepen. De levering van externe CO2 is een zeer belangrijke randvoorwaarde bij de duurzaamheidsinspanningen van de glastuinbouwsector.
Deelt de Minister het grote belang van de levering van externe CO2 aan de glastuinbouw? Deelt de Minister daarmee eveneens de zorg van deze leden over
de bedreigingen voor geothermie- en restwarmteprojecten in bijvoorbeeld het Westland?
Welke stappen neemt de Minister om de prikkels te optimaliseren voor externe leveranciers
van CO2 om aan de glastuinbouw te leveren? Hoe kan de leveringszekerheid van CO2 aan de glastuinbouw gegarandeerd worden? Welke afspraken zijn voorzien voor de levering
van CO2 door OCAP na 2026? Waarom vallen de Alco-emissies niet onder het Emission Trade System
(ETS)? Is voorzien dat dit in de toekomst verandert? Is voorzien dat de benodigde
2 Mton extern geleverde CO2 in 2030 gehaald kan worden met de huidige plannen?
Antwoord:
De levering van externe CO2 is essentieel voor de verduurzaming van de glastuinbouwsector. Levering van externe
CO2 is voor veel bedrijven een randvoorwaarde om over te kunnen stappen op duurzame warmtebronnen
zoals geothermie of restwarmte. Indien geen externe CO2 geleverd wordt zullen bedrijven de CO2 blijven gebruiken die geproduceerd wordt door o.a. gasgestookte warmtekrachtkoppeling
(WKK)- installaties en waarschijnlijk niet snel overstappen op geothermie en restwarmte.
In de brief van 20 juli 2020 is uw Kamer geïnformeerd dat het realiseren van CO2-reductiemaatregelen in de industrie (waaronder Carbon Capture Storage (CCS)) een
mogelijke belemmering vormen voor de CO2-levering aan de glastuinbouw.2
Aanvullend beleid is nodig om de prikkels de juiste richting in te krijgen. Daarom
ben ik samen met de Minister van EZK en geïnteresseerde partijen een innovatiepilot
rond de CO2-levering aan de glastuinbouw aan het uitwerken. In eerste instantie om te zorgen
dat ook na 2026 de bestaande hoeveelheid externe CO2 geleverd aan de glastuinbouw wordt. De innovatiepilot kan mogelijk ook een basis
bieden om ook uitbreidingen van CO2-levering te faciliteren. In aanvulling daarop is aan PBL-advies gevraagd over de
mogelijkheden om de levering van CO2 aan de glastuinbouw te subsidiëren via de SDE++, ten behoeve van besluitvorming over
de categorieën die meegenomen kunnen worden in de SDE++ in 2021. Dit advies wordt
eind van het jaar opgeleverd, waarna de besluitvorming begin 2021 plaatsvindt. Dit
draagt bij aan het realiseren van de ambitie om in 2030 2 Mton externe CO2 aan de sector te leveren. De CO2 van Alco valt niet onder het ETS omdat het biogene CO2 is, die niet telt als uitstoot. Een verandering is daarin momenteel niet voorzien.
Met betrekking tot de heffing Opslag Duurzame Energie (ODE) en de afgesproken compensatie
hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen. Hoe ziet de procedure rondom
de compensatieregeling er uit? Op welke termijn verwacht de Minister dat de compensatieregeling
in werking zal treden? Wat is de verwachte doorlooptijd en op welke termijn verwacht
de Minister dat tuinders de compensatie uit hoofde van deze regeling zullen ontvangen?
Antwoord:
Voor 2021 en 2022 heeft het kabinet voor 25 miljoen euro per jaar aan aanvullende
middelen gereserveerd voor compensatie van de energielasten voor de glastuinbouw,
papier, chemie en voedingsmiddelenindustrie. Op dit moment werk ik samen met sector
en de Minister van EZK de benodigde regeling(en) uit. De contouren van de regeling(en)
zullen naar verwachting nog dit jaar nader bekend worden. Naar verwachting wordt uw
Kamer rond het eind van dit jaar geïnformeerd over een voorstel.
Voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda 2019–2030: Circulaire tuinbouw in de praktijk
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de – op hoofdlijnen – omschreven
voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda. Deze leden lezen dat er wordt gewerkt vanuit
o.a. de Greenports aan «diverse scenario’s om in beeld te brengen op welke wijze de
sector sterk uit de crisis kan komen». Kan de Minister toelichten welke scenario’s
hier precies bedoeld worden? Is hierbij ook aandacht voor het scenario van de eventuele
gevolgen van een «tweede golf» van het coronavirus voor de tuinbouw- en sierteeltsector?
Wordt hierbij eveneens aandacht besteed aan eventuele maatregelen die nodig zijn om
de productieketens in de tuinbouw weerbaarder te maken? Verder lezen zij dat de Minister
voor meer informatie verwijst naar de Greenports, omdat de agenda «niet van haar»
is. Hoewel dit klopt vragen zij wel of de Minister kan toelichten in hoeverre de voortgang
zoals door haar waargenomen aansluit bij haar verwachtingen of doelstellingen. Zo
nee, op welke punten niet?
Antwoord:
De scenario’s die vanuit Greenports Nederland worden ontwikkeld, gaan met name over
de weerbaarheid en toekomstbestendigheid van de sector en niet zozeer over de eventuele
gevolgen van een «tweede golf». De gevolgen van Covid-19 voor de tuinbouwsector maakt
de urgentie duidelijk om naar de toekomst te kijken en (inter)nationale ontwikkelingen,
kansen en bedreigingen, mee te nemen in de strategische bedrijfsvoering van tuinbouwondernemers.
Juist ook om productieketens weerbaarder en diverser te maken en in te spelen op ontwikkelingen
binnen de nationale en internationale markt. De studie biedt handvatten voor ondernemers
om na te denken over keuzes die binnen de bedrijfsvoering kunnen worden gemaakt en
biedt handelingsperspectieven voor de Nederlandse tuinbouw.
De Minister van LNV is tevreden over de voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda.
De ontwikkelingen gaan snel en met name op de thema’s klimaat en energie, internationalisering
en innovatie is de uitvoering voortvarend opgepakt. Ook op ruimtelijke inrichting,
verslogistiek en arbeidsmarkt en onderwijs is helder gemaakt waar de Nationale Tuinbouwagenda
uitvoering aan geeft. Het motto is daarbij: regionaal laten waar Greenports goed in
zijn, nationaal verbinden, agenderen en oppakken waar een versnelling kan worden gestimuleerd.
Op andere thema’s is het afgelopen jaar verkend welke activiteiten voor een versnelling
nodig zijn, welke prioriteiten daarbij gesteld worden en wie daarbij betrokken worden.
Bijvoorbeeld om vanuit het thema gezonde mensen (gezonde voeding en een groene leefomgeving)
nog beter aan te sluiten op het preventie-akkoord. Voor het thema gezonde planten
wordt aangesloten bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
dat 28 september 2020 gepubliceerd is.
Innovatie, Precisielandbouw en Veredelingstechnieken
De leden van de VVD-fractie delen het belang van veredelingstechnieken bij het behalen
van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en bij het verminderen van de afhankelijkheid
van gewasbeschermingsmiddelen. In dit verband pleiten deze leden voor een stabiel
innovatiebeleid voor plantenveredelaars om de Nederlandse koppositie op dit punt te
behouden. Kan de Minister toelichten in hoeverre plaats is voor plantveredeling in
diverse fondsen welke beschikbaar komen of zijn voor investeringen in het Nederlandse
verdienvermogen, zoals het Groeifonds?
Antwoord:
Verbetering van plantenrassen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen
van doelen als vermindering van de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen en
verduurzamen van de teelt. Een stabiel innovatieklimaat is van belang; ook waar het
gaat om de continue maar doorgaans tijdrovende ontwikkeling van verbeterde plantenrassen.
De sector uitgangsmateriaal is daarom ook sterk betrokken in de topsector Tuinbouw
en Uitgangsmateriaal; in dat kader worden onder andere jaarlijks nieuwe onderzoeksvoorstellen
van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen gefinancierd. Biotechnologie en veredeling
zijn daarbij aangewezen als sleuteltechnologieën voor het kunnen bereiken van diverse
maatschappelijke opgaven als voedselveiligheid, klimaatneutrale landbouw en kringlooplandbouw.
Ook het programma «Groene Veredeling» ten behoeve van de biologische sector maakt
hier deel van uit. Verder heeft het kabinet het Groeifonds aangekondigd in een brief
aan uw Kamer op 7 september jl. Het Groeifonds ligt ter goedkeuring voor aan uw Kamer
en wordt besproken tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van EZK. De
Minister van LNV wil daar niet op vooruit lopen.
De leden van de VVD-fractie delen de observatie dat in de glastuinbouw al langer gebruik
wordt gemaakt van diverse technologische componenten om een zo efficiënt en precies
mogelijke productie te faciliteren. De Minister schrijft ten aanzien hiervan dat er
door middel van diverse publiek-private samenwerkingsverbanden wordt gewerkt aan verdere
toepassing van precisietechnieken in de glastuinbouw. Kan de Minister toelichten welke
concrete samenwerkingsverbanden zij hiermee bedoelt? Deelt zij de opvatting dat het
regeringsbeleid er ook op gericht dient te zijn om ervoor te zorgen dat de Nederlandse
kennis en innovatie op het gebied van efficiënt en precies produceren in de glastuinbouw
ook met lage- en middeninkomenslanden zoveel mogelijk gedeeld zou moeten worden? Zo
ja, deelt zij dan eveneens de mening dat het in dit verband zaak is om de beschikbaarheid
van publiek-private samenwerkingsverbanden met glastuinbouwbedrijven en (co-)financiering
voor het opzetten van dergelijke projecten vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
verbeterd en vergemakkelijkt dient te worden?
Antwoord:
Ten aanzien van concrete samenwerkingsverbanden doel ik op publiek-private projecten
binnen de Topsector TU. Uw Kamer wordt hiervoor verwezen naar: https://topsectortu.nl/nl/high-tech-digitale-transformatie, https://topsectortu.nl/nl/energie-water en https://www.kasalsenergiebron.nl/.
Het antwoord op de tweede vraag is ja; nu al is de betrokkenheid van Nederlandse toeleveringsbedrijven
en adviesdiensten substantieel en trekt LNV samen met BZ op in het gemeenschappelijk
voedselzekerheidsbeleid om kennisdeling en -ontwikkeling op internationaal vlak te
stimuleren (bijvoorbeeld via de Dutch Diamond Approach en het Netherlands Food Partnership).
De Minister van LNV verwijst naar haar brief van 2 april 20193 en de brief van 6 juni 20194 waarin zij uw Kamer heeft geïnformeerd en dit toegelicht wordt. Via het missie gedreven
topsectorbeleid is geld beschikbaar voor PPS projecten gericht op duurzame doelen
en er wordt binnen de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen expliciet aandacht
besteed aan internationale samenwerking https://topsectortu.nl/nl/internationaal/. Projecten specifiek gericht op LMC landen worden gefinancierd met BZ-middelen (bijvoorbeeld
NWO-Wotro). De Minister van LNV is niet bekend met signalen die suggereren dat de
huidige beschikbaarheid van samenwerkingsverbanden met glastuinbouwbedrijven of huidige
(co-)financiering vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ontoereikend is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister zich op diverse manieren heeft ingespannen
om, ingevolge de motie van het lid Weverling (Kamerstuk 27 428, nr. 360), het gebruik van nieuwe plantveredelingsmethoden beter mogelijk te maken. Deze leden
vragen of de Minister hierbij eveneens de koppeling maakt tussen het beter mogelijk
maken van dergelijke methoden en andere doelstellingen en wetgevingsprocessen vanuit
de Europese Unie, zoals de Green Deal of de Van boer tot bord-strategie? Welke mogelijkheden
ziet de Minister om, in de lopende gesprekken over deze voorstellen, de noodzaak van
verbeterde veredelingsmethoden duidelijk te onderstrepen? Is zij bereid om dit tot
een van de pijlers van de Nederlandse inzet te maken? Welke struikelblokken signaleert
zij op dit moment in de Raad op dit punt en op welke wijze is zij voornemens om deze
struikelblokken weg te nemen? Tot slot vragen zij of de Minister meer kan zeggen over
de lopende rapportage van de Europese Commissie over de huidige wetgeving voor genetisch
gemodificeerde organismen (GGO-wetgeving), welke in 2021 wordt verwacht. Kan de Minister
aangeven of zij verwacht dat het in dit verband mogelijk zal zijn om aanpassingen
aan te dragen?
Antwoord:
Bij de Nederlandse inzet voor het moderniseren van het biotechnologiebeleid is bewust
breed ingezet en dit is onder andere terug te zien in de EU Green Deal en Van Boer
tot Boer Strategie waarin de Europese Commissie refereert aan de kansen die nieuwe
veredelingstechnieken bieden voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.
Nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijvoorbeeld een sleutelrol spelen in de ontwikkeling
van weerbare gewassen, wat ook één van de pijlers van de Nederlandse inzet is. Momenteel
is het krachtenveld dynamisch en biotechnologie kent uiteenlopende gevoeligheden in
de verschillende Lidstaten. Daarom is het vooral van belang om het draagvlak te vergroten
en in te zetten op lopende EU-processen. Een mooie stap is gezet met de Europese agendering
via de Nederlandse inzet in de Raad, waardoor de Europese Commissie het onderzoek
aan het uitvoeren is over de status van nieuwe innovatieve technieken. Dit zal naar
verwachting vormgeven aan de vervolgstappen; de EC zal met een voorstel moeten komen
door haar initiatiefrecht. Verder is het te vroeg voor te sorteren op de inhoud en
om aanpassingen voor te dragen en zullen we met de Commissie, lidstaten en stakeholders
goed moeten kijken naar de resultaten van het onderzoek, ook om het draagvlak dat
nu Europees breed is ontstaan niet te ondermijnen.
Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de gemaakte voortgang met betrekking
tot het biotechnologiebeleid. Zij maken van de gelegenheid gebruik om hun steun en
waardering uit te spreken voor de inspanningen van de regering op dit punt tot dusver.
Desondanks hebben zij enkele vragen. Deze leden menen dat het zeer positief is dat
Nederland in Europa het voortouw blijft nemen bij de modernisering van het biotechnologiebeleid.
Kan de Minister toelichten hoe Nederland zich voorbereidt op eventuele herzieningen?
In hoeverre worden diverse Ministeries, zoals Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
en Economische Zaken en Klimaat (EZK) betrokken bij het overleg met veldpartijen over
de behoeften met betrekking tot deze modernisering? Zet de Minister ook in op een
uitbreiding van de dialoog over de modernisering van het biotechnologiebeleid met
ketenpartners, zoals voedselverwerkers en retailers?
Antwoord:
Vanwege de snelle ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie is de behoefte aan
input van stakeholders groot. Door intensief met stakeholders in gesprek te blijven
wordt hun actuele en praktische ervaring bij het ontwikkelen van toekomstbestendig
biotechnologiebeleid optimaal benut. De gesprekken die zijn gestart ten behoeve van
het moderniseringstraject van het veiligheidsbeleid van de biotechnologie worden dan
ook voortgezet in een permanente dialoog.5 Hiervoor zullen stakeholders uit de medische-, industriële- en landbouw biotechnologische
sector worden uitgenodigd, als ook NGO’s en maatschappelijke organisaties en uiteraard
de betrokken departementen (VWS, OCW, EZK, LNV). Indien opportuun, zullen bij de dialoog
eveneens voedselverwerkers en retailers betrokken worden. Tegelijkertijd zullen vanuit
de Ministeries van LNV en IenW gesprekken starten met een brede groep stakeholders
en belanghebbenden als ook de hierboven genoemde Ministeries (VWS, OCW en EZK) over
nog nader uit te werken thema’s gerelateerd aan Europese wet- en regelgeving.
Is in dit verband duidelijk welk aandeel van de in Nederland in de supermarkten aangeboden
groenten en fruit tot stand is gebracht door middel van technieken welke er toe leiden
dat deze producten volgens de huidige regelgeving gezien dienen te worden als «genetisch
gemodificeerd»?
Antwoord:
Nee. Momenteel liggen nagenoeg geen producten in de supermarkten met het etiket ggo.
Producten die genetisch gemodificeerde organismen bevatten of daaruit bestaan, dienen
als zodanig geëtiketteerd te zijn. Producten van zogenoemde klassieke mutagenesetechnieken,
zoals bestraling en chemische mutagenese zijn volgens de huidige regelgeving genetisch
gemodificeerde organismen. Deze klassieke technieken zijn door hun lange historie
van veilig gebruik uitgezonderd van de ggo-regelgeving en hoeven daarom niet als ggo
gelabeld te worden.
De leden van de VVD-fractie hechten bij de verdere vormgeving van het biotechnologiebeleid
veel waarde aan het feit dat het beoordelingssysteem – zonder dat daarvoor omvangrijke
wijzigingen noodzakelijk zijn – kan meebewegen met nieuwe inzichten. Kan de Minister
inzichtelijk maken hoe zij werk gaat maken van een dergelijk «lerend systeem» waarmee
toekomstige toepassingen al in een vroeg stadium beoordeeld kunnen worden? Zijn hierbij
mogelijkheden voor een lerend en flexibel systeem onder «ingeperkt gebruik» waarmee
meer ruimte komt voor snellere aanpassingen van eventuele inperkingen? Kan zij aangeven
in hoeverre Nederland aanvullende informatievereisten stelt voor activiteiten welke
vallen binnen het inperkingsniveau II onder de vergunningsverleningssystematiek voor
«ingeperkt gebruik»? Hoe verhouden deze eisen zich tot de gestelde eisen elders in
Europa en gaat de Minister zich inspannen om deze eisen gelijk te stellen? In welke
mate hanteert Nederland in dit verband een verouderde definitie van kleinschaligheid
met betrekking tot de vergunningverlening voor onderzoek met cultuurvloeistof van
10 liter of bioreactoren tot maximaal 100 liter? Deelt de Minister de mening dat deze
onderverdeling overbodig is en de Nederlandse regelgeving onnodig complex maakt?
Antwoord:
In samenwerking met stakeholders worden, door de Minister van IenW, ervaringen uit
de praktijk benut om te kunnen komen tot nieuwe generieke milieurisicobeoordelingen.
Deze milieurisicobeoordelingen kunnen worden vastgesteld voor toepassingen met voldoende
ervaring en kennis over veilig gebruik, met hooguit een verwaarloosbaar risico. Dit
wordt het lerend systeem voor de vergunningverlening voor klinische gentherapie genoemd.
Een systeem dat zorgt voor efficiëntiewinst, duidelijkheid en eenduidigheid.
Onder het regime Ingeperkt Gebruik is al een aantal jaren sprake van een lerend systeem.
De basis wordt gevormd door vooraf uitgevoerde risicobeoordelingen en daaruit volgende
vastgelegde uitkomsten (inschalingen). Alle organismen waarvoor die risicobeoordelingen
zijn uitgevoerd, staan vermeld op lijsten die ieder kwartaal worden aangepast aan
de laatste inzichten en gepubliceerd in de Staatscourant. Dit stelsel is vastgelegd
in de Regeling ggo. Op deze manier volgt het systeem de wetenschappelijke ontwikkelingen
op de voet.
Met het loslaten van het procedurele onderscheid tussen inperkingsniveau II-k en II-V,
dat niet bleek bij te dragen aan het waarborgen van de veiligheid van mens en milieu,
is een verbeterd gelijk speelveld ten opzichte van andere EU-lidstaten gecreëerd.6 Deze wijziging van het Besluit ggo wordt vóór het eind van het jaar van kracht.
Omdat ingeperkt gebruik binnen laboratoria plaatsvindt, en er geen milieu-introductie
plaatsvindt, hebben de lidstaten een relatief grote vrijheid om – binnen de grenzen
van richtlijn 2009/41/EG – het beoordelingssysteem naar eigen behoefte in te richten.
Dit verklaart grotendeels de verschillen in de informatie-vereisten tussen lidstaten.7 Zoals in de brief aan uw Kamer betreffende de evaluatie van het Besluit en de Regeling
genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 is aangegeven, is het optimaliseren
van de uitvoeringspraktijk van het Besluit ggo lopende en blijft dit de aandacht van
alle betrokkenen houden.8
Ten aanzien van het in de regelgeving bepaalde onderscheid tussen kleinschalig laboratoriumonderzoek
en grootschalig produceren, is het signaal ontvangen dat de oorspronkelijke systematiek
minder goed aansluit bij de huidige praktijk. In overleg met veldpartijen zal worden
bezien welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd.
Deelt de Minister voorts de mening dat het positief zou zijn als in Nederland gewerkt
zou worden vanuit de éénloketgedachte met betrekking tot de beoordeling van klinisch
onderzoek met medische genetisch gemodificeerde organismen (ggo)-producten? Is het
mogelijk om in deze beoordeling een categorie toe te voegen waarbij als uitgangspunt
een beoordeling binnen 28 dagen geldt, om zo klinisch onderzoek te bespoedigen? Op
welke wijze wordt de informatievoorziening en voorlichting verbeterd met betrekking
tot de wijziging van het Besluit en Regeling GGO?
Antwoord:
Om te voorzien in één aanvraagloket voor toestemmings- en vergunningverleningsprocedures
is eerder het Loket Gentherapie ingesteld, waarbij de CCMO (Centrale Commissie Mensgebonden
Onderzoek), Bureau GGO van het RIVM en COGEM vanuit hun eigen wettelijk kader zorgdragen
voor de juiste beoordeling, procedure en advisering.9 De wens voor het verder optimaliseren van de beoordelingsprocessen voor klinisch
onderzoek met medische ggo-producten is door veldpartijen kenbaar gemaakt. Dit najaar
wordt een verkennend gesprek gevoerd.
In de wijziging van het Besluit ggo is een verdere differentiëring van de proceduretermijn
doorgevoerd.10 Voor vergunningaanvragen die een letterlijke kopie zijn van reeds verleende aanvragen,
wordt binnen 28 dagen een beschikking afgegeven. Voor aanvragen voor een vergunning
onder vaste voorschriften op grond van een gestandaardiseerde milieurisicobeoordeling
is een beslistermijn van 56 dagen aangehouden, waarbij de vergunningverlener streeft
naar een beslistermijn van 28 dagen. Met de aanstaande wijzigingen in de regelgeving
wordt voor naar schatting 75% van het klinische onderzoek met ggo’s een snelle beoordeling
gerealiseerd. Inwerkingtreding van de gewijzigde wetgeving is nog dit jaar voorzien.
De komende periode zal verder gewerkt worden aan de verbetering van de huidige communicatiestructuur
over de ggo-regelgeving, zoals uw Kamer bij brief van 28 september jl. is gemeld.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking
tot de motie van het lid Veldman c.s. (Kamerstuk 25 295 nr. 180) welke de regering verzoekt met spoed de procedures voor klinische onderzoeken te
versnellen, zodat nieuwe medische behandelingen en technologieën, zoals het vaccin
tegen het nieuwe coronavirus, in Nederland sneller ontwikkeld en getest kunnen worden?
Herkent de Minister de signalen van onder andere Janssen Vaccin uit het Financieel
Dagblad van 1 april 2020 dat door de jarenlang geldende strenge milieuregels de Nederlandse
overheidsinstanties geen ervaring en kennis hebben kunnen opbouwen over vaccins van
deze firma, waardoor ze nu niet efficiënt genoeg kunnen handelen?
Antwoord:
De motie van het lid Veldman c.s. wordt met het van kracht worden van de spoedregeling
klinische proeven ter bestrijding van COVID-19 als uitgevoerd beschouwd. Hierover
heeft de Minister van IenW uw Kamer op 30 maart jl. geïnformeerd11. De ggo-regelgeving voor klinische proeven met COVID-19 geneesmiddelen als ook de
spoedregelgeving zijn door de inwerkingtreding van de Europese spoedverordening COVID-19
tijdelijk buiten werking gesteld.
Bij overheidsinstanties en onafhankelijke adviesorganen is voldoende kennis en ervaring
met de (milieu)risicobeoordeling van verschillende soorten ggo’s aanwezig. Het hierboven
genoemde signaal wordt dan ook niet herkend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg Biotechnologie en Tuinbouw van 7 oktober 2020
en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO)
De leden van de CDA-fractie steunen de aankondiging van de Minister om in dialoog
te gaan over de modernisering van het biotechnologiebeleid. Deze leden willen wel
van de Minister weten welke ministeries en partijen hierbij betrokken worden en wat
het exacte doel van de dialoog is.
Antwoord:
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie onder de subtitel
Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid.
De leden van de CDA-fractie zouden graag een update ontvangen over de uitvoering van
de toezeggingen van de Minister in de kamerbrief «Voortgang verbetering vergunningverlening
medische toepassingen biotechnologie en voorstel Europese Commissie spoedverordening
COVID-19» (Kamerstuk 27 428 – 25 295, nr. 371). Kan de Minister aangeven waarom Nederland geen werk maakt van één overheidsinstantie
voor de beoordeling van en besluitvorming over klinisch onderzoek met medische ggo-producten?
Antwoord:
De Minister van IenW heeft uw Kamer op 1 juli jl. geïnformeerd over de voortgang van
het oplossen van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie,
het verbeterplan vergunningverlening, de wijziging van de wet- en regelgeving en aanvullende
verbetermaatregelen12. Het verbeterplan vergunningverlening is afgerond. De doorlooptijden voor vergunningverlening
zijn gestroomlijnd en de procedurelasten worden zo laag mogelijk gehouden. Er vindt
goed overleg plaats met alle betrokkenen over de processen bij vergunningverlening.
De inwerkingtreding van de gewijzigde wet- en regelgeving staat gepland voor eind
2020. Voor de update over de aanvullende verbetermaatregelen en het lerend systeem
wordt u verwezen naar de antwoorden op vragen van de VVD-fractie over dit onderwerp.
Wil de Minister zich inspannen om de verbeteringen en nieuwe situatie in Nederland
rond klinisch onderzoek met medische ggo-toepassingen breed onder de aandacht te brengen
bij onderzoekers, bedrijven en andere aanvragers in binnen- en buitenland?
Antwoord:
Het is belangrijk dat bij de doelgroep de aanpassingen en mogelijkheden breed bekend
zijn. De verbeteringen en de nieuwe situatie in Nederland worden daarom in de diverse
overleggen ter sprake gebracht. Daarnaast hebben diverse stakeholders laten weten
tevreden te zijn met de reeds gemaakte aanpassingen met betrekking tot de vergunningverlening
voor gentherapieën. Zij hebben zowel op nationaal als internationaal niveau naar hun
achterban gecommuniceerd dat er in Nederland grote verbeteringen gerealiseerd zijn
op het gebied van vergunningverlening.
Octrooien op producten van klassieke veredeling
De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe het staat met de uitwerking van de
uitvoeringsregels sinds de uitspraak van de Vergrote Kamer van Beroep van het Europees
Octrooibureau van 14 mei jongstleden. Deze leden vinden het vooral belangrijk dat
de juridische borging goed wordt uitgewerkt, waardoor het niet mogelijk is om via
omwegen alsnog octrooien op natuurlijke planteigenschappen te verkrijgen. Wat is de
visie van de Minister hierop?
Antwoord:
De Minister van LNV is het met de leden van de CDA-fractie eens dat het van groot
belang is dat goed en duidelijk juridisch is geborgd dat er geen octrooien kunnen
worden verleend op de producten van klassieke plantenveredeling. Dit hebben de lidstaten
van het Europees Octrooibureau al gedaan door per 1 juli 2017 uitvoeringsregel 28(2)
aan te passen. Inmiddels heeft de Vergrote Kamer van Beroep bevestigd dat deze aangepaste
uitvoeringsregel rechtsgeldig is. Hiermee is de juridische borging goed geregeld.
CO2 levering aan de glastuinbouw
De leden van de CDA-fractie zien het belang in van het leveren van voldoende CO2 aan glastuinbouwbedrijven om zo toe te werken naar een klimaatneutrale glastuinbouw.
De grote investeringsprojecten die ervoor zorgen dat de levering van CO2 wordt uitgebreid naar nieuwe gebieden zijn risicovol en vragen daarom langjarige
toezeggingen van de industrie aan de glastuinbouw. Deze leden vragen zich af of het
volgens de Minister klopt dat het huidige klimaatbeleid daar mogelijk een belemmering
voor vormt. En als dit het geval is, is de Minister bereid om tot een oplossing te
komen? Zo ja, hoe ziet zij dat voor zich?
Antwoord:
In de brief van 20 juli 202013 is uw Kamer geïnformeerd dat de maatregelen om CO2-reductie in de industrie (waaronder CCS) te realiseren een mogelijke belemmering
vormen voor de CO2 levering aan de glastuinbouw. Aanvullend beleid is nodig om de prikkels de juiste
richting in te krijgen. Daarom is de Minister van LNV samen met de Minister van EZK
en geïnteresseerde partijen een innovatiepilot rond de CO2-levering aan de glastuinbouw aan het uitwerken. In eerste instantie om te zorgen
dat ook na 2026 de bestaande hoeveelheid externe CO2 wordt geleverd aan de glastuinbouw. De innovatiepilot kan mogelijk ook een basis
bieden om ook uitbreidingen van CO2-levering te faciliteren. In aanvulling daarop is aan PBL advies gevraagd over de
mogelijkheden om de levering van CO2 aan de glastuinbouw te subsidiëren via de SDE++, ten behoeve van besluitvorming over
de categorieën die meegenomen kunnen worden in de SDE++ in 2021. Dit advies wordt
eind van het jaar opgeleverd, waarna de besluitvorming begin 2021 plaatsvindt.
Stijging ODE-tarieven
De leden van de CDA-fractie vernemen dat de stijging van de ODE-tarieven leidt tot
onrust binnen de tuinbouwsector. Wat deze leden betreft is dat terecht, aangezien
juist de bedrijven die hebben geïnvesteerd in duurzaamheid nu geconfronteerd worden
met hoge tarieven. Dit belemmert de bereidheid tot innovatie en verduurzaming in de
sector en daarmee ook de haalbaarheid van de doelen van het klimaatakkoord. Zij vragen
aan de Minister hoe het staat met de uitwerking van een compensatieregeling voor de
tuinbouwsector en hoe het traject er verder uitziet. Kan de Minister concreet zeggen
wat het uitgangspunt is waar naartoe wordt gewerkt? Kan de Minister ook aangeven in
hoeverre in de compensatieregeling onderscheid gemaakt wordt tussen de bedrijven die
belichting toepassen met netstroom en glastuinbouwbedrijven die ingezet hebben op
elektrificatie?
Antwoord:
Voor 2021 en 2022 heeft het kabinet voor 25 miljoen euro per jaar aan aanvullende
middelen gereserveerd voor compensatie van de energielasten voor de glastuinbouw,
papier, chemie en voedselindustrie. Op dit moment werkt de Minister van LNV samen
met de sector en de Minister van EZK de benodigde regeling(en) uit. Daarbij is de
inzet dat de regeling ten goede komt aan glastuinbouwbedrijven die ingezet hebben
op elektrificatie en de bedrijven die belichting toepassen met netstroom. Bij het
uitwerken van de regeling zal ook bekeken worden in hoeverre onderscheid gemaakt kan
worden tussen deze twee typen bedrijven. De contouren van de regeling zullen naar
verwachting nog dit jaar nader bekend worden. Naar verwachting wordt uw Kamer rond
het eind van dit jaar geïnformeerd over een voorstel.
Kwekersrecht
De leden van de CDA-fractie vragen zich verder af hoe het nu gesteld is met het kwekersrecht.
Deze leden begrijpen dat er door de veredelingssector een verzoek is gedaan aan de
Europese Commissie om het Europese kwekersrecht te versterken. Veredelaars zijn bijvoorbeeld
bezorgd of zij kunnen optreden tegen illegale producten die uit derde landen de EU
binnenkomen. Ondersteunt de Minister dit verzoek en kan zij dit verder toelichten?
Antwoord:
In 2011 is de Europese Kwekersrechtverordening uitgebreid geëvalueerd. De conclusie
toen was dat het systeem goed functioneerde met uitzondering van een aantal aspecten
dat specifiek van belang is voor de handhaving van het kwekersrecht. Toen reeds drong
Nederland er op aan bij de Europese Commissie de regelgeving te wijzigen zodat deze
aspecten beter geregeld zouden kunnen worden. De Europese Commissie heeft dit toen
niet opgepakt. Recent hebben diverse Europese koepelorganisaties van de veredelingssector
er bij de Europese Commissie op aangedrongen dit nu wel op te pakken. Nederland ondersteunt
dit verzoek en heeft dit ook aan de Europese Commissie laten weten. Desgevraagd heeft
de Europese Commissie laten weten dat zij van plan is om op middellange termijn met
een aantal gerichte wijzigingen deze verbeteringen door te willen voeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief gelezen over octrooien op
producten van klassieke veredeling en de brief over de uitspraak van de Vergrote Kamer
van Beroep van het Europees Octrooibureau inzake octrooien op klassiek veredelde groente.
Deze leden zijn blij met de inzet van deze Minister op dit dossier en zijn positief
over het feit dat de Europese Commissie, de Europese lidstaten en het Europees Parlement
eensgezind zijn in de opvatting dat planten die via essentieel biologische processen
zoals klassieke veredeling zijn verkregen, niet octrooieerbaar moeten zijn. Zij lezen
dat de Minister de procedure van de Vergrote Kamer nauwgezet volgt. Zijn er nog laatste
ontwikkelingen die gedeeld kunnen worden? Zij lezen ook dat de Vergrote Kamer van
Beroep omtrent een zaak met pepers heeft beslist dat de nieuwe uitvoeringsregel 28
(2) bij het Europees Octrooiverdrag rechtsgeldig is. In 2015 heeft dezelfde Kamer
van Beroep echter nog anders geoordeeld. In de tussenliggende periode hebben veel
lidstaten zich uitgesproken, waaronder Nederland. Kan de EU er nu op aan dat de nieuwe
interpretatie voor alle groenten geldt? En ook voor fruitsoorten? Kan de Vergrote
Kamer van Beroep de regels in de toekomst wederom anders gaan interpreteren?
Antwoord:
De uitspraak die de Vergrote Kamer van Beroep in de peperzaak heeft gedaan, is van
toepassing op alle producten die enkel het resultaat zijn van een essentieel biologisch
proces en is daarmee niet beperkt tot bepaalde gewassen. Voor een verdere toelichting
op de uitspraak wordt u verwezen naar de brief van 12 juni jl.14 Tot grote zorg oordeelde de Vergrote Kamer van Beroep in 2015 inderdaad nog anders
over de kwestie. Maar inmiddels is de Vergrote kamer van Beroep tot een nieuwe interpretatie
gekomen, door het Europees Octrooiverdrag dynamisch uit te leggen in het licht van
de juridische ontwikkelingen die sinds 2015 in de EU hebben plaatsgevonden. Dit betekent
dat de inzet van Nederland en andere lidstaten, het Europees Parlement en de Europese
Commissie de Vergrote Kamer van Beroep hebben aangezet tot een gewijzigde interpretatie,
en daar is het kabinet erg blij mee. Omdat al deze actoren zich actief hebben uitgesproken
tegen het octrooieren van de producten van klassieke plantenveredeling, is er geen
reden om aan te nemen dat de Vergrote Kamer van Beroep in de toekomst met een andere
interpretatie zal komen. De kwestie is nu definitief duidelijk.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief betreffende
de stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid van 28 september en hebben hier
nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie zijn positief over het pleidooi van de Minister over harmonisatie
in de EU van regelgeving en tevens voor Europese regelgeving die voldoende ruimte
biedt voor innovatie en tegelijkertijd de veiligheid voor mens en milieu borgt omtrent
biotechnologie. Deze leden vragen zich af hoe zich dit verhoudt tot de Nederlandse
inzet in de Interplay afspraken (Interplay between the EU Legislaten on Medicinal
products and GMOs15). Zij hebben vernomen dat 23 lidstaten het eens zijn over een afspraak omtrent het
afzien van het uitvoeren van een nieuwe milieurisicobeoordeling als een geregistreerde
(en dus veilig bevonden) medische ggo-toepassing ook voor een andere indicatie/ziekte
toegepast wordt waar vooraf niet in voorzien was. Nederland daarentegen vraagt standaard
om een nieuwe milieurisicobeoordeling. Kan de Minister toelichten waarom dit is? En
waarom is de inzet hier niet om de aanpak te harmoniseren in de EU? Zij lezen in de
brief dat een breed spectrum van veldpartijen als onderzoekers, gezondheidsfondsen,
patiëntenverenigingen en bedrijven betrokken zijn in gesprekken om verbeteringen door
de voeren rondom biotechnologie. Hierdoor worden betere en kortere processen ontwikkeld
en worden administratieve lasten bij klinisch onderzoek verminderd. Tegelijkertijd
zijn deze leden van mening dat Nederland nog een aantal extra stappen kan maken om
aansluiting te vinden in de internationale kopgroep van landen die toonaangevend is
in onderzoek naar deze nieuwe groep baanbrekende behandelingen. Welke kansen ziet
de Minister? Zij hebben met grote interesse kennisgenomen van de komst van een snellere
vergunningsprocedure voor gentherapie voor bedrijven en laboratoria waarbij niet langer
wordt gestreefd naar 120 dagen, maar naar maximaal 56 dagen16. Op welke manier gaat de Minister borgen dat toekomstige toepassingen en platforms
in een vroeg stadium worden geïdentificeerd en er proactief generieke milieurisicobeoordelingen
worden opgesteld die in de «versnelde» route van maximaal 56 dagen kunnen vallen?
Ziet de Minister mogelijkheden om de beoordeling van en besluitvorming over klinisch
onderzoek met medische ggo-producten neer te leggen bij één overheidsinstantie waarbij
veiligheid voorop blijft staan? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister de toegevoegde
waarde van een officiële categorie van 28 dagen om zo hoger in internationale ranglijsten
te komen en aantrekkelijker te worden in het naar Nederland toe halen van klinisch
onderzoek?
Antwoord:
De inzet op Europees gebied blijft onverminderd groot om de Europese ggo-regelgeving
te harmoniseren en toekomstbestendig maken. Hierbij wil het kabinet de innovatieve
mogelijkheden van ggo’s optimaal benutten, zonder in te boeten op veiligheid voor
mens en milieu. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over
dit onderwerp.
De doorlooptijden voor vergunningverlening zijn gestroomlijnd en de procedurelasten
worden zo laag mogelijk gehouden. In goed overleg met de sector, het RIVM, de COGEM
en de andere departementen worden knelpunten in de ggo-regelgeving waar mogelijk weggenomen
om de vooraanstaande positie van Nederland te behouden en innovatief onderzoek te
bevorderen.
Zolang er geen sprake is van formele harmonisatie wordt er op vrijwillige basis getracht
in de praktische toepassing een gelijk speelveld te creëren voor de uitvoering van
de ggo-regelgeving omtrent klinische studies. Het afzien van een nieuwe milieurisicobeoordeling,
zoals geduid door de D66-fractie, is op dit moment in strijd met de nationale regels
over rechtsbescherming en openbaarheid van milieubeslissingen. In aanvulling op de
beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie over generieke, in Europees
verband opgestelde, milieurisicobeoordelingen kan gemeld worden dat via de diverse
overleggen met het veld toekomstige toepassingen en platforms in een vroeg stadium
worden geïdentificeerd. Voor een antwoord op de vraag over «een officiële categorie
van 28 dagen» en «één overheidsinstantie» wordt u verwezen naar de antwoorden op de
gelijkluidende vragen van de leden van de VVD-fractie.
Zij zijn van mening dat er lessen getrokken kunnen worden uit de coronacrisis als
het gaat om de EU-noodverordening met betrekking op milieuvergunningen voor vaccins.
Kan de Minister hierop reflecteren? In hoeverre heeft klinisch onderzoek naar vaccins
of behandelingen tegen COVID-19 in Nederland tot nog toe geleid tot risico’s voor
mens of milieu? Kan de Minister inzichtelijk maken of de voordelen opwegen tegen de
nadelen?
Antwoord:
De huidige pandemie heeft duidelijk gemaakt dat verschillende lidstaten de ggo-regelgeving
op verschillende manieren uitvoeren en dit tot vertraging in procedures kan leiden.
Het belang van een Europese harmonisatie rond het borgen van veiligheid voor mens
en milieu is hiermee nogmaals onderstreept.
In de tussenliggende periode is onder de ingestelde nationale spoedregeling een aanvraag
van een bedrijf voor klinische onderzoeken in Nederland afgehandeld, waarbij de risico’s
voor mens en milieu verwaarloosbaar waren. De spoedregeling is met de inwerkingtreding
van de Europese COVID-19 verordening buiten werking gesteld, daarom kunnen over nieuwe
klinische studies door de Minister van IenW geen uitspraken gedaan worden.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op het verzoek
van het lid Sienot, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 29 oktober 2019,
over het bericht «Overheid hielp tuinders Europese CO2-prijs ontwijken» en de brief over CO2 levering aan de glastuinbouw hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie vinden het spijtig te lezen dat de voorlopige cijfers
van 2018 laten zien dat er wederom een overschrijding is van het CO2-plafond. Klopt het dat deze overschrijding, net als in 2017 komt doordat bedrijven
uit het ETS stappen? Kan de Minister een overzicht geven van het aantal bedrijven
dat onder het ETS valt en het CO2-plafond vanaf 2015 waarbij ook duidelijk wordt wat de grootte van uitstoot is van
de bedrijven over ETS of het CO2-plafond? Lukt het om tuinbouwbedrijven voor hun CO2-uitstoot zoals afgesproken te betalen?
Antwoord:
In de onderstaande tabel is het aantal glastuinbouwbedrijven dat onder het CO2-sectorsysteem valt en het aantal ETS-glastuinbouwbedrijven met de respectievelijke
CO2-emissies van deze groep bedrijven van 2015 t/m 2017 weergegeven. RVO stelt de definitieve
gegevens voor 2019 in het najaar van 2021 vast. Uit de tabel blijkt dat de afname
in ETS-bedrijven niet de oorzaak is van de overschrijding van het CO2-plafond.
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 5 februari 202017 wordt volgens de Energiemonitor Glastuinbouw van Wageningen Economic Research (WEcR)
de overschrijding van het plafond veroorzaakt, doordat het gebruik van warmtekrachtkoppeling-installaties
in de glastuinbouw is toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt door de toenemende
nationale elektriciteitsvraag en het prijsverschil tussen gas en elektriciteit. Ook
nam het glastuinbouwareaal minder af dan werd verwacht en namen de intensieve teelten
toe.
Vanwege de corona-crisis die ook de glastuinbouwsector heeft geraakt, is het moment
van inning van de heffing uitgesteld. Eind oktober 2020 stuurt RVO de tuinders een
brief met het bedrag dat zij voor de overschrijding van het CO2-plafond in 2017 moeten betalen. Tuinders kunnen met RVO contact opnemen als zij een
betalingsregeling willen afspreken.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief gelezen over innovatie,
precisielandbouw en verdelingstechnieken en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de D66-fractie zijn positief te lezen dat de Minister zich inzet in blockchaintechnologie
bij precisielandbouw en het veilig opslaan, delen en gebruiken van data. Deze leden
zijn van mening dat de boer altijd eigenaar moet blijven van zijn eigen data. Is de
Minister het hiermee eens? Zo ja, hoe gaat dit geborgd worden? Is de Smart Dairy Farming-datacoöperatie
net zo’n soort blockchain technologie als waar de Minister naar op zoek is? Welke
best practices kunnen deze systemen van elkaar leren en overnemen? Eén van de knelpunten
die de Minister heeft geïdentificeerd bij de Nationale Agenda Precisielandbouw (NAP)
is het gebrek aan fysieke experimenteerruimte voor sectorpartijen. Deze problematiek
speelt volgens deze leden ook in andere sectoren. Zo zijn bietentelers aan het experimenteren
om uit het bietenblad het eiwitproduct rubisco te filteren. Hiervoor is het noodzakelijk
dat het bietenblad wordt afgevoerd van het teeltbedrijf. Er blijft echter na het verwijderen
van de rubisco altijd een restproduct over dat zeer geschikt is voor de grond waarop
het bietenblad is geteeld. Normaliter blijft dit bietenblad liggen op de volle grond,
maar vanwege de opwaardering van dit product en experiment om rubisco eruit te filteren
is het noodzakelijk dat het bietenblad van het land wordt gehaald. Het is alleen niet
mogelijk om het bietenblad na afloop terug te brengen naar het land en ook niet om
eventueel noodzakelijke meststoffen naar het land toe te brengen. De grond wordt hier
helaas onthouden van de nodige nutriënten om tot een gezonde bodem te komen. Experimenteerruimte
is ook hier te krap. Ziet de Minister ruimte om hier zo snel mogelijk experimenteerruimte
voor te openen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat de Minister
nemen? Deze leden zien op andere trajecten ook vertraging op mogelijke toepassingen
voor kringlooplandbouw, waarbij experimenteerruimte niet voldoende is, zoals het gebruik
van wormen op composteerbare materialen. Zij zien mogelijkheden om dit soort initiatieven
onder te brengen bij Het Versnellingshuis. Is de Minister het hiermee eens? Hoe staat
het met Het Versnellingshuis als een centraal loket voor regelruimte voor circulaire
initiatieven18?Zij zijn positief over de investeringsregeling voor innovatieve precisielandbouwtoepassingen.
Zij vragen zich echter af of de subsidieregeling alleen voor wetenschappelijke doeleinden
is alsook voor innovaties op het boerenerf waarna deze commercieel kunnen worden gebruikt.
Kan de Minister hierop reflecteren?
Antwoord:
De leden van de D66-fractie stellen een aantal vragen over vier onderwerpen.
Ten eerste is het uitgangspunt van het beleid dat een boer soevereiniteit heeft over
data die ontstaan is door zijn bedrijfswerkzaamheden. Dit betekent dat een boer «in
control» is met wie en onder welke voorwaarden hij zijn data wil delen met andere
belanghebbenden. Om dit beleid te realiseren wordt samengewerkt met een aantal ketenpartners
in het PPS project Precisielandbouw 4.0. In dit project wordt aandacht besteed aan
ontwerp en realisatie van een data-infrastructuur voor het veilig en gecontroleerd
delen van data in open teelten. De mogelijkheden van Blockchaintechnologie worden
hierin meegenomen evenals best practices in de sector. WEcR publiceert binnenkort
een rapport over toepassingen van Blockchain in het agrifood domein. Dit rapport wordt
voor het einde van dit jaar aan uw Kamer gestuurd. Het versterken van de datapositie
van de boer in de keten staat ook op de agenda van een EU-overleg in december.
Ten tweede kan onbewerkt bietenblad als meststof gebruikt worden. Het voorbeeld dat
in de vraag genoemd wordt, betreft een reststroom die overblijft na een industrieel
proces waarbij het eiwitproduct rubisco wordt gewonnen. Reststromen van de industrie
kunnen door sectorpartijen worden aangemeld als meststof. Een onafhankelijke commissie
toetst dan of deze stoffen voldoen aan de generieke eisen zoals geformuleerd in artikel 4–21
van het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Als een dergelijke reststroom voldoet,
dan kan deze worden opgenomen in de bijlage Aa van de uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Agrariërs kunnen het product dan aanvoeren zijnde een meststof, en de nutriënten daarvan
als zodanig opnemen in hun mineralenboekhouding. De onttrekking van extra nutriënten
uit de bodem, doordat bietenblad nu ook wordt afgevoerd, is momenteel niet meegenomen
in de vaststelling van de gebruiksnorm voor suikerbieten, omdat dit nog geen gangbaar
proces is. Een experiment dat gegevens verzamelt over de hoeveelheid nutriënten die
met de afvoer van het bietenblad aan de bodem wordt onttrokken kan aanleiding zijn
om die gebruiksnorm voor deze specifieke teelt aan te passen, waarbij ook de borging
dat bietenblad daadwerkelijk wordt afgevoerd vormgegeven moet worden. De Minister
van LNV gaat graag met sectorpartijen in gesprek over een dergelijk experiment.
Ten derde helpt het Versnellingshuis Nederland Circulair! ondernemers met hun vragen
over hun circulaire businesscase. Die vragen kunnen gaan over kennis, financiering,
ketenpartners en wet en regelgeving. Het Versnellingshuis beantwoord waar mogelijk
zelf vragen of zet ze door naar de juiste versnellingspartner. In het geval van vragen
over agroregelgeving kan men terecht bij het Agroloket en worden ondernemers daar
geholpen. Zo werkt het Versnellingshuis nauw samen met vele Versnellingspartners in
heel Nederland om ondernemers zo goed mogelijk te helpen. Het creëren van experimenteerruimte
vergt in een aantal gevallen aanpassing van Europese en/of nationale regelgeving.
Dit is en blijft de taak van het voor die regelgeving verantwoordelijke ministerie;
welk ministerie dat is hangt af van de regelgeving waarin experimenteerruimte gewenst
is. In het kader van het Rijksbrede Programma Circulaire Economie werken ministeries
zo veel mogelijk samen aan oplossingen daar waar meerdere regelgevingen van toepassing
zijn.
Ten vierde de vraag over de investeringsregeling voor innovatieve precisielandbouwtoepassingen.
Investeringen in precisielandbouwtoepassingen betreffen zogenaamde «productieve investeringen»
die enerzijds bijdragen aan een verhoogd rendement van het bedrijf en anderzijds bijdragen
aan maatschappelijke doelen. Om het aantal regelingen voor ondernemers te beperken
is de inzet er op gericht om bestaande maatregelen te benutten voor de ondersteuning
van investeringen in precisielandbouw, zoals de investeringsregelingen die vallen
onder de provinciale regelingen POP3-subsidies. Voor investeringen in innovatieve
bedrijfsmiddelen die bovenwettelijke milieuwinst opleveren kan, onder voorwaarden,
ook de MIA/VAMIL worden ingezet.
De leden van de D66-fractie hebben met grote interesse gelezen welke stappen de Minister
zet om nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR-Cas binnen de Landbouw- en Visserijraad
te agenderen. Deze leden zijn van mening dat het noodzakelijk is dat hier snel grote
stappen worden genomen. Klimaatverandering, klimaatadaptatie, een gezonde bodem, robuuste
teelten en kringlooplandbouw geven allemaal aan dat er behoefte is in de markt aan
ontwikkelingen op het gebied van nieuwe veredelingstechnieken. Opbrengstzekerheid
en plaagresistentie worden als noodzakelijke ontwikkelingen gezien in de sector. Zij
zien nog enkele mogelijkheden om de ontwikkelingen te stimuleren op het gebied van
kennis. Er is nog een brug te slaat tussen de wetenschap, wat er op universiteiten
wordt onderzocht, en de praktijk. Ziet de Minister kansen voor een kennisnetwerk?
Is de Minister van mening dat er genoeg wordt geïnvesteerd in kennis over de bodem?
Welke mogelijke uitbreidingen van het hedendaagse onderzoekspakket ziet de Minister
eveneens als kennis delen? De Minister heeft in het algemeen overleg Tuinbouw van
5 juni 2019 (zie Kamerstuk 32 627, nr. 21) aangegeven dat er gestreefd wordt naar een lichtere vorm van toetsing voor CRISPR-Cas.
Hoe staat het met deze lichtere vorm van toetsing?
Antwoord:
Er is een uitgebreid nationaal en internationaal kennisnetwerk bestaande uit wetenschappelijke
instellingen en bedrijven werkzaam in onderzoek naar, en ontwikkeling van, plantenrassen
met nieuwe verdelingstechnieken en uit (inter)nationale experts betrokken bij de risicobeoordeling
van werkzaamheden met deze planten(rassen).
De mening van de leden van de D66-fractie wordt gedeeld dat kennis over de bodem zeer
belangrijk is. Het Nationaal Programma Landbouwbodems stimuleert het uitwisselen van
ervaring- en kennisuitwisseling over duurzaam bodembeheer. Er wordt veel geïnvesteerd
door zowel de overheid als verschillende ketenpartijen in kennis over bodem, bijvoorbeeld
in het kader van het onderzoeksprogramma Slim Landgebruik en de PPS beter bodembeheer.
Verder is de kabinetsinzet gericht op het Europees agenderen van de toepassing en
toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen
worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft. Hierbij
zijn we afhankelijk van EU processen die nu in gang zijn gezet en is de Europese Commissie
nu bezig met een onderzoek naar de status van nieuwe innovatieve technieken. Dit onderzoek
zal naar verwachting vorm geven aan de vervolgstappen en de mogelijke beleidsopties.
Kan de Minister inzicht geven in de vraag welke hoeveelheid van de groenten en fruit
die in de supermarkten verkrijgbaar zijn tot stand zijn gekomen door technieken die
ertoe leiden dat deze producten officieel gezien worden als ggo, maar uitgezonderd
zijn van de GGO-regelgeving?
Antwoord:
Zie hiervoor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie onder het subkopje
Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid.
De leden van de D66-fractie hebben in het algemeen overleg Tuinbouw van 5 juni 2019
aandacht gevraagd voor de nutriëntendichtheid van gewassen. De Minister gaf aan dat
er een onderzoek gestart is naar gezondheidseffecten van gewassen. Klopt het dat de
Minister doelde op het project De Waarde(n) van Groente en Fruit? Kan de Minister
toelichten of het klopt dat in dit project de nutriëntendichtheid wordt meegenomen
van groente en fruit en dan inzichtelijk gemaakt wordt op welke manier de samenstellingen
de afgelopen jaren zijn veranderd? Zo nee, waarom niet? Wanneer worden de resultaten
van dit onderzoek met de Kamer gedeeld?
Antwoord:
Dat betrof inderdaad het Topsectorproject De Waarde(n) van Groente en Fruit. In dit
project wordt onderzoek gedaan naar innovatieve meetmethoden en bandbreedten van een
aantal inhoudsstoffen in tuinbouwgewassen zoals tomaat, kool en wortel. Pas als de
mogelijke variatie in dergelijke inhoudsstoffen inzichtelijk is, kan er meer gezegd
worden over de daadwerkelijke voedingswaarde van specifieke groenten- en fruitsoorten.
Het project gaat dus niet over de mogelijke verandering in samenstelling van inhoudsstoffen
of gezondheidseffecten gedurende de afgelopen jaren, omdat de meetmethoden voor het
meten van die samenstelling nog in ontwikkeling zijn. Het vierjarenproject is inmiddels
1,5 jaar onderweg en dat houdt in dat de resultaten over circa 2,5 jaar aan uw Kamer
worden toegezonden. Voor meer informatie over dit Topsectorproject wordt uw Kamer
verwezen naar de website http://www.waardenvangroentenenfruit.nl.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten
ter voorbereiding van het schriftelijk overleg Biotechnologie en Tuinbouw. Deze leden
hebben vooral met veel interesse de voorbeelden gelezen over hoe precisielandbouw
kan helpen bij innovatie en het streven naar kringlooplandbouw. Er staan veel dingen
op de agenda, maar zij gaan graag in op de volgende onderwerpen: de overschrijding
van het CO2-sectorplafond door de glastuinbouwsector, de invloed van vergunningverlening voor
gentherapie op het milieu en de harmonisatie en modernisering van regelgeving op gebied
van biotechnologie.
De leden van de GroenLinks-fractie zien de Nederlandse tuinbouw als een zeer innovatieve
sector die zijn best doet om klimaatdoelen te halen en als voorbeeld voor de rest
van de landbouwsector. Het Tuinbouwakkoord draait om samenwerking en heeft in maart
2020 zijn kracht al getoond. Deze leden zijn blij om te lezen dat de samenwerking
ervoor heeft gezorgd dat een specifieke steunregeling voor de tuinbouwsector snel
tot stand kan komen. Verder zien zij dat het Tuinbouwakkoord gericht is op een volledige
circulaire tuinbouwsector en er veel ruimte is voor innovatie. Daarom hebben zij met
des te meer zorg de brief over de overschrijding van het CO2-sectorplafond in 2017 door de glastuinbouwsector gelezen. Ook in 2018 heeft een overschrijding
plaatsgevonden. Zij hebben het gevoel dat de sector het sectorplafond steeds overschrijdt
en dat er daardoor geen voortgang zit in het behalen van de klimaatdoelstellingen.
Zij lezen dat overeenkomstig de wet- en regelgeving compensatie betaald dient te worden
voor deze overschrijding. De compensatie zal ingezet worden voor het behalen van de
klimaatdoelstellingen in de glastuinbouwsector. Echter hebben deze leden al eerder
vragen gesteld over nieuwe gegevens die erop wijzen dat de glastuinbouw in 2020 wederom
niet haar klimaatdoelen zal halen. Het antwoord van de Minister was opnieuw dat overschrijding
van het plafond gecompenseerd moet worden. Is de Minister het met deze leden eens
dat het belangrijk is dat de klimaatdoelstellingen in de glastuinbouwsector behaald
worden en dat compensatie voor overschrijding niet de norm moet worden? Kan de Minister
dit uitgebreid toelichten? Verder gaf de Minister destijds aan dat er ook voor 2017
compensatie betaald moet worden. Kan de Minister vertellen of die compensatie inmiddels
al betaald is of wanneer deze uiterlijk zal worden betaald? Op welke manier wordt
het geld van de compensatie concreet ingezet om de klimaatdoelen van de glastuinbouw
wel te behalen?
Antwoord:
Het Rijk is al jarenlang in een publieke private samenwerking met de sector – via
het innovatie- en actieprogramma Kas als Energiebron – bezig om CO2-reductie te realiseren. In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om hier een
vervolg aan te geven.
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 5 februari 202019 wordt volgens de Energiemonitor Glastuinbouw van Wageningen Economic Research (WEcR)
de overschrijding van het plafond vooral veroorzaakt door de toename van het gebruik
van gasgestookte warmtekrachtkoppeling-installaties (wkk’s) in de glastuinbouw. Deze
toename wordt veroorzaakt door de toenemende nationale elektriciteitsvraag en het
prijsverschil tussen gas en elektriciteit. Ook nam het glastuinbouwareaal minder af
dan werd verwacht en namen de intensieve teelten toe. Dit zijn oorzaken waar niet
op gestuurd kan worden.
In het Klimaatakkoord zijn ook randvoorwaarden opgenomen om de doelstellingen te kunnen
halen. Zo moeten er voldoende, betaalbare en duurzame voorzieningen zijn om bijvoorbeeld
de door wkk’s geproduceerde elektriciteit, warmte en CO2 te kunnen vervangen. Recent bleek dat de voor transitie benodigde levering van externe
CO2 in de glastuinbouw mogelijk belemmerd wordt door de maatregelen om CO2-reductie in de industrie (waaronder CCS) te realiseren.20 Ook het fiscale kader geeft niet de gewenste prikkel voor elektrificatie in de glastuinbouwsector.
Door de aanpassing van de ODE worden de wkk’s naar verwachting niet of later door
alternatieven vervangen. Volgens het WEcR-onderzoek kan dit er toe leiden dat er 0,5
tot 0,7 Mton minder CO2 door de sector wordt gereduceerd21. Deze voorbeelden laten zien dat externe ontwikkelingen invloed hebben op de energietransitie
in de glastuinbouw. Om te zorgen dat de sector zijn klimaatdoelstellingen haalt, komt
onderzoek wat het halen van die doelstellingen mogelijk belemmert en hoe er voor gezorgd
kan worden dat de prikkels de goede kant op gaan staan. In de eerste helft van 2021
wordt de Tweede Kamer over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd.
Vanwege de corona-crisis die ook de glastuinbouwsector heeft geraakt, is het moment
van inning van de heffing uitgesteld. Eind oktober 2020 stuurt RVO de tuinders een
brief met het bedrag dat zij voor de overschrijding van het CO2-plafond in 2017 moeten betalen. Tuinders kunnen met RVO contact opnemen als zij een
betalingsregeling willen afspreken. De Minister van LNV gaat met de sector in gesprek
op welke manier het geld van de compensatie kan worden ingezet om de klimaatdoelen
van de glastuinbouw te halen. Te denken valt aan projecten die nodig zijn om wkk’s
op termijn te kunnen uit faseren.
Als tweede willen de leden van de GroenLinks-fractie de voortgang bij het oplossen
van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie bespreken.
Deze leden begrijpen dat snelheid belangrijk is bij innovatie, maar hebben wel zorgen
over hoe gegarandeerd kan worden dat dit niet ten koste gaat van het milieu. Zij hebben
begrepen dat er een maatregelenpakket tot stand is gebracht dat momenteel wordt uitgevoerd
met als doel onder andere het verbeteren van het vergunningsverleningsproces en het
verkorten van de proceduretermijnen. Aanvragers die aantonen en verklaren dat hun
gentherapietoepassing aan de generieke milieurisicobeoordeling voldoet, hoeven deze
zelf niet meer uit te voeren en kunnen hiernaar verwijzen in hun vergunningaanvraag.
Zij begrijpen dat dit ervoor zorgt dat het vergunningsverleningsproces wordt verkort.
Zij vinden het belangrijk dat de vergunningen uitsluitend worden verstrekt aan aanvragers
die daadwerkelijk voldoen aan de milieurisicobeoordeling. Hoe moeten aanvragers nu
aantonen en verklaren dat hun gentherapietoepassing aan de generieke milieurisicobeoordeling
voldoet? De Minister heeft in eerdere vragen van de commissie LNV hierover al gezegd
dat met «aantonen» het verstrekken van de identiteit van het betreffende ggo bedoeld
wordt. In hoeverre wordt dit gecontroleerd en gehandhaafd? Is de Minister het met
deze leden eens dat deze manier van vergunningverlening niet ten koste mag gaan van
het milieu? Zo ja, hoe garandeert zij dit?
Antwoord:
Voor de Minister van IenW staat het waarborgen van veiligheid voor mens en milieu
voorop. Mogelijke negatieve gevolgen van het gebruik van genetisch gemodificeerde
organismen voor de gezondheid van de mens en het milieu worden zoveel mogelijk voorkomen.
Daarbij is oog voor het benutten van de kansen voor innovatie en wordt inzet gepleegd
om knelpunten in procedures weg te nemen.
De voorwaarden voor gestandaardiseerde milieurisicobeoordelingen voor klinische gentherapie
studies zijn te vinden op de website van het RIVM. Via standaardformulieren kunnen
de aanvragers aantonen en verklaren dat ze aan voorwaarden voor een gestandaardiseerde
milieurisicobeoordeling voldoen. Het RIVM beoordeelt deze aanvraag en na verstrekking
van de vergunning is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verantwoordelijk
voor toezicht en handhaving. Daarnaast is elke vergunninghouder voor gentherapie verplicht
een milieuveiligheidsfunctionaris intern toezicht in dienst te hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken-brief
inzake de veiligheid van biotechnologiebeleid. De Minister schrijft hierin dat Nederland
pleit voor harmonisatie van regelgeving in de EU en tevens voor Europese regelgeving
die enerzijds voldoende ruimte biedt voor innovatie en anderzijds de veiligheid van
mens en milieu borgt: in crisissituaties een moeilijke balans door de snelheid die
noodzakelijk is. Door het gebrek aan harmonisatie op gebied van klinische proeven
met genetisch gemodificeerde organismen zag de Europese Commissie zich daarom genoodzaakt
een spoedverordening in te stellen waardoor geen milieuvergunning meer nodig is voor
vaccins en behandelingen tegen COVID-19. De Minister heeft in overleg besloten dat
er geen aanvullende nationale maatregelen worden genomen naar aanleiding van deze
EU-verordening. Wordt er in een dergelijke milieuvergunning en de effectrapportage
die daaraan ten grondslag ligt ook gekeken naar de bredere gezondheidseffecten voor
de samenleving? Kan de Minister uitleggen in hoeverre klinisch onderzoek naar vaccins
of behandelingen tegen COVID-19 en de effecten op individueel niveau in Nederland
tot nu toe heeft geleid tot risico’s voor mens of milieu? Houdt de Minister dit nauwlettend
in de gaten? Kan de Minister uitgebreid toelichten of zij aanvullende maatregelen
zal treffen op het moment dat er risico’s zijn voor mens of milieu? Deze leden hebben
begrepen dat in crisistijd gebruik kan worden gemaakt van een zogenoemde «premarketvergunning»
waardoor meer innovatie mogelijk is zonder een milieuvergunning voordat een medicijn
op de markt komt. Klopt het dat dit kan leiden tot de situatie dat een medicijn of
vaccin al wijd verspreid is en gebruikt wordt zonder dat er een analyse is gedaan
van het effect op milieu en gezondheidseffecten op de omgeving?
Antwoord:
Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie over de Europese
COVID-19 verordening. Nationaal zijn, na overleg met CCMO, COGEM, RIVM en VWS, geen
aanvullende maatregelen genomen gezien het type producten waaraan gewerkt wordt als
ook de beperkte juridische ruimte om een milieurisicobeoordeling te kunnen uitvoeren.
CCMO zal wel bij toekomstige klinische onderzoeken met COVID-19 ggo-medicijnen het
verspreidingsrisico van het ggo beoordelen en hiervoor het RIVM en/of de COGEM raadplegen.
Alleen klinische studies met een COVID-19 ggo-vaccin of geneesmiddel zijn gedurende
de periode van de pandemie uitgezonderd van een milieurisicobeoordeling. Voor een
COVID-19 vaccin of geneesmiddel dat uiteindelijk op grote schaal beschikbaar komt,
moet een marktaanvraag bij de European Medicines Agency (EMA) worden ingediend. Bij
de beoordeling van deze marktaanvraag wordt de milieurisicobeoordeling gecontroleerd
om de risico’s voor mens en milieu te beoordelen. De EMA heeft de mogelijkheid om
een conditional approval te doen van een marktaanvraag. Dit betekent dat er bepaalde
delen van het geneesmiddelregistratiedossier pas na verstrekking van de marktvergunning
worden ingediend.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in dezelfde brief dat de Minister aankondigt
in dialoog te gaan over de modernisering van het biotechnologiebeleid in aanloop naar
het uitsluitsel van de Europese Commissie. Deze leden vinden het belangrijk dat deze
dialoog plaatsvindt. In hoeverre worden ook de Ministeries van LNV, VWS, OCW en EZK
betrokken bij de dialoog met veldpartijen uit de verschillende toepassingsgebieden
van biotechnologie? Welke groepen stakeholders sluiten precies bij deze dialoog aan?
In hoeverre worden natuur- of milieuorganisaties hier ook bij uitgenodigd?
Antwoord:
Zie ook de reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zouden erop willen wijzen dat – zoals bekend – de ontwikkelingen
op het terrein van biotechnologie snel gaan. Vanuit het bedrijfsleven wordt keer op
keer het signaal afgegeven dat de vergunnings- en toelatingsprocedures voor nieuwe
producten, methoden en technieken traag verlopen en dat daardoor innovaties die ten
goede komen aan de samenleving en de economie niet of vertraagd worden geïntroduceerd.
Bedrijven in Nederland ondervinden naar de mening van deze leden daardoor een concurrentienadeel
ten opzichte van landen waar de procedures sneller worden doorlopen. Zij wijzen de
Minister in dit kader als voorbeeld op vragen die zijn gesteld door de leden Kuiken,
Moorlag en Nijboer over het winnen en vermarkten van producten uit toppen van hennepplanten22.
Signalen ten aanzien van belemmerende regelgeving en procedures strekken uit over
de beleidsdomeinen van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), EZK,
LNV en VWS. Is de Minister bereid om systematisch in kaart te brengen tegen welke
belemmeringen ontwikkelaars en toepassers van biotechnologie aanlopen in de ontwikkeling,
toelating en vergunningverlening? Deelt de Minister de opvatting dat het waardevol
is om niet alleen de belemmeringen maar ook de onmogelijkheden en vooral de mogelijkheden
om deze belemmeringen verder weg te nemen goed in kaart te brengen? Is de Minister
bereid om hiervoor een onafhankelijk, deskundig en gezaghebbende persoon of groep
van personen in te zetten om hiertoe een verkenning te doen op basis van een consultatie
van bedrijven, wetenschappers en beleidsmakers? Dit naar analogie van het inzetten
van een gezant om het tekort aan beschermende middelen tegen coronabesmettingen weg
te nemen. Ziet de Minister meer of andere mogelijkheden om zand uit de tandwielenkast
weg te blazen?
Antwoord:
Belemmeringen in regelgeving en procedures zijn eind 2019 in kaart gebracht in het
«Verbeterplan vergunningverlening medische ggo’s» en de maatregelen om belemmeringen
weg te nemen en onder andere doorlooptijden voor vergunningverlening te stroomlijnen
en procedurelasten te verminderen, zijn inmiddels uitgevoerd. Hierover is uw Kamer
op 14 oktober 201923 en op 1juli jl.24 geïnformeerd Middels de reguliere overlegstructuren met het veld, de betrokken departementen,
het RIVM en de COGEM is goed overleg om te toetsen of de vergunningverlening kan worden
verbeterd en of de gevraagde informatie en de opgelegde maatregelen proportioneel
en werkbaar zijn. Op dit moment wordt daarom de meerwaarde voor een aanvullende verkenning
niet gedeeld.
Is de Minister bereid het bedrijfsleven, met name dat deel dat zich wijdt aan zaad-
en plantveredeling, ontwikkeling van vaccins en medicijnen en toepassing voor de circulaire
economie, te consulteren en met hen te inventariseren hoe wet- en regelgeving meer
ondersteunend en minder belemmerend kan zijn in de ontwikkeling en verdere groei van
de biotech-economie?
Antwoord:
Ja, zie hiervoor ook het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over
de voorbereiding op de eventuele herzieningen.
De leden van de PvdA-fractie zijn met de Minister verheugd dat het Europees Octrooibureau
uitspraak heeft gedaan dat er geen patenten mogelijk zijn op eigenschappen van klassiek
veredelde producten. Op welke wijze gaat Nederland zich in EU-verband inzetten om
te voorkomen dat via juridische omwegen dit omzeild gaat worden en toch nog octrooien
kunnen worden gevestigd die een beperking kunnen vormen op het aanwenden van natuurlijke
planteigenschappen voor veredelingsdoeleinden?
Antwoord:
Met de recente uitspraak van de Vergrote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau
in de peperzaak staat juridisch vast dat uitvoeringsregel 28(2) bij het Europees Octrooiverdrag
rechtsgeldig is. Dit betekent dat het Europees Octrooibureau met inachtneming van
deze regel octrooien zal verlenen of afwijzen, en dus geen octrooien meer zal verlenen
op producten die enkel het resultaat zijn van traditionele plantenveredeling. Juridisch
is dit duidelijk vastgelegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Europese toelating genetisch gemanipuleerde soja
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn zeer ontstemd over de Europese
toelating van een nieuwe generatie genetisch gemanipuleerde soja (GM-soja) op de Europese
markt.25 Deze soja is ontwikkeld door Monsanto (nu Bayer) en is genetisch tolerant tegen maar
liefst drie onkruidbestrijdingsmiddelen: dicamba, glufosinaat-ammonium en glyfosaat.
De eerste twee stoffen zijn in de Europese Unie verboden, maar blijkbaar mogen gewassen
uit derde landen met deze gifresten nog wel de markt op – zowel voor veevoer als menselijke
consumptie. De Europese Commissie heeft deze toelating goedgekeurd, ondanks dat het
Europees Parlement zich hier eerder al tegen had uitgesproken.26 Kan de Minister aangeven wat het Nederlandse standpunt was toen dit in de Raad (of
in een Standing Committee) werd besproken?
Kan de Minister aangeven hoe deze toelating van GM-soja, die niet in de EU geteeld
mag worden, in verhouding staat tot de ambitie van zowel de Europese Unie als Nederland
om zelf meer plantaardige eiwitgewassen te gaan telen en minder afhankelijk te worden
van derde landen? Kan de Minister bevestigen dat deze nieuwe GM-soja in de Verenigde
Staten en Canada minder duurzaam en dus goedkoper is dan Europese soja, omdat in Noord-Amerika
soepelere regels gelden met betrekking tot genetische manipulatie en gifgebruik? Kan
de Minister bevestigen dat daarmee een oneerlijk speelveld wordt gecreëerd voor Europese
boeren die eiwitgewassen telen? Hoe beoordeelt de Minister dat en hoe beschouwt de
Minister deze ontwikkeling in het licht dat het areaal sojabonen in Nederland in 2020
sterk is afgenomen, terwijl het beleid juist een toename beoogt?27
Kan de Minister bevestigen dat de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi)
en LTO Nederland vakgroep Akkerbouw zeer kritisch tegenover de toelating van de nieuwe
GM-soja staan en dat de vakgroep Akkerbouw zelfs overweegt om afspraken te maken om
deze soja niet te kopen? Hoe beoordeelt de Minister een dergelijk initiatief?
Antwoord:
Van alle in de EU toegelaten ggo's is de veiligheid voor mens en milieu aangetoond
vóór zij in de EU in de handel zijn gebracht. De risicobeoordeling door de Europese
Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) wordt gebaseerd op de laatste wetenschappelijke
inzichten. EFSA heeft geoordeeld dat de GG-soja een verwaarloosbaar risico opleverde
voor mens en milieu. Nederland volgt de wetenschappelijke beoordeling en heeft om
die reden in het Standing Committee gestemd voor de toelating van de GG-soja op de
Europese markt. Binnen het huidige systeem van risicobeoordelingen worden economische
overwegingen niet meegenomen.
De regels omtrent milieu en productiestandaarden tussen de EU en derde landen kunnen
verschillen. Dit kan invloed hebben op de prijs maar daarbij spelen meer factoren
een rol. Productiekosten in de VS en Canada zijn regelmatig lager door factoren zoals
hogere teeltschaal en lagere grondprijs of transportkosten.
Het kabinet is zich bewust van de verschillende kritische geluiden met betrekking
tot import van GG-soja. Wel is het zo dat de EU momenteel afhankelijk is van de import
van eiwit gewassen zoals soja. Mede door de noodzaak voor verduurzaming, de afhankelijkheid
en druk op grondstoffen en om de concurrentiepositie te versterken wordt door de Minister
van LNV een Nationale Eiwit Strategie uitgewerkt en wordt ook op Europees niveau aan
een strategie voor alternatieve eiwitbronnen gewerkt, zoals aangekondigd in de Van
Boer tot Bord Strategie.
De afname van het areaal soja in Nederland heeft te maken met andere factoren, onder
andere het aflopen van de GreenDeal Nedersoja per 31 december 2019 en het verbod op
het gebruik van enkele gewasbeschermingsmiddelen die in de huidige teelt tot nu toe
noodzakelijk werden geacht. Daarnaast bleek de keten onvoldoende robuust om akkerbouwers
duurzaam te verbinden. De teelt geeft verschillende onzekerheden, waardoor de oogst
kan tegenvallen.
Kan de Minister bevestigen dat de toelating van voer en voedsel uit derde landen volgens
regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen geweigerd mag worden als de voedselveiligheid
in het geding is, maar niet omwille van het milieu? Kan de Minister bevestigen dat
voor deze toelating niet getest is op het gezondheidseffect van de gif-cocktail van
dicamba, glufosinaat-ammonium en glyfosaat? Klopt het daarmee dat de voedselveiligheid
bij deze GM-soja wel degelijk in het geding kan zijn, maar dat daar niet op getest
is? Deelt de Minister deze zorgen? Zo ja, is zij voornemens deze te uiten bij de Europese
Commissie? Welke overige actie voorziet de Minister te nemen om deze toelating terug
te draaien?
Antwoord:
In multilaterale handelsverdragen, zoals de GATT, zijn de kernbeginselen van de WTO-regels
vastgelegd. Het beginsel van nationale behandeling (artikel III) is een van de kernbeginselen
van de WTO. Dit betekent dat een land op de eigen markt geen onderscheid mag maken
tussen buitenlandse en binnenlandse producten en dat gelijke producten op een gelijke
manier behandeld moeten worden. De manier waarop een product geproduceerd is, is niet
altijd terug te vinden in de eigenschappen van het product. Het eenzijdig weren van
producten op grond van milieueisen brengt daarom het risico met zich mee dat WTO-regels
geschonden worden en moet per casus beoordeeld worden. De regels voor het vaststellen
van voedselveiligheids- en kwaliteitseisen zijn vastgelegd in het Sanitaire en Fytosanitaire
maatregelenakkoord. Hierin is vastgelegd dat landen hun eigen product- en productiestandaarden
kiezen, de fysieke eigenschappen van een product, gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen.
Voer en voedsel uit derde landen wordt alleen toegelaten indien de voedselveiligheid
niet in het geding is, en in het geval van genetisch gemodificeerd voer of voedsel
indien er hooguit een verwaarloosbaar risico voor mens en milieu bestaat bij toelating.
Is de Minister van mening dat gewassen met een genetische tolerantie voor landbouwgif
niet langer uit derde landen geïmporteerd zouden moeten worden? Zo ja, kan de Minister
toezeggen dat Nederland in toekomstige vergelijkbare situaties een actief tegengeluid
zal laten horen in Brussel, teneinde de Europese boeren te beschermen tegen oneerlijke
concurrentie?
Antwoord:
Handelspolitieke overwegingen vallen buiten het wettelijke kader van ggo-risicobeoordelingen.
Eén van de pijlers van de Van Boer tot Bord Strategie is dat het handelsbeleid van
de EU moet bijdragen tot een betere samenwerking met derde landen en aansturen op
verduurzaming van productie in derde landen.
Kan de Minister zich daarnaast inzetten voor een verplichte etikettering van vlees,
zuivel en eieren afkomstig van dieren die gevoerd zijn met genetisch gemanipuleerde
gewassen? Hierdoor krijgt de consument een keuzemogelijkheid, en kunnen Nederlandse
boeren zich onderscheiden door geen GM-soja te voeren.
Antwoord:
Volgens de huidige EU regelgeving is etikettering van vlees, zuivel en eieren afkomstig
van dieren gevoerd met genetisch gemodificeerde gewassen niet verplicht. Zoals vermeld
in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie is de Europese Commissie
momenteel bezig met een studie naar nieuwe genomische technieken. De resultaten van
deze studie kunnen leiden tot aanpassing van regelgeving.
Nieuwe technieken voor genetische manipulatie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de Nederlandse
inzet in de EU op het gebied van nieuwe technieken voor genetische manipulatie, zoals
CRISPR-Cas. Volgens deze leden is de duiding «nieuwe veredelingstechniek» misleidend,
omdat de techniek meer gelijkenis heeft met genetische manipulatietechnieken dan met
klassieke veredelingstechnieken. Het gegeven dat genen met CRISPR-Cas gerichter dan
voorheen gemanipuleerd kunnen worden, maakt het een preciezere vorm van genetische
manipulatie, maar geen onschuldige «veredeling». Wat deze leden betreft vallen de
nieuwe technieken daarom terecht onder de Europese GGO-regelgeving.
De Minister informeert de Kamer met enige trots dat zij bij de Europese Commissie
heeft aangedrongen op een onderzoek waarmee antwoord gegeven dient te worden op vragen
die betrekking hebben op «het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-528/16 betreffende
de status van nieuwe genomische technieken in het Unierecht». Met andere woorden:
vallen nieuwe gen-technieken terecht onder de GGO-regelgeving, of kan het, zoals deze
Minister graag zou zien, met minder strenge regelgeving toe? De Minister stelt: «innovatieve
nieuwe technieken, waaronder ook de toepassing van CRISPR-Cas, kunnen een belangrijk
rol vervullen in de ontwikkeling naar een duurzame land- en tuinbouw en het behalen
van de bijbehorende maatschappelijke doelen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van
robuuste gewassen die beter bestand zijn tegen ziektes, droogte, hitte en verzilting.»
Ook in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 wordt naar de
toelating van CRISPR-Cas gekeken als de heilige graal om minder landbouwgif te gebruiken.
De biologische sector, die zonder deze technieken tot minder gifgebruik komt, wordt
hierbij volledig genegeerd en miskend.
Antwoord:
De kabinetsinzet is gericht op het Europees agenderen van de toepassing en toelating
van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas, mits daarbij geen soortengrenzen
worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de belofte van gereduceerd
gifgebruik al zo oud is als genetische manipulatie zelf. In de praktijk heeft genetische
manipulatie echter juist tot meer gifgebruik geleid, omdat gewassen resistent werden
gemaakt tegen gif. Waarom houdt de Minister nu voor dat dit anders loopt wanneer CRISPR-Cas
onder soepelere regelgeving valt? Welke waarborgen bouwt de Minister in om te garanderen
dat eventuele soepelere regelgeving zal leiden tot minder gifgebruik in plaats van
meer? Graag een reactie van de Minister.
Antwoord:
De ontwikkelingen rond biotechnologie gaan razendsnel en daardoor zijn de mogelijke
toepassingen van nieuwe veredelingstechnieken zeer uiteenlopend en divers. Als er
een aanpassing van de GGO-regelgeving zal komen, dan zal het kabinet kijken naar de
wetenschap, omstandigheden en kaders van onze beleidsdoelen. Nieuwe veredelingstechnieken
kunnen juist bijdragen aan de reductie van de behoefte van gewasbeschermingsmiddelen
door robuuste gewassen te ontwikkelen, die meer resistent zijn tegen ziekten en plagen,
zoals aangegeven door de leden in hun vraag. Het is daarom belangrijk om te kijken
naar de toepassing van de techniek, en niet alleen naar de techniek zelf, mits beiden
veilig zijn voor mens, dier en milieu en soortgrenzen niet worden overschreden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat er juist door onder andere
de Nederlandse Akkerbouw Vakbond reikhalzend naar nieuwe vormen van genetische manipulatie
wordt uitgekeken,28 omdat het een mogelijkheid biedt om het industriële landbouwsysteem in stand houden.
Veel natuur- en milieuproblemen worden veroorzaakt door de gangbare teeltpraktijk
van grote monoculturen en goedkope bulkproductie. Vooralsnog is deze teeltpraktijk
afhankelijk van het gebruik van landbouwgif, maar nu daar steeds meer maatschappelijke
weerstand tegen is, moet gif verwisseld worden voor gentechnologie. Deze leden stellen
dat in plaats daarvan omgeschakeld moet worden naar werkelijk weerbare teeltsystemen,
waarbij de biologische landbouw – die dit reeds in de praktijk brengt – als voorbeeld
kan dienen. Graag een reactie van de Minister.
Antwoord:
De Minister van LNV deelt de opvatting van deze leden dat de behoefte aan chemische
middelen omlaag moet. Daarom zijn weerbare planten en weerbare teeltsystemen een belangrijke
pijler van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en het Realisatieplan
van de LNV-visie. In een integraal systeem moeten we kijken naar verschillende hulpmiddelen,
zoals het gebruik van technologie, om rekening te kunnen houden met veranderende omstandigheden,
bijvoorbeeld in klimaat, ziekte- of plaagdruk, de markt en maatschappij. Nieuwe veredelingstechnieken
kunnen een belangrijke rol spelen om bijvoorbeeld binnen de soortgrenzen van gewassen
eigenschappen te selecteren en versterken, diversiteit van genetisch materiaal te
versterken of om natuurlijke veredelingsprocessen te versnellen. Eveneens onderstreept
dit dat praktijklessen binnen de biologische landbouw relevant kunnen zijn voor de
gangbare landbouw. Het gaat om de kansen die nieuwe veredelingstechnieken kunnen bieden,
mits de veiligheid voor mens, dier en milieu is geborgd.
Bovendien stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat nieuwe uitdagingen
in de tuinbouw, zoals het veranderende klimaat, juist vragen om een grote diversiteit
aan lokaal-aangepaste zaden. Ook nieuwe technieken als CRISPR-Cas zullen, wanneer
deze worden toegelaten, leiden tot een verdere machtsconcentratie in de zadenmarkt
bij grote bedrijven. Dit is reeds het geval in de Verenigde Staten, waar één groot
bedrijf licenties voor landbouwkundige toepassingen van CRISPR-Cas van alle relevante
partijen heeft opgekocht, en vervolgens sub-licenties aanbiedt aan bedrijven die de
technologie willen gebruiken.29 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling in een tijd waarin de veredeling van lokaal
aangepaste zaden door boeren en kleinschalige veredelaars zo hard nodig is.
Kan de Minister aangeven of zij een omschakeling voorstaat naar een landbouwsysteem
dat veel minder druk legt op de omgeving, waarin een fatsoenlijke prijs aan de boer
betaald wordt en waarbij deze niet langer hoeft te concurreren met bulkproductie voor
de wereldmarkt? Beaamt de Minister dat hiervoor een ontwikkeling nodig is naar een
kleinschaliger, natuurinclusieve en op de lokale markt gerichte landbouw?
Antwoord:
Met de LNV-visie Waardevol en verbonden zet de Minister van LNV in op kringlooplandbouw.
Kringlooplandbouw beoogt door middel van het sluiten van kringlopen de ecologische,
sociale en economische volhoudbaarheid van landbouw en voedselproductie te borgen.
Het is de sleutel voor een aantal noodzakelijke trendombuigingen: verrijking van de
natuurlijke leefomgeving, vermindering van het verbruik van eindige grondstoffen,
en netto-opname van broeikasgassen. Een duurzaam verdienvermogen voor agrarische ondernemers
is daarbij zowel het resultaat van, als een essentiële randvoorwaarde voor het realiseren
van deze publieke belangen.
Er komt een omschakelfonds van 175 miljoen, waarmee boeren en tuinders ondersteund
worden die willen omschakelen naar een meer duurzame bedrijfsvoering, maar daarbij
aanlopen tegen financiële problemen. Samen met het beschikbaar stellen van meer kennis
en wetenschap over andere (nieuwe) manieren van bedrijfsvoering, denkend aan korte
keten en multifunctionele landbouw, moet dit de boer ondersteunen in de omslag naar
duurzaamheid. Daarnaast is het belangrijk dat boeren een betere positie krijgen in
de voedselketen. In de brief verstuurd naar uw Kamer op 15 oktober 2020 over de Agrarische
Ondernemersagenda is te lezen dat het ministerie zich inzet om wet- en regelgeving
aan te passen om bijvoorbeeld oneerlijke handelspraktijken te voorkomen.30 En inderdaad boeren concurreren vaak op wereldmarktniveau en daarom is het ook belangrijk
internationaal een gelijk speelveld te creëren. De Europese Commissie is zich steeds
meer bewust van duurzaamheid, bijvoorbeeld in de inzet voor het GLB, de Green Deal,
Carbon Border Adjustment Mechanism en de Farm to Fork-aanpak.
Er is niet één verhaal voor de Nederlandse landbouw. Het is per definitie niet een
«of-of» situatie is. Een boer die aan verbreding doet, of aan kringlooplandbouw kan
heel goed ook op de wereldmarkt zijn georiënteerd. Je kunt, met andere woorden, niet
zeggen dat een melkveehouder die een zorgboerderij combineert met melkproductie niet
op de wereldmarkt is georiënteerd.
En deelt de Minister de mening dat nieuwe vormen van genetische manipulatie daar geen
rol in hoeven te spelen?
Antwoord:
Gerichte veredeling en nieuwe innovatieve technieken kunnen een rol spelen om specifieke
eigenschappen van gewassen te selecteren of te verbeteren die voordelen bieden binnen
systemen van natuur inclusieve landbouw en precisielandbouw, mits aan bepaalde eisen
wordt voldaan zoals veiligheid voor mens, dier en milieu.
Detectie van nieuwe gentechnieken
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat een nieuwe test
kan uitwijzen of producten al dan niet gemanipuleerd zijn met nieuwe technieken als
CRISPR-Cas of Oligonucleotide Directed Mutagenesis (ODM).31 Dit is een belangrijke ontwikkeling, omdat vanuit de biotechnologische industrie
altijd beweerd werd dat deze nieuwe genbewerkingstechnieken niet gedetecteerd konden
worden in het product, waardoor de «strenge» Europese GGO-regelgeving voor deze technieken
niet handhaafbaar zou zijn.
De nieuwe test is reeds succesvol uitgevoerd op een met ODM gemanipuleerd koolzaadras
van een Amerikaans bedrijf.32 Dit GM-koolzaadras heeft geen Europese toelating, maar op de import werd tot nu toe
niet door Nederland gecontroleerd, omdat verondersteld werd dat olie van het gemanipuleerde
ras niet te onderscheiden was van andere koolzaadolie. Deze leden vragen de Minister
of zij, nu deze test wel beschikbaar is (en beschreven in een wetenschappelijk tijdschrift),
voornemens is geïmporteerde koolzaadolie uit de Verenigde Staten en Canada te testen
op genetische manipulatie. Erkent de Minister dat op deze manier voorkomen kan worden
dat koolzaadolie zonder toelating toch de Nederlandse markt op komt?
Antwoord:
Het EU Network of GMO Laboratories heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke toepasbaarheid
van de nieuwe detectiemethode.33 Er is geconcludeerd dat de detectiemethode niet geschikt is voor controle op import
van koolzaad verkregen met nieuwe veredelingstechnieken. Deze methode kan namelijk
geen onderscheid maken tussen natuurlijk ontstane mutaties, mutaties ontstaan door
klassieke mutagenese of door nieuwe veredelingstechnieken. Ook is de methode niet
geschikt om een onbekende mutatie te detecteren, als een producent geen informatie
over een aangebrachte mutatie verstrekt heeft.
Gekloonde dieren
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernemen graag van de Minister wat de
stand van zaken is met betrekking tot een Europees wetsvoorstel voor een verbod op
het klonen van dieren in de landbouw, alsmede op de verkoop van producten van gekloonde
dieren (vlees, zuivel of eieren). In februari van dit jaar vernamen deze leden dat
het wetsvoorstel werd ingetrokken; mogelijk vanwege conflicterende handelsbelangen
met de Verenigde Staten, Brazilië en Argentinië.34 Kan de Minister bevestigen dat de EU jaarlijks duizenden tonnen rundvlees uit deze
landen importeert, waar dieren in de landbouw op grote schaal gekloond worden? Kan
de Minister aangeven welke rol de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord met
de Mercosur-landen spelen in het intrekken van dit wetsvoorstel? Is de Minister van
mening dat Europese standaarden, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn of gentechnologie
niet in geding mogen komen door vrijhandelsakkoorden? Zo ja, kan de Minister bij de
Europese Commissie kenbaar maken dat Nederland graag ziet dat dit wetsvoorstel wel
in behandeling genomen wordt?
Antwoord:
Alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook landbouwproducten uit Brazilië, Argentinië
en de Verenigde Staten, moeten voor toelating op de Europese interne markt voldoen
aan alle Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid
en etikettering. Het is zeer onwaarschijnlijk dat gekloonde dieren als producten op
de markt komen via reguliere export, evenals op de consumentenmarkt in hun eigen productie
landen.
Handelsakkoorden mogen EU standaarden op terreinen als dierenwelzijn, voedselveiligheid
of milieu niet verlagen. In de voortgangsbrief over dierenwelzijn landbouwhuisdieren
staat aangegeven welke inzet wordt gepleegd op het gebied van dierenwelzijnsstandaarden
in relatie tot derde landen.35
Het Europees wetsvoorstel voor een verbod op het klonen van dieren binnen de landbouw,
alsmede op de verkoop van producten van gekloonde dieren (vlees, zuivel of eieren)
zal inderdaad ingetrokken worden. Aan de communicatie van de Commissie hierover kan
worden opgemaakt dat de Europese Commissie oordeelt dat er op dit moment onvoldoende
draagvlak binnen Lidstaten en Parlement is om de vaststelling van een wetsvoorstel
op dit onderdeel kansrijk te maken. Het uitganspunt van het kabinet is het Nederlandse
beleid ten aanzien van klonen van dieren waar de Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren geldt.
Op het voorstel van de Europese Commissie is in dat licht een aantal kanttekeningen
te plaatsen over de reikwijdte. In de ogen van het kabinet zou het voorstel van de
Commissie zich niet moeten beperken tot dieren die gekloond worden voor landbouwdoeleinden,
maar zou zich moeten verbreden tot meerdere doeleinden waarvoor dieren worden gekloond.
De gezondheids- en welzijnsaspecten, die mede voor de Commissie de aanleiding waren
voor een voorlopig verbod, zijn voor ieder doel bij een bepaalde diersoort dezelfde.
Nederland zal inzetten op verbreding van de grondslag. Hoewel een verbod op de import
van kloondieren en kloonembryo’s nu niet in de huidige Nederlandse wetgeving is opgenomen
omdat een verbod dat alleen in Nederland geldt, niet zinvol zou zijn, wordt een verbod
in Europees verband gezien als passend in de geest van de Nederlandse regelgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van de inzet van de betrokken
bewindslieden voor optimalisering van de vergunningverlening voor klinisch onderzoek
met gentherapie. Het Rathenau Instituut geeft aan dat de ineffectiviteit van een groot
deel van de klinische studies onvoldoende wordt gerapporteerd. Ook wijst het Rathenau
Instituut erop dat in Nederland van maar ongeveer 3% van de klinische studies de resultaten
binnen een jaar na afronding opgenomen worden in een Europees register, terwijl dat
percentage in het Verenigd Koninkrijk op 80% ligt. Daardoor hebben artsen en toezichthouders
nauwelijks kennis over de veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen die in Nederland
getest worden. Dat kan leiden tot het onnodig opnieuw testen van een al bewezen, maar
niet gerapporteerd, ineffectief en mogelijk onveilig middel. De combinatie van soepelere
regels voor gentherapie, de hogere risico’s en het gebrek aan openbaarheid van onderzoeksgegevens
in Nederland vraagt volgens het Rathenau Instituut dat meer transparantie moet worden
geëist van onderzoeksinstituten en bedrijven, ook bij monitoring van effectiviteit
tijdens de toepassingsfase. Hoe waardeert de Minister de analyse van het Rathenau
Instituut, zo vragen deze leden. Is de Minister bereid te zorgen voor meer transparantie
over het verloop en de resultaten van klinisch onderzoek?
Antwoord:
De Minister voor MZS, is op 5 oktober jl. – in antwoord36 op vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over het nauwelijks openbaar maken van
medicijnonderzoek – ingegaan op de door de leden van de SGP-fractie gevraagde transparantie
over het verloop en de resultaten van klinisch onderzoek. Daarbij herbevestigt zij
het belang van publieke toegang tot de resultaten van klinische proeven. Daartoe worden
doorgaans de resultaten van onderzoek na een grondige «peer-review» primair openbaar
gemaakt door middel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access
platforms. Dat neemt niet weg dat publicatie in openbare registers belangrijk is om
de samenleving breder te informeren over de opbrengsten van onderzoek. Daarom vraagt
de overheid om onderzoeksresultaten ook te registreren. De vereisten voor het publiceren
van samenvattende resultaten van klinische geneesmiddelonderzoeken in een Europese
databank zijn nu al opgenomen in een Europees richtsnoer. Dit richtsnoer legt de verantwoordelijkheid
voor registratie bij de opdrachtgevers van het onderzoek, die als enige zicht kunnen
houden op het verloop en de voltooiing van hun studies. Onder het richtsnoer ontbreekt
echter de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie juridisch af te dwingen.
Als – naar verwachting eind 2021 – de verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek
in werking treedt, krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wel de mogelijkheid
om sancties uit te oefenen als niet wordt voldaan aan de betreffende verplichtingen
met betrekking tot openbaarmaking. Verder geeft de Minister voor MZS aan dat zij ervan
uit gaat dat de hernieuwde aandacht voor de nu al geldende vereisten ook Nederlandse
wetenschappelijke instellingen doet voorsorteren op het in werking treden van de EU-verordening
klinisch geneesmiddelenonderzoek. Dit ook in de wetenschap dat vanaf dat moment de
verplichting tot registratie juridisch is af te dwingen.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de gevolgen van de verhoging van
de ODE-heffing voor glastuinbouwbedrijven en de gewenste energietransitie. De verhoging
van de ODE-heffing betekent voor de glastuinbouw een lastenverzwaring van dertig tot
veertig miljoen euro. Deelt de Minister de mening van deze leden dat de verhoging
van de ODE-heffing op stroom slecht te rijmen is met de gewenste omschakeling van
gas naar stroom in het kader van de energietransitie? Zij willen erop wijzen dat de
toegezegde compensatie heel beperkt is en dat de genoemde negatieve prikkel niet ongedaan
gemaakt wordt. Is de Minister bereid aan te dringen op aanpassing van de ODE-heffing
zodat de negatieve prikkel voor omschakeling van gas naar stroom ongedaan gemaakt
wordt?
Antwoord:
In 2020 zijn de grootverbruikerstarieven op aardgas en elektriciteit omhoog gegaan,
conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Op basis van het rapport van Wageningen
Economic Research kan geconcludeerd worden dat het fiscale kader niet de gewenste
prikkel voor elektrificatie in de glastuinbouwsector geeft.37 Door de aanpassing van de ODE worden daarbij de wkk’s naar verwachting niet of later
vervangen. Dit betekent volgens dat rapport dat er 0,5 tot 0,7 Mton minder CO2 door de sector wordt gereduceerd.
In de periode september 2020 tot en met maart 2021 wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek
uitgevoerd naar de financiering van de energietransitie. Op dit moment wordt de Energiebelasting
geëvalueerd en zal binnenkort ook gestart worden met de evaluatie van de ODE. In deze
trajecten zal er aandacht zijn voor hoe het financieel instrumentarium de gewenste
klimaattransitie beïnvloed en zullen er aanbevelingen gedaan worden voor mogelijke
verbeteringen. Gestreefd wordt om deze trajecten voor de verkiezingen af te ronden,
zodat de resultaten meegenomen kunnen worden in de formatie van een nieuw kabinet.
De leden van de SGP-fractie benadrukken het belang van uitbreiding van CO2-levering vanuit de industrie aan de glastuinbouw. Deze leden zijn positief over de
innovatiepilot, gericht op behoud van de huidige CO2-levering. Zij zijn wel van mening dat vervolgstappen snel gezet moeten worden. Zij
hebben begrepen dat er voorstellen zijn gedaan voor uitbreiding van de huidige levering
naar nieuwe gebieden. Gelet op de onzekerheden zijn er grote investeringsrisico’s.
Welke bijdrage zou vanuit het Rijk geleverd kunnen worden om deze investeringsrisico’s
af te dekken? Deze leden horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
het onderzoek en de marktconsultatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
naar de mogelijkheden voor het faciliteren van de levering van CO2 aan de glastuinbouw via de SDE++ en hoe dit opgevolgd wordt. Zij horen graag wanneer
de verkenning met betrokken partijen ten aanzien van belemmeringen voor toekomstige
initiatieven afgerond zal worden en wanneer de regering vervolgstappen wil zetten.
Antwoord:
Samen met de Minister van EZK is de Minister van LNV met betrokken partijen in gesprek
over de innovatiepilot, maar ook over toekomstige initiatieven en de mogelijke belemmeringen
die daar nog bij kunnen optreden. Daarbij zal gezamenlijk bekeken worden of en op
welke wijze deze belemmeringen weggenomen kunnen worden, waarmee het investeringsrisico
kan verminderen. Er zijn bij de Minister van LNV initiatieven bekend die de levering
van CO2 aan de glastuinbouwsector willen uitbreiden. Voor dit type projecten is advies aan
het PBL gevraagd naar de mogelijkheden om de levering van CO2 aan de glastuinbouw via de SDE++ te kunnen subsidiëren. Dit advies is nodig ten behoeve
van besluitvorming over de categorieën die meegenomen kunnen worden in de SDE++ in
2021. Het advies wordt eind van het jaar opgeleverd, waarna de besluitvorming begin
2021 plaatsvindt.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat er overleg is tussen de glastuinbouw
en afvalenergiecentrales over CO2-levering en dat er enkele pilotprojecten lopen. Knelpunt is onder meer de CO2-heffing. Ziet de Minister mogelijkheden om CO2-levering aan de glastuinbouw uit te zonderen van de nationale CO2-heffing?
Antwoord:
Op 15 september 2020 is het Belastingplan ingediend bij uw Kamer, waarin het voorstel
van wet rond de in het Klimaatakkoord afgesproken CO2-heffing voor de industrie is opgenomen.38 De heffing borgt dat de CO2-emissie van de industrie volgens afspraak wordt gehaald. Partijen uitzonderen van
die heffing zou betekenen dat de borging van het halen van de klimaatdoelstellingen
in gevaar komt. Om die reden is het kabinet geen voorstander van ontheffing. Om toch
te zorgen dat in de toekomst externe CO2 aan de glastuinbouw geleverd blijft worden, gaat de Minister van LNV samen met de
Minister van EZK en geïnteresseerde partijen een innovatiepilot uitwerken, zoals in
de brief naar uw Kamer van 20 juli 2020 is aangekondigd.39
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de invulling van het kwekersrecht.
Vanuit de Nederlandse veredelingssector wordt gepleit voor een verlenging van de termijn
van het Nederlandse en Europese kwekersrecht (nu 25 jaar) voor bloembollen, houtige
struikgewassen als blauwe bessen en frambozen, en asperges. Deze leden willen erop
wijzen dat bij deze gewassen sprake is van een relatief lange terugverdientermijn
en dat een verlenging van de termijn met vijf jaar, zoals nu ook al voor wijnstokken
geldt, in de rede zou liggen. Hoe weegt de Minister het genoemde pleidooi vanuit de
veredelingssector? Zij hebben begrepen dat er al een voorstel bij de Europese Commissie
ligt. Zou de Minister deze leden kunnen informeren over de stand van zaken? Is de
Minister bereid bij de komende Europese Raad dan wel bij een andere geschikte gelegenheid
te pleiten voor de genoemde verlenging van het kwekersrecht, zo vragen deze leden.
Welke mogelijkheden ziet de Minister voor verlenging van het Nederlandse kwekersrecht?
Antwoord:
Het klopt dat het kwekersrecht zowel een Europese als een nationale vorm kent. Voor
het Nederlandse kwekersrecht – alleen geldend in Nederland – geldt dat in beginsel
de duur van het kwekersrecht 25 jaar bedraagt, maar voor een aantal gewassen is de
duur van het kwekersrecht op 30 jaar gesteld. Dit betreft met name gewassen die een
lange opbouwfase kennen voordat ze commercieel verhandeld kunnen worden (diverse bolsoorten)
en gewassen met een teeltduur (fruitgewassen als appel en peer). Gecombineerd met
het kostbare en tijdrovende veredelingstraject dat hieraan vooraf gaat, zou deze lange
duur de kans om de investeringen terug te verdienen erg klein maken. Uiteindelijk
zou dit betekenen dat er in deze teelten nauwelijks meer innovatie zou plaatsvinden.
Indien het bedrijfsleven zou komen met goed onderbouwde argumentatie aanleveren voor
nieuwe gewassen voor een beschermingsduur van 30 jaar in plaats van 25 jaar in Nederland
dan staat de Minister van LNV daar voor open.
Voor het Europese kwekersrecht, dat geldig is in de gehele Europese Unie, geldt een
soortgelijke redenering. Het bedrijfsleven heeft een onderbouwd voorstel voor een
aantal gewassen neergelegd bij de Europese Commissie. Een dergelijke wijziging van
de regelgeving moet door zowel het Europees Parlement als de Raad geaccordeerd worden.
De Europese Commissie heeft recent aangegeven, nog voor het einde van dit jaar een
voorstel voor een langere beschermingsduur voor een aantal gewassen aan het Europees
Parlement voor te leggen. Als dit voorstel ook in de Raad behandeld wordt, zal het
gesteund worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier