Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27858-518)
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 521
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 29 oktober 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Visserij heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij over de brief van 28 september 2020
inzake het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 518).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 oktober 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
1
Welke indicatoren voor biodiversiteit worden ontwikkeld?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma voorziet in een inventarisatie van de initiatieven die op
dit moment lopen om indicatoren op het gebied van biodiversiteit te ontwikkelen. Op
basis van deze inventarisatie wordt gekeken of het mogelijk is om uit deze bestaande
projecten indicatoren vast te stellen voor het uitvoeringsprogramma.
2
Hoe is het behalen van biodiversiteitseisen geborgd in het monitoringsprogramma?
Antwoord
Er zal elk jaar een monitoring plaatsvinden om te kijken of de voorgenomen acties
uit het uitvoeringsprogramma gerealiseerd zijn, de transitie op koers ligt en de tussendoelen
en randvoorwaarden van de transitie gehaald worden. Als uit de monitoring blijkt dat
de transitie niet op koers ligt, dan zal tijdig bijgestuurd worden via bijvoorbeeld
het maken van aanvullende afspraken.
3
Is er een resultaatverplichting voor het behalen van biodiversiteitseisen in het Uitvoeringsprogramma
voorzien? Zo ja, hoe ziet deze er uit? Zo nee, waarom is hier niet voor gekozen?
Antwoord
Nee. Het uitvoeringsprogramma richt zich op het versterken van de verbinding tussen
land- en tuinbouw en natuur. Er zullen indicatoren worden vastgesteld, op basis waarvan
in de (tussen)doelen benoemde trends verder geconcretiseerd kunnen worden.
4
Wanneer kan een effectief monitoringprogramma over de voortgang en resultaten starten?
Hoe vaak wordt de voortgang gemeten en omvat die meting ook een knelpuntenanalyse?
Antwoord
Het uitgangspunt is het jaarlijks monitoren van de voortgang van het uitvoeringsprogramma
aan de hand van enkele relevante indicatoren, zodat daar waar nodig het uitvoeringsprogramma
geactualiseerd of bijgestuurd kan worden. De ontwikkeling van een robuuste monitoringstrategie
vereist grote zorgvuldigheid.
De betrokken partijen van het uitvoeringsprogramma hebben afgesproken dat de verkenning
en eventuele ontwikkeling van goede indicatoren in 2020 als eerste opgepakt dient
te worden. Ik verwacht begin 2021 een eerste aanzet voor een monitoringsprogramma
te hebben.
Hierbij zullen verschillende mogelijkheden verkend worden, zo ook de mogelijkheid
om een knelpuntenanalyse toe te voegen aan het monitoringsprogramma.
5
Zal Wageningen University & Research (WUR) gevraagd worden om gedurende de uitvoering
op proces en voortgang te reflecteren en te adviseren over bijsturing?
Antwoord
Er zal bij het uitwerken van de monitoringsstrategie – zie het antwoord op vraag 4
– ook gekeken worden of het verstandig is daarbij externe partijen – zoals Wageningen
UR – te betrekken.
6
Is het mogelijk om het middelengebruik per sector of gewas inzichtelijk en openbaar
te maken? Waarom wel of niet?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma richt zich op de weerbaarheid van teeltsystemen. Het middelengebruik
is één aspect daarvan. Momenteel publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek
een keer in de vier jaar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw1. Zoals ik echter in mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad heb aangegeven
wil ik inzetten op het beter monitoren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
(Kamerstuk 27 858, nr. 512). Er loopt inmiddels een traject dat moet leiden tot betere gebruikscijfers. Het
is de bedoeling om deze cijfers te gaan publiceren.
7
Op welke wijze wordt het traject rondom de spuitlicentie verbeterd?
Antwoord
De inhoud van zowel de basisopleidingen voor het verkrijgen van een bewijs van vakbekwaamheid
als de verplichte vervolgbijeenkomsten om het bewijs van vakbekwaamheid te houden,
zullen tegen het licht worden gehouden. Het is hierbij van belang dat de inhoud van
de cursussen overeenkomt met de doelen van het uitvoeringsprogramma.
8
Hoe kunnen boeren en tuinders gemakkelijker praktisch toepasbare informatie krijgen
over «small wins» in weerbare teeltsystemen?
Antwoord
De betrokken partijen bij het uitvoeringsprogramma zullen inventariseren welke «small
wins» er op dit moment al worden toegepast. De agrarische ondernemers die deze «small
wins» toepassen, zal gevraagd worden deze te delen, zodat anderen hier kennis van
kunnen nemen en deze potentiële «small wins» kunnen toepassen op hun bedrijf.
9
Welk onderzoek zult u uitvoeren naar de trajecten in het buitenland om de prijsprikkel
te versterken? Komen er pilots of experimenten met prijsprikkels en op welke termijn
zal dit onderzoek uitgevoerd worden?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma voorziet in een onderzoek hoe economische prikkels kunnen
bijdragen aan de bevordering van de transitie naar weerbare teeltsystemen met een
minimale milieulast. Hierin zullen niet alleen de ervaringen in Nederland, maar ook
de ervaringen uit het buitenland worden meegenomen. Het is de bedoeling het onderzoek
op korte termijn van start te laten gaan. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek
zal gekeken worden naar een mogelijk vervolg in de vorm van pilotprojecten.
10
In hoeverre wordt rekening gehouden met gezondheidseffecten voor agrariërs en omwonenden?
Antwoord
De gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen zijn onderdeel van de risicobeoordeling
bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddelen.
Het ontwikkelen van weerbare planten en teeltsystemen leidt tot verminderen van de
behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch nog gewasbeschermingsmiddelen
gebruikt moeten worden, dan dient dit nagenoeg zonder emissie naar het milieu (lees:
leefomgeving) te zijn.
11
Welke rol heeft de precisielandbouw in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming
2030 (hierna: het Uitvoeringsprogramma)? Waarom heeft u precisielandbouw geen grotere
rol gegeven in het behalen van de doelstellingen? Welke rol ziet u voor zichzelf om
op het punt van precisielandbouw in relatie tot het Uitvoeringsprogramma grotere stappen
te zetten?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma richt zich op het ontwikkelen van weerbare planten en teeltsystemen.
Precisielandbouw vormt een belangrijke ondersteuning daarbij. Het uitvoeringsprogramma
bevat dan ook verschillende acties om innovatieve technische maatregelen te ontwikkelen,
te verbeteren, te demonstreren en toe te passen in de praktijk. Hierbij kan uiteraard
gebruik worden gemaakt van lopende initiatieven zoals het nationaal programma precisielandbouw.
12
Klopt het dat Nederland één van de rapporterende lidstaten is voor de herbeoordeling
van glyfosaat? Loopt deze herbeoordeling op schema?
Antwoord
Ja. De herbeoordeling loopt op schema. De rapporterende lidstaten werken nu aan de
beoordeling van het dossier. De huidige goedkeuring van glyfosaat geldt tot eind 2022.
13
Kunt u nader toelichten waar experimenteerruimte voor wordt geboden gelet op de Kamerbrief
over het Uitvoeringsprogramma (Kamerstuk
27 858, nr. 518) waarin u spreekt over experimenteerruimte op bedrijfsniveau?
Antwoord
Weerbare planten en teeltsystemen kunnen ontstaan uit fundamentele ontwerpprocessen
(top-down) en door experimentele initiatieven in de praktijk (bottom-up). Ideaal is
een co-creatie waarin trajecten van boven en onderaf bij elkaar uitkomen en samensmelten.
Het uitvoeringsprogramma investeert daarom in beide routes. Ondernemers die zelf initiatief
willen nemen moeten hierin gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Om innovatie op bedrijfsniveau
te ondersteunen, wordt het begrip «experimenteerruimte» in het kader van het uitvoeringsprogramma
nader uitgewerkt in termen van criteria, kaders en randvoorwaarden. Het moet voldoende
ruimte bieden om experimentele ideeën in de praktijk te laten rijpen.
14
Welke acties dragen bij aan het versnellen van de totstandkoming van weerbare rassen?
Antwoord
In het uitvoeringsprogramma staan verschillende acties voor het versnellen van de
ontwikkeling van weerbare rassen. Zo zal Nederland zal zich in Europa inzetten voor
de toepassing en de toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals Crispr-Cas,
waarbij geen soortgrenzen worden overschreden. Daarnaast wordt – daar waar nodig –
pre-competitief onderzoek geïntensiveerd gericht op het ontwikkelen van genfuncties (bijvoorbeeld
resistentie- en weerbaarheidsgenen).
15
Kent u de situatie in de bietenteelt met betrekking tot neonicotinoïden? Welke rol
ziet u voor uzelf vanuit het Uitvoeringsprogramma om bietentelers tegemoet te komen
in de schade die ontstaat door het vergelingsvirus en waar (na het verbod op neonicotinoïden
in 2018) nog geen resistente bietenrassen zijn ontwikkeld?
Antwoord
Ja. Ik realiseer me dat het niet hernieuwen van de goedkeuring van werkzame stoffen
op Europees niveau kan leiden tot problemen voor de Nederlandse agrarische ondernemers
in bepaalde teelten. Bij de reguliere (her)beoordeling van stoffen en middelen wordt
gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu. Landbouwkundige noodzaak van stoffen
en middelen speelt hierbij geen rol.
Ik ben uiteraard bereid om de bietentelers te ondersteunen met het zoeken naar alternatieven.
Daartoe loopt er ook publiek-privaat onderzoek vanuit de topsectoren.
16
Hoe verhoudt het Uitvoeringsprogramma zich tot wat andere (EU-)landen doen? Op welke
manier geeft dit Nederlandse telers een concurrentievoordeel, dan wel -nadeel?
Antwoord
Met de ambitie naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en
tuinbouw met natuur en nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen
in voedselproducten loopt Nederland voorop in Europa. De ambitie is dat Nederland
toonaangevend wordt op dit gebied en dat dit het businessmodel wordt waarmee Nederlandse
telers en partijen in de keten zich op de internationale markt kunnen onderscheiden.
17
Op welke manier stimuleert u de ontwikkeling van mechanische onkruidbestrijding? Stelt
u hier subsidies voor ter beschikking?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma voorziet in een onderzoek hoe economische prikkels kunnen
bijdragen aan de bevordering van de transitie naar weerbare teeltsystemen met een
minimale milieulast. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken worden
welke economische prikkels het meest effectief en ingezet kunnen worden voor bijvoorbeeld
het stimuleren van de ontwikkeling van verschillende maatregelen en de toepassing
daarvan in de praktijk. Hierbij zal uiteraard aangesloten worden bij lopende trajecten,
zoals de nationale proeftuin precisielandbouw waar het Ministerie van LNV ook financieel
aan bijdraagt.
18
Hoe zorgt u ervoor dat ook cruciale middelen voor Nederlandse teelten behouden worden
gezien het feit dat sommige teelten beperkt zijn tot een aantal EU-landen en besluiten
over toelating en verlenging van gewasbeschermingsmiddelen in EU-verband plaatsvindt?
Hoe maakt u zich hier in EU-verband hard voor?
Antwoord
Het is aan de toelatinghouders om dossiers in te dienen voor goedkeuring van werkzame
stoffen op Europees niveau en om vervolgens dossiers in te dienen in de verschillende
lidstaten voor toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde
werkzame stoffen. Dit is geen rol van de overheid.
Ik baseer me – zoals uw Kamer weet – op wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA
en het Ctgb als het gaat om de besluitvorming over het al dan niet (hernieuwend) goedkeuren
van werkzame stoffen op Europees niveau.
Ik blijf mij inzetten voor het verschuiven van het middelenpakket naar laag-risicomiddelen
via bijvoorbeeld het vereenvoudigen van de benodigde vereisten van gegevens voor de
goedkeuring van laag-risicostoffen en het versnellen van de procedure (waaronder stoffen van biologische oorsprong,
zoals micro-organismen). Het Ctgb draagt hieraan bij door een relatief groot aandeel
aanvragen voor dergelijke stoffen en middelen te behandelen.
19
Hoe wordt geborgd dat agrarische ondernemers voldoende gewasbeschermingsmiddelen behouden?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18.
20
Kunt u weergeven hoe de emissie van gewasbeschermingsmiddelen zich de afgelopen 20
jaar heeft ontwikkeld?
Antwoord
Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij van 2000 en het Besluit glastuinbouw
van 2002 zijn in 2013 opgegaan in de het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op basis
van monitoring van de vastgestelde normoverschrijdingen en uitgevoerde evaluaties
zijn voorschriften in de tijd aangepast. Zo is onder andere de vereiste reductie van
verwaaiing (drift) van gewasbeschermingsmiddelen verhoogd van 50 tot 75% en is er
voor de glastuinbouw een plicht voor de zuivering van afvalwater met ten minste 95%
ingesteld.
Monitoringsresultaten en de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst»
leren, dat emissies zijn afgenomen maar dat dit nog niet volstaat om het doel, geen
normoverschrijdingen in wateren, te realiseren. Het uitvoeringsprogramma, waar het
Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten deel van uitmaakt,
is opgesteld om in realisatie van dit doel te voorzien. Voor het toedienen van gewasbescherming
in open teelten wordt bijvoorbeeld «best beschikbare technieken» vastgesteld. Daarnaast
lopen er verschillende acties om emissies van erven en percelen terug te dringen opgestart.
21
Waarom wordt het Uitvoeringsprogramma gezien als een trendbreuk, gezien de grote stappen
in emissiereductie die de afgelopen jaren al zijn gezet?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma is een trendbreuk omdat het denken en doen verschuift naar
weerbare planten en teeltsystemen, waardoor ziekten, plagen en onkruiden veel minder
kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk kan worden
voorkomen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, is dit conform de
principes van geïntegreerde gewasbescherming, nagenoeg zonder emissies naar het milieu
en nagenoeg zonder residuen.
22
Wanneer verwacht u de genoemde inventarisatie naar initiatieven in andere EU-landen
om versneld en kosteneffectief biologische middelen te registeren en beschikbaar te
krijgen met de Kamer te kunnen delen?
Antwoord
Ik verwacht dat deze actie wordt opgenomen in het jaarprogramma 2021. Daarin zullen
dan ook afspraken worden gemaakt over de doorlooptijd van deze actie.
23
Op welke manier is het Uitvoeringsprogramma in overeenstemming met Europese afspraken?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma draagt bij aan de implementatie van nationale maatregelen
om het gebruik, de risico’s en de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.
Dit is in lijn met Richtlijn 2009/128/EG.
24
Hoe verhoudt het Uitvoeringsprogramma zich tot de Van-boer-tot-bordstrategie?
Antwoord
De Van-boer-tot-bordstrategie van de Europese Commissie bevat doelen en voornemens
om het gebruik en de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen en om
de ontwikkeling van niet-chemische maatregelen en het beschikbaar komen met laag-risicomiddelen
te stimuleren. Het uitvoeringsprogramma bevat doelen en acties op deze terreinen en
draagt bij aan de realisatie van deze strategie.
25
Op welke manier blijft u aandacht houden voor de concurrentiepositie van de Nederlandse
boer en tuinder en hoe waarborgt u dat het Uitvoeringsprogramma niet nadelig uitpakt
voor deze concurrentiepositie?
Antwoord
Een belangrijk deel van de productie van agrarische bedrijven wordt buiten Nederland
en ook buiten de Europese Unie afgezet. Een zo gelijk mogelijk speelveld is van groot
belang. De betrokken partijen zullen in het kader van het uitvoeringsprogramma publieke
en private diplomatie gebruiken om invloed uit te oefenen bij de totstandkoming van
Europese regelgeving, zoals de Van-boer-tot-bordstrategie. Ook in het uitvoeren van
acties in het Uitvoeringsprogramma zullen de betrokken partijen zich ervoor inzetten
om een eerlijke concurrentiepositie van Nederlandse telers ten opzichte van hun collega’s
binnen en buiten Europa te waarborgen.
26
Hoe blijft u zich inzetten voor het verschuiven van het middelenpakket naar laag-risicomiddelen?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18 over het verschuiven van het middelenpakket
naar laag-risicostoffen.
27
Acht u het vrijgemaakte budget voldoende voor de ambitieuze doelstellingen?
Antwoord
De betrokken partijen hebben in de intentieverklaring afgesproken om gezamenlijk zorg
te dragen voor voldoende financiering van het uitvoeringsprogramma. Hiertoe zullen
zowel publieke als private middelen (menskracht en/of financiële middelen) worden
ingezet.
Ik heb in de aanbiedingsbrief bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030 aangegeven dat ik ter ondersteuning van de uitvoering van de acties voor de periode
2020 – 2022 een bedrag van respectievelijk 2, 4 en 6 miljoen euro aanvullend beschikbaar
stel (Kamerstuk 27 858, nr. 518).
28
Acht de sector de gestelde doelen in 2030 haalbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt
u dat toelichten?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma dient als routekaart voor het realiseren van de doelen in
2030 die door de betrokken partijen zijn onderschreven in de Toekomstvisie Gewasbescherming
2030 en het bijbehorende Uitvoeringsprogramma. De betrokken partijen zijn zich ervan
bewust dat de transitie naar weerbare plant- en teeltsystemen zoals beoogd in het
uitvoeringsprogramma een lange doorlooptijd nodig zal hebben, aangezien een transitie
doorgaans 25 tot 30 jaar in beslag neemt. Tegelijkertijd willen de partijen vasthouden
aan de tijdshorizon van 10 jaar, om de urgentie van de transitie te blijven onderstrepen.
De (tussen)doelen van het uitvoeringsprogramma zijn een belangrijk ijkpunt voor het
proces en helpen de betrokken partijen om prioriteiten te blijven stellen. Het realiseren
van een transitie met daarin een aantal grote opgaven vraagt van alle deelnemende
partijen gedeeld leiderschap en gedeelde verantwoordelijkheid.
29
Is het correct dat agrariërs naar aanleiding van Europese wet- en regelgeving verplicht
zijn om geïntegreerde gewasbescherming (Integrated Pest management (IPM)) toe te passen?
Waar is die verplichting opgenomen?
Antwoord
Ja. In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde
gewasbescherming toe te passen zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG.
30
Worden telers (momenteel) gecontroleerd op het toepassen van IPM en zo ja, op welke
manier?
Antwoord
Ja. Agrarische ondernemers dienen gedurende de teelt van een gewas een gewasbeschermingsmonitor
bij te houden. Hierin dienen alle aspecten van geïntegreerde gewasbescherming opgenomen
te worden. De NVWA controleert een agrarische ondernemer een gewasbeschermingsmonitor
heeft ingevuld en handhaaft op het moment dat deze niet getoond kan worden.
Ik ben bezig met een traject waarin de gewasbeschermingsmonitor verder wordt ontwikkeld.
In dit traject zal het monitoren van ziekten, plagen en onkruiden en het evalueren
van de genomen maatregelen nadrukkelijk worden meegenomen.
31
Waarom wordt een gezonde bodem niet meegenomen in de hoofdlijnen en de drie strategische
doelen?
Antwoord
Een gezonde bodem is een belangrijke bouwsteen van weerbare planten en teeltsystemen.
Het uitvoeringsprogramma voorziet in het aansluiten bij lopende trajecten, zoals het
nationaal programma landbouwbodems.
32
Wat wordt verstaan onder zo «groen» mogelijk bijsturen? Klopt het dat gewasbeschermingsmiddelen
met een «groen» profiel juist een hogere dosering actieve stof kennen? Zo nee, graag
een toelichting. Zo ja, maakt dit de doelen op gebied van emissiereductie gewasbeschermingsmiddelen
tussen de Van-boer-tot-bordstrategie en het Uitvoeringsprogramma in overeenstemming
met elkaar?
Antwoord
Met «zo groen mogelijk bijsturen» wordt bedoeld dat optimaal gebruik wordt gemaakt
van middelen en maatregelen die een natuurlijke oorsprong hebben. Dat kan betrekking
hebben op gewasbeschermingsmiddelen met een werkzame stof van natuurlijke oorsprong
(bijvoorbeeld feromonen, plantenextracten en micro-organismen), het uitzetten van
natuurlijke vijanden (bijvoorbeeld roofmijten en sluipwespen) of het zodanig beïnvloeden
van de randvoorwaarden in de teelt dat nuttige organismen (zoals bodemorganismen en
van nature voorkomende predatoren) een grotere bijdrage leveren aan het voorkomen,
beheersten en bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden.
Gewasbeschermingsmiddelen met een «groen profiel» hebben niet per definitie een hogere
dosering werkzame stof. Feromonen zijn vaak al werkzaam in zeer geringe hoeveelheden.
Daarnaast is het niet eenvoudig om kolonievormende eenheden van micro-organismen uit
te drukken in kilogram werkzame stof.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
met een werkzame stof van natuurlijke oorsprong zal leiden tot het moeilijker realiseren
van emissiereductie. De beoogde emissiereducerende maatregelen hebben tot doel een
reductie te bewerkstelligen tot nagenoeg nul. Middelen met een werkzame stof van natuurlijke
oorsprong worden verhoudingsgewijs vaak ingedeeld als een laag-risicomiddel. Meer
inzet van deze middelen ter vervanging van de huidige chemisch, gesynthetiseerde gewasbeschermingsmiddelen
zal bijdragen in het terugdringen van risico’s. En dat draagt bij aan zowel het uitvoeringsprogramma
als de Van-boer-tot-bordstrategie.
33
Wat wordt nagestreefd omtrent minimale schade aan organismen in de bodem en omgeving
van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen? Welke harde eisen gaan hier gesteld
worden?
Antwoord
De goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen
voorziet in de beoordeling van risico’s voor mens, dier en milieu. Hierin worden ook
organismen in de bodem meegenomen.
34
Welke rol kan CRISPR-Cas in het Uitvoeringsprogramma spelen? Op welke manier gaat
u zich inzetten in Europees verband om dit mogelijk te maken?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 14.
35
Kunt u ingaan op het behoud en continuering van de Nederlandse concurrentiepositie
in relatie tot de uitvoering van het Uitvoeringsprogramma?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 25.
36
Hoe ziet de systematiek van monitoring en evaluatie eruit? Op basis waarvan en met
welke middelen verwacht u te kunnen bijsturen? Hoe wordt geborgd dat, mochten zich
nieuwe ontwikkelingen voordoen, u de ruimte behoudt om hierop in te spelen en waar
nodig bij te sturen op basis van de gemaakte afspraken in het Uitvoeringsprogramma?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
37
Aan welke concrete «small wins» wordt gedacht?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8.
38
Op welke manier past de onafhankelijke adviseur in het plaatje van kennis- en informatieverspreiding?
Antwoord
Adviseurs vervullen een belangrijke rol in de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen.
De adviseur moet in staat zijn de agrarische ondernemer te voorzien van advies dat
in lijn is met de beoogde transitie. In het uitvoeringsprogramma zijn daarom ook verschillende
acties opgenomen om adviseurs proactief ervaring en kennis te laten opdoen over (bouwstenen
voor) weerbare planten en teeltsystemen.
De systematiek voor de onafhankelijke adviseur, die wordt ontwikkeld vanuit het kader
van innovatie op het boerenerf, is hier een aanvulling op.
39
Op welke manier wordt de ondernemer die «zijn nek uitsteekt» geholpen?
Antwoord
Ondernemers die pionieren en «hun nek uitsteken» zijn belangrijk voor de transitie.
In het uitvoeringsprogramma zijn verschillende mogelijk opgenomen om deze pioniers
te ondersteunen. Enkele voorbeelden daarvan zijn: ondersteuning in de regionale en
sectorale pilotprojecten met daarin demonstratiebedrijven voor praktijkrijpe maatregelen
en bedrijven die innovatieve maatregelen verder praktijkrijp maken.
40
Welke wet- en regelgeving zijn onderhevig aan de doelstellingen die worden gepresenteerd
in deze visie?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma bevat verschillende acties rond wet- en regelgeving. Een
van deze acties is het jaarlijks uitvoeren van een quick scan wordt uitgevoerd of
de verschillende instrumenten, zoals wet- en regelgeving nog passen bij de fase waarin
het uitvoeringsprogramma zich bevindt. Ik zal deze quick scan voor de wet- en regelgeving
in 2021 uitvoeren.
41
Is de wet- en regelgeving die moet veranderen naar aanleiding van deze visie al geïdentificeerd?
Zo ja, welke betreft het?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 40.
42
Wat houdt het bedrijfseconomische motief in waardoor de agrarisch ondernemer gestimuleerd
wordt om zijn teeltsystemen te ontwikkelen met een zo laag mogelijke milieulast?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma voorziet in een onderzoek hoe economische prikkels kunnen
bijdragen aan de bevordering van de transitie naar weerbare teeltsystemen met een
minimale milieulast. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken worden
welke economische prikkels het meest effectief.
43
Wordt de mogelijkheid tot een heffing op gewasbeschermingsmiddelen meegenomen als
optie?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma voorziet in een onderzoek hoe economische prikkels kunnen
bijdragen aan de bevordering van de transitie naar weerbare teeltsystemen met een
minimale milieulast. Een heffing is een van de economische prikkels.
44
Wordt overige knellende wetgeving meegenomen die het gebruik van nieuwe technieken
en/of machines in de weg staan zoals de dronewetgeving?
Antwoord
Het uitvoeringsprogramma voorziet in de mogelijkheid om concrete belemmeringen in
wet- en regelgeving te melden aan de relevante overheid. Dit kunnen ook belemmeringen
zijn die het gebruik van nieuwe technieken en/of machines in de weg staan. Ik zal
het initiatief nemen om – voor zover mogelijk – belemmeringen in wet- en regelgeving
op het terrein van gewasbescherming weg te nemen.
45
Worden met «weerbare teeltsystemen» alternatieven op monoculturen bedoeld? Op welke
alternatieven wordt specifiek gericht?
Antwoord
Weerbare planten en teeltsystemen zijn per sector verschillend. Het uitvoeringsprogramma
voorziet in een inventarisatie naar nieuwe teeltconcepten.
46
Wat is het huidige aantal overschrijdingen van milieukwaliteitsnormen voor pesticiden
in oppervlaktewater en met welk percentage is dat afgenomen sinds 2013?
Antwoord
Het rapport «Gewasbeschermingsmiddelen en de realisatie ecologische kwaliteit van
oppervlaktewater 2018» – een update van de tussenevaluatie – toont aan dat het aantal
overschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsnormen voor acute
blootstelling is afgenomen met 50% en voor chronische blootstelling met 30% ten opzichte
van de periode 2011 tot 2013.
47
Wat is het huidige aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm in oppervlaktewater
bestemd voor drinkwaterbereiding en met welk percentage is dat afgenomen sinds 2013?
Antwoord
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het
aantal knelpunten voor de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater licht is gestegen
ten opzichte van de periode 2011 tot 2013.
48
Wat zijn de exacte doelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor 2027 en wat zijn
de consequenties indien deze doelen niet gehaald worden?
Antwoord
De doelen uit de Kaderrichtlijn water voor oppervlakte- en grondwater staan in bijlagen
2, 3 en 4 van de stroomgebiedbeheerplannen 2016 tot en met 20212. Die doelen hadden in 2015 behaald moeten zijn. Tot 2027 kan gebruik gemaakt worden
van uitzonderingen op het halen van doelbereik, volgens artikel 4 van de richtlijn,
die zich laten samenvatten dat alleen maatregelen dienen te worden genomen als deze
«haalbaar en betaalbaar» zijn. Vanaf 2027 vervalt de mogelijkheid om van de uitzondering
gebruik te maken. Indien een lidstaat doelen niet haalt en het gebruik van een uitzondering
onvoldoende kan motiveren, is er een risico dat de Europese Commissie de lidstaat
daarop aanspreekt of dat nationale besluiten gerelateerd aan de toepassing van middelen
hier hinder van ondervinden. Hierdoor kan de breedte van het middelenpakket onder
druk komen te staan.
49
Is het kwantificeerbaar hoeveel residuen er momenteel op land- en tuinbouwproducten
voor voedselconsumptie zitten? Hoeveel is dat?
Antwoord
De NVWA onderzoekt jaarlijks een groot aantal monsters groente en fruit op residuen
van gewasbeschermingsmiddelen. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd
op de website van de NVWA3 en jaarlijks gerapporteerd aan de Europese Commissie. De laatste kwantificerende
samenvatting van deze gegevens is opgenomen in de tussenevaluatie van de nota Gezonde
Groei, Duurzame Oogst, «Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd» (Kamerstuk
27 858, nr. 461). In deze tussenevaluatie werd geconcludeerd dat het percentage overschrijdingen
van de residunorm sinds 2010 is afgenomen. Dit bleek vooral te gelden voor producten
van niet-Nederlandse afkomst. Het percentage overschrijdingen van de residunorm van
Nederlandse producten was al laag (minder dan 1 procent). Het aantal overschrijdingen
van de residunorm op voedsel afkomstig uit landen buiten de Europese Unie schommelt
tussen de 1 en 3 procent. Het aantal overschrijdingen bij producten uit andere EU-lidstaten
ligt daartussen, de meeste jaren tussen 1 en 2 procent (in 2017 onder 1 procent).
50
Wanneer kan de Kamer de criteria waaraan weerbare rassen en gewassen moeten voldoen
ontvangen?
Antwoord
Ik verwacht dat deze actie wordt opgenomen in het jaarprogramma 2021. Daarin zullen
dan ook afspraken worden gemaakt over de doorlooptijd van deze actie.
51
Welk budget is beschikbaar om precompetitief onderzoek te doen naar weerbare gewassen
en teelten?
Antwoord
Het Uitvoeringsprogramma bevat de actie om de behoefte aan precompetitief onderzoek
te inventariseren. Er is nog geen (rijks)budget gelabeld voor deze actie omdat de
inventarisatie nog moet plaatsvinden. Mocht er op termijn sprake zijn van een rijksbijdrage
aan precompetitief onderzoek, dan zal dit onderdeel zijn van de afwegingen die in
het kader van Topsectoren onderzoek plaatsvinden. Dus prioritering binnen de ingediende
onderzoeksprojecten en een toets op kwaliteit. Indicatief kan al wel worden aangegeven
dat in 2020 door het Minister van LNV ongeveer 12.5 mln beschikbaar is gesteld voor
precompetitief onderzoek naar weerbare gewassen en teelten in het kader van missie
gedreven Topsectoren onderzoek en de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming en dat dit
bedrag naar verwachting in 2021 zal worden gecontinueerd.
52
Stelt het Uitvoeringsprogramma dat een soepelere regelgeving voor nieuwe gentechnieken
(zoals CRISPR-Cas) voorwaardelijk is voor een verminderd gebruik van pesticiden, of
worden nieuwe technieken gezien als een aanvulling op de maatregelen voor verminderd
gebruik (die ook zonder CRISPR-Cas plaats zullen vinden)?
Antwoord
Moderne veredelingstechnieken kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van
de weerbare rassen. Het Europese debat rondom deze technieken is complex. Een nieuw
gesprek over deze technieken is nodig. Hierbij moet gekeken worden welke gewassen
met moderne veredelingstechnieken de meeste impact kunnen hebben op de transitie naar
weerbare teeltsystemen en daarbij het behalen van maatschappelijke doelen.
53
Op welke manier worden eventuele (neven-)effecten meegenomen op de volksgezondheid?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 10
54
Waarom wordt de ontwikkeling van laag-risicostoffen en -middelen niet verstevigd en
de inzet vergroot?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18.
55
Wanneer is het overzicht van potentiële laag-risicostoffen en potentiële basisstoffen
beschikbaar?
Antwoord
Er staan verschillende acties in het uitvoeringsprogramma om inzicht te krijgen in
potentiële laag-risicostoffen en potentiële basisstoffen. Ik verwacht dat deze acties
worden opgenomen in het jaarprogramma 2021. Daarin zullen dan ook afspraken worden
gemaakt over de doorlooptijd van deze actie.
56
Zijn er tot nu toe gevallen voorbijgekomen voor de systematiek van «early warning»?
Zo ja, welke? Zo nee, kunt u een beeld geven voor welke gevallen dit zou kunnen gelden?
Antwoord
De systematiek van de «early warning» richt zich op het tijdig identificeren van mogelijke
actuele vraagstukken en het opstellen van een plan van aanpak door de sectororganisaties
waarin tijdig gezocht wordt naar oplossingen. Zo’n plan van aanpak kan zich bijvoorbeeld
richten op een werkzame stof waarvan de goedkeuring binnen enkele jaren moet worden
hernieuwd en waarvan niet duidelijk is of de goedkeuring al dan niet wordt hernieuwd.
Een voorbeeld hiervan is het opstellen van een plan van aanpak, waarin mogelijke alternatieven
staan voor de werkzame stof hymexazool voor de teelt van suikerbieten. De expiratiedatum
van deze werkzame stof is eind mei 2023.
57
Klopt het dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb) geen beoordelingscapaciteit meer heeft voor aanvragen voor nieuwe biociden
tot 2024? Zo ja, kunt u dat uitgebreid toelichten en daarbij ook ingaan op de beoordelingscapaciteit
voor nieuwe aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen en de gevolgen in dat verband?
Antwoord
Nee. Europese aanvragen kunnen bij iedere lidstaat ingediend worden. Er is sprake
van een tekort aan specialistische beoordelingscapaciteit in Europa en een scheve
verdeling van het werk over de lidstaten, waarbij het Ctgb bovengemiddeld veel werk
levert. Het Ctgb heeft de afgelopen jaren de beoordelingscapaciteit in Nederland vergroot.
Desondanks is de vraag om op te treden als beoordelend lidstaat momenteel groter dan
het Ctgb kan accommoderen.
Voor biociden accepteert het Ctgb daarom tijdelijk een beperkt aantal aanvragen, waar
het Ctgb optreedt als evaluerend lidstaat, zowel voor werkzame stoffen als voor middelen.
Voor de overige aanvragen, zoals aanvragen onder het Nederlands overgangsrecht, geldt
deze beperking niet en accepteert het Ctgb alle aanvragen.
Voor gewasbescherming beperkt het Ctgb vanaf 2022 tijdelijk de instroom van aanvragen,
zowel voor werkzame stoffen als voor gewasbeschermingsmiddelen waarvoor het Ctgb (zonaal)
rapporteur is. Op alle andere aanvragen zit geen beperking. Jaarlijks bekijkt het
Ctgb of bijstelling van de instroom van aanvragen en groei van de capaciteit nodig
is rekening houdend met het absorptievermogen van de organisatie.
Als er voor Europese aanvragen geen ruimte is op het gewenste tijdstip bij het Ctgb,
dan moeten aanvragers hun aanvraag later bij het Ctgb indienen of indienen bij een
andere lidstaat.
58
Welke rol speelt de beoordelingscapaciteit van het Ctgb in de mate van effectiviteit
die het Uitvoeringsprogramma kan hebben?
Antwoord
De beoordelingscapaciteit van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten
is een punt van zorg van de Europese Commissie. Dit heeft onder andere te maken met
de beschikbare financiële middelen voor deze bevoegde autoriteiten. Dit kan invloed
hebben op het proces van de goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau en
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in de verschillende lidstaten en daarmee
op de beschikbaarheid hiervan. Ik maak me daarover uiteraard enige zorgen. Dit is
dan ook een aandachtspunt in mijn inbreng in het kader van de REFIT. De Europese Commissie
heeft alle lidstaten opgeroepen een systematiek van kostendekkende tarieven in te
richten, zodat de toelatingsautoriteiten hun kosten in rekening kunnen brengen bij
aanvragers en hun capaciteit beter in lijn kunnen brengen met de vraag.
Het Ctgb hanteert al kostendekkende tarieven en heeft als zelfstandig bestuursorgaan
de mogelijkheid om keuzes te maken om de beoordelingscapaciteit te laten meebewegen
met de vraag. Bij groei van de organisatie wil het Ctgb de kwaliteit van het werk
blijven borgen. Daarom is het op dit moment een uitdraging om de specialistische beoordelingscapaciteit
mee te laten groeien met de sterk stijgende vraag. Het Ctgb zet in op gecontroleerde
groei van de beoordelingscapaciteit, waar mogelijk inzet van externen en waar nodig
het tijdelijk beperken van de instroom.
59
Hoe wilt u zich in Europees verband inzetten om te komen tot een voldoende en noodzakelijke
beoordelingscapaciteit bij het Ctgb en andere beoordelende instanties op het gebied
van gewasbeschermingsmiddelen?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 58.
60
Hoe wordt geborgd dat de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
te allen tijde als uitgangspunt wordt gehanteerd en dat een beoordeling nooit op basis
van emotie plaatsvindt? Kunt u toelichten hoe het gebruiksverbod van professionele
gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, dat is gebaseerd op «vermijdbaar gebruik»,
in dat verband kan worden gezien?
Antwoord
De goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen op Europees niveau en de toelatingsprocedure
voor gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau voorzien standaard in een wetenschappelijke
beoordeling van de mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu. De beoordelingsmethoden,
die daarbij worden gehanteerd, zijn Europees geharmoniseerd.
Het Ctgb is de onafhankelijke instantie die bevoegd is om besluiten te nemen over
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het Ctgb baseert deze besluiten
op basis van een wetenschappelijke risicobeoordeling binnen vastgestelde Europese
en nationale kaders.
Ik verwijs u voor de besluitvorming op Europees niveau naar het antwoord op vraag
18.
Op grond van de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden (Richtlijn 2009/128/EG) moeten
beperkingen worden gesteld aan dat toegelaten gebruik. Het gebruiksverbod vloeit met
name voort uit de verplichting voor lidstaten om «bestrijding met lage pesticideninzet
te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden»
(artikel 14, eerste lid). Een maatregel ter uitvoering van die verplichting moet goed
zijn onderbouwd; zij moet noodzakelijk en geschikt zijn om het beleidsdoel te bereiken
en evenredig, gelet op de betrokken belangen.
61
Worden acties voorzien om residuen op voedingsmiddelen die geïmporteerd worden uit
derde landen te beperken of te voorkomen? Zo ja, welke?
Antwoord
Producten uit derde landen moeten, net als de in de Europese Unie geproduceerde producten,
voldoen aan de gestelde residulimieten (MRL’s). Controle op geïmporteerde producten
vindt plaats aan de buitengrenzen van de Europese Unie en op de markt en maakt onderdeel
uit van het toezicht van de NVWA. Als producten niet aan de MRL voldoen, moeten zij
uit de handel worden genomen. Dit toezicht vindt risicogebaseerd plaats; producten
die regelmatig een overschrijding vertonen, worden vaker onderzocht.
62
Hoe worden cumulatieve effecten van middelen op gezondheid nu berekend?
Antwoord
Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan de cumulatieve
blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit
bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding
toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
De «European Food Safety Authority» werkt momenteel aan een richtsnoer. Nederland
– het RIVM en Wageningen UR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer
voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens.
(Aanhangsel Handelingen II, 2018/19, nr. 2396).
63
Welke actie wordt ondernomen zodra blijkt dat gezondheidskundige grenswaarden worden
overschreden? In hoeverre wordt hier al rekening mee gehouden?
Antwoord
Bij de beoordeling van stoffen en middelen wordt onder meer gekeken naar de risico’s
voor de gezondheid van mensen. Het verbeteren van de toelatingsprocedure heeft de
constante aandacht van het kabinet. Zo wordt bijvoorbeeld gewerkt om de cumulatieve
blootstelling van middelen te kunnen beoordelen en heeft het kabinet de Europese Commissie
schriftelijk verzocht om een traject te starten om de datavereisten op het gebied
van neurologische aandoening te herzien voor verordening (EG) 1107/2009, zodat studies
gericht op neurotoxische effecten voortaan standaard worden opgenomen in het beoordelingsdossier
voor de goedkeuring van werkzame stoffen. Daarnaast zet het uitvoeringsprogramma in
op een fundamentele omslag waardoor de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch
kan verminderen.
64
Wat is de reden dat de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) zorgt voor de verbinding
tussen het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en het Uitvoeringsprogramma?
Antwoord
In het uitvoeringsprogramma is er voor gekozen om bij onderwerpen, waarvan gewasbescherming
een onderdeel is, aan te sluiten bij bestaande initiatieven, zodat er integrale aanpak
ontstaat. Het biodiversiteitsherstelplan is een bestaand initiatief, waarbij LTO Nederland
is betrokken. In het uitvoeringsprogramma is één partij als trekker benoemd, maar
dat wil niet zeggen dat die trekkende partij de enige is die de actie uitvoert. Ook
andere partijen hebben een rol te vervullen.
65
Op welke manier worden groene organisaties betrokken bij de governance?
Antwoord
De governance is nog niet uitgewerkt. De betrokken partijen – waaronder Natuur en
Milieu – hebben met elkaar afgesproken om dit als eerste op te pakken. Hierbij zal
onder meer gekeken worden welke overige partijen aansluiting moeten vinden bij (onderdelen
van de uitvoering van) het uitvoeringsprogramma.
66
Waarom worden groene organisaties niet betrokken bij de verbinding tussen het Deltaplan
Biodiversiteitsherstel en het Uitvoeringsprogramma?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 65.
67
Hoe brengt de oprichting van het transitieteam de ontbrekende scherpte in doelen en
subdoelen (volgens WEcR «Van kwetsbaar naar weerbaar») aan in de uitwerkingsopgave
van de toekomstvisie gewasbeschermingsmiddelen 2030?
Antwoord
Bij het uitwerken van de governance zal ook gekeken worden naar de mogelijke rol en
positie van een transitieteam in het geheel.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier