Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport ‘Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019’
22 054 Wapenexportbeleid
Nr. 334 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 november 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over onder andere de brief
van 4 september 2020 inzake het rapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019»
(Kamerstuk 22 054, nr. 331). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van de lijst.
De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 2020 aan de Ministers voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief
van 27 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers
2
Inbreng leden van de VVD-fractie
2
Inbreng leden van de CDA-fractie
8
Inbreng leden van de D66-fractie
13
Inbreng leden van de GroenLinks-fractie
15
Inbreng leden van de SP-fractie
20
Inbreng leden van de PvdA-fractie
26
II
Volledige agenda
30
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Ministers voor de toegezonden stukken. Zij hebben
enkele vragen die niet onder een van de gestuurde stukken te scharen zijn.
Allereerst met betrekking tot de wapenexport naar Taiwan. Voorgenoemde leden hebben
vernomen dat het huidige embargo op het leveren van militaire goederen aan Taiwan
tot gevolg heeft dat de levering van bepaalde goederen, te weten radars, door een
Nederlands bedrijf niet door kan gaan. Kan het kabinet aangeven hoe andere Europese
landen omgaan met de levering van militaire goederen aan Taiwan? Als er landen zijn
die een soepeler beleid hanteren, kan het kabinet in contact treden met deze landen
en pogen tot een gezamenlijke Europese lijn te komen? Deelt het kabinet de opvatting
dat beleid dat verschilt tussen landen kan leiden tot een ongelijk speelveld?
1. Antwoord van het kabinet
In 1984 heeft Nederland met China naar aanleiding van de duikbotencrisis een zogenaamd
Joint Communiqué getekend. Daarin is door de Nederlandse regering bevestigd dat Nederland geen verdere
exporten van militaire goederen naar Taiwan zou toestaan. Onder deze afspraak valt
ook de uitvoer van radarsystemen.
Deze afspraken zijn op bilaterale basis tussen Nederland en China tot stand gekomen
en vormen het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China. Het is niet
bekend of andere EU-lidstaten op bilaterale basis soortgelijke afspraken met China
hebben gemaakt. Nederland zal dat in de Raadswerkgroep COARM inventariseren.
Het kabinet onderkent dat verschillend beleid van lidstaten kan leiden tot een ongelijk
speelveld en betreurt de gevolgen die hieruit voortkomen voor bedrijven. Echter, overwegingen
van buitenlands beleid prevaleren in dit geval boven bedrijfseconomische belangen.
Daarnaast hebben de voorgenoemde leden enkele vragen over de leverantie van militair
materieel aan de Verenigde Arabische Emiraten. Zij merken op dat Nederland geen uitvoervergunningen
meer geeft voor goederen met deze eindbestemming en dat het kabinet zich hierbij beroept
op de vermeende deelname van de Emiraten aan het conflict in Jemen. Kunnen de Ministers
toelichten in hoeverre het Nederlandse wapenexportbeleid met betrekking tot de Emiraten
verschilt van dat van andere Europese landen? Op welke rapporten of stukken baseert
het kabinet de genoemde onderbouwing om uitvoervergunningen te weigeren? In hoeverre
wordt de onderbouwing van de beoordeling van uitvoervergunningen aan de Emiraten met
regelmaat geactualiseerd? Klopt het dat hiermee ook het onderhoud en de modernisering
van al eerder geleverde systemen in de knel komt? Kunnen de Ministers een appreciatie
geven wat dit doet met de reputatie van Nederlandse leveranciers als betrouwbare partner,
niet alleen richting de Emiraten maar ook richting andere (toekomstige) klanten?
2. Antwoord van het kabinet
Nederland heeft ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië,
vanwege hun betrokkenheid in het conflict in Jemen, nationaal beleid in aanvulling
op het EU Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke
voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie
(hierna: EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport).1 Nederland hanteert ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië
een zogenaamde presumption of denial. De presumption of denial houdt in dat vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik naar deze eindbestemmingen worden afgewezen tenzij
onomstotelijk vaststaat dat deze goederen niet worden ingezet bij het conflict in
Jemen.2 Dit beleid is ook van toepassing op onderhoud en modernisering van eerder geleverde
systemen. Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen
op negatieve wijze bijdragen aan het conflict in Jemen en daarmee aan de internationale
vrede en veiligheid.
Het Nederlandse beleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten wijkt daarmee
dus af van het beleid van EU-lidstaten die geen aanvullend nationaal beleid hebben.
Nederland is echter niet het enige land met aanvullend nationaal beleid. Uit een rondvraag
die in april 2020 door Nederland is gedaan, bleek dat ook Denemarken, Duitsland, Finland,
Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Tsjechië en Zweden een vorm van aanvullend nationaal
beleid hebben ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten of uitgaan van een zeer
restrictieve toetsing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Nederland heeft in 2019
en 2020 verschillende malen gepleit voor een gemeenschappelijke EU-lijn ten aanzien
van de landen die betrokken zijn in het conflict in Jemen. Laatstelijk heeft de Minister
van Buitenlandse Zaken daarvoor gepleit tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 15 mei
2020 (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2162). Nederland heeft in de Raadswerkgroep COARM in september en oktober 2020 wederom
opgeroepen tot een gemeenschappelijke lijn ten aanzien van de export van militaire
goederen naar Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten op basis van het rapport
van de Group of Independent Eminent International and Regional Experts on Yemen (hierna GoEE) en gepleit voor een intensievere uitwisseling over de wijze waarop,
en over informatie op basis waarvan, exportvergunningen naar deze landen op nationaal
niveau worden beoordeeld.
Aanleiding voor het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid ten aanzien van
Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zijn verschillende rapporten van
deze GoEE uit 2018, 2019 en 2020. Nederland heeft in de Mensenrechtenraad (MRR) sterk
gepleit voor de oprichting van de GoEE. De GoEE heeft vermeende schendingen van mensenrechten
en humanitair oorlogsrecht in Jemen onderzocht. In drie opeenvolgende rapporten concludeerde
de GoEE dat de strijdkrachten van Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten
verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de schendingen van humanitair oorlogsrecht
in het Jemen-conflict (zie ook paragraaf 3.2 van het Jaarrapport Wapenexportbeleid
2019).3 Het meest recente rapport van de GoEE uit september 2020 was wederom zeer kritisch.
Alle deelnemende partijen worden beschuldigd van het schenden van mensenrechten en
humanitair oorlogsrecht. Het rapport onderschrijft dat de Verenigde Arabische Emiraten
actief blijft in Jemen ondanks de aankondiging vorig jaar dat het land zich militair
terug zou trekken. De Verenigde Arabische Emiraten blijft luchtoperaties uitvoeren,
is op verschillende plekken met grondtroepen aanwezig en ondersteunt 90.000 lokale
strijders.
Ook uit een rapport van het VN Panel of Experts van 27 januari 2020 blijkt duidelijke betrokkenheid van de VAE bij schendingen van
mensenrechten en humanitair oorlogsrecht in Jemen.4 Ten slotte roept een recent rapport van het Europees parlement over de implementatie
van het EU Gemeenschappelijk Standpunt EU-lidstaten op basis van de GoEE-rapporten
op om de uitvoer van militaire goederen te staken.5
De situatie ter plaatse wordt voortdurend zorgvuldig gemonitord. Vooralsnog bestaat
er op basis van bovenstaande rapporten en andere beschikbare informatie geen aanleiding
om het aangescherpte wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische
Emiraten te herzien.
Wanneer EU-lidstaten vanwege aanvullend nationaal exportcontrolebeleid restrictiever
toetsen dan andere lidstaten, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld.
Dat geldt ook voor het aanvullende nationale beleid vanwege het conflict in Jemen.
Het kabinet begrijpt en betreurt de gevolgen van dit ongelijke speelveld voor de Nederlandse
defensie-industrie. Overwegingen ten aanzien van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht
en internationale vrede en veiligheid wegen echter zwaarder dan deze economische belangen.
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een gelijk speelveld in Europa en daarbuiten.
Daarnaast helpt het kabinet defensiebedrijven om zich te positioneren op markten waar
de export van hun producten wel mogelijk en politiek wenselijk is.
Rapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019»
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het rapport
over het Nederlandse wapenexportbeleid. Zij hebben hier nog enkele vragen over. Zij
lezen dat bij het beoordelen van aanvragen voor uitvoervergunningen van militair materieel
er aansluiting gezocht wordt bij het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Unie.
Kunnen de Ministers toelichten in hoeverre de Nederlandse beoordeling van aanvragen
aanvullende eisen stelt, naast de uitgangspunten zoals opgenomen in het standpunt?
Welke eisen zijn dit? Hoe wordt er in andere EU-landen omgegaan met deze aanvullende
eisen? In hoeverre volgen andere Europese landen het Gemeenschappelijk Standpunt?
In hoeverre wordt hierbij gestreefd naar verdergaande harmonisatie, waarvoor ook eerder
door de Kamer middels moties de wens is uitgesproken?
3. Antwoord van het kabinet
Aanvragen voor uitvoervergunningen van militair materieel worden per geval getoetst
aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Nederland
heeft aanvullend nationaal beleid voor export van militair materieel naar Turkije,
de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië. Voor Saoedi-Arabië en de Verenigde
Arabische Emiraten geldt een presumption of denial: vergunningaanvragen voor deze eindbestemmingen worden afgewezen tenzij onomstotelijk
vaststaat dat de goederen niet worden ingezet in de strijd in Jemen. Wanneer dit onomstotelijk
vaststaat, wordt de vergunningaanvraag alleen toegewezen indien de aanvraag voldoet
aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (Kamerstuk
22 054, nr. 312). Voor Turkije geldt dat alle aanvragen voor nieuwe vergunningen tot nader order
worden aangehouden. Voor vergunningen voor zendingen die voortkomen uit voorgaande
leveringen (zoals onderhoud, reparatie en vervangingsonderdelen) geldt een presumption of denial: wanneer onomstotelijk vaststaat dat de goederen niet in Syrië worden ingezet, kunnen hiervoor – na toetsing aan de acht criteria van het
EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport – wel vergunningen worden toegekend
(Kamerstuk
22 054, nr. 316). Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3 van het jaarrapport «Het
Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019».6
Alle EU-lidstaten zijn gebonden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Verschillende lidstaten, zoals Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Malta Finland, Luxemburg
en Zweden hebben – net als Nederland – een aanvullend nationaal beleid. Voor Turkije
geldt dat de Raad Buitenlandse Zaken op 14 oktober 2019 besloten heeft tot een gezamenlijk
restrictief exportcontrolebeleid jegens Turkije. Ten slotte hanteren sommige EU-lidstaten
aanvullende nationale criteria. Zo heeft Zweden een aanvullend nationaal criterium
dat ziet op de staat van de democratie in het land van eindbestemming.7
Het streven naar EU-harmonisatie en een gelijk speelveld voor de defensie-industrie
is een kernonderdeel van het Nederlandse wapenexportbeleid. Het kabinet blijft zich
hiervoor inzetten in lijn met de motie van het lid Van Haga (Kamerstuk 22 054, nr. 308). Het kabinet doet dit langs verschillende sporen:
– Lidstaten zijn verplicht afgewezen exportvergunningen te notificeren. Andere lidstaten
die een vergunningaanvraag krijgen voor een vergelijkbare transactie dienen de lidstaat
die heeft afgewezen te consulteren. Nederland draagt intensief en zorgvuldig bij aan
dergelijke consultaties.
– Nederland roept regelmatig op tot meer afstemming in de EU-Raadswerkgroep COARM over
het beleid ten aanzien van gevoelige bestemmingen om zo tot een gelijke aanpak en
een gelijk speelveld te komen.
– Het kabinet roept andere landen regelmatig op om met het oog op het conflict in Jemen
een net zo restrictief wapenexportbeleid te hanteren als Nederland. De Minister-President
riep daartoe op tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018. De Minister van Buitenlandse
Zaken deed hetzelfde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019, in de VNVR
in november 2018 en in de Raad Buitenlandse Zaken van 15 mei 2020 (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2159).
– Tijdens de herziening van het EU Gemeenschappelijk Standpunt heeft Nederland ingezet
op een inhoudelijke herziening met als doel een hoog niveau van exportcontrole. Onder
EU-lidstaten was echter helaas onvoldoende draagvlak om te tornen aan de begin jaren
’90 overeengekomen criteria.
Graag wordt ook verwezen naar de Kamerbrief van 12 november 2019 waarin wordt toegelicht
hoe het kabinet gevolg geeft aan de motie van het lid Van Haga (Kamerstuk
22 054, nr. 315). Het kabinet blijft zich dus inzetten voor een gelijk speelveld. Daarbij is de inzet
wel dat de gezamenlijke lat hoog is. Verdere harmonisatie moet niet leiden tot een
minder zorgvuldige toetsing.
Kunnen de Ministers toelichten wat de gemiddelde doorlooptijd is van een aanvraag
tot toekenning van een uitvoervergunning? In hoeverre is hierbij een verschil tussen
uitvoervergunningen voor militair materieel en voor dual use-goederen?
4. Antwoord van het kabinet
De gemiddelde doorlooptijd van een vergunningaanvraag tot het besluit over deze aanvraag
bedroeg in 2019 50 kalenderdagen voor dual-use goederen en 27 kalenderdagen voor militaire goederen.8 Daarmee is in 2019 respectievelijk 72% en 90% van de vergunningen voor dual-use goederen en militaire goederen afgerond binnen de wettelijke termijn van acht weken.
Dit is vergelijkbaar met het jaar 2018 (respectievelijk 72% en 83%) en een duidelijke
verbetering ten opzichte van voorgaande jaren. In 2015 bedroeg dit percentage respectievelijk
54% (dual-use) en 86% (militair).
Opvolging moties en toezeggingen aangaande het wapenexportbeleid
De leden van de VVD-fractie lezen dat er in de Raadswerkgroep COARM weinig draagvlak
bleek te zijn voor een herziening van de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt
om zo verdergaande harmonisatie te bewerkstelligen. Kan het kabinet toelichten welke
lidstaten zich hiertegen hebben uitgesproken en welke argumentatie zij hierbij gaven?
Welke lidstaten volgen op dit moment niet de uitgangspunten van het Gemeenschappelijk
Standpunt met betrekking tot de uitvoer van dual use-goederen? Welke argumenten geven zij hiervoor? Welke impact heeft deze asymmetrische
toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt met betrekking tot dual use-goederen op het gelijke speelveld tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven uit lidstaten
die het Standpunt hierbij niet hanteren?
Met betrekking tot het consultatiemechanisme vragen de voorgenoemde leden of de Ministers
kunnen toelichten welke lidstaten op dit moment geen actief gebruik maken van het
consultatiemechanisme? Kunnen de Ministers toelichten hoeveel aanvragen die in Nederland
geweigerd zijn elders in de Europese Unie in een later stadium alsnog toegekend worden?
5. Antwoord van het kabinet
Het kabinet betreurt dat er onvoldoende animo was onder EU-lidstaten voor een inhoudelijke
herziening van de criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het kabinet doet
echter geen mededelingen over de vertrouwelijke onderhandelingen hierover in de Raad
en de standpunten die verschillende lidstaten hierin hebben ingenomen.
Alle EU-lidstaten zijn gebonden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport
voor de beoordeling van vergunningen voor de export van militaire goederen en technologie
en dual-use goederen en technologie met militair eindgebruik. De export van dual-use goederen niet bestemd voor militair eindgebruik, valt uitsluitend onder het gemeenschappelijk
EU-kader van de dual-use verordening (Verordening (EG) Nr. 428/2009), zie ook paragraaf 3 van het jaarrapport.
Er is dus een duidelijk gemeenschappelijk kader voor export van militaire goederen.
Echter, de toepassing van dit kader (de exportcontrole) is een nationale bevoegdheid.
Zolang EU-lidstaten niet bereid zijn om deze bevoegdheid over te dragen, zullen er
verschillen bestaan in de wijze waarop lidstaten toetsen aan het Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport.
Het is niet mogelijk om de impact van deze verschillen op het bedrijfsleven te becijferen.
Zo wordt geopperd dat Nederlandse bedrijven orders mislopen vanwege de nauwlettende
toetsing in Nederland. Het is echter veelal onmogelijk om met zekerheid vast te stellen
of een vergunning die in een ander land is toegewezen in Nederland zou zijn geweigerd.
Ook andersom is het lastig om conclusies te trekken. Alle lidstaten zijn via het consultatiemechanisme
verplicht om over vergelijkbare vergunningaanvragen die door een ander land zijn afgewezen
te consulteren. Alle EU-lidstaten maken gebruik van dit consultatiemechanisme.
Het EU-jaarrapport inzake wapenexport vermeldt hoe vaak iedere EU-lidstaat een andere
lidstaat heeft geconsulteerd, dan wel zelf is geconsulteerd over een afgewezen vergunning.9 Nederland is in 2019 tien keer geconsulteerd over vergunningen die door Nederland
zijn afgewezen. Hiervan hebben twee lidstaten de uitkomst gedeeld: een keer is een
aanvraag eveneens afgewezen en een keer is een aanvraag toegewezen.
Een afwijkende uitkomst betekent niet meteen dat deze onterecht is. Zo kunnen de omstandigheden
in het land van eindbestemming zijn veranderd in de periode tussen de beoordeling
in Nederland en de beoordeling in de andere EU-lidstaat. Ook kan de transactie op
bepaalde punten net iets afwijken waardoor toekenning toch gerechtvaardigd is of beschikt
de andere lidstaat over net iets andere (bedrijfsvertrouwelijke) informatie waardoor
een andere conclusie wordt getrokken.
Naast het wapenexportcontrolebeleid spelen ook veel andere factoren een rol bij eventuele
(gemiste) opdrachten voor het bedrijfsleven. Uiteraard betreurt het kabinet alle negatieve
gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven van de verschillende toepassing van het
Gemeenschappelijk Standpunt door lidstaten. Desalniettemin staat het kabinet voor
zijn beleid. Eerbiediging van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht en veiligheidsbelangen
hebben prioriteit boven specifieke economische belangen.
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie danken het kabinet voor het opstellen van het drieëntwintigste
rapport Nederlandse wapenexportbeleid in 2019.
De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of het Verenigd Koninkrijk is aangesloten
bij het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport in het geval een no deal-Brexit.
Wanneer dat niet het geval is, vragen deze leden of dit onderdeel van de huidige onderhandelingen
uitmaakt en het kabinet ervoor pleit het Verenigd Koninkrijk er toe aan te zetten
zich aan te blijven sluiten bij het Gemeenschappelijk Standpunt.
6. Antwoord van het kabinet
Zoals bekend is in het terugtrekkingsakkoord een overgangsperiode vastgesteld die
loopt tot en met 31 december 2020. Tijdens deze overgangsperiode is EU wet- en regelgeving
van toepassing in en op het Verenigd Koninkrijk. Na afloop van de overgangsperiode
is dit niet meer het geval; vanaf 1 januari 2021 zijn Europese regels en afspraken
over exportcontrole, zoals het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport,
dus niet meer van toepassing op het VK. Dit geldt onafhankelijk van het feit of er
wel of geen akkoord is over de toekomstige relatie. De EU en Nederland zouden graag
met het VK afspraken maken op het gebied van Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid
en externe veiligheid. De Politieke Verklaring biedt daartoe goede aanknopingspunten,
maar het VK heeft vooralsnog niet over deze onderwerpen willen spreken. Deze onderwerpen
vormen dan ook geen onderdeel van de onderhandelingen over het toekomstig partnerschap.
Desalniettemin is Nederland voorstander van een blijvende intensieve samenwerking
met het VK op het terrein van exportcontrole, zoals dat ook gebeurt met andere derde
landen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of en in hoeverre het embargo van
de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) uit 1992 nog van kracht
is met betrekking tot «forces engaged in combat in Nagorno-Karabach». Deze leden vragen
de Ministers indien dat niet het geval is om eventuele leveringen aan beide strijdende
partijen volledig te bevriezen en daarvoor te pleiten bij EU-collega’s.
7. Antwoord van het kabinet
Sinds 1992 geldt een OVSE-embargo op levering van militaire goederen aan partijen
betrokken bij het conflict in Nagorno-Karabach. Nederland geeft gevolg aan dit embargo
en geeft geen vergunningen af voor militaire goederen die in dit conflict kunnen worden
ingezet. Nederland zal in de EU Raadwerkgroep COARM pleiten voor een uniforme toepassing
van dit embargo.
De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers of en zo ja op welke wijze een toetsing
bestaat of er achteraf sprake is geweest van verkeerd gebruik van geleverde materialen.
Deze leden vragen de Ministers dus of er een controlesysteem op geëxporteerde goederen
bestaat. Tevens vragen deze leden of het trackrecord van een land onderdeel uitmaakt van het oordeel over een aanstaande levering.
8. Antwoord van het kabinet
In Nederland bestaat de exportcontrole uit een zeer zorgvuldige risico-inschatting
vooraf. Het track record van een land maakt onderdeel uit van deze risico-inschatting vooraf. Er is geen controle
achteraf (post shipment inspection). Als een koper een militair product op rechtmatige wijze heeft aangeschaft en deze
onder een geldige vergunning is geëxporteerd, is het aan de autoriteiten in het land
van bestemming om toe te zien op controle en handhaving. Nederland heeft in de landen
van eindbestemming geen rechtsmacht om te controleren en te handhaven.
Slechts een beperkt aantal EU-lidstaten (Duitsland, Tsjechië en Zweden) voert controles
achteraf uit. Het toepassingsgebied van deze controles achteraf is doorgaans beperkt
tot kleine en lichte wapens, vanwege het grote omleidingsrisico van dit soort wapens.
Componenten zijn veelal expliciet uitgezonderd vanwege de praktische bezwaren van
het controleren van onderdelen die bijvoorbeeld zijn geïntegreerd in een marineschip
van een ander land. Voor landen zoals Nederland, zonder kleine en lichte wapenindustrie,
en export die voor meer dan 80% uit componenten bestaat, is controle achteraf geen
effectief instrument.
Aangaande de levering aan Indonesië in juni van dit jaar constateren de leden van
de CDA-fractie dat er weliswaar geen verband wordt gezien tussen de levering en het
schenden van mensenrechten, en dat dat als zodanig in de analyse ook wordt bevestigd,
maar dat dit niet te lichtzinnig opgevat dient te worden gezien de aandachtspunten
die dit land heeft als het gaat om mensenrechtenschendingen. De leden van de CDA-fractie
vragen de Ministers hoe de afweging dan gemaakt wordt en welke meerwaarde het heeft
om een dergelijk criterium toe te passen en hoe mensenrechten dan wel onder de aandacht
kunnen worden gebracht van de betreffende overheid. Deze leden vragen de Ministers
of ze in contact staan en in gesprek zijn met Indonesië met betrekking tot deze context,
waarbij in acht wordt genomen dat Indonesië een bondgenoot is waarmee we diplomatiek,
maar wel op inhoud dergelijke gevoelige zaken moeten kunnen bespreken.
9. Antwoord van het kabinet
Vergunningaanvragen worden zorgvuldig getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt
inzake Wapenexport. Daarbij wordt onder andere gekeken of er een duidelijk risico
bestaat dat de goederen worden gebruikt bij het begaan van mensenrechtenschendingen
(criterium 2). Bij de toetsing staan de aard van het goed, de eindgebruiker en het
eindgebruik centraal. Bij een negatieve toetsing aan dit criterium wordt een aanvraag
afgewezen. Indien er geen duidelijk risico is dat goederen worden ingezet bij het
begaan van mensenrechtenschendingen kan een aanvraag, na positieve toetsing aan de
overige criteria, worden toegewezen. De situatie kan zich voordoen dat er in een land
mensenrechtenschendingen plaatsvinden, maar dat uit de toetsing volgt dat er geen
duidelijk risico is dat de goederen in kwestie hieraan zullen bijdragen. Zo leent
een radarsysteem voor de marine zich veelal minder voor gebruik bij het begaan van
mensenrechtenschendingen dan een klein kaliber wapen voor de oproerpolitie. Het kan
ook zo zijn dat de eindgebruiker van de goederen (bijvoorbeeld de marine) niet betrokken
is bij de mensenrechtenschendingen en taken uitvoert vanuit een legitieme veiligheidsbehoefte,
zoals kustbewaking, het veilig stellen van commerciële vaarroutes of anti-piraterij
operaties.
De mensenrechtensituatie is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland
en Indonesië.
Aangaande de levering aan Qatar via Italië zoals gemeld in de brief van maart 2020
hebben de leden van de CDA-fractie een vraag aan de Ministers. Qatar was in het verleden
betrokken bij de oorlog in Jemen, sinds 2017 hebben ze zich teruggetrokken. Het kabinet
onderkent het eventuele risico op een terugkerende betrokkenheid. Het kabinet is bovendien
van mening dat het risico dat deze goederen zouden kunnen bijdragen aan de mensenrechtenschendingen
in Jemen verwaarloosbaar is. De goederen zijn namelijk bestemd voor vaartuigen voor
de Qatarese marine en dit dienstonderdeel was voor zover bekend niet betrokken bij
de militaire operatie in Jemen. Echter, een groot probleem in de oorlog in Jemen voor
de toegang van hulpmiddelen tot het land was de blokkade van de haven waardoor het
hele land werd uitgehongerd. Daarvoor waren de marines van betrokken partijen verantwoordelijk.
De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers in hoeverre de Qatarese marine betrokken
was bij deze blokkade en in hoeverre de schepen die geleverd worden aan Qatar ingezet
kunnen worden voor een eventuele zeeblokkade wanneer Qatar zich wederom in het conflict
zou mengen.
10. Antwoord van het kabinet
Qatar heeft zich in juni 2017 teruggetrokken uit de door Saudi-Arabië geleide coalitie
voor Jemen nadat het land in onmin raakte bij andere leden van de Gulf Cooperation Council. Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Egypte verbraken in 2017
ook de diplomatieke banden met Qatar. Tegen deze achtergrond is het onwaarschijnlijk
dat Qatar zich opnieuw aansluit bij de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië. Het
kabinet beschikt niet over informatie die wijst op betrokkenheid van Qatar destijds
bij de maritieme blokkade.
Naar aanleiding van de inval van Turkije in Syrië heeft het kabinet in maart dit jaar
geoordeeld dat de criteria voor wapenexport naar Turkije niet verder aangescherpt
dienen te worden. Deze aanscherping wordt continue gemonitord. De leden van de CDA-fractie
vragen de Ministers of dat nog steeds het geval is, gezien de oplopende spanningen
tussen Turkije en Griekenland, de oplopende spanning tussen Turkije en Cyprus en toenemende
dreigende uitspraken van Turkije richting Armenië, en het oordeel wat dat betreft
blijft staan, of dat aanscherping op bepaalde onderdelen inmiddels wel wenselijk is.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie aan de Ministers welke leveringen er aan
Turkije gepland staan en in hoeverre dat maritieme onderdelen zijn.
11. Antwoord van het kabinet
Het aangescherpte wapenexportbeleid jegens Turkije is begin 2020 tegen het licht gehouden.
De Kamer is hierover op 9 maart schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk
22 054, nr. 325). Conform het aangescherpte wapenexportbeleid worden geen nieuwe exportvergunningen
afgegeven voor Turkije (Kamerstuk
22 054, nr. 316). Dit is het meest strikte beleid denkbaar; een verdere aanscherping is niet mogelijk.
Op dit moment worden zo’n vijfentwintig vergunningaanvragen aangehouden van negen
bedrijven met een waarde van € 11,8 mln. Een aantal bedrijven is relatief hard getroffen,
bijvoorbeeld omdat een groot deel van hun omzet in Turkije wordt gemaakt. Een aantal
vergunningaanvragen is ook al ingetrokken omdat het onderliggende contract is geannuleerd.
Het beleid staat wel zendingen toe die voortkomen uit voorgaande leveringen (zoals
onderhoud, reparatie en vervangingsonderdelen). Voor deze zendingen geldt een presumption of denial: wanneer onomstotelijk vaststaat dat de goederen niet in Syrië worden ingezet, kunnen
hiervoor – na positieve toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport – wel vergunningen worden toegekend (Kamerstuk
22 054, nr. 316). Ook andere Europese landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk kennen zo’n
presumption of denial. Een aanscherping van het beleid voor deze zendingen is denkbaar, maar niet opportuun
en niet nodig.
Aanscherping is niet opportuun, omdat de uitzondering bewust is beperkt tot zendingen
die voortkomen uit voorgaande leveringen. Voor deze zendingen geldt dat bedrijven
een contractuele verplichting hebben om vervanging, reparatie of onderhoud ten aanzien
van eerder geleverde goederen te verzorgen. Het aanscherpen van beleid, bijvoorbeeld
door ook voor deze leveringen vergunningaanvragen te bevriezen, leidt dan ook sneller
tot contractbreuk en de verplichting tot schadevergoeding van bedrijven. Dergelijke
vergunningen leiden ook niet tot additionele militaire capaciteiten in Turkije.
Aanscherping is niet nodig, omdat deze aanvragen zeer secuur getoetst worden aan de
hand van de acht criteria uit het Gemeenschappelijk Standpunt, waaronder toetsing
aan handhaving van regionale stabiliteit. Wanneer er sprake is van een duidelijk risico
dat deze goederen worden ingezet voor territoriale agressie of het met kracht bijzetten
van territoriale aanspraken, wordt de vergunning afgewezen. Daarbij wordt zorgvuldig
getoetst op het risico dat goederen worden ingezet in de regio. Ook wordt er getoetst
op het risico dat goederen in strijd met geldende wapenembargo’s worden omgeleid naar
bestemmingen waarvoor een wapenembargo geldt zoals Libië en Nagorno-Karabach (criterium
7).
Op dit moment liggen zo’n vijf vergunningen voor naleveringen naar Turkije voor ter
beoordeling. Er worden geen uitspraken gedaan over de aard van deze aanvragen. Bij
afgifte worden de vergunningen gepubliceerd op rijksoverheid.nl.10
Ten slotte zullen op korte termijn de Regelingen algemene vergunning NL007 en NL008
worden gewijzigd. Van deze algemene vergunningen kan een transporteur gebruik maken
voor de doorvoer van minder gevoelige militaire goederen vanuit een EU/NAVO+-land
naar een derde land (NL007) of vanuit een derde land naar een EU/NAVO-land (NL008).
Bij een algemene vergunning wordt niet individueel getoetst en doet het bedrijf achteraf
verslag van het gebruik van die algemene vergunning. Turkije wordt nu uitgesloten
als eindbestemming waarvoor gebruik kan worden gemaakt van de algemene vergunningen
NL007 en NL008. Daarmee wordt het toezicht op de doorvoer naar Turkije verder aangescherpt.
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of de Ministers merken dat de wereld
van de wapenhandel verandert door de veranderende geopolitieke verhoudingen in de
wereld. Deze leden vragen de Ministers nader in te gaan op de veranderende houding
van de Verenigde Staten in de wereld en de eventuele verandering in levering van militaire
goederen en welke rol China pakt in de mondiale wapenhandel.
12. Antwoord van het kabinet
Voor een appreciatie van de veranderende geopolitieke verhoudingen verwijst het kabinet
naar de kamerbrief «Appreciatie VS-China spanningen sinds de corona-uitbraak» (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2180). Dit antwoord beperkt zich verder tot de ontwikkelingen op het terrein van wapenexportcontrole.
De Verenigde Staten heeft in juli 2019 genotificeerd niet langer voornemens te zijn
om partij te worden van het wapenhandelverdrag ATT en zich daarmee niet langer gebonden
te voelen aan de verplichtingen die voortkomen uit de ondertekening van het verdrag
door de VS in 2013. Nederland en de EU blijven zich ervoor inzetten dat meer landen
toetreden tot het ATT.
De afgelopen twee decennia heeft China sterk geïnvesteerd in zijn defensie-industrie.
Het kan zich inmiddels positioneren als een van de koplopers in verschillende sectoren
en het is daarmee ook de top 5 van wereldwijde wapenexporteurs binnengedrongen. China
blijft met een aandeel van 5,5% in de uitvoer van militaire goederen vooralsnog een
kleinere speler dan de VS.
China richt zijn wapenexportactiviteiten voornamelijk op landen in Azië, het Midden-Oosten
en Afrika. Veel van deze landen hebben geen of beperkt toegang tot geavanceerde wapensystemen
van westerse producenten, bijvoorbeeld door beperkingen die landen als de Verenigde
Staten leggen op de export van dergelijke wapensystemen of door het ontbreken van
voldoende financiële middelen. China maakt gebruik van deze ruimte op de mondiale
wapenmarkt door wapens aan te bieden voor een scherpe prijs en zonder beperkingen.
Bemoedigend is dat China zich in 2020 bij het ATT heeft aangesloten.
De ontwikkeling van de Chinese defensie-industrie vormt een belangrijk onderdeel van
o.a. de modernisering van China’s krijgsmacht en de ambitieuze industriestrategie
Made in China 2025. Het is de verwachting dat naar mate de Chinese defensie-industrie zich verder ontwikkelt,
ook andere Chinese wapensystemen, zoals onderzeeboten en luchtafweersystemen, op dezelfde
wijze door China internationaal zullen worden aangeboden. China’s defensie-export
vormt daarnaast een wezenlijk en belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor
China’s bredere buitenlandbeleid.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de rapportage over het Nederlandse
wapenexportbeleid in 2019 en hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie lezen in de kabinetsreactie op de nader gewijzigde motie
van de leden Van Ojik en Sjoerdsma (Kamerstuk 35 207, nr. 27) dat Nederland zich zal blijven inzetten voor EU-exportcontroleregelgeving ten aanzien van cybersurveillancegoederen in combinatie met mensenrechten.
Het kabinet kondigt ook een nader onderzoek aan naar de aard en toepassingen van cybersurveillancegoederen.
Kunnen de Ministers toelichten hoe het nu staat met dit onderzoek? Welke EU-lidstaten
steunen de Nederlandse inzet in de EU voor het opnemen van EU-exportcontroleregelgeving
ten aanzien van cybersurveillancegoederen? Is het mogelijk dat de Chinese overheid
cybersurveillancetechnologie in gebruik heeft afkomstig uit Nederland?
13. Antwoord van het kabinet
Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van cybersurveillancetechnologie
voert het kabinet een onderzoek uit naar de aard en toepassingen van dit soort technologieën
en de mogelijkheden om deze via vast te stellen parameters onder exportcontrole te
brengen. Dit betreft nieuwe technologieën – zoals gezichtsherkenningssoftware – in
aanvulling op reeds onder het Wassenaar Arrangement gecontroleerde cybersurveillance
goederen. Het streven is dit onderzoek in het voorjaar van 2021 afgerond te hebben.
In het kader van de onderhandelingen over de herziening van de EU dual use verordening wordt met het Europees parlement onderhandeld over opname van cybersurveillance
in relatie tot mensenrechtenschendingen. Het onderhandelingsmandaat van de Raad werd
met goedkeuring van alle EU-lidstaten daartoe uitgebreid in juli 2020. Voornoemde
onderhandelingen lopen dit jaar o.a. door de COVID-19 maatregelen, vertraging op.
De verwachting is dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat – op korte
termijn zullen kunnen worden afgerond.
Het kabinet heeft geen vergunningaanvragen toegekend voor gecontroleerde cybersurveillancetechnologie
naar China.
De aan het woord zijnde leden horen graag van de Ministers op welke manier Nederland
zich nu inzet om de toetsing en toekenning van vergunningsaanvragen voor de uitvoer
van militaire goederen en van dual use-goederen volgens de criteria van het gemeenschappelijke standpunt 2008/944 verder
in EU-samenwerkingsverband te laten plaatsvinden in plaats van enkel als nationale
bevoegdheid? Is er al voortuitgang op de harmonisatie van wapenexportcontrole tussen
de verschillende EU-lidstaten? Welke andere stappen richting een coherente en nauwere
interpretatie van de acht criteria uit het gemeenschappelijk standpunt 2008/944, zoals
het actief betrekken van mensenrechten bij de export van militaire goederen, kan Nederland
samen met andere welwillende EU-lidstaten nemen?
14. Antwoord van het kabinet
Inzet op verdere harmonisatie van de toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt
vormt de kern van de Nederlandse inzet binnen de EU. Nederland doet dat via verschillende
sporen:
1. Nederland zet intensief in op de uitwisseling met andere EU-lidstaten in de Raadswerkgroep
COARM over het beleid ten aanzien van gevoelige bestemmingen en andere aspecten van
de uitvoering van het Gemeenschappelijk Standpunt. Dat doet Nederland via zogenaamde
Tours-de-Table waarin EU-lidstaten een toelichting geven op hun beleid. Nederland
diende in 2019 het hoogste aantal van dergelijke Tours-de-Table in: zes van de in
totaal drieëntwintig Tours-de-Table. De door Nederland geïnitieerde Tours-de-Table
gingen onder andere over Libië, Jemen, Egypte, de geldigheidsduur van vergunningen
en hoeveel transparantie andere lidstaten betrachten ten aanzien van de publicatie
van afgewezen vergunningaanvragen. Nederland grijpt deze uitwisselingen ook steevast
aan om het gelijke speelveld in EU-verband te agenderen.
2. Nederland roept andere EU-landen ook op politiek niveau regelmatig op om een vergelijkbaar
wapenexportbeleid te hanteren. Ten aanzien van het conflict in Jemen, riep de Minister-President
tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (Kamerstuk
21 501-20, nr. 1378) op tot een vergelijkbaar beleid als Nederland. De Minister van Buitenlandse Zaken
deed hetzelfde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (Kamerstuk
21 501-02, nr. 1980) en van 15 mei 2020. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak dit ook uit in de VNVR
in november 2018. Ook ten aanzien van Turkije heeft Nederland zich intensief ingezet
voor een gezamenlijke EU-lijn die op 14 oktober 2019 is vastgelegd in de Raadsconclusies
van de Raad Buitenlandse Zaken.
3. Nederland consulteert intensief met andere lidstaten over vergelijkbare aanvragen
voor exportvergunningen. Zo is Nederland in 2019 tien keer geconsulteerd op een vergelijkbare
aanvraag die eerder door Nederland was afgewezen en consulteerde Nederland andersom
negen keer een andere EU-lidstaat over een vergelijkbare aanvraag die eerder door
die andere lidstaat was afgewezen. Daarmee poogt Nederland het gelijke speelveld te
bevorderen.
4. Tijdens de herziening van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport in
2018 en 2019 heeft Nederland ingezet op een inhoudelijke herziening van de EU-wapenexportcriteria gericht op een hoog niveau van exportcontrole. Onder EU-lidstaten bleek
echter onvoldoende draagvlak om te tornen aan de begin jaren ’90 overeengekomen criteria.
Mede op initiatief van Nederland stellen de Raadsconclusies behorende bij de herziening
van het EU Gemeenschappelijk Standpunt dat er nog verdere voortuitgang kan worden
geboekt in het streven naar maximale convergentie tussen lidstaten op het terrein
van de export van militaire goederen.11 Op basis van deze Raadsconclusies wordt in de Raadswerkgroep COARM op dit moment
gewerkt aan voorstellen voor een gemeenschappelijke benadering van eindgebruikersverklaringen
voor kleine en lichte wapens en voorstellen voor een meer uniforme rapportage van
afgegeven vergunningen en daadwerkelijke exporten in EU-verband.
De leden van de D66-fractie vragen de Ministers waarom Nederland geen exportvergunningen
afgeeft, maar een wapenembargo heeft richting Taiwan. Komt dit door internationale
verplichtingen richting China? Zo ja, om welke internationale verplichtingen gaat
dit? Zijn de Ministers van mening dat de afspraak met China moet worden gemoderniseerd
zodat Nederlandse bedrijven bijvoorbeeld radarsystemen naar Taiwan kunnen exporteren?
15. Antwoord van het kabinet
In 1984 heeft Nederland met China naar aanleiding van de duikbotencrisis een zogenaamd
Joint Communiqué getekend. Daarin is door de Nederlandse regering bevestigd dat Nederland geen verdere
uitvoer van militaire goederen naar Taiwan zou toestaan. Onder deze afspraak valt
ook de uitvoer van radarsystemen.
Het Joint Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China.
Het ligt niet voor de hand dat China bereid zal zijn hieraan te tornen.
Inbreng leden van de GroenLinks-fractie
Cybersurveillance
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering zich heeft ingespannen om
cybersurveillancetechnologie onder de Dual-use verordening van de EU te brengen, maar dat dit niet is gelukt. Wel is cybersurveillancesoftware
inmiddels opgenomen in het Wassenaar Arrangement. De regering schrijft dat dit in
de jaarlijkse herziening van de controlelijsten van de EU dual-use verordening zal worden opgenomen. Deze leden vragen of dit een zekerheid is, of een
aanname.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de regering precies bedoelt met
dat de opname van cybersurveillancesoftware in het Wassenaar Arrangement de discussie
over opname in de dual-use verordening positief zal beïnvloeden. Deze leden vragen of dit inmiddels is gebeurd
en zo ja, tot welke vorderingen dat heeft geleid.
Antwoord van het kabinet
Door de 42 landen die aangesloten zijn bij het Wassenaar Arrangement, is eind 2019
besloten om ook monitoringcentra (tapsystemen) – die communicatie van computer- en
telecomnetwerken kunnen monitoren en analyseren, gericht op het volgen van personen
en groepen – onder controle te brengen. Deze programmatuur voor cybersurveillance
wordt dit laatste kwartaal van 2020 met zekerheid overgenomen in de Europese exportcontrolewetgeving
bij de jaarlijkse actualisering van de EU-controlelijsten. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 16 juli jl. (Kamerstuk
32 735, nr. 309) staan andere items voor cybersurveillance al langere tijd op de genoemde controlelijst,
zoals intrusion software, apparatuur voor interceptie en jamming, IP network monitoring en cryptoanalyse.
Nadat eind 2019 in het Wassenaar Arrangement aanvullende cybersurveillancesoftware
onder controle is gebracht, is in juli een opening gekomen in de onderhandelingen
van de Raad met het Europees parlement over de herziening van de dual-use verordening. De Raad is in juli akkoord gegaan met uitbreiding van het Raadsmandaat
voor deze onderhandeling met cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen.
Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar onder andere door de COVID-19 maatregelen,
vertraging op. Niettemin is de verwachting dat de onderhandelingen – met het aangepaste
mandaat – op korte termijn zullen kunnen worden afgerond.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke termijn de regering de nader gewijzigde
motie van de leden Van Ojiken Sjoerdsma (Kamerstuk 35 207, nr. 27) gaat uitvoeren en in nationale wetgeving een vergunningplicht voor de export voor
alle cybersurveillancetechnologie gaat invoeren, nu het niet is gelukt om voor 1 juli
2020 een Europese vergunningsplicht te regelen.
16. Antwoord van het kabinet
Zoals gemeld in de brief van 16 juli jl. aan uw Kamer (Kamerstuk
32 735, nr. 309) wordt – naar aanleiding van het besluit in het Wassenaar Arrangement eind 2019 –
nog dit jaar specifieke cybersurveillancetechnologie in Europese exportcontrolewetgeving
opgenomen, in aanvulling op reeds gecontroleerde cybersurveillance goederen en technologie.
Het EU Raadsmandaat voor de onderhandelingen over de EU dual-use verordening werd deze zomer uitgebreid met cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen.
Daarmee is het aannemelijk dat dit in de uiteindelijke herziene EU dual-use verordening wordt opgenomen, te meer daar het Europees parlement hier eveneens voorstander
van is. Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar o.a. door de COVID-19 maatregelen,
vertraging op. De verwachting is dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat
– op korte termijn zullen kunnen worden afgerond.
Daarnaast onderzoekt het kabinet op dit moment ten aanzien van nieuwe technologieën
– specifiek voor programmatuur voor gezichtsherkenning – met zorg wat de aard en de
toepassingen van dit soort technologieën zijn en wat het risico op ongewenste toepassingen,
zoals mensenrechtenschendingen, is. Het onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden
om dit type technologie via vast te stellen parameters onder exportcontrole te brengen.
Beleid Turkije
Eind vorig jaar scherpte de regering het wapenexportbeleid voor Turkije aan in verband
met de inval in Syrië. Lopende vergunningaanvragen zijn toen aangehouden en er werden
stappen gezet om enkele reeds uitgegeven vergunningen in te trekken. De leden van
de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken. Welke gesprekken zijn sinds
de Turkse inval in Syrië met de Turkse regering gevoerd, bilateraal dan wel multilateraal,
om de Turkse bezetting van Syrisch gebied ongedaan te maken?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het beleid om alle nieuwe aanvragen voor
wapenexportvergunningen voor Turkije aan te houden nog steeds van kracht is, en zo
nee, waarom niet.
17. Antwoord van het kabinet
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in diverse gesprekken met zijn Turkse counterpart
duidelijk de Nederlandse visie op het Turkse optreden in Syrië aan de orde gesteld.
Ook de Nederlandse Ambassadeur in Ankara heeft dit tijdens meerdere contacten op hoog
niveau gedaan. Voorts heeft Nederland zich in NAVO- en VN-verband over dit onderwerp
uitgesproken.
Het beleid om alle nieuwe vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen
en technologie naar Turkije aan te houden is nog steeds van kracht. De invulling van
dit beleid is beschreven in de Kamerbrief van 25 november 20019 (Kamerstuk
22 054, nr. 316).
Toetsing mensenrechtencriterium
Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat bij de beoordeling van het mensenrechtencriterium
de regering vaak het argument aanwendt dat de te leveren goederen naar verwachting
niet zullen worden ingezet ten nadele van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht,
ook al is de mensenrechtensituatie in een land van bestemming, of diens deelname aan
een internationaal conflict, zorgelijk. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
de regering vanaf welk punt mensenrechtenschendingen of schendingen van het humanitair
oorlogsrecht zo fundamenteel zijn dat het leveren van militaire goederen aan dat land
an sich de toets aan het mensenrechtencriterium niet kan doorstaan.
18. Antwoord van het kabinet
Criterium 2 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport stelt dat een
uitvoervergunning moet worden geweigerd wanneer er een duidelijk risico bestaat dat
uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse
onderdrukking, schendingen van mensenrechten of van het humanitair oorlogsrecht. Hierbij
dienen de lidstaten «per geval en rekening houdend met de aard van de militaire goederen
en of technologie» na te gaan of bewezen is dat dergelijke goederen of technologie
voor binnenlandse onderdrukking gebruikt zijn door de beoogd eindgebruiker. Een negatieve
uitkomst van toetsing aan dit criterium vereist een duidelijk verband tussen de goederen
of technologie en/of de beoogd eindgebruiker en schendingen van mensenrechten en humanitair
oorlogsrecht.
Onder criterium 6 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt wordt beoordeeld wat de houding
van het ontvangende land is ten aanzien van de naleving van zijn internationale verplichtingen,
zoals de eerbiediging van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht. De toetsing
aan criterium 6 richt zich – in tegenstelling tot onder andere criterium 2 – meer
op het gedrag van het land van eindbestemming en minder op de specifieke goederen
en de specifieke eindgebruiker in de transactie. Hier gaat het bijvoorbeeld niet om
de track record van de specifieke eindgebruiker (zoals de marine), maar om de track record van de overheid van het ontvangende land als geheel. Tegen de achtergrond van deze
meer holistische beoordeling wordt getoetst of de transactie waarvoor de vergunning
wordt aangevraagd doorgang kan vinden. Hierbij wordt aangemerkt dat exportcontrole
geen generieke strafmaatregel is en er altijd wordt gekeken naar de omstandigheden
van het geval of deze toetsing doorslaggevend is in het eindoordeel over de vergunningaanvraag.
Materieelexport naar Egypte
Het heeft de leden van de GroenLinks-fractie hogelijk verbaasd dat de Ministers goedkeuring
hebben gegeven aan een vergunning voor € 114 miljoen aan militair materieel naar Egypte
voor radar- en C3-systemen voor de Egyptische marine. Deze leden wijzen er ten overvloede
op dat Egypte, naast dat het er een zeer zorgwekkend intern mensenrechtenbeleid op
nahoudt, het VN-wapenembargo tegen de strijdende partijen in Libië schendt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de beantwoording van door hen eerder gestelde
Kamervragen12 dat de Ministers toch toestemming hebben gegeven, omdat het risico op omleiding,
dat wil zeggen doorverkoop aan een strijdende partij in Libië, zeer klein is. Deze
leden vragen waarom de Ministers niet de mening is toegedaan dat wapenleveranties
aan een land dat een VN-wapenembargo schendt an sich onwenselijk zijn en een verkeerd signaal afgeven.
19. Antwoord van het kabinet
Het wapenexportbeleid is geen generiek strafmiddel. We spreken landen via politieke
dialoog of in andere fora aan op schending van wapenembargo’s, of we stellen sancties
in om dergelijke schendingen te bestraffen en verder te voorkomen. Zo stelde de EU
onlangs onder het Libië sanctieregime sancties in tegen partijen die betrokken waren
bij schendingen van het VN-wapenembargo jegens Libië.
Schendingen van wapenembargo’s worden meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen.
Onder criterium 7 (omleiding) worden alle aanvragen getoetst op het risico dat de
goederen worden omgeleid naar een ongewenste eindbestemming, zoals een land waarop
een wapenembargo rust. Wanneer sprake is van zo’n risico, wordt de vergunning afgewezen.
Daarbij wordt gekeken naar de specifieke aard van de goederen, de eindgebruiker en
het eindgebruik. Zo zijn kleine vuurwapens en nachtzichtkijkers gevoeliger voor omleiding
dan nieuwe fregatten voor de marine of C3-systemen die in dergelijke fregatten zijn
geïntegreerd.
Ook bij toetsing aan criterium 6 (houding ten aanzien van eerbiediging van het internationaal
recht) wordt gekeken of het land van eindbestemming betrokken is geweest bij schendingen
van een wapenembargo. Bijvoorbeeld op basis van het rapport van het VN Panel of Experts on Libya uit december 2019, dat beschrijft welke landen mogelijk betrokken zijn bij schendingen
van het wapenembargo en om welk type goederen het daarbij gaat.
Bij het bepalen of deze toetsing doorslaggevend is in het eindoordeel over de vergunningaanvraag
wordt er altijd gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in genoemde beantwoording van Kamervragen
tevens dat de Ministers geen garantie hebben verkregen van de Egyptische autoriteiten
dat het materieel niet zal worden ingezet bij hernieuwde deelname van de Egyptische
marine aan de burgeroorlog in Jemen. Sterker, zij lezen dat de Ministers dit niet
eens hebben geprobeerd te verkrijgen. Deze leden vragen waarom niet.
20. Antwoord van het kabinet
De rol van de Egyptische marine is gericht op het veilig stellen van de commerciële
vaarwegen rondom het Suezkanaal. Er zijn geen indicaties dat Egypte zich militair
zal mengen in het conflict in Jemen. Deze informatie wordt gestaafd door twee belangrijke
recente rapporten. Het rapport van de Group of Eminent Experts uit september 2020
concludeert dat Egypte alleen politieke steun aan de KSA-geleide coalitie levert.13 Van militaire steun is geen sprake. Het rapport van het Europese parlement over Europese
wapenexport uit september 2020 legt – anders dan voor Saoedi-Arabië en de Verenigde
Arabische Emiraten – eveneens geen direct verband tussen Egypte en mensenrechtenschendingen
in Jemen.14
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie op basis van welke kennis of informatie
de Ministers denken te kunnen uitsluiten dat de Egyptische marine zich in de toekomst
weer zal mengen in de burgeroorlog in Jemen, dan wel de burgeroorlog in Libië.
21. Antwoord van het kabinet
Bij de toetsing van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen wordt
gekeken of er sprake is van een duidelijk risico dat de goederen zullen worden gebruikt bij het begaan van schendingen van mensenrechten
of humanitair oorlogsrecht. Er kan nooit met zekerheid worden geconcludeerd dat militaire
goederen ooit wel op een ongewenste wijze worden ingezet. Er wordt een ex-ante inschatting
van het risico gemaakt.
De inschatting van het risico en de afweging die is gemaakt is toegelicht in de Kamerbrief
over de afgegeven vergunning van 10 juli 2020 (Kamerstuk
22 054, nr. 328) en de daaropvolgende beantwoording van de Kamervragen van leden van Ojik (Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 3787) en Karabulut (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3786). De situatie in Jemen en Libië wordt voortdurend en zeer nauwlettend gemonitord.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering het risico weegt dat Egypte
haar dreigement om militair actief te worden in Libië om generaal Haftar te steunen
zal waarmaken.
22. Antwoord van het kabinet
Op dit moment is onduidelijk in hoeverre de ontwikkelingen in Libië daadwerkelijk
zullen resulteren in militaire acties van Egypte in Libië. President Sisi heeft in
juni 2020 aangegeven dat eventuele militaire actie van Egypte gekoppeld is aan het
passeren van de rode lijn Sirte en Jufra. Echter, het de facto staakt-het-vuren en
de status quo rond deze gebieden houden vooralsnog stand. Recent is er juist sprake
van een intensivering van besprekingen tussen de verschillende betrokken partijen.
Op 30 augustus 2020 sprak de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Shoukry,
met Stephanie Williams (Acting Special Representative of the UN Secretary-General in Libya) waarbij Shoukry benadrukte dat Egypte blijft zoeken naar een politieke oplossing
voor de crisis in Libië. Recent vonden in Hurghada, Egypte, verkennende veiligheidsgesprekken
plaats tussen de twee Libische partijen, die binnen het VN-geleide proces uiteindelijk
zullen moeten leiden tot een duurzaam staakt-het-vuren. Deze ontwikkelingen dragen
er mede aan bij dat er op dit moment geen duidelijke aanleiding lijkt te zijn voor
Egypte om militair te interveniëren. Desalniettemin is de situatie nog altijd volatiel
en wordt daarom voortdurend en zeer nauwlettend gemonitord.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hadden heel graag gedebatteerd in een algemeen overleg
over het actuele wapenexportbeleid. De leden van de SP-fractie beschouwen het wapenexportbeleid
als een essentieel of cruciaal onderdeel van het buitenlandbeleid. De daden zijn belangrijk,
waarschijnlijk nog belangrijker dan de woorden.
Wapenhandel en corruptie
Corruptie is een wijdverbreid probleem en komt ook in de wereld van wapenexporteurs
voor. Het mocht al niet, en de leden van de SP-fractie waren blij met de meerderheid
van de Kamer voor de expliciete motie van het lid Karabulut van afgelopen februari
(Kamerstuk 22 054, nr. 307). De leden van de SP-fractie waren ook tevreden met de steun van de regering, maar
er was helaas onvoldoende draagvlak in de EU. Kunnen de Ministers vertellen van wie
de regering steun in de EU kreeg? Delen de Ministers de teleurstelling van deze leden
over de overige lidstaten die een expliciet anti-corruptiecriterium afwijzen?
Is het te controleren dat corruptie een grond voor weigering is?
23. Antwoord van het kabinet
Nederland heeft in maart 2019 in de EU-raadswerkgroep COARM ervoor gepleit om corruptie
op te nemen als separaat criterium in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Het kabinet betreurt het dat hiervoor geen draagvlak was onder lidstaten, maar kan
in het kader van de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen in de Raad niet aangeven
welke lidstaten zich tegen zo’n criterium hebben uitgesproken. Verschillende lidstaten
waren van mening dat corruptie reeds voldoende wordt meegewogen in de huidige criteria,
zoals in criterium 7 dat ziet op het risico van omleiding van goederen naar een ongewenst
of onbedoeld eindgebruik of in criterium 8 dat erop toeziet dat goederen die worden
geëxporteerd naar ontwikkelingslanden niet worden aangeschaft voor oneigenlijke redenen
die ingaan tegen de duurzame ontwikkeling van een land.
De leden van de SP-fractie zijn tevreden met het verankeren van de motie in de toetsingsmechanismen.
Ziet de regering mogelijkheden om de geest van de motie ook elders in het wapenexportbeleid
van de EU in te brengen? Zo ja, waar? Wat is nodig om dat wel te doen? Ziet de regering
in dit licht maatschappelijke druk als pré?
24. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft al enige stappen in deze richting gezet. Zo heeft Nederland ervoor
gezorgd dat er meer informatie over corruptie is opgenomen in het handboek dat nationale
autoriteiten gebruiken bij de toetsing van de acht criteria (de user guide). Bijvoorbeeld via een expliciete verwijzing naar het OESO-verdrag tegen omkoping
van buitenlandse ambtenaren bij internationale handelstransacties. Nederland zal deze
inzet voortzetten. Zo wordt er in de COARM aan gewerkt om – op termijn – ook bijeenkomsten
te organiseren met autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vergunning afgifte
en handhaving (in Nederland respectievelijk de Centrale Dienst In- en Uitvoer en Team
POSS). Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten gerealiseerd zullen worden.
Waar mogelijk zal Nederland ook in die fora aandacht vragen voor het onderwerp corruptie.
Assumptions of denial
De grote regionale oorlogen die in het Midden-Oosten woeden, in Jemen, Syrië en Libië
(om er maar drie te noemen, Irak is in ieder geval de vierde en ze lijden allemaal
onder directe en indirecte internationale deelname), hebben er in Nederland toe geleid
dat wapenexporten naar die landen als een probleem worden gezien. Ook door onze regering.
Het heeft ertoe geleid dat assumptions of denial zijn toegepast voor Turkije, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Met
name de oorlog in Jemen is zeer gruwelijk gevonden en het lid Karabulut heeft zich
in binnen- en buitenland ingespannen voor een wapenembargo. Is dit nu gelukt? Nee,
het is niet gelukt, het gaat gewoon door. Zijn de assumptions of denial nog handhaafbaar of kunnen we ze aanscherpen?
25. Antwoord van het Kabinet
Nederland heeft met de presumption of denial op Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten en de afgiftestop van nieuwe
vergunningen voor Turkije reeds een zeer strikt wapenexportbeleid. Dit beleid is effectief
en voorkomt dat militaire goederen uit Nederland worden ingezet in Jemen en Syrië.
Een nadere aanscherping is niet nodig. Een aanscherping is ook niet mogelijk. Dat
zou namelijk neerkomen op een unilateraal wapenembargo. Embargo’s worden conform de
Nederlandse sanctiewet altijd gebaseerd op wapenembargo’s die in EU of VN-verband
zijn overeengekomen. Dat is ook effectiever dan een alleingang.
Hoe minimaal de leden van de SP-fractie het ook vinden, het Nederlandse standpunt
is als vooruitgang te beschouwen. De Nederlandse regering heeft met haar beleid ook
een zekere positieve positie in vergelijking met de grote bondgenoten. Wapenexporten
zijn een cruciaal element in de machtspositie van de buitenlandse politiek. Dat leidt
tot een vraag aan beide Ministers afzonderlijk. Hoe kijken zij terug op bijna vier
jaar wapenexportbeleid? Zijn zij tevreden, waar zien zij verbetering? Denken zij dat
verdere restrictiepolitiek mogelijk is, of gezien de machtsverhoudingen in de hele
wereld en binnen de EU een niet te verwachten ontwikkeling?
26. Antwoord van het kabinet
Het dossier wapenexportcontrole is een uitdagend dossier. Het kabinet is zich bewust
van de impact die leveranties van militaire producten kunnen hebben in conflictgebieden.
Het conflict in Jemen is daar een goed voorbeeld van. Het Nederlandse beleid is strikt,
eerlijk en transparant. Wat betreft die transparantie neemt Nederland in internationaal
verband een voortrekkersrol op zich. Transparantie zorgt voor het broodnodige vertrouwen
op basis waarvan we met het maatschappelijk middenveld, de industrie en onze internationale
partners kunnen praten over een betere aanpak. Ook voor dit dossier geldt dat de impact
van het beleid veel sterker is als we internationaal samen kunnen optrekken. Helaas
lukt dat nog niet altijd en valt daar nog veel winst te behalen. Het kabinet blijft
zich daarvoor inzetten.
In Nederland hebben we een uiterst innovatieve en competitieve defensie- en veiligheidssector.
Deze sector is ook van levensbelang voor onze eigen nationale veiligheid. We moeten
echter wel veiligstellen dat Nederlandse militaire goederen elders niet worden misbruikt,
bijvoorbeeld bij schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Het kabinet
is tevreden dat het naar aanleiding van de Turkse operatie in Noordoost Syrië in oktober
2019 gelukt is om in EU-verband een gezamenlijke lijn te trekken. Daarmee blijft het
kabinet zich tegelijkertijd binnen de EU inzetten voor een gelijk speelveld, waardoor
Nederlandse bedrijven in een eerlijke strijd meedingen naar internationale orders.
Componenten
Het Jaarverslag 2019 meldt dat 87% van de exporten uit componenten bestaat. Daarbij
gaat het ook om exporten aan Turkije, Saoedi-Arabië en Koeweit. De leden van de SP-fractie
hebben op 20 februari 2019 met een motie aandacht gevraagd voor het componentenbeleid
(«verzoekt de regering om, Nederlandse bedrijven die componenten leveren voor grote
wapensystemen die in een ander land worden gemaakt, te verplichten bij de vergunningaanvraag
de eindbestemming te vermelden», Kamerstuk 22 054, nr. 306). In het licht van de assumptions of denial voor een aantal, hier eerder genoemde, landen is het voor de leden van de SP-fractie
noodzakelijk te weten welke in Nederland geproduceerde componenten via andere landen
uitgevoerd worden.
27. Antwoord van het kabinet
Als bij de toeleverantie van componenten aan buitenlandse systeembouwers op voorhand
bekend is voor welke eindgebruiker de systemen geproduceerd gaan worden, dan is een
Nederlandse toeleverancier verplicht die eindgebruiker in zijn aanvraag voor een uitvoervergunning
te vermelden. Nederland toetst dan op die eindgebruiker. Een vergunning voor componenten
waarvan bekend is dat deze bestemd zijn voor de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië
of Turkije zal op basis van het aangescherpte exportcontrolebeleid niet worden verleend.
Bij toeleverantie is echter veelal niet bekend welk component voor welke eindgebruiker
bestemd is. In dat geval maken we een onderscheid tussen EU- en NAVO-bondgenoten en
overige landen.15 Wanneer de systeemintegratie plaatsvindt door een EU- en NAVO-bondgenoot vertrouwen
wij op het exportcontrolesysteem van deze bondgenoot. Wanneer de systeemintegratie
plaatsvindt in een ander land, kan een vergunning alleen worden afgegeven wanneer
de eindbestemming van het systeem bekend is.
Dat geldt zeker voor de F-35»s die aan de VAE worden geleverd. Delen de Ministers
de mening dat het ongewenst is dat de VAE worden bewapend terwijl het land betrokken
is bij de oorlog in Jemen en Libië?
28. Antwoord van het kabinet
Het is nog allerminst zeker dat de Verenigde Arabische Emiraten F-35 toestellen mag
kopen. In de Verenigde Staten is wettelijk vastgelegd dat Israël betere Amerikaanse
militaire systemen moet kunnen kopen dan andere landen in de regio. Daar is in de
Verenigde Staten en Israël nog de nodige discussie over. Daarmee is het prematuur
om hierover een standpunt in te nemen.
Zijn de Ministers bereid dat Kamer te informeren over grote internationale leveranties
waarbij Nederlandse componenten zijn opgenomen? Zijn de Ministers tevens bereid, in
het licht van de motie van het lid El Fassed c.s. (Kamerstuk 22 054, nr. 181), om de Kamer versneld te informeren over het verlenen van een vergunning voor de
export van wapensystemen waarin componenten uit Nederland zijn opgenomen?
29. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft begrip voor de wens om voor sommige gevoelige bestemmingen versnelde
parlementaire controle uit te kunnen voeren. Het kabinet geeft dan ook uitvoering
aan de motie El-Fassed c.s. (Kamerstuk
22 054, nr. 181). De afspraken over deze versnelde rapportage aan de Kamer zijn vastgelegd in een
Kamerbrief van 10 juni 2011 (Kamerstuk
22 054, nr. 165). Daarin is vastgelegd dat het kabinet versneld rapporteert over vergunningen voor
complete systemen boven 2 miljoen euro. De rapportage is beperkt tot transacties naar
niet-bondgenoten.
Een versnelde rapportage van de export van wapensystemen waarin componenten uit Nederland
zijn opgenomen is niet haalbaar. Zodra de Nederlandse componenten zijn geëxporteerd
naar een derde land om aldaar in een wapensysteem te worden geïntegreerd, vallen deze
componenten immers buiten het toezicht van de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten.
Het kabinet streeft ernaar dat alle afgegeven vergunningen binnen twee maanden worden
gepubliceerd op de website van rijksoverheid.nl om de Kamer in staat te stellen haar
controlerende taak uit te voeren.
Grote orders voor Qatar, Indonesië en Egypte
Tegelijkertijd liggen hier, volgens de leden van de SP-fractie, een aantal zaken voor
waarbij de regering besloten heeft grote orders voor Qatar, Indonesië en Egypte goed
te keuren. De argumentatie daarbij is zwak, in de ogen van voornoemde leden. Omdat
de leverantie voor de marines zijn van die landen en de marineleiding niet schuldig
is aan mensenrechtenschendingen kan altijd hetzelfde bedrijf, een firma in het oosten
des lands, miljoenen incasseren. De ervaringen in de genoemde regionale oorlog leren
ons dat een dergelijk onderscheid niet te maken is. De regeringen van die landen zijn
verantwoordelijk voor het hele beleid. Het feit dat de belangen van Thales prevaleren
boven de aansprakelijkheid van de hele regering van genoemde landen is een ondermijning
van het wapenexportbeleid. Je zou kunnen zeggen dat kritiek op de regeringen positief
is, maar toch is het heel teleurstellend. De leden van SP-fractie overwegen een motie
om dat zeker te stellen.
Als voorbeeld van de dubbelhartige houding wijzen de leden van de SP-fractie op de
onderdrukking van een democratiseringsbeweging in West-Papoea in Indonesië. De afgelopen
maanden zijn Papoea’s bezig met een vreedzame massamobilisatie om de mislukte autonomiewet
niet te laten verlengen in 2021. Jakarta reageert hier nerveus op en reageert met
meer troepen. Dat resulteert in het neerslaan van vreedzame studenten, activisten
en andere activiteiten waar Papoea’s aan deelnemen. Is de regering bereid de repressieve
situatie in West-Papoea te veroordelen in bilateraal en multilateraal verband, bijvoorbeeld
in de VN Mensenrechtenraad? Dit voorbeeld geeft aan dat het wapenexportbeleid onvoldoende
gebruikt wordt als drukmiddel op het niveau van democratie en mensenrechten in diverse
landen.
30. Antwoord van het kabinet
Het wapenexportbeleid is geen generieke strafmaatregel. Wanneer er zorgen zijn over
interne repressie en mensenrechtenschendingen in een land, wordt dat land daar in
geëigende fora op aangesproken. De situatie in Papoea, inclusief de mensenrechtensituatie,
is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heeft
de Minister van Buitenlandse Zaken op 24 februari 2020 met de Indonesische Minister
van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi over de situatie in Papoea gesproken. Op 10 maart
2020 sprak de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het staatsbezoek ook met de
Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken,
Mahfud MD, over Papoea. Daarnaast wordt de situatie in Papoea ook regelmatig op hoogambtelijk
niveau aangekaart. In EU-verband vormt Papoea ook een vast onderdeel van de dialoog
met Indonesië. Zo wordt de mensenrechtensituatie in Papoea besproken in de jaarlijkse
EU-Indonesië Mensenrechtendialoog.
De Egyptische order
De reuzenorder van Thales voor de Egyptische marine is een affront voor het hele wapenexportbeleid.
35 jaar hebben de NAVO-landen Turkije tot de tanden bewapend en nu het qua wapenproductie
bijna helemaal zelfstandig is, gaan we meer regionale concurrenten bewapenen. Egypte
heeft onlangs gedreigd een interventie te plegen in Libië omdat de door Turkije bewapende
troepen van de Libische regering de stad Sirte en de positie van de Egyptisch/Russische
protegé dreigen aan te vallen. In plaats van echte sancties toe te passen tegen Turkije,
dat Libië ook ontwricht, wordt nu Egypte geholpen bij haar deel van de wapenwedloop.
Deze decennialange exportpolitiek dreigt ons tot meer oorlog te brengen, in dit geval
regionale oorlogen die dreigen op te schalen. Eerder dit jaar heeft de VN opgeroepen
tot een staakt-het-vuren voor alle oorlogen, vanwege de pandemie. Delen de Ministers
de opvatting dat Nederland aansprakelijk is in de keten van verantwoordelijkheden?
31. Antwoord van het kabinet
De handel in militaire en dual-use goederen is geen doorsnee handel en kan ingrijpende gevolgen hebben. Misbruik en
onaanvaardbaar eindgebruik moet worden voorkomen. Nederland neemt daarin zijn verantwoordelijkheid
en toetst aanvragen voor exportvergunningen zeer strikt en zorgvuldig aan de acht
criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en waar van toepassing
aan aanvullend nationaal beleid. Dit betreft een risico-inschatting vooraf; ongewenst
eindgebruik kan nooit 100% worden uitgesloten. Deze toetsing heeft ook plaatsgevonden
bij de afgegeven vergunning voor radar- en C3-systemen voor de Egyptische marine.
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de Egyptische marine zich in het Libische
conflict mengt of heeft gemengd.
Nederland heeft naar het oordeel van de leden van de SP-fractie de verantwoordelijkheid
om de bewapening van de betrokkenen niet verder op te voeren. Genoemde leden denken
dat het argument van regionale spanningen genoeg reden is om het niet te doen. En
dan hebben deze leden het maar niet over de (betwiste of verlaten) betrokkenheid bij
de blokkade van Jemen. Dan zwijgen deze leden over de voortdurende repressie van de
generaals van Cairo tegen de eigen bevolking. De afgelopen weken waren er onlusten
in Alexandrië tegen het repressieve bewind en executies van politieke tegenstanders.
Is het juist dat de order al is uitgevoerd? Zo nee, wanneer zal dat gebeuren? Is het
juist dat er nog meer Egyptische fregatten van Nederlandse communicatieapparatuur
moet worden voorzien? De leden van de SP-fractie overwegen een motie over deze orders.
32. Antwoord van het kabinet
De afgegeven exportvergunning is een jaar geldig. Het is aan de vergunninghouder om
te bepalen wanneer daadwerkelijk tot export wordt overgegaan. Het kabinet heeft daar
geen informatie over en kan niet bevestigen of de order al is uitgevoerd. Alle aanvragen
voor exportvergunningen worden op case-by-case basis getoetst. Er liggen op dit moment geen vergelijkbare vergunningaanvragen voor
ter toetsing.
Tot slot hebben de leden van de SP-fractie een aantal losse vragen:
– Kunnen de Ministers aangeven op welke manier de Kamer verder geïnformeerd wordt over
wapenexport gerelateerde aspecten van de Europese Vredesfaciliteit (EVF)?
– Kunnen de Ministers in dat verband aangeven hoe het besluitvormingsproces is georganiseerd
met betrekking tot de export van militaire goederen aan partnerlanden – zowel met
betrekking tot de rol van de lidstaten afzonderlijk, als ook hoe tot een unaniem besluit
gekomen wordt?
– Hoe wordt het parlement geïnformeerd over voorgenomen leveringen van militaire goederen
in de context van de EVF?
– Is het mogelijk daarover versneld aan de Kamer te rapporteren?
– Welke extra veiligheidsmaatregelen zijn voorzien gegeven de context van wapenexporten
aan fragiele staten, onder meer met het oog op staatsgrepen (Mali) of poreuze grenzen
(in het algemeen, maar vooral in de Sahel) en talloze voorbeelden van wapens die worden
omgeleid naar andere bestemmingen c.q. gebruikers?
33. Antwoord van het kabinet
De onderhandelingen over de Europese Vredesfaciliteit (EVF) lopen nog. In het kader
van de reguliere geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken/Defensie
wordt de Kamer over de stand van zaken in de onderhandelingen geïnformeerd.
Voor besluitvorming onder de EVF geldt unanimiteit. Het zal evenwel mogelijk zijn
voor een of meerdere lidsta(a)t(en) om zich te onthouden van een specifiek voorstel,
zonder daarbij de besluitvorming te blokkeren («constructieve onthouding»). Op basis
van zo’n unaniem besluit kan de exporterende lidstaat vervolgens een wapenexportvergunning
afleveren, in overeenstemming met de bepalingen uit het Gemeenschappelijke Standpunt
inzake wapenexport 2008/944.
Het is voorzien dat de bestaande bevoegdheidsverdeling inzake wapenexport ook voor
het EVF geldt. In geval er door Nederland in het kader van de EVF een wapenexportvergunning
zou worden verleend, zal de Kamer daar conform de bestaande afspraken over worden
geïnformeerd. Dat betekent dat er versneld wordt gerapporteerd wanneer het een vergunning
is voor een compleet systeem aan een niet-bondgenoot met een waarde boven 2 miljoen
euro.
In de lopende onderhandelingen over de EVF zet het kabinet zich in voor een zorgvuldige
onderbouwing van het leveren van steun aan statelijke militaire actoren in derde landen.
Daarbij gaat het onder meer om risicoanalyses, waarborgen en voorwaarden, en monitoringsmechanismen.
– Kan de regering inzicht bieden in de wapenverkopen van Rusland en Turkije in de afgelopen
vijf jaar aan Azerbeidzjan en Armenië?
34. Antwoord van het kabinet
VN-lidstaten hebben zich verbonden aan het rapporteren over wapenleveranties via het
UN Register of Conventional Arms.16 Hier is informatie beschikbaar over de exporten van Rusland en Turkije naar Azerbeidzjan
en Armenië, zoals gerapporteerd door de betrokken landen.
Inbreng leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
op de agenda voor het schriftelijk overleg Wapenexport en hebben nog een aantal vragen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking schrijft onder meer:
«[z]oals hierboven gesteld, kan ik u verzekeren dat ten aanzien van de door de dual-useverordening
gecontroleerde cybersurveillancegoederen en -technologieën, het kabinet te allen tijde
een gedegen mensenrechten-toets uitvoert op vergunningaanvragen en dat bedrijven en
organisaties worden aangesproken op hun IMVO-beleid». Uit het rapport van Amnesty
International «Out of Control: Failing EU laws for digital surveillance export» blijkt
dat drie bedrijven uit Nederland, Frankrijk en Zweden digitale surveillancetechnologie
hebben verkocht aan belangrijke spelers op het gebied van massasurveillance en openbare
veiligheid in China. Het gaat dan bijvoorbeeld om biometrische technologie, zoals
systemen voor gezichtsherkenning, maar ook om surveillance-camera’s. In sommige gevallen
was de export rechtstreeks bestemd voor projecten van massasurveillance, met het risico
dat het onder meer tegen Oeigoeren, Kazachen en andere minderheden wordt gebruikt
waarbij fundamentele mensenrechten kunnen worden geschonden.
Het kabinet heeft ook aangegeven dat zij gesprekken voert met bedrijven waarvan bekend
is dat zij in deze sector actief zijn, in het bijzonder wanneer genoemde goederen
niet onder een vergunningplicht vallen, waarbij nadrukkelijk wordt gewezen op de risico’s
die met hun bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Is het kabinet ook in gesprek gegaan
met Noldus, het bedrijf dat in het Amnesty rapport aan de orde komt, over de betreffende
levering van technologie aan China? Zo niet, waarom niet? Is het kabinet alsnog bereid
om dit gesprek op korte termijn aan te gaan?
35. Antwoord van het kabinet
Na de publicatie in 2019 van de Correspondent heeft eind 2019 een gesprek plaats gevonden
op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met het betrokken bedrijf. In dit gesprek
is het bedrijf gewezen op due diligence en IMVO-richtlijnen. Het bedrijf heeft in dit gesprek aangegeven dat de software
geschikt is voor het herkennen van emoties op individuele gezichten – en niet op het
herkennen van personen of hun identiteit.
Emotieherkenningssoftware valt niet onder de EU dual-use verordening (428/2009) en het bedrijf heeft daarom conform EU- en Nederlands beleid
geen exportvergunning nodig voor de export van deze software. Uit een recent persbericht
op de website van het bedrijf blijkt dat men sinds 2019 een strikt verkoopbeleid met
due diligence-procedures heeft geïmplementeerd. Tevens heeft het zijn ethisch beleid gepubliceerd
op de website, waarin wordt onderstreept dat gebruik van technologie dat kan leiden
tot schending van mensenrechten, te allen tijde moet worden voorkomen.
De leden van de PvdA-fractie delen het standpunt dat deze problematiek op Europese
schaal en internationaal aangepakt dient te worden. Nu het niet gelukt is een vergunningplicht
in EU-verband voor 1 juli in te stellen, vragen deze leden welke stappen er nu zullen
gaan volgen in reactie op de zorgwekkende ontwikkeling en de gevolgen van de export
van gezichtsherkenningstechnologie die is bestemd voor identificatiedoeleinden en
voor etniciteitsherkenningstechnologie bij mensenrechtenschendingen.
36. Antwoord van het kabinet
Zoals gemeld in de brief van 16 juli jl. aan uw Kamer (Kamerstuk
32 735, nr. 309) wordt nog dit jaar – naar aanleiding van het besluit in het Wassenaar Arrangement
eind 2019 – aanvullende cybersurveillancesoftware in de EU-controlelijsten opgenomen,
in aanvulling op reeds gecontroleerde cybersurveillancegoederen en technologie.
Het EU Raadsmandaat voor de onderhandelingen over de EU dual-use verordening werd deze zomer uitgebreid met cybersurveillance in relatie tot mensenrechtenschendingen.
Daarmee is het aannemelijk dat dit in de uiteindelijke herziene EU dual-use verordening wordt opgenomen. Te meer daar dit ook de wens is van het Europees parlement.
Voornoemde onderhandelingen lopen dit jaar o.a. door de COVID-19 maatregelen, vertraging
op. De verwachting is dat de onderhandelingen – met het aangepaste mandaat – op korte
termijn zullen kunnen worden afgerond.
Daarnaast onderzoekt dit kabinet ten aanzien van nieuwe technologieën – specifiek
voor programmatuur voor gezichtsherkenning – met zorg wat de aard en de toepassingen
van dit soort technologieën zijn en wat de mogelijke risico’s ten aanzien van mensenrechtenschendingen.
Het onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden om dit type technologie via vast
te stellen parameters onder exportcontrole te brengen.
De leden van de PvdA-fractie vinden het opmerkelijk en zorgelijk dat er geen voorbeeld
is te vinden van geïdentificeerde Gender Based Violence (GBV) risico’s in afgekeurde wapenexportvergunningen, ondanks dat volgens de rapportage
in principe wapenexportvergunningen ook getoetst worden op mogelijke schendingen van
vrouwenrechten en op het risico om bij te dragen aan GBV conform artikel 7.4 van het
Wapenhandelsverdrag. Kunnen de Ministers aangeven op wat voor manier vergunningen
worden getoetst op gendergerelateerde risico’s? Op welke wijze is getoetst of de landen
van eindbestemming maatregelen nemen om deze risico’s te voorkomen?
37. Antwoord van het kabinet
Op 20 december 2017 bent u schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop het risico
op Gender Based Violence (GBV) wordt meegewogen in de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning (Kamerstuk 22 054, nr. 293). Gendergerelateerde risico’s zijn integraal onderdeel van toetsing onder criterium
2 van het Gemeenschappelijk Standpunt. Criterium 2 toetst alle mogelijke vormen van
schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht, waaronder GBV. Nederland rapporteert expliciet wanneer GBV een afwijzingsgrond is van een exportvergunning. Dat is tot op heden nog niet voorgekomen.
De mate waarin landen maatregelen nemen om gendergerelateerde risico’s te voorkomen
is bij de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning pas relevant wanneer
er een risico is dat de goederen waarvoor een vergunning wordt aangevraagd bijdragen
aan GBV. Wanneer er sprake is van een duidelijk risico op inzet bij GBV, zal de vergunningaanvraag worden afgewezen, tenzij een land voldoende maatregelen
heeft genomen om dit risico te voorkomen. Een onderzoek naar mitigerende maatregelen
vindt dus pas plaats wanneer er een dusdanig risico is dat het bewuste goed wordt
ingezet bij GBV dat de vergunning zou worden afgewezen. Die situatie heeft zich nog niet voorgedaan.
Er is dan ook in de beoordeling van vergunningen nog geen onderzoek gedaan naar de
mate waarin landen gendergerelateerde risico’s voorkomen.
Een verklaring voor het feit dat er tot dusver geen enkele vergunning is afgewezen
op basis van GBV is dat bij GBV veelal kleine handvuurwapens worden ingezet. De link tussen de export van een handvuurwapen
en GBV is daarmee relatief eenvoudig en duidelijk. De link tussen de inzet van een radarsysteem
op een marineschip en GBV is veel minder evident. Nederland produceert geen handvuurwapens en exporteert vooral
maritieme goederen en componenten. Inzet van dat type goederen bij GBV ligt minder voor de hand.
De leden van de PvdA-fractie vinden het passend bij de focus van het algemene beleid
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het terrein van vrouwen en
meisjes om duidelijkheid over de toepassing van de toets op gendergerelateerd geweld
te verschaffen. Hoe denkt het kabinet over het in de jaarrapportage opnemen van een
analyse van de risico’s op gendergerelateerd geweld in goedgekeurde vergunningsaanvragen
en de wijze waarop wordt onderzocht of de landen van eindbestemming maatregelen nemen
om deze risico’s te voorkomen?
38. Antwoord van het Kabinet
Zowel in VN- als in EU-verband vinden doorlopend gesprekken plaats over hoe er meer
rekening kan worden gehouden met GBV in het wapenexportbeleid. NL draagt daar actief aan bij. Zo heeft NL bijgedragen
aan de totstandkoming van het hoofdstuk over GBV dat is verschenen in de – mede door Nederland gefinancierde – ATT Monitor.17 Nederland heeft in 2020 meegewerkt aan twee verdere onderzoeken naar de wijze waarin
GBV wordt meegewogen in exportcontrole door het Stimson Centre en het Centre for Feminist Foreign Policy. Beide onderzoeken zijn nog niet verschenen. Het jaarrapport over het jaar 2020 zal
nader ingaan op de Nederlandse inzet op het terrein van GBV.
Tot slot maken de leden van de PvdA-fractie zich zorgen over de verleende exportvergunningen
naar Egypte. De leden begrijpen dat het hier om een zeer grote order voor het Nederlands
bedrijfsleven gaat. Desondanks gaat het om een exportvergunning naar een land dat
ondanks een wapenembargo militaire steun levert in het conflict in Libië. Bovendien
is er op grote schaal sprake van mensenrechtenschendingen waarbij duizenden journalisten,
mensenrechtenverdedigers en gewone burgers verdwijnen in gevangenissen of kazernes.
Veelvuldig wordt de doodstraf uitgesproken, soms in massaprocessen, ook over minderjarigen.
De regering in Egypte regeert op basis van een permanente noodtoestand, onder leiding
van een generaal. Dit lijkt de leden strijdig met de criteria waarop wapenexportvergunningen
worden getoetst. Kunnen de Ministers iets verder ingaan op deze versoepeling van het
wapenexportbeleid ten aanzien van Egypte?
39. Antwoord van het kabinet
De aanpassing van het wapenexportbeleid ten aanzien van Egypte is toegelicht in de
Kamerbrief van 16 juli 2019 (Kamerstuk
22 054, nr. 312). Sinds 2018 gold voor export naar Egypte een zogenaamde presumption of denial vanwege de rol van Egypte in het conflict in Jemen. Deze aanscherping is in 2019
ongedaan gemaakt nadat uit nieuwe informatie bleek dat de Egyptische marine geen rol
heeft bij het conflict in Jemen en de inzet van de Egyptische marine is gericht op
het veilig stellen van de vaarwegen rondom het Suezkanaal. Deze informatie wordt gestaafd
door twee belangrijke recente rapporten. Het rapport van de Group of Eminent Experts
uit september 2020 concludeert dat Egypte alleen politieke steun aan de KSA-geleide
coalitie levert.18 Van militaire steun is geen sprake. Het rapport van het Europese parlement over Europese
wapenexport uit september 2020 legt – anders dan voor Saoedi-Arabië en de Verenigde
Arabische Emiraten – geen direct verband tussen Egypte en mensenrechtenschendingen
in Jemen.
Dit laat onverlet dat alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militair materieel
naar Egypte zorgvuldig en strikt worden getoetst aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport. In deze toetsing worden ook zorgen over interne repressie,
mensenrechtenschendingen en een mogelijke rol in het conflict in Libië betrokken.
De situatie in de regio’s wordt continu en nauwlettend gemonitord.
II. Volledige agenda
Inzet Jaarvergadering Wereldbankgroep 2020. Kamerstuk 26 234, nr. 242 – Brief regering d.d. 02-10-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Rapport «Het Nederlandse Wapenexportbeleid in 2019». Kamerstuk 22 054, nr. 331 – Brief regering d.d. 04-09-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Opvolging moties en toezeggingen aangaande het wapenexportbeleid. Kamerstuk 22 054, nr. 315 – Brief regering d.d. 12-11-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Reactie op de motie van het lid Karabulut c.s. over in kaart brengen welke Nederlandse
bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Kamerstukken 32 735 en 35 207, nr. 286 – Brief regering d.d. 04-02-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Reactie op moties aangaande het wapenexportbeleid. Kamerstuk 22 054, nr. 324 – Brief regering d.d. 21-02-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Reactie op de nader gewijzigde motie van de leden van Ojik en Sjoerdsma over cybersurveillancetechnologie
en exportcontrole (Kamerstuk
35 207, nr. 27). Kamerstuk 32 735, nr. 309 – Brief regering d.d. 16-07-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Nadere invulling wapenexportbeleid Turkije. Kamerstuk 22 054, nr. 316 – Brief regering d.d. 25-11-2019, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Toetsing aangescherpt wapenexportbeleid Turkije. Kamerstuk 22 054, nr. 325 – Brief regering d.d. 09-03-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Afgifte vergunning voor export militair materieel naar Qatar. Kamerstuk 22 054, nr. 326 – Brief regering d.d. 09-03-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Afgifte vergunning voor export militair materieel naar Indonesië. Kamerstuk 22 054, nr. 327 – Brief regering d.d. 12-06-2020, Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Afgifte vergunning voor export militair materieel naar Egypte. Kamerstuk 22 054, nr. 328 – Brief regering d.d. 10-07-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.