Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 610 Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met het opnemen van regels voor ouderparticipatiecrèches
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
De memorie van toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 is in de inleiding
de aanleiding, het probleem en het doel van dit wetsvoorstel omschreven. In hoofdstuk
2 wordt nader ingegaan op de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. In hoofdstuk 3 worden
de gevolgen die dit wetsvoorstel met zich meebrengt omschreven. In hoofdstuk 4 zijn
de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen weergegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 5
ingegaan op de uitkomsten van de internetconsultatie.
Hoofdstuk 1. Inleiding
Het Nederlandse kinderopvangbeleid stimuleert ouders arbeid en zorg te combineren
en biedt een basis voor goede kwaliteit kinderopvang waardoor kinderen zich optimaal
kunnen ontwikkelen. Bij de keuze van een kinderopvangvoorziening hebben ouders de
vrijheid om te kiezen tussen verschillende locaties en opvangvormen. Dat maakt het
mogelijk dat ouders een opvangvorm kunnen kiezen die bij hun past. Voor sommige ouders
betekent dit dat zij zelf, samen met andere ouders, opvang organiseren. Een ouderparticipatiecrèche
(opc) wordt opgezet en bestuurd door ouders, en deze ouders verzorgen ook de opvang
van de kinderen door onbezoldigd dagdelen opvang te draaien. Naast het verlenen van
opvang worden ook de andere werkzaamheden om een opc draaiend te houden onbezoldigd
door de ouders verricht. Het onbezoldigde karakter van de dienstverlening door de
ouders in een opc raakt de kern van deze vorm van opvang, die enkel door de participatie
van ouders plaats kan vinden. Hoewel het woord «crèche» in de naam ouderparticipatiecrèche
anders doet vermoeden, kunnen de kinderen naar de ouderparticipatiecrèche tot de eerste
dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs begint. Momenteel bestaan er zeven
opc-locaties waar rond de 120 kinderen worden opvangen. Opc’s bestaan al langere tijd
in Nederland, sommige sinds decennia.
De Wet kinderopvang (Wko) kent nu twee soorten opvang waarvoor recht op kinderopvangtoeslag
bestaat: kinderopvang in een kindercentrum (dagopvang en buitenschoolse opvang) en
gastouderopvang. De opvang die in opc’s aangeboden wordt, valt onder de kinderopvang
in een kindercentrum. Dit is neergelegd in de Wko die in 2005 is ingevoerd, die ook
van toepassing was op opc’s. Een groot deel van de kwaliteitsregels waren destijds
in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen vastgelegd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 oordeelde echter dat een beleidsregel geen grondslag biedt voor het opleggen van
een sanctie wanneer niet voldaan wordt aan een in een beleidsregel neergelegde kwaliteitsregel.
De regering heeft toen besloten de kwaliteitseisen in een ministeriële regeling vast
te leggen. Onder de kwaliteitseisen die toen in de regeling zijn vastgelegd en in
2012 in werking zijn getreden, vielen ook de opleidingseis voor beroepskrachten en
de eis van vaste beroepskrachten per groep. Opc’s konden en kunnen daar – gezien de
aard van de opvang, namelijk door ouders – niet aan voldoen. Desondanks hebben ouders
van opc’s aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Er zit zodoende licht tussen
de bepalingen in de wet, waarin het voldoen aan kwaliteitseisen noodzakelijk is voor
het recht op kinderopvangtoeslag en de praktijk. Dit is een onwenselijke situatie.
Met dit wetsvoorstel wordt de positie van opc’s geformaliseerd. Daarmee behouden opc’s
hun bestaansrecht, zoals in het Regeerakkoord is vastgelegd.2 Bij brief van 7 december 2018 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
het voornemen om opc’s bestaansrecht te geven aangekondigd en de uitgangspunten voor
een wetsvoorstel geformuleerd.3
Eerder heeft de regering deze onwenselijke situatie al onderkend en voorstellen gedaan
voor formalisering van opc’s. In 2015 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid een wetsvoorstel daartoe ingediend.4 Het dilemma dat daarbij geschetst werd, was dat men vond dat burgerinitiatieven in
de kinderopvang mogelijk moesten zijn tegenover de verantwoordelijkheid die de overheid
heeft voor de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang en het gesubsidieerde en
gereguleerde kinderopvangstelsel. Het voorstel voor formalisatie van opc’s ging destijds
niet samen met een aanspraak op kinderopvangtoeslag voor ouders van opc’s. Dit was
mede de reden dat het wetsvoorstel politieke en maatschappelijke overeenstemming ontbeerde
en niet verder behandeld is.5 Nu het voorliggende wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend zal het vorige
wetsvoorstel worden ingetrokken.
Het hierboven geschetste dilemma is nog steeds actueel. Een wetsvoorstel dat de opc’s formaliseert moet daarom rekening houden met de verschillende belangen
van ouderparticipatie en de verantwoordelijkheid voor het kinderopvangstelsel. Daarenboven
moet een gelijk speelveld met andere kindercentra behouden blijven. Ook moet in ogenschouw
worden genomen dat in afgelopen jaren met de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang
(Wet IKK)6 is ingezet op verdere aanscherping van de kwaliteitseisen binnen de kinderopvang.
Door formalisering van de opc’s doet de regering recht aan het jarenlange bestaan
van opc’s en de inzet en de rol van ouders bij het bieden van kinderopvang aan elkaars
kinderen. Het beëindigen van de gedoogsituatie zal zowel voor ouders van opc’s als
voor toezicht houvast bieden omdat met het wetsvoorstel een kader met voorwaarden
wordt vastgelegd. In het wetsvoorstel wordt aansluiting gezocht bij het huidige wettelijke
kader en de overheid blijft daarmee verantwoordelijk voor een goed stelsel van kinderopvang
en voor het toezicht op de naleving van de in de Wko gestelde eisen ten aanzien van
veiligheid en kwaliteit.
Hoofdstuk 2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Dit hoofdstuk kent de volgende opbouw. In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op de wijziging
van het wettelijk kader dat noodzakelijk is om de opc’s te formaliseren. In paragraaf
2.2 wordt aandacht besteed aan de oprichting van nieuwe opc’s onder de Wko en de aanloopperiode.
In paragraaf 2.3 wordt ingegaan op het kwaliteitskader waaraan de opc’s moeten voldoen.
In paragraaf 2.4 komen de veiligheidseisen aan bod. Tot slot wordt in paragraaf 2.5
aandacht besteed aan handhaving van voorschriften die gelden voor de opc’s.
2.1 Wettelijk kader
Met dit voorstel worden de opc’s geformaliseerd. Omdat met deze aanpassing, naast
opvang in een kindercentrum en door gastouders, opvang door opc’s mogelijk wordt gemaakt,
is hiervoor een wetswijziging nodig. Het raakt verschillende aspecten van het wettelijk
kader: de definities, de aanspraak op kinderopvangtoeslag, de aanvraag en registratie,
de eisen en handhaving. Voorts zal het Besluit Kwaliteit kinderopvang (hierna het
Besluit Kwaliteit) aangepast moeten worden omdat daarin de kwaliteitseisen nader worden
uitgewerkt. De Regeling Wet kinderopvang met betrekking tot kinderopvang in het buitenland
wordt vooralsnog niet gewijzigd. Dit betekent dat als ouders in het buitenland gebruik
willen maken van een kinderopvangvoorziening in een opc gevestigd in een andere EU-lidstaat,
een andere EER-staat of Zwitserland zij een aanvraag tot inschrijving in het register
buitenlandse kinderopvang moeten indienen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De Minister beoordeelt of de kwaliteit van een kinderopvangvoorziening in een andere
EU-lidstaat, een andere EER-staat of Zwitserland naar aard en strekking overeenkomt
met de Nederlandse (kwaliteits)eisen die op opc’s van toepassing zijn. Als dit het
geval is, kunnen zij op grond van artikel 1.48 van de Wko gelijkgesteld worden met
een geregistreerd kindercentrum, zijnde opc en in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.
Een van de uitgangspunten van het voorstel is dat aangesloten wordt bij de Wko. Zo
blijven opc’s onder de definitiebepaling «kindercentrum» en «geregistreerd kindercentrum»
vallen en bieden zij «kinderopvang» aan zoals in de Wko is gedefinieerd. Ook wordt
aangesloten bij de definitiebepaling «houder» in de Wko.
De houder van een opc is degene die in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel
staat ingeschreven. Als de rechtspersoon van een opc een vereniging is (zoals bij
de huidige opc’s het geval is), kan dit het verenigingsbestuur zijn. De houder binnen
een opc kan dan ook in die hoedanigheid worden aangesproken.
Om de opc’s wel te onderscheiden van andere kindercentra en de uitzondering op de
wettelijke kwaliteitseisen (zie paragraaf 2.3) alleen op de opc’s van toepassing te
laten zijn, is noodzakelijk het begrip opc, ouderparticipatieopvang en participerende
ouder apart te definiëren en daarbij aan te sluiten bij de huidige praktijk van de
bestaande opc’s. Een ander uitgangspunt is dat ouders van wie de kinderen in een bestaande
opc opvang genieten en aan de eisen van de Wko voldoen, aanspraak blijven houden op
kinderopvangtoeslag.
Kenmerken opc
Omdat voor de opvangvorm van opc’s uitzonderingen op kwaliteitseisen wordt gemaakt,
moet duidelijk zijn waarin een opc zich onderscheidt van een regulier kindercentrum
én van informele opvang door ouders. In de wet zijn daarom kenmerken van een opc opgenomen.
Alleen als een kindercentrum aan deze kenmerken voldoet, zullen de uitzonderingen
van toepassing zijn. Omdat er al opc’s bestaan, is ook aansluiting gezocht bij de
kenmerken van de huidige opc’s. Gezien de aard van opc’s is niet verwonderlijk dat
deze alle een verenigingsvorm kennen. Deze organisatievorm sluit namelijk het beste
aan bij het doel en het functioneren van een opc.
Bij een opc nemen de ouders gezamenlijk de verantwoordelijkheid op zich voor de opvang
van hun eigen kinderen. De ouders starten en dragen samen het initiatief van opvang
door ouders. Daarbij wordt de inzet van iedere ouder verwacht. Om continuïteit in
opvang te kunnen bieden, moeten ouders zich dan ook blijvend committeren en kan geen
sprake zijn van vrijblijvendheid.
Het meest onderscheidende element van een opc is dan ook dat ouders zich verenigen
om zich gezamenlijk in te zetten voor de opvang van hun kinderen. Ten minste één ouder
van een kind dat op de opc wordt opgevangen wordt ingezet voor de opvang van kinderen
en dit gebeurt onbezoldigd. Dit zijn participerende ouders en in een opc kunnen alleen
participerende ouders kinderopvang verzorgen. Het zijn dan ook de participerende ouders
die de groep draaien.
Om opvang door opc’s te onderscheiden van opvang door eigen ouders buiten de formele
kinderopvang om, is voorgeschreven dat de opvang door een opc niet op het woonadres
van een van de ouders plaatsvindt. De betrokkenheid van ouders bij een opc beperkt
zich niet tot enkel het verzorgen van de opvang maar komt in alle facetten van het
exploiteren van een opvang naar voren.
Zo zullen ouders van een opc bijvoorbeeld ook betrokken zijn bij het opstellen van
het pedagogische beleidsplan en de facilitaire zaken van de opvang. Bij een opc hoort
ook dat ouders van een opc organisatorische en bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen.
Daarom wordt voorgeschreven dat ouders van een opc waar het kind wordt opgevangen
– net zoals bij de huidige opc’s het geval is – de opc ook exploiteren. Dat betekent
dat ouders het bestuur vormen van een opc en als houder aangemerkt worden en in die
hoedanigheid in het handelsregister geregistreerd staan. Door het bestuur te vormen,
laten ouders van een opc zien dat zij bij de opvang van hun kind in den brede betrokken
zijn. Alleen voor een dergelijke vorm van opvang, waar ouders voor alle facetten van
de opvang verantwoordelijk zijn, zijn uitzonderingen op de kwaliteitseisen in de wet
toegestaan. Ten slotte is een kenmerk van een opc dat het geen winstoogmerk heeft.
Dit is ingegeven vanuit de wens van ouders om intensief te participeren in de opvang
van hun kinderen en in het verlengde daarvan het doel van een opc dat ouders gezamenlijk
de opvang van hun kinderen verzorgen. Bij deze vorm van vrijwillige inzet van ouders
past niet dat er winst gemaakt wordt. Daarom is als kenmerk van een opc in het voorstel
opgenomen dat alle inkomsten van een opc aangewend worden om verantwoorde kinderopvang
te kunnen bieden. Het voorgaande dient tot uitdrukking te komen in de statuten, reglement
of het beleidsplan van een opc waarop door de toezichthouder gecontroleerd kan worden.
De uitzonderingen op de kwaliteitseisen zijn alleen van toepassing op een opvangvorm
die aan de kenmerken van een opc voldoet. De opc geeft bij de aanvraag voor exploitatie
bij het college aan dat het een aanvraag voor een opc betreft. Wanneer een aanvraag
voor exploitatie van een kindercentrum, zijnde een opc, ingediend wordt, zal deze
getoetst worden aan de in het voorstel opgenomen kenmerken. Alleen als het kindercentrum
aan deze kenmerken voldoet, kan gesproken worden van een opc en zullen de afwijkende
kwaliteitseisen van toepassing zijn. Ook gedurende de exploitatie zal het kindercentrum,
zijnde een opc, aan de kenmerken en de bijbehorende kwaliteitseisen moeten blijven
voldoen. In paragraaf 2.5 wordt verder ingegaan op handhaving door de toezichthouder.
2.2 Nieuwe opc’s in de aanloopperiode
Formalisering van de opc’s brengt met zich dat ook nieuwe opc’s opgericht kunnen worden.
Omdat opc’s niet aan alle reguliere kwaliteitseisen kunnen voldoen waaraan regulier
kindercentra voldoen, moeten zij op alternatieve wijze continuïteit en kwaliteit van
de opvang aantonen. Voor de beoordeling van de continuïteit en kwaliteit zal voor
nieuwe opc’s een aanloopperiode van twee jaar gelden. Deze aanloopperiode start vanaf
het moment dat toestemming tot exploitatie wordt verkregen. Gedurende deze aanloopperiode,
waarin kwaliteit en continuïteit nog niet bewezen zijn, hebben de ouders die gebruik
maken van ouderparticipatieopvang geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. Aan twee
belangrijke eisen die bijdragen aan kwaliteit (de opleidingseis en het vaste gezichtencriterium)
worden door opc’s niet voldaan. Om toch een goed oordeel te kunnen vellen over de
kwaliteit en continuïteit is enige tijd nodig.
De periode van twee jaar gebruikt de toezichthouder dan ook om onderzoeken uit te
voeren waaruit de kwaliteit van de opc moet blijken. De aanloopperiode is voor opc’s
die op het moment dat de voorgestelde wijzigingen in werking treden al meer dan twee
jaar geëxploiteerd worden reeds verstreken. De bestaande opc’s7 hebben door hun jarenlange bestaan reeds continuïteit aangetoond. Tevens is met het
onderzoek in 2016/2017 de kwaliteit van de kinderopvang in de bestaande opc’s onderzocht
en voldoende bevonden.8 En voorts zijn zij uiteraard onder het reguliere toezicht onderworpen geweest. Voor
hen geldt de aanloopperiode dus niet. Het spreekt voor zich dat de huidige opc’s ook
in de toekomst moeten blijven aantonen dat zij goede kwaliteit opvang bieden. De rechtvaardiging
voor het verschil in behandeling gedurende de aanloopperiode van nieuwe opc’s ten
opzichte van reguliere kindercentra die nieuw starten, ligt in het feit dat opc’s
uitgezonderd zijn van twee kwaliteitseisen waaraan reguliere kindercentra wel moeten
voldoen. In paragraaf 2.3 wordt aandacht besteed aan de kwaliteitseisen voor de opc’s.
Wanneer opc’s eenmaal de aanloopperiode hebben doorlopen, geldt geen nieuwe aanloopperiode
vanaf het moment van toestemming tot exploitatie bij (tijdelijke) wijziging van locatie.
De opc heeft dan reeds laten zien een duurzame organisatie te zijn, die voldoende
kwaliteit biedt. De opc blijft onderworpen aan het normale toezicht, dat de opc aan
de voor hun geldende eisen zal toetsen. Bij uitbreiding van een opc naar een nieuwe
locatie, of bij de start van een nieuw opvangtype binnen de opc (bijvoorbeeld uitbreiding
van opvang van 0–4 jarigen naar opvang voor 4–12 jarigen), geldt wel opnieuw een aanloopperiode
voor deze locatie. Er start dan iets geheel nieuws, naast de bestaande opc. De organisatie
moet dan eerst aantonen ook voor deze nieuwe locatie en/of nieuwe doelgroep kwaliteit
en continuïteit te kunnen bieden.
De nieuwe opc’s zullen na het doorlopen van de reguliere aanvraagperiode zoals beschreven
in artikel 1.46 van de Wko en de verkregen toestemming tot exploitatie, geregistreerd
worden in het Landelijke Register Kinderopvang (LRK). Met registratie in het LRK wordt
de nieuwe opc onder het reguliere toezichtkader gebracht en als nieuw kindercentrum,
zijnde opc, in het LRK weergegeven. Het registratienummer is op dat moment nog niet
bruikbaar om kinderopvangtoeslag mee aan te vragen, omdat er alleen na de aanloopperiode
recht op kinderopvangtoeslag ontstaat. Het nummer zal daarom tijdens de aanloopperiode
nog niet openbaar worden gemaakt.
Echter, omdat opc’s tijdens de aanloopperiode onder het reguliere toezichtsregime
vallen, zal dit nummer wel aan het inspectierapport gekoppeld worden. De toezichthouder
zal ervoor zorgdragen dat het nummer niet zichtbaar is in de rapporten. Mocht dit
onverhoopt wel gebeuren, heeft dit tijdens de aanloopperiode geen consequenties, omdat
het recht op kinderopvangtoeslag pas ontstaat ná afloop van de aanloopperiode. Tot
die tijd is het LRK-nummer ook nog niet bekend bij de Belastingdienst.
De nieuwe opc’s worden gedurende de aanloopperiode, zoals andere kindercentra, onder
het reguliere toezicht onderworpen. De toezichthouder verricht onderzoeken om de kwaliteit
van kindercentra, en dus ook de nieuwe opc’s, te beoordelen. In de huidige praktijk
van het toezicht vinden er niet noodzakelijkerwijs meerdere onderzoeken plaats binnen
de eerste twee jaar van exploitatie van een kindercentrum.
Om het college de mogelijkheid te geven gedurende de aanloopperiode een goed beeld
te vormen over de kwaliteit van de nieuwe opc wordt voorgesteld voor de opc’s te regelen
dat gedurende de aanloopperiode minimaal het onderzoek na registratie én het vervolgonderzoek
plaatsvinden. Omdat de aanloopperiode automatisch afloopt, moet bij de planning en
uitvoering van het vervolgonderzoek rekening worden gehouden met de afloop van de
aanloopperiode.
Op basis van deze onderzoeken is het mogelijk een goed beeld te vormen van de continuïteit
en kwaliteit van nieuwe opc’s. Door de aanloopperiode op deze wijze vorm te geven,
ontstaat een goed beeld van de kwaliteit van een nieuwe opc alvorens het recht op
kinderopvangtoeslag ontstaat. Na afloop van de aanloopperiode maakt het college het
unieke registratienummer in het LRK bekend. Ouders die gebruik maken van opc kunnen
met dit registratienummer een aanvraag voor kinderopvangtoeslag indienen bij de Belastingdienst.
Omdat het reguliere toezichtkader – zowel tijdens als na de aanloopperiode – van toepassing
is, kan het college te allen tijde, en dus ook gedurende de aanloopperiode, ingrijpen
wanneer blijkt dat een opc de eisen niet of onvoldoende naleeft. Dit gebeurt op dezelfde
wijze als bij andere kindercentra. Het college kan hiervoor de handhavingsmiddelen
inzetten die het op basis van de Wko ter beschikking heeft. Dit betekent onder andere
ook dat het college de bevoegdheid heeft om de toestemming tot exploitatie van een
opc in te trekken. In paragraaf 2.5 is het handhavingskader verder toegelicht.
2.3. Kwaliteitseisen Wko
De opvang door ouders van eigen kinderen leidt ertoe dat opc’s aan twee wettelijke
kwaliteitseisen niet voldoen: de opleidingseis voor beroepskrachten en het vaste gezichtencriterium.
De ouders die de opvang verzorgen hoeven geen beroepskrachten te zijn die een opleiding
hebben afgerond voor het werken in de kinderopvang. Doordat de opvang door ouders
in dagdelen is ingedeeld, staan gedurende de dag verschillende ouders op de groep
en is er geen vast gezicht op de groep.
In dit wetsvoorstel worden opc’s uitgezonderd van de twee genoemde wettelijke kwaliteitseisen
waaraan de opc’s gezien de aard van de opvang niet kunnen voldoen. De uitzondering
geldt alleen voor deze twee kwaliteitseisen en dat betekent dat opc’s aan de andere
– en toekomstige – wettelijke eisen van de Wko moeten voldoen. Aan deze uitzondering
op de kwaliteitseisen worden nadere voorwaarden verbonden in het Besluit Kwaliteit
om te bewerkstelligen dat opc’s op alternatieve wijze zorgen voor verantwoorde kinderopvang.
In het Besluit Kwaliteit worden aanvullende kwaliteitseisen, die zien op de invulling
van professionalisering van de ouders en stabiliteit voor de kinderen, gesteld.
Hiermee wordt ook een gelijk speelveld behouden met andere kindercentra. Het zonder
voorwaarden laten vervallen van kwaliteitseisen zou de opc’s in het voordeel stellen
ten opzichte van andere kindercentra.
Bovengenoemde voorwaarden die neergelegd worden in het Besluit Kwaliteit zijn bovendien
van belang voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van opc’s. De organisatie van
opc’s kenmerkt zich immers door de vrijwillige inzet en wisselende samenstelling van
de groep van (participerende) ouders, wat de continuïteit van de bedrijfsvoering kwetsbaar
maakt. De gestelde voorwaarden in het Besluit Kwaliteit op genoemde onderwerpen dragen
bij aan continuïteit in beleid en bedrijfsvoering wat ten goede komt aan het verlenen
van verantwoorde kinderopvang.
Ook ligt het in de rede aan te nemen dat (participerende) ouders binnen een opc verschillende
rollen en verantwoordelijkheden op zich nemen. Voor het zo goed mogelijk uitvoeren
van verschillende rollen en verantwoordelijkheden die (participerende) ouders binnen
een opc aannemen, is het van belang om aandacht te schenken en het expliciet maken
van deze rolverdeling. In het Besluit Kwaliteit zal daarom opgenomen worden dat de
rolverdeling binnen een opc in het beleidsplan expliciet moet worden gemaakt.
2.3.1. Pedagogisch beleidsmedewerker
Benadrukt wordt dat opc’s aan alle overige eisen van de Wko moeten voldoen. Een van
die eisen is de inzet van pedagogisch beleidsmedewerker. De opc’s kunnen ervoor kiezen
om de rol van de pedagogisch beleidsmedewerker in te laten vullen door een (participerende)
ouder(s) mits de inzet van die ouder(s) aan de eisen, inclusief de opleidingseis,
in de Wko en de daarop betrekking hebbende lagere regelgeving voldoet.
Vervulling functie pedagogisch beleidsmedewerker door participerende ouder(s)
De definitie van ouderparticipatieopvang regelt dat bij opc’s alleen participerende
ouders kinderopvang kunnen aanbieden, dat wil zeggen een groep draaien. De functie
van pedagogisch beleidsmedewerker valt niet onder deze definitie. In geval een participerende
ouder ook de functie van pedagogisch beleidsmedewerker kan en wil uitoefenen gebeurt
dit net zoals de andere werkzaamheden onbezoldigd. Zoals eerder opgemerkt, vervullen
participerende ouders hun werkzaamheden in een opc onbezoldigd, omdat dit een van
de kenmerken is, dat een opc typeert. Dit geldt dus ook voor uitoefening van de functie
van pedagogisch beleidsmedewerker.
De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker kan gelijktijdig plaatsvinden met het
draaien van een groep: de ouder in de functie van pedagogisch beleidsmedewerker én
draaiouder mag dan meegeteld worden in de beroepskracht-kindratio zoals nu ook in
artikel 7, tiende lid van het Besluit Kwaliteit is geregeld. Wel moet de opc er rekening
mee houden dat de draai-ouder op dat moment geen coaching (van zichzelf) kan ontvangen
en dat daarvoor een andere pedagogisch beleidsmedewerker ingezet moet worden, al dan
niet extern.
Vervulling functie pedagogisch beleidsmedewerkerdoor door anderen dan participerende
ouder(s)
In geval een opc het niet gewenst vindt een participerende ouder als pedagogisch beleidsmedewerker
in te zetten of de participerende ouders niet aan de huidige eisen in de Wko kunnen
voldoen, kan de pedagogisch beleidsmedewerker extern worden ingehuurd conform de huidige
eisen in de Wko. Externe inhuur van een pedagogisch beleidsmedewerker gebeurt daarom
onder bezoldiging. Ook kan een ouder binnen een opc, niet zijnde een participerende
ouder, de rol van de pedagogisch beleidsmedewerker vervullen mits deze ouder aan de
huidige eisen in de Wko voldoet. Aangezien de externe inhuur of deze ouder geen kinderopvang
in de zin van de Wko aanbiedt, kan de vervulling van deze rol alleen gebeuren zonder
dat de inzet van die persoon meetelt voor de beroepskracht-kindratio.
Daarnaast kunnen in een opc waar ouderparticipatieopvang plaatsvindt ook anderen,
niet zijnde de ouders van de kinderen die worden opgevangen, werkzaamheden anders
dan het verlenen van kinderopvang verrichten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de
pedagogische beleidsmedewerkers, stagiaires en vrijwilligers. Voor deze personen gelden
voor een opc dezelfde regels als voor andere kindercentra gelden.
2.3.2. Oudercommissies
Voor de wettelijke verplichting voor het instellen van de oudercommissie en de bij
wet geregelde rechten en plichten (artikel 1.58 e.v.) is het noodzakelijk om de ouders
van een opc’s vrij te stellen van hetgeen geregeld is in artikel 1.58, vijfde lid,
van de Wko. Hierin wordt geregeld dat personen die werkzaam zijn bij een kindercentrum
geen lid van de oudercommissie mogen zijn. Door deze vrijstelling wordt het voor de
ouders binnen een opc’s mogelijk om uitvoering te geven aan hetgeen is geregeld in
de Wko ten aanzien van de oudercommissies.
2.3.3. Voorschoolse educatie en meertalige buitenschoolse opvang
De definitie regelt dat bij opc’s alleen participerende ouders kinderopvang kunnen
aanbieden. Het aanbieden van voorschoolse educatie (ve) en meertalige buitenschoolse
opvang kan binnen een opc alleen door een participerende ouder onbezoldigd worden
aangeboden. Bovendien kunnen participerende ouders in de opc’s alleen ve aanbieden
wanneer zij voldoen aan de regels die zijn vastgesteld in het Besluit basisvoorwaarden
kwaliteit voorschoolse educatie. Ve heeft tot doel de onderwijsachterstanden van peuters
met een risico op een onderwijsachterstand te voorkomen en te verminderen. Juist voor
deze peuters is een hoge kwaliteit van het aanbod van groot belang. Daarom gelden
voor ve aanvullende kwaliteitseisen bovenop de eisen uit de Wko. Een belangrijke aanvullende
kwaliteitseis is dat beroepskrachten specifieke scholing voor voorschoolse educatie
moeten hebben gevolgd, gericht op het bestrijden van onderwijsachterstanden. De met
dit wetsvoorstel voorgestelde uitzonderingen op de kwaliteitseisen hebben daarom geen
betrekking op de gestelde kwaliteitseisen voor ve. Uitzondering van de hogere kwaliteitseisen
zoals die voor ve gelden, staat namelijk niet in redelijke verhouding met het doel
van dit wetsvoorstel. Participerende ouder(s) binnen een opc die niet voldoen aan
de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse
educatie kunnen daarom geen ve aanbieden.
Bovenstaande geldt ook voor het aanbieden van meertalige buitenschoolse opvang door
participerende ouder(s) binnen een opc: wanneer zij aan de eisen voor het aanbieden
van meertalige buitenschoolse opvang voldoen, mag dat door participerende ouders worden
aangeboden.
2.4 Veiligheidseisen Wko
Voor de veiligheid van kinderen in de kinderopvang is iedereen, die werkt of woont
op een locatie waar kinderen worden opgevangen, vanaf 1 maart 2018 verplicht zich
in het schrijven in het Personenregister kinderopvang (PRK). Met het PRK worden medewerkers
continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het
werken met kinderen. De grondslag hiervoor in de Wko is opgenomen in artikel 1.50
van de Wko. De verplichting voor inschrijving in het PRK geldt ook voor de (participerende)
ouders in opc’s, evenals overige aanwezigen bij een opc zoals stagiaires, bestuursleden,
pedagogisch beleidsmedewerker en vrijwilligers.
Om de registratie van (participerende) ouders mogelijk te maken, is het noodzakelijk
om artikel 1.50, derde lid, van de Wko uit te breiden met de ouders in een opc. De
verplichting om in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag op grond
van artikel 1.57 van de Wko kan daarmee vervallen.
2.5 Handhaving
Met dit wetsvoorstel wordt voor (toekomstige) opc’s aangesloten bij hetgeen geregeld
is in afdeling 4 van de Wko in artikel 1.61 e.v. over handhaving. Aangezien het huidige
kader omtrent handhaving uitgangspunt is, zijn nieuwe opc’s onderworpen aan de onderzoeken
die de toezichthouder uitvoert in het kader van toezicht op de naleving. De werkwijze
voor deze onderzoeken is neergelegd in de Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang.
Daarbij zal de toezichthouder voor kindercentrum, zijnde opc’s wel met nieuwe elementen
te maken krijgen, die in het Besluit Kwaliteit worden opgenomen en bijdragen aan professionalisering
en stabiliteit ten behoeve van het verlenen van verantwoorde kinderopvang.
In de wet zijn kenmerken geformuleerd die kindercentra, zijnde opc’s, typeren: kinderopvang
wordt onbezoldigd verzorgd door een van ouders waarvan het kind wordt opgevangen in
de opc, niet zijn het woonadres van een van de ouders. Daarnaast wordt een opc geëxploiteerd
door enkel de ouders van de opc en zullen alle inkomsten ten behoeve van verantwoorde
kinderopvang moeten worden aangewend. Alleen als een kindercentrum aan deze kenmerken
voldoet, kan van een opc gesproken worden en gelden de afwijkende kwaliteitseisen.
Dit speelt een rol bij de beoordeling van de aanvraag tot exploitatie, maar ook gedurende
de exploitatie is van belang dat aan de kenmerken van de opvangvorm opc voldaan wordt.
Immers, als niet meer aan kenmerken wordt voldaan, kan niet meer van een opc gesproken
worden en kunnen de afwijkende kwaliteitseisen niet van toepassing zijn. Binnen het
reguliere handhavingskader moet het kindercentrum de mogelijkheid krijgen dit te herstellen,
dan wel het betreffende kindercentrum zal getoetst worden aan de kwaliteitseisen zoals
die ook voor reguliere kindercentra gelden.
Het controleren van de aanwending van inkomsten binnen een opc gebeurt door inzage
in de statuten, het reglement of het beleidsplan waarin deze verplichting door een
opc schriftelijk opgenomen moet worden.
Voor wat betreft de aanvraag van nieuwe opc’s, zoals beschreven in paragraaf 2.2,
wordt aangesloten bij hetgeen is geregeld in artikel 1.65 e.v. van de Wko. Als, bijvoorbeeld,
bij een onderzoek duidelijk wordt dat de opc niet aan alle kenmerken voldoet, dan
zal toezicht ingezet worden en kan de gemeente besluiten tot handhaving over te gaan.
De gemeente doet dit binnen de mogelijkheden die zij heeft in het huidige handhavingskader.
Hoofdstuk 3. Gevolgen
3.1 Financiële gevolgen
Met het huidige aantal opc’s zullen de kosten niet significant stijgen. De verwachting
is dat de kosten stijgen zodra het aantal van 50 opc’s te boven gaat.
Tevens zal de invoering van het voorstel voor DUO diverse aanpassingen in het LRK-systeem
vergen. Het bestaande datamodel zal aangepast moeten worden en ook het berichtenverkeer
met de Belastingdienst vereist een wijziging. Dit hangt samen met de omstandigheid
dat opc’s in de aanloopperiode als zodanig in het systeem herkenbaar moeten zijn,
maar dat het unieke registratienummer in het LRK in die periode nog niet zichtbaar
is. Omdat ICTU ontwikkelaar is van LRK zal zowel DUO als ICTU kosten maken voor dit
voorstel. Voor ICTU zullen de kosten van het voorstel naar schatting 250.000 euro
bedragen, voor DUO circa 10.000 euro. Beide kostenposten zijn incidenteel en er worden
geen structurele meerkosten verwacht. De Belastingdienst hoeft geen systeemaanpassingen
door te voeren naar aanleiding van het voorstel en dit voorstel zal daarom geen financiële
consequenties voor de Belastingdienst hebben.
3.2 Gevolgen voor de regeldruk
Dit voorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het
Adviescollege heeft geoordeeld dat met dit wetsvoorstel materieel geen extra regeldruk
wordt voorzien. Voor de huidige opc’s betekent de formalisatie in de Wko en de daaraan
gestelde eisen en voorwaarden geen significante wijziging in de huidige werkwijze.
Voor de overige bedrijven, burgers en professionals brengt dit wetsvoorstel geen verplichtingen
met zich mee.
3.3 Gevolgen voor het toezicht en handhaving
Met dit voorstel worden opc’s onder de definitie kindercentra gebracht. Voor de opc’s
zijn als uitzondering op de twee vrijgestelde kwaliteitseisen afwijkende kwaliteitseisen
in het Besluit Kwaliteit opgenomen. Hiermee zal door toezicht en handhaving binnen
het huidige kader rekening moeten worden gehouden.
In dit voorstel is tevens geregeld dat gedurende de aanloopperiode van twee jaar naast
het onderzoek na registratie het vervolgonderzoek verricht moeten worden. Hiermee
zal de toezichthouder in de planning rekening moeten houden.
3.4 Gevolgen voor ICT
De invoering van het voorstel vergt diverse aanpassingen in het LRK-systeem. Voor
DUO betekent dit dat het bestaande datamodel aangepast zal moeten worden en ook het
berichtenverkeer met de Belastingdienst vereist een wijziging. Dit hangt samen met
de omstandigheid dat opc’s in de aanloopperiode als zodanig in het systeem herkenbaar
moeten zijn, maar dat het unieke registratienummer in het LRK in die periode nog niet
zichtbaar is. De Belastingdienst hoeft geen systeemaanpassingen door te voeren naar
aanleiding van het voorstel.
3.5 Overig
Met dit voorstel worden geen nieuwe persoonsgegevens van betrokkenen, anders dan hetgeen
al uit de Wko voortvloeit, vastgelegd en/of verwerkt. Ook is er geen sprake van voorgenomen
verwerking van persoonsgegevens die waarschijnlijk een hoog risico inhouden voor rechten
en vrijheden van betrokkenen. Omdat in dit voorstel van het voorgaande geen sprake
is, is de toets op de verwerking van persoonsgegevens volgens het Model gegevensbeschermingseffectbeoordeling
rijksdienst (PIA) achterwege gelaten.
Hoofdstuk 4. Resultaten uitvoeringstoetsen
Vijf organisaties zijn verzocht om een uitvoeringstoets uit te brengen: de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), de GGD GHOR Nederland, de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO), de Belastingdienst en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO). Daarbij is de
organisaties gevraagd in te gaan op uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en financiële
aspecten van het voorstel. In het onderstaande wordt in algemene lijnen de reacties
van de organisaties weergegeven. De uitvoeringstoetsen, met name die van VNG en GGD
GHOR Nederland, hebben tot aanpassingen geleid in het oorspronkelijke voorstel. In
het onderstaande zullen de belangrijkste aanpassingen worden toegelicht.
4.1 VNG
De VNG spreekt de algemene zorg uit over de concrete invulling door opc’s van de kwaliteitseisen
die worden losgelaten (opleidingseis en vaste gezichtencriterium) en welke gevolgen
dit heeft voor toezicht en handhaving. Met het huidige aantal opc’s zullen de kosten
niet significant stijgen. De verwachting is dat de kosten stijgen zodra het aantal
van 50 opc’s te boven gaat. In dat geval wenst de VNG op dat moment in gesprek te
gaan over de daadwerkelijke financiële gevolgen voor de gemeenten en voor de GGD.
Bij structurele kosten zal gedacht moeten worden aan bijvoorbeeld extra tijd voor
toezicht en er zal een eenmalige investering nodig zijn voor de opleiding voor de
toezichthouder over deze vorm van opvang. Wanneer zich de situatie voordoet dat het
aantal opc’s boven de 50 uitkomt en het financiële gevolgen met zich brengt, zal SZW
met de VNG en GGD GHOR NL in gesprek gaan daarover.
De opmerkingen van de VNG gaan in hoofdzaak in op de volgende onderwerpen: de systematiek
van de vrijstelling van de kwaliteitseisen, de uitwerking/formulering van de aanvullende
eisen in het Besluit Kwaliteit, de systematiek van de aanvraag aan het einde van de
aanloopperiode, de bekendheid van het unieke registratienummer in het LRK na afloop
van de aanloopperiode en de te verrichten onderzoeken gedurende de aanloopperiode.
Ten slotte heeft de VNG meer in detail opmerkingen over (formuleringen in) het wetsvoorstel.
4.2 GGD GHOR Nederland
De GGD GHOR Nederland meldt in de uitvoeringstoets dat een extra tijdsinvestering,
zoals voor scholing, werkafspraken en overleg, nodig zal zijn voor het implementeren
van de aanvullende eisen.
Inhoudelijk heeft GGD GHOR Nederland met name de volgende onderwerpen aangestipt,
die voor goed toezicht meer duidelijkheid of aanpassing behoeven:
de definities van opc, ouderparticipatieopvang en participerende ouder, onbezoldigde
ouderparticipatieopvang, zichtbaarheid van het unieke registratienummer in het LRK,
de systematiek van de vrijstellingen, het toekennen van kinderopvangtoeslag na de
aanloopperiode, de te verrichten onderzoeken in de aanloopperiode en de formulering
van de vrijstellingen en de aanvullende kwaliteitseisen in het Besluit Kwaliteit (inclusief
verschil tussen dagopvang en bso).
4.3 Aanpassingen naar aanleiding van uitvoeringstoetsen VNG en GGD GHOR Nederland
VNG en GGD GHOR Nederland hadden een aantal fundamentele opmerkingen over dezelfde
onderwerpen van het voorstel. Daarnaast gingen beide organisaties uitgebreid in op
formuleringen en juridische aspecten van het voorstel, zodat er voor gekozen is de
reacties op de uitvoeringstoets samen te nemen.
Definities
De opmerking van de VNG en GGD GHOR Nederland was dat de definities niet goed liepen
in relatie tot enkele reeds bestaande definities. Opc’s worden binnen het huidige
kader geformaliseerd en dat brengt met zich dat opc’s onder de definitie van kindercentrum
vallen. Tegelijkertijd moeten er nieuwe definities geformuleerd worden – ouderparticipatiecrèche, ouderparticipatieopvang, participerende ouders – die ook binnen het huidige
kader passen. De definities zijn daarop aangepast.
Daarnaast is in het voorstel een nieuwe bepaling «ouderparticipatiecrèches» opgenomen
waarin de kenmerken van een opc geformuleerd zijn. Dit zorgt voor duidelijkheid over
wat onder een opc wordt verstaan en wanneer de afwijkende kwaliteitseisen van toepassing
zijn. Het punt dat werkzaamheden bij een opc door participerende ouders onbezoldigd
gebeurt, is hiermee ook duidelijker neergezet en in de toelichting omschreven.
Systematiek van de vrijstellingen
In het oorspronkelijke voorstel was er voor gekozen om de opc’s vrij te stellen van
de kwaliteitseisen opleidingseis en vaste gezichtencriterium en daar nadere voorwaarden
aan te verbinden. Dit is aangepast in een systematiek waarbij de eisen niet van toepassing
worden verklaard en dat daar vervolgens voorschriften aan worden verbonden en beperkingen
aan worden gesteld. Deze zullen in het Besluit Kwaliteit verder worden uitgewerkt.
Deze aanpassing komt de duidelijkheid voor de uitvoering ten goede.
Systematiek van de aanvraag na afloop aanloopperiode en het unieke registratienummer
LRK
Een andere wijziging in systematiek is dat de aanvraag – en dus een extra toetsmoment
– door de opc na afloop van de aanloopperiode is komen te vervallen. Na afloop van
de aanloopperiode ontstaat er van rechtswege recht op kinderopvangtoeslag. Het voordeel
hiervan is dat er geen administratieve handeling van de aanvraag nodig is, er geen
extra toetsmoment gecreëerd hoeft te worden en dus het huidige toezichtkader niet
aangepast hoeft te worden. Mocht de kwaliteit van de opc niet voldoen aan het wettelijk
kader kan de toezichthouder op elk moment, dus ook gedurende de aanloopperiode, handhavingsmiddelen
die zij ter beschikking heeft toepassen.
Dit brengt wel met zich dat tijdens de aanloopperiode een voldoende beeld van de kwaliteit
van de opc gevormd moet worden door middel van de onderzoeken door de toezichthouder.
Uit de uitvoeringstoetsen kwam naar voren dat dat het vervolgonderzoek niet noodzakelijkerwijs
binnen twee jaar – gedurende de aanloopperiode – plaatsvindt. Daarom is voorgeschreven
dat naast het onderzoek na registratie het vervolgonderzoek ook tijdens de aanloopperiode
moet hebben plaatsgevonden. Na afloop van de aanloopperiode wordt het unieke registratienummer
in het LRK bekend gemaakt waarmee de ouders van een opc kinderopvangtoeslag kunnen
aanvragen. VNG en GGD GHOR Nederland merkten op dat daarvoor het Besluit LRK nog aangepast
moest worden. Nu de bekendmaking van het unieke registratienummer na afloop van de
aanloopperiode in de wet is opgenomen, is aanpassing van het Besluit LRK op dit punt
niet meer nodig.
Besluit kwaliteit kinderopvang
De uitwerking van de aanvullende kwaliteitseisen voor de opc’s worden opgenomen in
het Besluit Kwaliteit. In het Besluit Kwaliteit zal dan ook verder worden ingegaan
op de opmerkingen van VNG en GGD GHOR Nederland hierover.
Naast bovengenoemde wijzigingen op specifieke onderwerpen is veelal aan de opmerkingen
van de organisaties tegemoet gekomen door aanpassingen in formuleringen en verduidelijking
in de toelichting.
4.4 DUO
Invoering van het voorstel zal voor DUO diverse aanpassingen in het LRK-systeem vergen.
Het bestaande datamodel zal aangepast moeten worden en ook het berichtenverkeer met
de Belastingdienst vereist een wijziging. Dit hangt samen met de omstandigheid dat
opc’s in de aanloopperiode als zodanig in het systeem herkenbaar moeten zijn, maar
dat het unieke registratienummer in het publieke domein van het LRK in die periode
nog niet zichtbaar is. Het nummer is immers in de aanloopperiode nog niet bruikbaar
om kinderopvangtoeslag mee aan te vragen, omdat er alleen na de aanloopperiode recht
op kinderopvangtoeslag ontstaat. Omdat ICTU ontwikkelaar is van LRK zal zowel DUO
als ICTU kosten maken voor dit voorstel. Voor ICTU zullen de kosten van het voorstel
naar schatting 250.000 euro bedragen, voor DUO circa 10.000 euro. Beide kostenposten
zijn incidenteel en er worden geen structurele meerkosten verwacht. De wijziging is
door DUO uitvoerbaar. De uitvoeringstoets van DUO heeft niet tot aanpassingen in het
voorstel geleid.
4.5 Belastingdienst
De Belastingdienst hoeft geen aanpassingen door te voeren naar aanleiding van het
voorstel. Bij beoordeling van aanvragen voor kinderopvangtoeslag is registratie in
het LRK leidend voor de Belastingdienst. Ouders kunnen enkel met een uniek registratienummer
LRK een aanvraag voor kinderopvangtoeslag doen en dit nummer wordt bekend na afloop
van de aanloopperiode van een opc. Het oordeel van de Belastingdienst is dan ook dat
het voorstel uitvoerbaar is, met de opmerking dat wanneer het aantal opc’s sterk stijgt
de complexiteit zal toenemen. Er zijn in het voorstel geen aanpassingen doorgevoerd
naar aanleiding van de uitvoeringstoets van de Belastingdienst.
4.6 Inspectie van het Onderwijs
IvhO merkt op dat het goed is dat met het voorstel een einde komt aan de bijzondere
positie van opc’s met als centraal uitgangspunt de kwaliteit voor kinderen in de opvang.
Dat het toezicht op opc’s niet anders is dan voor andere kindercentra wordt als logisch
uitgangspunt gezien. Omdat met het voorstel ook opc’s buiten Utrecht en Amsterdam
kunnen ontstaan, acht de IvhO het van belang dat alle GGD-en en gemeenten betrokken
worden in de communicatie van de nieuwe wet- en regelgeving. De IvhO wijst op onduidelijkheden
in het voorstel ten aanzien van: de mogelijkheid van opc’s in het buitenland, uitwerking
van gelijkstelling van de participerende ouder met beroepskrachten, de concurrentiepositie
voor reguliere kinderopvang en herkenbaarheid van opc’s in de ICT-systemen. Er verandert
niets in regelgeving of beleid voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag voor kindercentra
in het buitenland, en dat wil zeggen dat de bepalingen uit de Regeling wet kinderopvang
voor aanvragen ten behoeve van opneming in het register buitenlandse kinderopvang
ook op opc’s van toepassing zijn. De gelijkstelling van de participerende ouder met
beroepskrachten is in de wet geëxpliciteerd.
In de toelichting is ingegaan op het belang van behoud van een gelijk speelveld voor
de reguliere kindercentra doordat aanvullende kwaliteitseisen aan opc’s worden gesteld
en nieuwe opc’s continuïteit en kwaliteit moeten bewijzen alvorens ouders aanspraak
kunnen maken op kinderopvangtoeslag. De uitvoeringstoets van DUO bevestigt dat opc’s,
ook die in de aanloopperiode, in de systemen herkenbaar zijn zodat regulier toezicht
mogelijk is.
Hoofdstuk 5. Resultaten internetconsultatie9
Het wetsvoorstel en het conceptbesluit Kwaliteit hebben gelijktijdig zes weken opengestaan
voor internetconsultatie. Daarop zijn 81 reacties binnengekomen, waarvan er 23 als
niet-openbaar zijn gekenmerkt. De reacties zijn gekomen van de Brancheorganisatie
Kinderopvang, kindercentra, pedagogische medewerkers, de Belangenvereniging ouderparticipatiecrèches
(BOPC), opc’s, ouders die participeren in opc-opvang, de gemeente en GGD Amsterdam
en particulieren.
In de reacties komen zowel voor- als tegenstanders van het voorstel naar voren. De
voorstanders wijzen op de grote betrokkenheid van ouders bij de opvang én de opvoeding
van hun kind. De hoge inzet van ouders en de omstandigheid dat ouders en kinderen
in een opc elkaar allemaal kennen, compenseert het niet-voldoen aan de twee kwaliteitseisen.
Het wordt dan ook terecht gevonden dat opc’s wettelijk geformaliseerd worden en na
tien jaar onzekerheid over de status van opc’s komt met dit wetsvoorstel een einde
aan die onzekerheid.
Er is ook kritiek van de voorstanders, namelijk dat de aanlooptermijn van twee jaar
het onmogelijk maakt een nieuwe opc te starten. Een termijn van drie maanden wordt
daarom redelijker geacht.
Tegenstanders van opc’s vinden dat met twee maten wordt gemeten: terwijl de «gewone»
kindercentra aan alle eisen moet voldoen – die de laatste jaren ook aangescherpt zijn
– geldt voor opc’s juist een uitzondering op de eisen. Ook wordt gezegd dat de overheid
juist benadrukt dat kinderopvang een vak is, terwijl dit voorstel het mogelijk maakt
dat kinderen door niet-professionals worden opgevangen mét behoud van kinderopvangtoeslag.
Dit wordt gezien als devaluatie voor het vak van pedagogisch medewerker. Er heerst
dan ook het gevoel van oneerlijke concurrentie. Tevens wordt een suggestie gedaan
voor het aanpassen van de maximumuurprijs voor opc’s omdat opvang door ouders minder
kost.
De gemeente en de GGD Amsterdam hebben gezamenlijk op de internetconsultatie gereageerd.
Zij zijn tevreden dat er duidelijkheid komt over de positie van opc’s. Zij wijzen
daarbij op het belang van goed toezicht en doen suggesties voor verbetering van het
voorstel zodat het in de praktijk ook uitvoerbaar is.
Een van de bezwaren richt zich op onduidelijkheid over de definities van ouderparticipatieopvang-
en crèches, waardoor volgens gemeente Amsterdam niet duidelijk is wie bij een opc
aan te spreken is op het nakomen van verplichtingen. Een ander bezwaar ziet op de
regels rondom de wel of geen bezoldiging van de ouders in een opc.
Ander commentaar richt zich op de systematiek van de vrijstellingen en de aanvraagsystematiek.
Met betrekking tot de tekst van het Besluit Kwaliteit wijst gemeente Amsterdam op
het – onjuiste – normadressaat en de systematiek van artikel 19b van het Besluit Kwaliteit.
Aan deze, formulerings- en wetstechnische, opmerkingen is tegemoetgekomen. Bepalingen
met betrekking tot definities, bezoldiging en de systematiek zijn aangepast en de
toelichting is op relevante punten verhelderd.
Het risico op oneerlijke concurrentie is zo veel mogelijk uitgesloten door in de plaats
van de opleidingseis en het vaste gezichtencriterium andere eisen te stellen aan opc’s
waarmee zij moeten aantonen voldoende continuïteit en kwaliteit te bieden. Voor nieuw
op te richten opc’s is daarom ook een aanloopperiode voorgeschreven waarin continuïteit
en kwaliteit bewezen moet worden. De termijn van de aanloopperiode sluit daarop aan:
twee jaar geeft de toezichthouder de gelegenheid om voldoende onderzoeken te doen
en een oordeel te vormen over de kwaliteit van de nieuwe opc. Een kortere periode
geeft onvoldoende tijd om een stabiele opc neer te zetten die aan alle kwaliteitseisen
voldoet en te laten zien dat dit het geval is. Bovendien geeft het onvoldoende tijd
aan de toezichthouders om te oordelen of een nieuwe opc aan eisen van continuïteit
en kwaliteit kan voldoen. Er is vooralsnog niet voor gekozen een lagere maximumuurprijs
toe te kennen omdat dat hoge uitvoeringslasten met zich brengt die niet opwegen tegen
het aantal gerechtigden voor kinderopvangtoeslag. De tarieven in de opc’s liggen op
dit moment aanzienlijk lager dan de maximum uurprijzen. Wanneer blijkt dat opc’s een
hoger uurtarief rekenen dan gezien de opvangvorm redelijk zou zijn, wordt bezien of
alsnog de uurprijs aangepast wordt voor opc’s.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1)
Voorgesteld wordt om de opc’s op te nemen in de Wko. Uitgangspunt daarbij is dat ouderparticipatieopvang
valt onder de definitie van kinderopvang zoals opgenomen in artikel 1.1 van de Wko
en dat onder kindercentrum zoals gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wko een opc wordt
begrepen waardoor alle bepalingen met uitzondering van twee wettelijke kwaliteitseisen
van toepassing zijn op de opc’s. Deze twee wettelijke kwaliteitseisen zijn de opleidingseis
voor beroepskrachten en het vaste gezichtencriterium. Naast de al geldende regels
zijn nog vijf kenmerken in artikel 1.60a opgenomen die maken dat er sprake is van
een opc. In artikel 1.1 van de Wko worden een aantal begripsomschrijvingen opgenomen,
die specifiek betrekking hebben op opc’s. Er wordt in de begripsomschrijvingen geen
onderscheid gemaakt tussen bestaande opc’s en nieuw op te richten opc’s. Een opc is
een kindercentrum waar ouderparticipatieopvang plaatsvindt. Ouderparticipatieopvang
is kinderopvang als bedoeld in artikel 1.60a. De wijziging van het begrip «beroepskracht
meertalige buitenschoolse opvang» behelst een technische wijziging die samenhangt
met de vernummering die volgt uit artikel I, onderdeel f.
Anders dan in een kindercentrum, zijn in een opc de ouders verantwoordelijk voor de
opvang van kinderen in plaats van bezoldigde beroepskrachten. Enkel de ouder die ouderparticipatieopvang
verzorgt en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling
van kinderen is een participerende ouder.
Ouders die geen ouderparticipatieopvang verzorgen, kunnen andere taken in de opc verrichten.
Zij verzorgen bijvoorbeeld de tuin, verrichten schoonmaakwerkzaamheden of vervullen
een bestuursfunctie in een opc, maar verzorgen geen kinderopvang. Deze ouders vallen
niet onder de definitiebepaling van participerende ouders in de Wko.
Artikel I, onderdeel B (artikel 1.5, tweede lid)
Afdeling 2 van hoofdstuk 1, die betrekking heeft op kinderopvangtoeslag, krijgt toepassing
voor opc’s. Dat willen zeggen dat ouders die kosten maken voor ouderparticipatieopvang
in een opc aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag mits de betreffende opc,
de aanloopperiode heeft doorlopen.
Voorgesteld wordt om aan artikel 1.5 een lid toe te voegen. Dit wordt dan artikel
1.5, tweede lid. Het huidige tweede lid wordt vernummerd naar het derde lid. Ouders
van een opc die wordt opgericht en zich nog in de aanloopperiode bevindt, kunnen gedurende
de aanloopperiode van die opc geen gebruik maken van kinderopvangtoeslag. Ouders van
wie de kinderen in een opc opvang genieten die deze aanloopperiode heeft doorlopen,
kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Bestaande opc’s voldoen, bij de inwerkingtreding
van deze wet, al aan de voorwaarden van artikel 1.5, tweede lid. Zij hebben een toestemming
tot exploitatie en hebben de aanloopperiode al doorlopen.
Artikel I, onderdeel C (artikel 1.45, derde lid)
Voor de aanvraag en registratie van opc’s zal dezelfde procedure gelden als voor kindercentra.
De daarop betrekking hebbende artikelen van hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 1,
van de Wko worden daartoe technisch aangepast.
Artikel I, onderdeel D (artikel 1.46)
Artikel 1.46, eerste lid, bepaalt dat uiterlijk tien weken na de ontvangst van de
aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste of tweede lid, het college besluit op de
aanvraag. Het college beslist alleen positief op de aanvraag wanneer uit het onderzoek,
bedoeld in artikel 1.62, eerste lid is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs
zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikel 1.48d, tweede
en derde lid en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels en anderszins niet is gebleken
van feiten en omstandigheden die op het tegendeel duidend. Door artikel 1.60c daar
aan toe te voegen kan het college deze gestelde regels die betrekking hebben op de
opc’s ook meenemen in de beoordeling of voldaan is aan die regels.
Ook word voorgesteld om aan artikel 1.46, vijfde lid, en artikel 1.60c toe te voegen
zodat wanneer uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede tot en met vijfde
lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in overeenstemming is met
de bij of krachtens de artikel 1.47, eerste lid en 1.49 tot met 1.59, en 1.60c gestelde
regels, het college kan besluiten de beschikking, bedoeld in artikel 1.46, tweede
lid, in te trekken.
Artikel I, onderdeel E (artikel 1.48)
Voorgesteld wordt om de artikelen 1.60b en 1.60c, welke betrekking hebben op een opc,
toe te voegen aan artikel 1.48, tiende lid, zodat artikel 1.60b en 1.60c niet van
toepassing zijn op een voorziening zoals bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel
1.48. Deze leden gaan over gelijkstelling van een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt
gevestigd in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland gevestigde voorziening.
Voorgesteld wordt om aan het het elfde lid paragraaf 4, de paragraaf die voornamelijk
betrekking heeft op de opc’s, toegevoegd. Op die manier wordt mogelijk om nadere regels
te stellen over de wijze waarop kan worden aangetoond dat een voorziening als bedoeld
in het eerste of tweede lid in artikel 1.48 naar aard en strekking in overeenstemming
is met het bepaalde bij of krachtens paragraaf 2 en 4.
Artikel I, onderdeel F (artikel 1.50) Het tweede lid betreft een technische wijziging. Door de herkenbaarheid van personen
los te koppelen van artikel 1.50, tweede lid, onderdeel e, en te verplaatsen naar
onderdeel f, kan in artikel 1.60d, tweede lid expliciet een uitzondering worden gemaakt
voor onderdeel f.
Om de registratie van participerende ouders mogelijk te maken, is het noodzakelijk
om artikel 1.50, derde lid, van de Wko uit te breiden met de participerende ouders
in een opc. De participerende ouder is ingeschreven in het personenregister kinderopvang.
Ook dient de participerende ouder in het bezit te zijn van een verklaring omtrent
het gedrag.
De verplichting van de participerende ouders om een verklaring omtrent het gedrag
te hebben stond in artikel 1.57, tweede tot en met het vijfde lid. Op deze ouders
was de regelgeving rondom het personenregister nog niet van toepassing. Door het wijzigen van het tweede lid, het laten vervallen van de
leden drie tot en met vijf en het toevoegen van de participerende ouder in artikel
1.50, derde lid, zal de regelgeving rondom het personenregister wel van toepassing
worden op alle participerende ouders. Deze verplichting zal in gaan op het moment
dat dit wetsvoorstel in werking treedt. Er is dus geen overgangsperiode. Het staat
de houder van de opc uiteraard vrij om voor die tijd de participerende ouder al in
te schrijven in het personenregister kinderopvang. Op overige aanwezigen bij een opc,
zoals stagiaires, bestuursleden en vrijwilligers was de regelgeving met betrekking
het personenregister al wel van toepassing. Met deze voorgestelde wijziging verandert
dit niet.
De ouders die niet de participerende ouders zijn maar die bij de opc aanwezig zijn
vanwege klusjes in de opc, bijvoorbeeld het doen van de administratie of werkzaamheden
in tuin, dienen op grond van artikel 1.50, derde lid, onderdeel a of onderdeel c,
in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag te zijn en ingeschreven te zijn
in het personenregister.
Voor de veiligheid van kinderen in de kinderopvang is iedereen, die werkt of woont
op een locatie waar kinderen worden opgevangen, vanaf 1 maart 2018 verplicht zich
in het schrijven in het Personenregister kinderopvang (PRK). Met het PRK worden medewerkers
continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het
werken met kinderen. De grondslag hiervoor in de Wko is opgenomen in artikel 1.50
van de Wko. De verplichting voor inschrijving in het PRK geldt ook voor de participerende
ouders in opc’s, evenals overige aanwezigen bij een opc zoals stagiaires, bestuursleden
en vrijwilligers.
Artikel I, onderdeel G (artikel 1.57)
Voorgesteld wordt om het huidige artikel 1.57 dat nu betrekking heeft op opc’s te
laten te vervallen. Door de voorgestelde wijzigingen is dit artikel overbodig geworden.
Artikel I, onderdeel H (paragraaf 4)
Voorgesteld wordt om aanvullende specifieke eisen die gelden voor de opc’s onder een
nieuwe paragraaf te plaatsen. Paragraaf 4 zal alleen betrekking hebben op de opc’s.
Voorgesteld wordt om vier artikelen aan paragraaf 4 toe te voegen. Dit betreffen de
artikelen 1.60a tot en met 1.60c welke hieronder verder worden beschreven.
Artikel 1.60a
Van ouderparticipatieopvang is sprake indien aan de onderdelen a tot en met e is voldaan.
In onderdeel a wordt voorgesteld om het kenmerk op te nemen dat de kinderopvang uitsluitend
verzorgd wordt door ten minste één ouder van elk van de kinderen die in de opc wordt
opgevangen.
In onderdeel b wordt voorgesteld om het kenmerk op te nemen dat ouderparticipatieopvang
niet wordt verzorgd op het woonadres van een ouder.
In onderdeel c wordt voorgesteld om te bepalen dat de participerende ouders niet worden
bezoldigd voor werkzaamheden bij een ouderparticipatiecrèche. Dit element wordt gesteld
om uit te sluiten dat participerende ouders voor alle werkzaamheden die verricht worden
in de opc bezoldigd worden. De bepaling in onderdeel d ziet op het houderschap van
de opc. Alleen wanneer er sprake is exploitatie door de ouders waarvan de kinderen
in de opc worden opgevangen is er sprake van ouderparticipatieopvang. Naast de participerende
ouder kan dit ook de niet-participerende ouder van het kind zijn. De ouder is de bloed-
of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang
betrekking heeft. Hierbij wordt aangesloten bij het ouderbegrip in de Wko.
Als laatste wordt met onderdeel e voorgesteld om te bepalen dat uit de statuten, het
reglement of het beleidsplan van de opc moet blijken dat de opc alle inkomsten ten
bate van verantwoorde kinderopvang aanwendt.
Artikel 1.60b, eerste lid
In het eerste lid van artikel 1.60a wordt bepaald dat voor de opc een aanloopperiode
geldt van twee jaar. De aanloopperiode vangt aan op de datum van ingang van de toestemming
tot exploitatie van een opc. In deze aanloopperiode is er voor de ouders die gebruik
maken van de opvang in de opc geen recht op kinderopvangtoeslag.
Artikel 1.60b, tweede lid
Wanneer opc’s eenmaal de aanloopperiode hebben doorlopen, geldt geen nieuwe aanloopperiode
vanaf het moment van toestemming tot exploitatie bij (tijdelijke) wijziging van locatie.
Ook gaat de aanloopperiode niet opnieuw lopen wanneer de opc gedurende de aanloopperiode
wijzigt van locatie en daardoor een nieuwe toestemming tot exploitatie verkrijgt.
Artikel 1.60b, derde lid
Artikel 1.47b, derde lid, bepaalt dat een kindercentrum wordt geregistreerd in het
landelijk register kinderopvang onder een uniek nummer. Met dit unieke nummer kan
een ouder kinderopvangtoeslag aanvragen. Voorgesteld wordt om in het derde lid van
artikel 1.60b, te bepalen dat dit unieke nummer voor de ouder van de opc pas kenbaar
wordt wanneer de aanloopperiode verstreken is. Dit betekent dat het unieke nummer
in het landelijk register kenbaar is wanneer de aanloopperiode verstreken is. De opc
krijgt bij toestemming tot exploitatie wel een uniek nummer toegekend, waarmee de
opc geregistreerd kan worden in het landelijk register kinderopvang. Dit nummer wordt
echter in eerste instantie nog niet openbaar gemaakt.
Invoering van het voorstel zal voor DUO diverse aanpassingen in het LRK-systeem vergen.
Het bestaande datamodel zal aangepast moeten worden en ook het berichtenverkeer met
de Belastingdienst vereist een wijziging. Dit hangt samen met de omstandigheid dat
opc’s in de aanloopperiode als zodanig in het systeem herkenbaar moeten zijn, maar
dat het unieke registratienummer in het publieke domein van het LRK in die periode
nog niet zichtbaar is. Het nummer is immers in de aanloopperiode nog niet bruikbaar
om kinderopvangtoeslag mee aan te vragen, omdat er alleen na de aanloopperiode recht
op kinderopvangtoeslag ontstaat. Op deze manier zijn de verschillende aanpassingen
in de systemen die te maken hebben met de uitkering van kinderopvangtoeslag zeer beperkt.
Zolang een ouder van een ouderparticipatiecrèche geen uniek nummer heeft kan deze
ouder ook geen kinderopvangtoeslag aan vragen.
Artikel 1.60c, eerste en vierde lid
Waar in artikel 1.50, eerste lid en tweede lid, artikel 1.50b en de bij of krachtens
die artikelen gestelde regels «beroepskrachten» staat moet voor de opc’s «participerende
ouder» worden gelezen. Beroepskrachten zijn niet werkzaam in de opc’s. Het zijn de
participerende ouders die de opvang in een opc verzorgen. De participerende ouder
doet dit, in lijn met hetgeen in artikel 1.60b, derde lid, is bepaald, onbezoldigd.
Artikel 1.60c, eerste lid, maakt ook mogelijk dat de functie van beroepskracht meertalige
buitenschoolse opvang door een participerende ouder onbezoldigd worden uitgeoefend,
mits de ouder voldoet aan de opleidingseisen. Doordat is bepaald dat de ouderparticipatieopvang
uitsluitend wordt verzorgd door ten minste een ouder van elk van de kinderen die in
de opc wordt opgevangen kan de functie van beroepskracht meertalige buitenschoolse
opvang in een opc uitsluitend gedaan worden door een participerende ouder. Dit is
anders bij de functie van de pedagogische beleidsmedewerker die ook door een niet-participerende
ouders kan worden vervuld.
De pedagogisch beleidsmedewerker is in de Wko omschreven als een persoon van 18 jaar
of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de totstandkoming
en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens of het coachen van beroepskracht
bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Voorgesteld wordt om in artikel 1.60c, vierde
lid te bepalen dat indien het een participerende ouder is die wordt ingezet als pedagogisch
beleidsmedewerker deze werkzaamheden onbezoldigd worden verricht. Deze eis geldt alleen
wanneer de werkzaamheden door een participerende ouder worden gedaan. De functie van
pedagogisch beleidsmedewerker kan ook door een niet-participerende ouder of externe
kracht worden uitgeoefend. Deze wordt in dat geval wel bezoldigd. Dit komt doordat
de pedagogisch beleidsmedewerker geen beroepskracht is. De opleidingseisen, blijven
echter wel geldig voor de pedagogische beleidsmedewerker. Hier wordt niet zoals bij
de beroepskrachten een uitzondering voor gemaakt. De rol van pedagogisch beleidsmedewerker
kan dus zowel door een externe kracht worden opgevuld als een onbezoldigde participerende
ouder, mits die ouder voldoet aan de opleidingseisen van een pedagogische beleidsmedewerker.
Artikel 1.60c, tweede lid
Het tweede lid regelt de twee uitzonderingen op de kwaliteitseisen voor een opc. Namelijk
de opleidingseisen voor de beroepskrachten, zoals weergegeven in artikel 1.50, tweede
lid, onderdeel b, en het vaste gezichtencriterium, zoals aangegeven in artikel 1.50,
tweede lid, onderdeel f. Onderdeel f gaat over de herkenbaarheid van personen. De
eisen van artikel 1.50, eerste lid, blijven van toepassing op opc’s, met uitzondering
van de opleidingseisen voor de beroepskrachten en het vaste gezichtencriterium.
Artikel 1.58, vijfde lid, bepaalt dat personen werkzaam bij een kindercentrum onderscheidenlijk
een gastouderbureau geen lid zijn van de oudercommissie van dat kindercentrum of gastouderbureau.
Voorgesteld wordt om artikel 1.58, vijfde lid, tevens in artikel 1.60c, tweede lid,
niet van toepassing te verklaren op een opc om op die manier te bewerkstelligen dat
participerende ouders ook kunnen deelnemen aan de oudercommissie.
Van de oudercommissie kunnen zowel participerende ouders als niet-participerende ouders
lid worden. De oudercommissie geeft advies aan de houder van de opc. Daarnaast zal
in het Besluit kwaliteit de eis worden vastgelegd dat in het pedagogisch beleidsplan
de houder van de opc opneemt welke verschillende taken een ouder in een opc heeft.
Op die manier zal er aandacht voor de verschillende rollen van ouders binnen een opc
zijn, en wordt voorkomen dat een ouder rol vervult die dubbel is of haaks staat op
de organisatiestructuur van een opc. De reeds bestaande delegatiegrondslag in artikel
1.49, eerste lid, zal hiervoor gebruikt worden. De genoemde regels zullen een uitwerking
zijn van de in artikel 1.49, eerste lid, genoemde aspecten van verantwoorde kinderopvang.
Artikel I, onderdelen I tot en met N
Voor het toezicht op de naleving, gemeentelijk ingrijpen, informatieverstrekking aan
de GGD en aan de Minister en sancties bij of omtrent opc’s gaat hetzelfde gelden voor
opc’s als voor kindercentra. De daarop betrekking hebbende artikelen van hoofdstuk
1, afdeling 4, paragrafen 1 en 2, van de Wko worden daartoe technisch aangepast.
Artikel II
Uitgangspunt is dat alle wijzigingen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen gelijktijdig
in werking treden. Daarbij wordt gestreefd naar publicatie van het wetsvoorstel op
uiterlijk 1 februari 2021 en inwerkingtreding van het wetsvoorstel met ingang van
1 juli 2021.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ’t Wout
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.