Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Milieuraad 23 oktober 2020
21 501-08 Milieuraad
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 811 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 oktober 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister
van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 9 oktober 2020 over de geannoteerde
agenda van de Milieuraad d.d. 23 oktober 2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 809), over de brief van 2 juli 2020 over het verslag van de informele videoconferentie
van EU-milieuministers op 23 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 806), over de brief van 22 juni 2020 over de inbreng van het kabinet in een online consultatie
van de Europese Commissie inzake de aankomende Europese strategie over chemicaliën,
de Chemicals Strategy for Sustainability (Kamerstuk 22 112, nr. 2883), over de brief van 17 juli 2020 over de kabinetsreactie op de openbare raadpleging
Herziening EVOA van de Europese Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 2899) en over de brief van 18 september 2020 over de consultatie inzake de EU-klimaatadaptatiestrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2915).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief
van 22 oktober 2020 zijn de vragen, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Algemeen
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris of zij in de Milieuraad
kan pleiten voor een milieubeleid dat Nederlandse ondernemers niet kapotmaakt door
torenhoge extra lasten en Brusselse regeldruk.
Het kabinet toetst het milieubeleid, zoals gebruikelijk is bij alle nieuwe commissievoorstellen,
aan een aantal criteria. Administratieve lasten, zowel voor het bedrijfsleven als
voor regionale overheden, zijn hier een integraal onderdeel van. Deze toets is derhalve
ook opgenomen in het format van het gebruikelijke BNC-fiche dat voor ieder nieuw (wets)voorstel
wordt opgesteld. Zoals voor al het beleid geldt, acht het kabinet het van belang dat
deze administratieve lasten gerechtvaardigd zijn ten opzichte van het beoogde doel
van de wetgeving.
Circulaire Economie
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en de SGP stellen vragen naar aanleiding
van de openbare raadpleging over de aanpassing van de regelgeving inzake de Europese
Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA), waarbij de vrees is dat de Nederlandse
positie zou kunnen resulteren in een negatieve impact op het milieu.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat kan de leden verzekeren dat de
Nederlandse inzet juist het tegenovergestelde beoogt. In het Nederlandse non-paper1 dat bij de openbare raadpleging is gevoegd, worden de ingevulde kruisjes in de raadpleging
aangevuld met verklarende kanttekeningen. Daarin wordt duidelijk uiteengezet dat het
kabinet wijzigingen steunt die de effectiviteit van de EVOA verbeteren en die een
zo hoogwaardig mogelijke verwerking van het afval binnen de EU bevorderen. In de visie
van het kabinet is het minimaliseren van de milieubelasting zoals emissies van CO2 en andere broeikasgassen een onlosmakelijk onderdeel van het bepalen van die zo hoogwaardig
mogelijke verwerking.
Bij het realiseren van een zo hoogwaardig mogelijke verwerking hoort ook juridisch
gereedschap om onnodig laagwaardige verwerking af te kunnen remmen. Verbranding met
energieterugwinning staat onmiddellijk na storten en verbranding zonder energieterugwinning
onderaan in de afvalhiërarchie. Het gaat er dus niet om dat transport van afval bestemd
voor verbranding met energieterugwinning wordt bemoeilijkt, maar dat we ook bij deze
verwerkingsmethode de instrumenten hebben om te kunnen sturen op een zo hoogwaardig
mogelijke verwerking. Dit voorkomt dat afval dat eigenlijk kan worden gerecycled,
in de verbrandingsoven eindigt. In de reactie op de openbare raadpleging pleit het
kabinet daarom voor het verkennen van een check vooraf op beschikbare recyclingcapaciteit.
Daarbij moet uiteindelijk toch te verbranden afval naar de meest geschikte locatie
kunnen worden getransporteerd.
De leden van de VVD-fractie stellen vragen over de samenwerking tussen landen bij
het verwerken van (gevaarlijk) afval. Nederland zou de import van buitenlands afval
bemoeilijken, terwijl Nederland wel zou verwachten dat het eigen (gevaarlijke) afval
elders verwerkt wordt.
Nederland steunt de wijzigingen die de effectiviteit van de EVOA verbeteren en die
een zo hoogwaardig mogelijke verwerking van het afval binnen de EU bevorderen. Nederland
wil dat de EVOA de circulaire economie stimuleert en daartoe de instrumenten heeft
om te sturen op de meest hoogwaardige verwerking. Zo zou een check vooraf op beschikbare
recyclingcapaciteit het mogelijk maken om bij te kunnen sturen voor het geval afval
onnodig zou worden verbrand, terwijl er ook capaciteit is om dit afval te recyclen.
Uiteindelijk willen we dat afval zo hoogwaardig mogelijk wordt verwerkt. Voor afvalstromen
die in een gespecialiseerde installatie moeten worden verwerkt, zouden lidstaten elkaars
mogelijkheden om afval te verwerken optimaal moeten benutten.
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie stellen vragen over de doorlooptijd
van EVOA-kennisgevingen.
De doorlooptijd bij het afgeven van EVOA-kennisgevingen is inderdaad een aandachtspunt.
De komende herziening van de EVOA biedt een mogelijkheid om hier stappen in te zetten.
Door verhoogde inzet van medewerkers op de EVOA-kennisgevingen en aanpassing van processen
spant de ILT zich in om de doorlooptijden te verkorten. Deze verdere verbeteringen
gaan in nauw overleg met het betrokken bedrijfsleven. Overigens is de doorlooptijd
van een aanvraag ook afhankelijk van de inzet van de buitenlandse autoriteit. De EVOA
kent immers een dubbele besluitvorming. Hierop heeft de ILT geen invloed.
De Europese Commissie heeft aangegeven nu echt werk te willen maken van een Europees
brede invoering van een digitale afhandeling van EVOA-kennisgevingen. Die invoering
zal gefaseerd moeten gebeuren, aangezien binnen de EU nog heel wat bevoegde gezagen
met een papieren administratie werken.
In Nederland is het nu al mogelijk om EVOA-kennisgevingen digitaal aan te bieden.
Een verdergaande, slimme digitalisering biedt mogelijkheden om bijvoorbeeld controles
op correcte invoer te automatiseren. Dit kan de acceptatie van een EVOA-kennisgeving
aanzienlijk versnellen. Bij de ILT zijn er tot op heden geen signalen van de bevoegde
autoriteiten bekend dat bedrijven als gevolg van doorlooptijd zouden kiezen voor een
minder hoogwaardige verwerking van afvalstromen.
De leden van de CDA-fractie vragen om uitleg van de kabinetsreactie in het bijzonder
op de punten «storten van gevaarlijk afval in het buitenland» en «import van niet-recyclebaar
afval naar Nederland».
Nederland streeft naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerking binnen de EU. De wijze
waarop het afval verwerkt zal worden is binnen EVOA een belangrijk gegeven bij het
bepalen welk internationaal afvaltransport wel en welk transport niet is toegestaan.
EVOA volgt daarbij de tweedeling, die is uitgewerkt in de bijlagen van de Kaderrichtlijn
afvalstoffen. Storten is daarbij ingedeeld als een «verwijderingshandeling», net als
verbranding zonder energieterugwinning. Voor verwijderingshandelingen kent de bestaande
EVOA nu al strikte beperkingen zoals een expliciet exportverbod naar «derde landen».
«Derde landen» zijn landen buiten de EU plus de Europese Vrijhandelsassociatie.
De in de vraagstelling gebruikte term «niet-recyclebaar afval» is onvoldoende specifiek
om daar vanuit EVOA-conclusies aan te kunnen verbinden. Zou dat afval gestort gaat
worden, dan gelden de beperkingen, die voor alle transporten bestemd voor verwijderingshandelingen
gelden, inclusief het al genoemde exportverbod naar «derde landen». Mocht dat afval
echter bestemd zijn voor een «hoofdgebruik als brandstof voor energieopwekking», dan
deelt de Kaderrichtlijn afvalstoffen deze verwerkingswijze in als «handeling van nuttige
toepassing». Voor handelingen van nuttige toepassing is er geen generiek verbod op
export uit de EU. Daarbij is de Nederlandse inzet, zoals aangegeven bij de hierboven
genoemde antwoorden, niet om transport van afval voor verbranding met energieterugwinning
te bemoeilijken, maar om te kunnen sturen op een zo hoog mogelijke verwerking.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de openbare
raadpleging herziening EVOA. Deze leden vinden het goed dat de inzet van de Staatssecretaris
is dat afval alleen mag worden geëxporteerd als er kan worden aangetoond dat een specifieke
afvalstroom op een milieuverantwoorde wijze wordt verwerkt. Deze leden zijn namelijk
van mening dat het onacceptabel is dat landen buiten de EU worden opgezadeld met ons
afval en daar vervolgens niet meer van afkomen. Daarmee wordt het probleem alleen
maar verschoven en wellicht zelfs verergerd. Dat heeft niet alleen een zeer slechte
impact op het milieu in de (ontwikkelings)landen van bestemming, maar daarmee gaan ook waardevolle grondstoffen verloren. Zij vragen hoeveel
Nederlands afval op dit moment wordt geëxporteerd en om welke afvalstromen het precies
gaat. Bovendien vragen zij of er zicht is op de manier waarop deze afvalstromen worden
verwerkt in het buitenland.
Het in kaart brengen van afvalstromen is een kennis- en arbeidsintensieve klus en
gebeurt daarom alleen als daar een specifieke aanleiding voor is.
Op basis van gegevens tot en met 2016 kan de Staatssecretaris u een indicatie geven
van de export uit Nederland van de vijf grootste afvalstromen, die in een zogenaamd
Sectorplan in het Landelijk afvalbeheerplan, het LAP, nader zijn omschreven. De export
is inclusief afval dat eerst is ingevoerd in Nederland.
LAP Sectorplan
export 2016 in miljoen ton
12
Metalen
6
4
Gescheiden ingezameld papier en karton
3
3
Procesafhankelijk industrieel afval
2
36
Hout
0,5
11
Kunststof
0,5
Overige sectorplannen gesommeerd
3
Het toezicht op deze stromen geschied risico-gestuurd. Daarbij wordt samengewerkt
met de inspectiediensten van de betreffende landen en binnen de EU worden ervaringen
gedeeld via platforms als het European Union Network for the Implementation and Enforcement
of Environmental Law, IMPEL.
Onder de vlag van het Verdrag van Bazel worden beste praktijken voor het milieuverantwoord
verwerken met de zich ontwikkelende landen gedeeld via «technical guidelines» en «practical manuals». Binnen de EU kennen we ook ondersteunende documenten in de vorm van bijvoorbeeld
de «correspondents» guidelines». Deze documenten vormen een vertrekpunt bij een beoordeling van een verwerkingswijze.
Informatie over het toezicht op de wenselijke verwerking is al in de beantwoording
van de vraag van de leden van de SP met betrekking tot de openbare raadpleging herziening
EVOA.
Deze leden zijn van mening dat afval in de regel zo dicht mogelijk bij huis hoogwaardig
zou moeten worden verwerkt. Zij vragen of de Staatssecretaris deze opvatting deelt
en hoe andere lidstaten dit zien. Zij vragen of de Staatssecretaris er bij andere
lidstaten op kan aandringen dat er binnen de EU voldoende afvalverwerkingscapaciteit
nodig is om de afvalstromen hoogwaardig te recyclen en zo min mogelijk te exporteren.
In de beantwoording van de andere vragen is al gewezen op de essentie van de kabinetsreactie
ten aanzien van de herziening van de EVOA. Het kabinet steunt wijzigingen die de effectiviteit
van de EVOA verbeteren en die een zo hoogwaardig mogelijke verwerking van het afval
binnen de EU bevorderen. Volgens de Staatssecretaris is het minimaliseren van de milieubelasting
zoals emissies van CO2 en andere broeikasgassen een onlosmakelijk onderdeel van het bepalen van die zo hoogwaardig
mogelijke verwerking.
Op dit moment is de beschikbare afvalverwerkingscapaciteit inderdaad een belangrijk
obstakel, dat we zo snel mogelijk binnen de EU moeten zien te overwinnen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de openbare
raadpleging herziening EVOA van de Europese Commissie en hebben hierover een aantal
vragen. Zij vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de export van specifiek
afval uit de EU en de milieuverantwoorde verwerking daarvan op verantwoorde wijze
kan worden gecontroleerd en geborgd.
Voor export van afval uit de Europese Unie kent de EVOA een aantal beperkingen. Zo
is export van gevaarlijk afval naar niet-OESO-landen verboden. De Inspectie Leefomgeving
en Transport (ILT) van mijn ministerie ziet daar in samenwerking met de Douane strikt
op toe. Voor niet-gevaarlijke, zogenoemde groene lijst afvalstoffen, zoals papier-
en metaalafval bestaat wel de mogelijk tot export, mits het ontvangende niet-OESO-land
de invoer van dergelijk afval in het algemeen toestaat. Voor deze transporten is dan
vooraf geen toestemming vereist, maar dient wel informatie over herkomst en bestemming
bij het transport aanwezig te zijn. Primair controleren de Douane en de ILT de aard
van de lading en of de partij voldoet aan de eisen die aan schone, goed verwerkbare
groene lijst afval worden gesteld. Daarnaast verifieert de ILT risicogericht en steekproefsgewijs
bij de autoriteit in het land van bestemming of de ontvanger/verwerker over de vereiste
vergunningen beschikt. Momenteel onderzoekt de ILT de export van kunststof en heeft
met de bestemmingslanden Turkije, Maleisië en Vietnam hiervoor gegevens uitgewisseld.
In dit kader kan ook worden genoemd dat de bevoegde gezagen in het kader EVOA op dit
moment onderling al veel informatie uitwisselen over hun ervaringen, ook met de verwerking
van afval in niet-EU-landen. Naar aanleiding van de komende herziening van de EVOA
is binnen Europa een discussie gestart om deze samenwerking te intensiveren.
De leden van de SP vragen of de Staatssecretaris kan aangeven welk belang Nederland
heeft bij het laten voortduren van de export van afval uit de EU. Daarnaast vragen
zij welke belemmeringen er zijn om de verwerking van dit afval op milieuverantwoorde
wijze te verwerken in de EU zelf.
De belangrijkste reden voor het niet op staande voet verbieden van export van afval
uit de EU is het voorkomen van onnodige milieubelasting die zou ontstaan wanneer afval,
dat op dit moment wel milieuverantwoord wordt verwerkt, verbrand of gestort moet worden
wegens onvoldoende verwerkingscapaciteit binnen de EU. Uiteraard kan dit geen excuus
zijn om de export te continueren van afval dat niet op een milieuverantwoorde wijze
wordt verwerkt.
De leden van de SGP willen erop wijzen dat in het Landelijk Afvalbeheerplan wordt
aangegeven dat Nederland zich inzet om ervoor te zorgen dat lidstaten met elkaar samenwerken
om de beschikbare afvalverbrandingscapaciteit in de regio optimaal te benutten. Zij
vragen hoe deze inzet zich verhoudt tot de stellingname in de voorliggende kabinetsreactie.
Na te streven doel in een circulaire economie is primair een zo hoogwaardig mogelijke
verwerking. Bij het realiseren van een zo hoogwaardig mogelijke verwerking hoort ook
juridisch gereedschap om onnodig laagwaardige verwerking af te kunnen remmen. Verbranding
met energieterugwinning staat onmiddellijk na storten en verbranding zonder energieterugwinning
onderaan in de afvalhiërarchie. In de reactie op de openbare raadpleging pleit het
kabinet voor het verkennen van een check vooraf op beschikbare recycling capaciteit.
Daarbij moet uiteindelijk toch te verbranden afval naar de meest geschikte locatie
kunnen worden getransporteerd.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Europese koepel van recyclingbedrijven
(EuRIC) zich heeft uitgesproken tégen het moeilijker maken van het overbrengen van
afval voor verbranding, omdat recyclingbedrijven te maken hebben met een residustroom
die afgezet moet worden bij afvalverbrandingsinstallaties. Het belemmeren van de export
van deze residustroom dreigt recycling en de verwaarding van recyclaat juist minder
aantrekkelijk te maken ten opzichte van het gebruik van ruwe grondstoffen. Zij vragen
hoe de Staatssecretaris dit signaal waardeert vanuit de recyclingsector in het licht
van de voorliggende kabinetsreactie.
De Staatssecretaris hecht zeer veel waarde aan de deskundige inbreng uit het bedrijfsleven.
De door hen aangedragen voorbeelden uit de praktijk kunnen een belangrijke bijdrage
leveren bij het voorkomen van onbedoelde neveneffecten. Wat betreft de Nederlandse
inzet kan het kabinet u verzekeren dat deze gericht is op een zo hoogwaardig mogelijke
verwerking van het afval binnen de EU. Bij het realiseren van die zo hoogwaardig mogelijke
verwerking hoort ook juridisch gereedschap om onnodig laagwaardige verwerking af te
kunnen remmen. Verbranding met energieterugwinning staat onmiddellijk na storten en
verbranding zonder energieterugwinning onderaan in de afvalhiërarchie. Het gaat er
dus niet om dat transport van afval bestemt voor verbranding met energieterugwinning
wordt bemoeilijkt, maar dat we ook bij deze verwerkingsmethode de instrumenten hebben
om te kunnen sturen op een zo hoogwaardig mogelijke verwerking. Dit voorkomt dat afval
dat eigenlijk kan worden gerecycled, in de verbrandingsoven eindigt.
Chemicaliën
De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen op hoofdlijnen de doelen die worden
gesteld in de nieuwe Chemicals Strategy for Sustainability. Het is van groot belang
dat de gezondheid van mensen en het milieu beter beschermd wordt voor gevaarlijke
chemicaliën. Deze leden onderschrijven dan ook de opmerking van de Staatssecretaris
dat het startpunt moet zijn dat blootstelling aan mensen en het milieu van alle gevaarlijke
stoffen voorkomen moet worden en dat er rekening moet worden gehouden met combinatie-effecten.
Deze leden hebben vaak aandacht gevraagd voor dergelijke combinatie-effecten en vinden
het dan ook van groot belang dat dat wordt meegenomen in de strategie. Daarnaast vinden
deze leden het goed dat er aandacht wordt gevraagd voor het versnellen van de identificatie
van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) die op de REACH-kandidatenlijst moeten komen.
Zij vragen of de Staatssecretaris denkt dat het doel om alle relevante ZZS dit jaar
nog op die lijst te krijgen haalbaar is.
Het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA) heeft zes jaar geleden een roadmap opgesteld
met als doel alle relevante Substances of Very High Concern (SVHC), voor zover die onder REACH-bereik liggen, te identificeren en op de kandidatenlijst
te plaatsen. ECHA beschouwt dit doel inmiddels als bereikt. De SVHC’s met relevante
blootstelling zijn óf inmiddels gereguleerd, óf worden nu beoordeeld. Dat betekent
niet dat alle stoffen die mogelijk aan de criteria voor SVHC zouden kunnen voldoen
inmiddels gereguleerd zijn: een groot aantal van deze mogelijke SVHC’s wordt niet
in de EU gebruikt en wordt daarom door ECHA aangemerkt als stoffen met een lage prioriteit.
ECHA organiseert regelmatig samen met de EU lidstaten screeningsacties, om de prioritering
van deze stoffen te herbeoordelen.
In 2018 is de motie van het lid Kröger c.s. aangenomen om aandacht te vragen voor
polymeren binnen de evaluatie van REACH (Kamerstuk
21 501-08, nr. 735). Deze leden zijn blij dat de Europese Commissie zich ten doel heeft gesteld om een
aantal polymeren onder de REACH-registratie verplichting te brengen in 2022. Zij vragen
wat de stand van zaken is met betrekking tot de impactassessment en het voorstel dat
daaraan vooraf zou gaan.
De Commissie heeft een studie laten uitvoeren naar welke polymeren op basis van de
mogelijke risico’s onder de registratieverplichting moeten vallen. Deze studie wordt
in een adviescomité besproken met lidstaten. Vermoedelijk laat de Commissie op basis
van deze studie enkele opties doorrekenen in een impact assessment dat bij de volgende
evaluatie van REACH (gepland voor 2022) wordt gepresenteerd.
Deze leden missen in de strategie nog expliciete aandacht van de Staatssecretaris
op het volledig uitfaseren van families van zeer zorgwekkende stoffen. Zij vragen
of de Staatssecretaris de mening van deze leden deelt dat dat één van de hoofddoelen
van de strategie moet zijn om de gezondheid van mensen en het milieu beter te beschermen.
ECHA onderneemt al diverse acties om te komen tot het groeperen van stoffen, onder
meer via het opstellen van een schema2 waarin alle stoffen en stofgroepen staan gerangschikt naar kenmerken (mapping the chemical universe). Het uitfaseren van een hele familie van stoffen kan echter alleen als voor elke
stof uit de familie in voldoende mate kan worden aangetoond dat ze inderdaad SVHC
zijn en een verbod gerechtvaardigd wordt op basis van weging van de risico’s en de
sociaaleconomische effecten.
Deze leden zijn verheugd dat de Staatssecretaris de noodzaak van een helder actieplan
voor hormoonverstorende stoffen erkent. Deze leden hopen dat de initiële voorstellen
voor het vernieuwde beleidskader voor hormoonverstorende stoffen in de Chemicals Strategy
for Sustainability terechtkomen. Zij vragen of de Staatssecretaris zich op Europees
niveau hard gaat maken voor ambitieuze maatregelen rondom hormoonverstorende stoffen.
Daarnaast vragen zij of de Staatssecretaris daarbij inzet op de volgende maatregelen:
een efficiënt systeem voor identificatie van hormoonverstorende stoffen, harmonisatie en aanscherping van bestaande wetgeving, en transitiemaatregelen om kwetsbare groepen per
direct te beschermen.
Met een groep gelijkgezinde lidstaten heb ik verschillende keren bij de Europese Commissie
aangedrongen op een effectieve identificatie van hormoonverstorende stoffen. Dat is
een voorwaarde voor het nemen van adequate beheersmaatregelen. In de tekst van de
14 oktober gepubliceerde chemicaliënstrategie wil de Commissie dit gaan uitvoeren.
Ik zal daarbij de voortgang goed blijven bewaken.
Bij het nemen van maatregelen wordt ook rekening gehouden met kwetsbare groepen. Voor
stoffen in speelgoed gelden bijvoorbeeld soms strengere eisen.
Deze leden zijn tot slot erg verheugd dat de Staatssecretaris aandacht vraagt voor
gevaarlijke stoffen in de circulaire economie en dat zij erop aandringt dat materialen
en chemicaliën door de gehele keten traceerbaar moeten zijn. Zij vragen of de Staatssecretaris
kan toelichten op welke wijze zij dat voor zich ziet en of zij dan bijvoorbeeld denkt
aan een Europees track-and-tracesysteem voor gevaarlijke stoffen.
Om materialen en chemicaliën door de gehele keten traceerbaar te maken, steunt Nederland
de ontwikkeling van een digitaal productpaspoort, zoals de Europese Commissie heeft
aangekondigd in het actieplan circulaire economie. In een digitaal productpaspoort
kunnen de in het product aanwezige materialen en stoffen worden vermeld. Hierbij zou
gestart kunnen worden bij productcategorieën waar de kennis over aanwezige materialen
en gevaarlijke stoffen het meest nodig is voor milieuverantwoorde afvalverwerking
en recycling.
De leden van de SP-fractie ondersteunen de inzet van de Staatssecretaris met negen
andere landen om de aanpak van zeer zorgwekkende stoffen in Europees verband aan te
scherpen. Nu de European Food Safety Authority (EFSA) met aangescherpte normen is
gekomen voor vier PFAS-stoffen, willen deze leden weten of ook de European Chemicals
Agency (ECHA) hiermee aan de slag gaat en milieunormen gaat aanscherpen. Zij vragen
wat de Staatssecretaris op dit punt verwacht te kunnen bereiken.
Milieunormen worden nationaal of door de EU vastgesteld waarbij ook rekening wordt
gehouden met de informatie en risicobeoordelingen die zijn gedaan door ECHA en de
Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Zo beoordeelt het RIVM op dit moment
welke gevolgen de EFSA-opinie (PFAS) moet hebben voor de Nederlandse milieunormen.
Hierbij zal het RIVM ook adviseren over het hanteren van een somnorm voor meerdere
PFAS-stoffen.
Klimaat
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister positief is over het voorstel
van de Europese Commissie om het Europese 2030-broeikasreductiedoel naar ten minste
55% op te hogen. Deze leden begrijpen dat heel goed, omdat het kabinet immers zelf
heeft gepleit voor een ophoging naar die 55%. Zij vragen hoe groot de Minister de
kans inschat dat de kopgroep die hij wenst uit de hele EU zal bestaan.
Tijdens de informele milieuraad van 1 oktober jl. werd al duidelijk dat steeds meer
lidstaten de noodzaak erkennen om het 2030-doel aan te scherpen naar ten minste 55%.
Voorafgaand aan de Europese Raad van 15 en 16 oktober hebben elf lidstaten zich op
regeringsleidersniveau uitgesproken voor de reductiedoelstelling van ten minste 55%
in 2030 t.o.v. 1990.3 Buiten de reeds bekende groep ambitieuze lidstaten (de «kopgroep»), hebben ook Ierland
en Estland zich bij deze verklaring aangesloten. Daarenboven staat een aantal lidstaten
op het punt om deze ambitie tevens te ondersteunen. Het is derhalve duidelijk dat
het momentum voor het door het kabinet beoogde 2030-doel groeit. Het kabinet spant
zich samen met de andere leden van de kopgroep in om deze groep van landen die 55%
steunt verder te laten groeien, met het oog op een besluit over ophoging van het 2030-doel
in de Europese Raad van december.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister samen met zijn collegae in de EU
doet om de rest van de wereld te bewegen om ook de ambities te verhogen.
Naast het streven om als EU het goede voorbeeld te geven door in te zetten op een
verhoging van het 2030-doel naar 55%, ben ik – samen met andere leden van het Kabinet
– in verschillende coalities en samenwerkingsverbanden actief om wereldwijd zowel
statelijke als niet-statelijke actoren tot meer ambitie te bewegen. Dit doen wij onder
meer via de High Ambition Coalition, de Cartagena Dialoog en de Carbon Neutrality
Coalition, de Powering Past Coal Alliance en de Leadership Group Industry Transition.
Verder bepleit Nederland dat de EU haar externe beleid inzet om de wereldwijde klimaatambitie
en -actie te verhogen. Gezamenlijk optreden van de EU is immers effectiever en krachtiger,
met name richting grote landen die veel uitstoten, zoals China en India. De Raad Buitenlandse
Zaken bevestigde dat klimaatdiplomatie een politieke prioriteit voor de EU blijft.
Zo dringt de EU er bij derde landen op aan dat zij hun klimaatinspanningen intensiveren.
De EU zal betrokken partijen hierbij meer ondersteuning bieden en zich blijven opstellen
als een constructieve, maar ook assertieve partner, met behulp van alle instrumenten
van het EU externe beleid.4
Nederland blijft de noodzaak van meer klimaatambitie en -actie ook aan de orde stellen
in de bilaterale contacten, bijvoorbeeld in bilaterale gesprekken van bewindspersonen
en in de politieke dialoog. Het kabinet benadrukt de kansen die de economische herstelmaatregelen
bieden voor duurzame, groene economische ontwikkeling. Ook blijft Nederland landen
aanmoedigen en ondersteunen om ambitieuze NDC’s en langetermijnstrategieën (LTS’en)
in te dienen. Nederland richt zich hierbij specifiek op de verantwoordelijkheid van
de landen met een grote uitstoot van broeikasgassen.
Recentelijk bleek dat een nipte meerderheid van het Europees parlement het Europese
CO2-reductiedoel voor 2030 nog verder aan wil scherpen naar 60%. De leden van de CDA-fractie
vragen hoe de Minister naar deze ambitie van het Europees parlement kijkt, en of de
Minister de mening deelt dat het doel van het verhogen van 40% naar 55% al een enorme
stap is. Ze vragen wat de Minister vindt van de toelichting van Eurocommissaris Timmermans
dat het doel van 55% voldoende zou zijn om het doel in 2050 te halen en dat van verdere
ophoging geen sprake hoeft te zijn. Ze vragen of de Minister het eens is met de CDA-fractie
dat ophoging naar 60% op dit moment niet nodig is?
Ook de leden van de D66-fractie merken op dat het Europees parlement vorige week heeft
ingestemd met een hoger doel van 60% CO2-reductie in 2030. Deze leden vragen de bewindspersonen hoe zij kijken naar de stem
van het Europees parlement en of zij de ambitie van het Europees parlement begrijpen.
Tevens vragen deze leden hoe andere lidstaten hebben gereageerd op deze stemming.
Deze leden vragen om een reflectie op de reactie van Eurocommissaris Timmermans in
een interview met de NOS, waarin hij zegt dat een hoger klimaatdoel van 60% in 2030
niet realistisch is.5
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het Europees parlement heeft
gestemd voor een ophoging van het klimaatdoel in 2030 naar 60%. Deze leden staan achter
deze ophoging en zouden graag zien dat ook Nederland zich hiervoor inzet. Zij vragen
of de Minister hiertoe bereid is.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie en inzet van de Minister gaat zijn
op het voorstel van het Europees parlement het reductiedoel verder te verhogen naar
60%. Acht de Minister dit haalbaar en zo ja, op welke wijze? Zij vragen of de Minister
bereid is zich aan dit hogere doel te committeren en of de afweging kan worden toegelicht.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de uitspraken van de heer Timmermans dat hij
niet verder wil gaan dan 55%, zich tot de wens van het Europees parlement verhouden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de positie
die het Europees parlement op 8 oktober 2020 heeft ingenomen rondom de Europese Klimaatwet.
Het Europees parlement vindt het van essentieel belang dat de klimaatmaatregelen verder
worden versterkt en met name dat de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 wordt
verhoogd tot een emissiereductie van 60% ten opzichte van de niveaus van 1990. Het
Europees parlement gaat hierover in onderhandeling met de milieuministers van de 27
EU-lidstaten. De leden van de Partij van de Dieren-fractie constateren dat de regering
tot nu toe een lagere ambitie heeft ten opzichte van de emissiereductie in 2030, namelijk
55%. Deze leden wijzen erop dat volgens het International Panel on Climate Change
(IPCC) een hogere reductie van broeikasgasemissies in 2030 nodig is om klimaatverandering
succesvol tegen te gaan. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de
Minister bereid is om tijdens de onderhandelingen over de Europese klimaatwet, het
Europees parlement te steunen in het streven om een emissiereductie van ten minste
60% vast te leggen in deze wet. Als dat niet het geval is vragen ze of hij kan toezeggen
zich tijdens de onderhandelingen in elk geval niet actief te verzetten tegen het doel
van ten minste 60% emissiereductie in 2030.
Conform het Regeerakkoord is de inzet van het kabinet altijd geweest om het Europese
doel voor 2030 op te hogen naar 55%. Het Impact Assessment van de Commissie maakt ook duidelijk dat het doel van ten minste 55% in lijn
is met een kosteneffectief pad naar klimaatneutraliteit in 2050 en past bij het Parijsakkoord
om temperatuurstijging tot ruim onder 2°C te beperken, en daarbij te streven naar
een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5°C. Een hoger doel van ten
minste 55% is haalbaar en betaalbaar volgens het Impact Assessment, en laat zien dat
dit doel ook al een flinke, maar noodzakelijke, uitdaging wordt voor de EU. De economische
gevolgen en investeringskosten van een 60% doel zijn niet doorgerekend in het Impact
Assessment. Een aantal lidstaten is in het huidige Europese krachtenveld nu nog tegen
het doel van ten minste 55%. Inzet op een hoger doel dan dat zou tijdige besluitvorming,
met tijdige indiening van het EU NDC nog dit jaar, erg bemoeilijken. Daarnaast betekent
55% voor Nederland ook al een extra inspanning.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit het onderzoeksrapport van CE Delft blijkt
dat hogere Europese doelen voor een belangrijk deel via nationaal beleid geïmplementeerd
dienen te worden. Het gaat daarbij onder andere om beleid op het gebied van energiebesparing,
hernieuwbare energie, voertuigen, gebouwde omgeving, energiebelasting en ecodesign.
Voor deze leden is het van groot belang dat bij de doorvertaling van de verhoogde
Europese doelen naar nationaal beleid de haalbaarheid en betaalbaarheid vooropstaat
en dat onze inwoners daarbij zoveel mogelijk worden ontzien. De leden van de CDA-fractie
vragen of de Minister deze mening deelt en of hij kan aangeven op welke manier daar
aandacht aan zal worden besteed.
CE-Delft heeft in opdracht van het Ministerie van EZK een inschatting gemaakt van
de mogelijke aanpassingen in de Europese regelgeving als gevolg van het ophogen van
het Europese 2030 broeikasgasreductiedoel naar 55% en de gevolgen daarvan voor Nederland.
Dit onderzoek is uitgevoerd voordat het EU-klimaatdoelstellingsplan en Impact Assessment van de Europese Commissie in september 2020 uitkwamen. In zijn onderzoek heeft
CE Delft gekeken naar de gevolgen van aanscherpingen in een negental richtlijnen,
variërend van energiebesparing, hernieuwbare energie, voertuigen, gebouwde omgeving,
energiebelasting tot ecodesign. Er is niet gekeken naar de mogelijke aanscherping
in het Europese emissiehandelsysteem (ETS), de regelgeving voor de verdeling van de
inspanningen (ESR) en landgebruik en bebossing (LULUCF).
Uit dit rapport blijkt dat aanvullende regelgeving vanuit de Europese Commissie bijdraagt
aan de realisatie van hogere doelen in Nederland en dat dit aansluit op het Klimaatakkoord.
Voor een belangrijk deel zullen hogere Europese doelen – met de huidige opzet van
het Europese klimaatbeleid – via nationaal beleid geïmplementeerd dienen te worden.
Het biedt ook kansen doordat het Europees beleid zorgt voor een gelijker speelveld.
Dit kan ook tot meer innovatie en kostenreducties van sleuteltechnologieën leiden.
Voor het kabinet is de haalbaarheid en betaalbaarheid van het klimaatbeleid belangrijk.
Hier zal aandacht voor zijn bij de beoordeling van de Commissievoorstellen.
Om voorbereid te zijn op een mogelijke aanvullende nationale opgave als gevolg van
een aangescherpte Europese ambitie, is een onafhankelijke ambtelijke studiegroep onder
leiding van Laura van Geest nu al bezig om aanvullende maatregelen in kaart te brengen.
De verwachting is dat deze studiegroep eind dit jaar zijn rapport afrondt.
De leden van de D66-fractie constateren dat enkele lidstaten zorgen houden over de
verhoogde klimaatambitie, met name de centraal- en Oost-Europese landen, wat de besluitvorming
voor 55% bemoeilijkt. Deze leden vragen de bewindspersonen hoe zij in gesprekken met
collega’s van deze lidstaten hen toch proberen te overtuigen van het belang van een
hoger CO2-reductiedoel. De leden van de D66-fractie vragen of er gesprekken zijn gepland en
onder welke voorwaarden er beweging te verwachten is van deze lidstaten.
Eind vorig jaar heeft de EU zich gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050, om
zo de doelstellingen van Parijs binnen bereik te houden. Uit het Impact Assessment
blijkt dat ten minste 55% een logische, kosteneffectieve tussenstap is, die daarnaast
haalbaar en betaalbaar blijft. Vroegtijdige actie d.m.v. het EU-reductiedoel van 55%
in 2030 is van belang om realistisch zicht op de 2050-doelstelling te houden en de
transitie geleidelijk te laten verlopen, ook met oog op de periode tussen 2030 en
2050. Deze ophoging is daarmee ook in het belang van de Oost-Europese lidstaten. Het
kabinet spant zich samen met de andere leden van de kopgroep in om steun voor de 55%
reductiedoelstelling verder te laten groeien, met het oog op een besluit over ophoging
van het 2030-doel in de Europese Raad van december. Waar mogelijk wordt de klimaatambitie
in zowel politiek als ambtelijke gesprekken met deze landen meegenomen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met het Just Transition Fund en of
de bewindspersonen aankoersen op een snel besluit hierover, zodat de middelen uit
het fonds zo spoedig mogelijk ingezet kunnen worden.
De onderhandelingen in Brussel over het Just Transition Fund (JTF) lopen nog. De Raad
en het Europees parlement zijn in oktober begonnen met de onderhandelingen. De hoop
is dat die voor het eind van het jaar worden afgerond. In de tussentijd zijn de ministeries
van EZK en SZW met elkaar in gesprek over de regioselectie van het JTF in Nederland.
Daar zullen we ook de decentrale overheden bij betrekken. We hopen dit proces snel
af te ronden, zodat we gezamenlijk aan investeringsplannen kunnen gaan schrijven en
snel van start kunnen met de implementatie.
Deze leden hebben met verbazing kennisgenomen van het besluit van de Europese Commissie
om subsidies aan Nederlandse waterstofprojecten niet goed te keuren vanwege de staatssteunregels.
Deze leden vragen de bewindspersonen op dit besluit te reflecteren en vragen hen op
welke wijze zij in overleg met de Commissie hier voortgang op willen boeken. Tevens
vragen deze leden hoe de bewindspersonen toch mogelijk andere manieren verkennen,
zoals in de vorm van een innovatiesubsidie, om zo toch de waterstofprojecten financieel
te ondersteunen.
Allereerst wil ik graag duidelijk maken dat de Europese Commissie nog geen besluit
heeft genomen. Zij heeft juist vooruitlopend op een besluit aangegeven onder bepaalde
voorwaarden in de betreffende subsidieregeling (de SDE++) de regeling (met subsidies
voor waterstofprojecten) naar verwachting wél goed te kunnen keuren. Deze voorwaarden
betreffen een beperking van het aantal subsidiabele vollasturen (draaiuren op volledige
capaciteit) in de eerste jaren voor waterstofproductie met elektriciteit van het net,
zodat de gesubsidieerde productie van waterstof elk jaar ten minste een netto CO2-reductie oplevert. Deze beperking geldt echter alleen voor de periode tot en met
2025, daarna mogen zij gewoon de beoogde 2000 vollasturen per jaar maken en mogen
gemiste uren worden ingehaald zodat gemiddeld over alle jaren 2.000 uur kan worden
gerealiseerd en de businesscase slechts beperkt wordt aangepast.
Momenteel ben ik op meerdere manieren bezig om de ondersteuning van waterstofprojecten
te verbeteren. Daarbij vind ik het van belang om zowel oog te hebben voor het belang
van het borgen van CO2-reductie op de korte termijn als het belang van de benodigde opschaling van technieken
die we op de langere termijn nodig hebben voor de energietransitie. Ik ben in gesprek
met de Europese Commissie om de ondersteuning van demonstratieprojecten voor waterstofproductie
en -infrastructuur via de DEI+ uit te kunnen breiden, onderzoeken we in de SDE++ of
het aantal jaarlijkse vollasturen voor waterstofproductie omhoog kan bij een directe
koppeling met een hernieuwbare energiebron, en ben ik druk bezig met de uitwerking
van het aangekondigde nieuwe opschalingsinstrument voor waterstofproductie. Voor dit
nieuwe instrument onderzoek ik meerdere varianten, waarvan het kenmerken van projecten
als demonstratieprojecten er één is. Ik streef ernaar nog voor het einde van het jaar
via een marktconsultatie inzicht te geven in de mogelijke vormgeving van dit nieuwe
instrument en zo te komen tot een regeling die voldoet aan de behoeften van waterstofprojecten
en de eisen vanuit de steunkaders van de Europese Commissie.
Ten slotte vraag ik in gesprekken met de Europese Commissie speciale aandacht voor
het kunnen ondersteunen van waterstof – daar waar nodig – met staatssteun en heb ik
inmiddels begrepen dat de Europese Commissie het voor Nederland belangrijke EU-steunkader
op het gebied van milieu en energie ook met voorrang zal vaststellen in 2021 (na consultatie
met de lidstaten). De opschaling van elektrolyse (en elektrificatie in brede zin)
is in mijn ogen juist essentieel om het aandeel hernieuwbare energie in Nederland
te doen groeien en is daarom cruciaal voor het realiseren van onze klimaatdoelen.
De Europese Commissie heeft inmiddels het belang van waterstofprojecten inderdaad
onderkend en aangegeven dat ze ook met prioriteit de herziening van het milieusteunkader
vast wil stellen in 2021. Op dit moment ben ik in kaart aan het brengen hoe we de
ondersteuning van waterstofprojecten met de herziening van het milieusteunkader willen
realiseren. Daarvoor blijf ik continue met de Europese Commissie in gesprek.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de Europese industriesector gaat
bijdragen aan het nu gestelde doel van 55%. De leden van de SP-fractie vragen of concreet
kan worden weergegeven hoe zij de komende tien jaar zodanig gaat verduurzamen dat
deze sector zijn eerlijke aandeel levert.
In het Climate Target Plan geeft de Commissie aan dat elke Europese sector zal moeten
bijdragen om het opgehoogde doel van 55% te behalen, zo ook de industrie. Hoe de Europese
industriesector precies zal bijdragen aan een opgehoogd doel van 55% is nog niet bekend,
aangezien de uitgewerkte voorstellen van de Europese Commissie pas verschijnen in
juni 2021. Echter, wel is duidelijk dat dit vooral zal worden bewerkstelligd met aanpassingen
aan het ETS-systeem. Het Nederlandse kabinet pleit dan ook voor aanscherping van de
lineaire reductiefactor van het ETS-emissieplafond in lijn met het verhoogde klimaatdoel,
herziening van de marktstabiliteitsreserve (MSR) en aanpassing van de reductiebasis.
De Commissie laat in het Impact Assessment ook zien hoe dit in verschillende scenario’s
eruitziet.
Deze leden missen in de impactassessment een duidelijk pad met duidelijke stappen
hoe dit vorm gegeven gaat worden. Zij wijzen erop dat het niet realistisch is dit
binnen het EU-ETS te verwachten, aangezien dit systeem nu ook onvoldoende effectief
is. Zij zien hierop graag een reactie en verdere toelichting.
Het EU-ETS is een effectief instrument gebleken voor emissiereductie. De emissies
lagen in 2019 al meer dan 35% lager dan het basisjaar 2005. De resultaten van het
Impact Assessment suggereren dat richting 2030 ook de industrie een substantiële bijdrage
zal moeten leveren aan emissiereductie, onder meer door een hogere lineaire reductiefactor.
Een concreter voorstel van het EU ETS volgt halverwege 2021. Uit dat voorstel zal
een duidelijker beeld van deze vormgeving blijken.
Deze leden vragen de Minister op welke wijze Europese huishoudens moeten gaan verduurzamen.
De leden van de SP-fractie vragen of concreet kan worden weergegeven hoe zij hierbij
ondersteund gaan worden.
Met de Mededeling Een renovatiegolf voor Europa- «vergroening van onze gebouwen, creëren van werkgelegenheid,
verbetering van levenscomfort» presenteerde de Europese Commissie op 14 oktober jl. een strategie met als doel de
renovatiegraad van gebouwen in de Europese Unie te verdubbelen. De strategie omvat
maatregelen om bestaande gebouwen energie-efficiënter en duurzaam te maken door onder
andere regelgeving, financiering en technische bijstand in de hele renovatiewaardeketen.
Er gaat bijzondere aandacht uit naar de slechtst presterende gebouwen, publieke gebouwen
en het koolstofvrij maken van verwarming en koeling.
De Commissie presenteert in de strategie verschillende financieringsmogelijkheden.
Deze zien onder andere toe op steun uit de Europese begroting binnen de huidige Europese
instrumenten voor de renovatie van gebouwen, het aantrekken van particuliere investeringen
en het stimuleren van groene financiering, het ondersteunen van onderzoek en innovatie,
het aanpakken van marktbelemmeringen en het financieren van technische ondersteuningsdiensten.
De extra middelen worden veelal beschikbaar gesteld via cohesie-instrumenten zoals
het Just Transition Fund, European Regional Development Fund en het Modernisation
Fund.
Uw Kamer ontvangt een appreciatie van de strategie middels een BNC-fiche.
Deze leden vragen of de verwachting is dat ook in Nederland de energierekening met
maar liefst 20% kan gaan stijgen en hoe dit opgevangen gaat worden, welke stappen
genomen gaan worden om energiearmoede niet alleen te voorkomen, maar ook actief tegen
te gaan. Ook hier missen deze leden een duidelijk perspectief.
Het kabinet vindt het van belang om de ontwikkeling van de energierekening in kaart
te brengen. Het kabinet heeft daarom het CBS gevraagd om jaarlijks de ontwikkeling
van de gehele energierekening in kaart te brengen. Het CBS brengt met ingang van dit
jaar in het voorjaar een actueel beeld naar buiten van de energierekening van een
huishouden met een gemiddeld energieverbruik op basis van de cijfers uit januari van
dit jaar. Deze publicatie verschijnt jaarlijks in het voorjaar omdat dan het meest
recente prijsniveau van januari kan worden meegenomen. Voor een uitgebreide toelichting
verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 3 maart jl. «Toelichting op de ontwikkeling van
de energierekening».6 In deze publicatie wijst het CBS op een daling van de energierekening, mede als gevolg
van de aanpassingen in de energiebelastingen (energiebelasting en ODE) die het kabinet
is overeengekomen in het Klimaatakkoord. Het PBL zal bij de aankomende Klimaat- en
energieverkenning (KEV) een beeld schetsen van de ontwikkeling van de energierekening
op de lange termijn.
Hoewel het kabinet het belastingdeel van de energierekening kan beïnvloeden, is de
ontwikkeling van de totale energierekening ook afhankelijk van de prijs voor energie
(leveringstarieven en nettarieven). Het kabinet heeft geen invloed op deze kosten
en marktprijzen en kan dus ook geen beloftes doen over de ontwikkeling van de totale
energierekening. Wel houdt het kabinet een vinger aan de pols. Het kabinet weegt in
de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder
de energierekening.
Het IBO financiering energietransitie houdt de huidige systematiek van (beleidsmatige)
financiering en bekostiging van investeringen in een emissievrij energiesysteem in
2050 tegen het licht. De ontwikkeling van de lasten voor burgers en bedrijven, de
verdeling van die lasten en de prikkels die van de huidige systematiek uitgaan worden
onderzocht.
Deze leden vragen wanneer zij een kabinetsreactie op de impactassessment kunnen verwachten.
Conform de gebruikelijke procedure ontvangt u een BNC-fiche over de Commissiemededeling
«Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale
toekomst voor ons allemaal» (in het Engels: Climate Target Plan) eind oktober. Daarnaast
is een eerste appreciatie, conform uw verzoek van 8 oktober, op 14 oktober jl. naar
de Kamer gegaan.
Deze leden vragen ook in te gaan op het rapport van CE Delft en of het klopt dat er
geen duidelijke reductiestappen van de industrie worden verwacht. Deze leden vragen
hoe het doel kan worden gehaald zonder een concreet afbouwpad binnen de sector met
de grootste uitstoters. Deze leden vragen hier een toelichting op.
Het rapport van CE Delft richt zich op de mogelijke aanpassingen in de Europese regelgeving
als resultaat van het ophogen van het Europese 2030 broeikasgas-reductiedoel naar
55% en de gevolgen daarvan voor Nederland. Dit rapport is opgeleverd voordat de Commissie
haar Climate Target Plan en Impact Assessment heeft uitgebracht. Ook heeft CE Delft
niet gekeken naar de mogelijke aanscherping in het Europese emissiehandelsysteem (ETS),
de regelgeving voor de verdeling van de inspanningen (ESR) en landgebruik en bebossing
(LULUCF).
De industrie zal de komende jaren haar emissies significant moeten reduceren, onder
andere door het aangescherpte ETS en de nationale CO2-heffing. Voor de industriële bedrijven die niet deelnemen aan het ETS zal CO2-reductie Europees vooral worden bewerkstelligd met de Europese richtlijnen zoals
de Energy Efficiency Directive en de Renewable Energy Directive en nationaal met o.a.
de energiebesparingsplicht. Hiernaast wordt zowel Europees als nationaal sterk ingezet
op het stimuleren van industriële verduurzaming, onder andere met het Innovation Fund,
HorizonEurope, alsook diverse nationale regeling waaronder de SDE++, VEKI en DEI+.
De leden van de SP-fractie vragen welke vertraging te verwachten is ten aanzien van
de nationally determined contributions (NDC’s). Deze leden dringen erop aan dat er
snel een concreet plan wordt ingediend hoe de reductiedoelen te behalen en hiermee
aan één van de belangrijkste vereisten van het Akkoord van Parijs te voldoen. Zij
merken op dat het kabinet deze urgentie lijkt te delen. De leden van de SP-fractie
vragen of een inschatting kan worden gegeven of tijdige indiening haalbaar is.
De Nationally Determined Contribution (NDC) van de EU zal worden ingediend nadat de
Europese Raad een besluit over het opgehoogde doel voor 2030 heeft genomen. Dit zal
naar verwachting gebeuren in de Europese Raad van december, waarna de NDC in de daaropvolgende
Milieuraad kan worden vastgesteld en ingediend worden bij het UNFCCC. Hiermee is de
indiening van de NDC van de EU ruim op tijd voor COP26, die is uitgesteld tot november
2021. Hierdoor kan de EU ook andere partijen inspireren om een aangescherpte NDC in
te dienen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat Europa van plan is om
de Hernieuwbare Energierichtlijn (RED II) aan te passen in 2021. Volgens de Minister
mag houtige biomassa gezien worden als CO2-neutraal. Deze leden vragen of de Minister nogmaals kan uitleggen op welke bronnen
hij dit baseert en deze bronnen ook graag meesturen. Zij vragen of het klopt dat CO2-neutraliteit van biomassa is vastgelegd in de REDII, en of de Minister de passage
kan toesturen.
In mondiaal verband is afgesproken welke methodes voor de jaarlijkse rapportages van
emissies moeten worden gebruikt. De methode waarin is bepaald dat de emissies bij
de verbranding van biomassa niet worden meegenomen, is neergelegd in de UNFCCC Guidelines
2006. Het betreft het volgende citaat: «Emissions of CO2 from biomass fuels are estimated and reported in the AFOLU sector as part of the
AFOLU methodology. In the reporting tables, emissions from combustion of biofuels
are reported as information items but not included in the sectoral or national totals
to avoid double counting. [...] The emissions of CH4 and N2O, however, are estimated
and included in the sector and national totals because their effect is in addition
to the stock changes estimated in the AFOLU sector.»
7
Het uitgangspunt is dus dat de CO2-emissie al plaatsvindt («instantaan») op het moment van de oogst. De mens veroorzaakt
op dat moment een afname van de koolstofvoorraad in de vegetatie en dat wordt gerapporteerd
in de cijfers over landgebruik. Daarmee hoeft die afname dus niet meer te worden gerapporteerd
in de cijfers over verbranding. De afspraak om deze methode te gebruiken in Annex
I-landen zoals Nederland, is vastgelegd in het besluit van de vergadering van partijen
bij het Klimaatverdrag.8
In 2019 is een herziening van de Guidelines 2006 vastgesteld. Er is nog niet afgesproken
dat die moet worden gebruikt, maar de methode voor het meetellen van biomassa is onveranderd.
Ook in de REDII worden de emissies bij de verbranding geacht nul te zijn. Biomassa
komt alleen in aanmerking om te worden meegeteld voor de doelstelling ten aanzien
van het aandeel hernieuwbare energie en om te worden gesubsidieerd, indien er sprake
is van voldoende broeikasgasemissiereductie over de hele keten ten opzichte van de
fossiele referentie.9 In de methode die hiervoor moet worden gebruikt, staat dat de emissie bij verbranding
geacht wordt nul te zijn.10
Deze leden willen weten of de Minister het traceren van CO2 nastreeft voor biomassa en dat elk land dit zou moeten bijhouden. Deze leden menen
dat het voor de atmosfeer niet uitmaakt of de Minister blijft vasthouden aan de gedachte
dat biomassa vanuit de EU als CO2-neutraal wordt gezien. Daarom willen deze leden weten of de Minister het traceren
van CO2 van biomassa wil bevorderen, aangezien dit tot een transparante en eerlijke boekhouding
zou leiden. Zo nee, willen deze leden weten wat de Minister hierop tegen heeft.
Het is al zo dat de emissies van CO2 bij de verbranding van biomassa moeten worden opgenomen in de emissierapportages.
Dit staat in het citaat dat bij het vorige antwoord is aangehaald. Het betreft dus
informatie-items, die niet moeten worden meegeteld in de berekening van de emissies
van een land. Voor de nationale emissieregistratie zijn methoden vastgelegd om te
bepalen wat de emissies zijn voor de verschillende bronnen waarin biomassa wordt gebruikt
voor energiedoeleinden. Daarmee wordt naar verwachting al voorzien in hetgeen de leden
in de vraag bedoelen.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister kan bevestigen dat de door
de Europese Commissie voorgestelde gedelegeerde handelingen om tussentijdse doelen
vast te stellen in de compromistekst van het Duitse voorzitterschap voor de komende
Milieuraad worden geschrapt.
In de laatste compromistekst van het Duitse voorzitterschap is de bevoegdheid voor
de Commissie om middels gedelegeerde handelingen het traject tussen 2030 en 2050 vast
te stellen, geschrapt. Hiermee zijn de Raad en het Europees parlement degenen die
de tussentijdse doelen vaststellen op voorstel van de Commissie. Zoals eerder gecommuniceerd
aan uw Kamer is het kabinet, samen met een overgrote meerderheid van de lidstaten,
tegen deze gedelegeerde handelingen.
Deze leden maken zich zorgen over de positieve opstelling van het kabinet ten aanzien
van de Europese klimaatwet en het verhogen van de ambitie voor 2030. Het rapport van
CE Delft geeft een indruk van de impact op het Nederlandse beleid en de maatschappij.
Zo zou de renovatiesnelheid van de gebouwde omgeving moeten verdubbelen, terwijl de
verduurzaming van de gebouwde omgeving nu al moeizaam verloopt. Zo moet bovenop de
afspraken in het klimaatakkoord de productie van duurzame energie omhoog en is extra
inzet nodig om knelpunten in de energie-infrastructuur aan te pakken, terwijl de invulling
van de huidige opgave al lastig is en onder meer netbeheerders tijd nodig hebben.
Verder is de kritiek van de Kamer op het grootschalig verstoken van biomassa nog niet
meegewogen, waardoor het lastiger is om de duurzame energiedoelstelling waar te maken.
Is de Minister bereid zich rekenschap te geven van de grote gevolgen van de 55%-doelstelling
en zich terughoudender op te stellen als het gaat om de komst van een Europese klimaatwet
en het opnemen van ambitieuze doelstellingen daarin, zo vragen deze leden.
CE-Delft heeft in opdracht van het Ministerie van EZK een inschatting gemaakt van
de mogelijke aanpassingen in de Europese regelgeving als gevolg van het ophogen van
het Europese 2030 broeikasgasreductiedoel naar 55% en de gevolgen daarvan voor Nederland.
Dit onderzoek is uitgevoerd voordat het Climate Target Plan en Impact Assessment van
de Europese Commissie in september 2020 uitkwamen.
Nu de Commissie haar voorstel voor het ophogen van het Europese 2030 broeikasgasreductiedoel
afgelopen september heeft gepresenteerd, zal het kabinet uw Kamer met het BNC-fiche
een eerste inschatting op hoofdlijnen geven van de mogelijke gevolgen voor Nederland,
maar het is nu al duidelijk dat dit tot een aanvullende opgave zal leiden. Na het
verschijnen van de onderliggende wetgeving in juni 2021 kunnen de gevolgen voor Nederland
in meer detail worden weergegeven.
Tevens is de ambtelijke studiegroep Klimaatopgave Green Deal onder leiding van Laura
van Geest bezig om aanvullende maatregelen in kaart te brengen om invulling te geven
aan de aanvullende opgave. De verwachting is dat de studiegroep zijn rapport eind
dit jaar heeft afgerond met het oog op de formatie van een nieuw kabinet na de verkiezingen
volgend jaar.
Conform het Regeerakkoord heeft dit kabinet de afgelopen jaren zich actief ingespannen
voor het ophogen van het EU 2030-doel naar 55%. Deze lobby zal worden voortgezet.
Ook is het kabinet voorstander van de opname van dit opgehoogde doel in een Europese
klimaatwet.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese Commissie voorstelt om in
een Europese klimaatwet een doelstelling van 100% CO2-reductie in 2050 op te nemen, terwijl in de Nederlandse klimaatwet een doelstelling
van 95% is opgenomen, omdat de laatste 5% waarschijnlijk alleen tegen hele hoge kosten
bereikt kan worden. Is de Minister bereid bij de komende Milieuraad in lijn met de
nationale klimaatwet ten minste te pleiten voor bijstelling van de Europese ambitie
naar 95%, zo vragen deze leden.
De Europese regeringsleiders hebben tijdens de Europese Raad van december 2019 gekozen
voor het realiseren van een klimaatneutrale Unie in 2050. Deze doelstelling wordt
nu vastgelegd in een Europese klimaatwet. Een bindende doelstelling biedt zekerheid
voor burgers en bedrijven en creëert bovendien een gelijker speelveld in Europa. Nederland
is voorstander van het vastleggen van deze doelstelling in een Europese klimaatwet.
In de verordening voor een Europese klimaatwet worden de overkoepelende Europese doelen
voor broeikasgasreductie bepaald en de nationale klimaatwet zal hiermee in lijn moeten
worden gebracht. Nederland blijft hierbij zelf bepalen welke nationale maatregelen,
naast Europese instrumenten zoals via het ETS, worden getroffen om de doelen te bereiken.
Nederland verliest dus geen flexibiliteit met de keuze van het in te zetten beleid.
Het kabinet zal om deze redenen bij de komende Milieuraad pleiten voor het belang
van het bindend vastleggen van het doel van het bereiken van klimaatneutraliteit in
de Unie in 2050. Daarbij vindt Nederland het wel van belang dat individuele lidstaten
onderlinge flexibiliteit dienen te hebben om tegen 2050 in beperkte mate overschotten
of tekorten in emissiereductie kunnen te verhandelen.
Biodiversiteit
De leden van de VVD-fractie delen de opvatting dat het bij de nadere uitwerking van
de Biodiversiteitsstrategie van groot belang is dat er rekening gehouden wordt met
de nationale omstandigheden. Zij vragen of de Staatssecretaris kan toelichten welke
omstandigheden zij hieronder schaart en of zij de opvatting deelt dat hieronder in
ieder geval verstaan moet worden de oppervlakte van een lidstaat, de bevolkingsdichtheid,
de mate waarin gebieden reeds beschermd worden op basis van Natura 2000-regelgeving
en de economische impact van verdergaande beschermingsmaatregelen.
Bij de vertaling van de doelstellingen voor het areaal beschermd gebied moet rekening
gehouden worden met de ruimte die een lidstaat beschikbaar heeft, en de potentie voor
herstel/behoud. Voor sommige lidstaten is 30% voor bescherming van areaal op land
of zee realistischer dan voor anderen. Nationale omstandigheden zoals bevolkingsdichtheid
en intensiteit en soorten van gebruik op land, zee en de grote wateren spelen voor
Nederland een rol. Uiteraard is er de zaak van een inschatting van de betaalbaarheid
van de maatregelen, maar daar kan het kabinet zonder heldere definities en criteria
en zonder goede effectbeoordeling nu niet meer over zeggen.
Deze leden menen daarnaast dat het van het grootste belang is dat bij de uitwerking
van de Biodiversiteitsstrategie geen 30%-norm of een andere minimumnorm voor de oppervlakte
beschermd gebied voor iedere individuele lidstaat zal gelden, maar dat iedere afgesproken
norm zal gelden voor de EU als geheel. Zij vragen of de Staatssecretaris deze opvatting
deelt en zo ja, of zij bereid is bereid om dit tijdens het bespreken van de Biodiversiteitsstrategie
bij de Milieuraad naar voren te brengen.
Het kabinet deelt uw opvatting dat een percentage beschermd gebied of andere oppervlakte
normen voor de EU als geheel moet gelden en zal dit ook naar voren brengen. Voor een
discussie over de vraag wat dat voor individuele lidstaten betekent is eerst een goede
effectbeoordeling, waaronder een inschatting van de betaalbaarheid, nodig en moet
rekening worden gehouden met nationale omstandigheden. Het kabinet is van mening dat
er onder meer rekening moet worden gehouden met de bevolkingsdichtheid en de intensiteit
van het landgebruik.
De leden van de CDA-fractie lezen in de Biodiversiteitsstrategie dat de ambitie is
om 30% van het land- en zeegebied te beschermen. Zij vragen of de Staatssecretaris
kan aangeven wat deze ambitie voor gevolgen heeft voor Nederland en hoe wordt berekend
hoeveel iedere lidstaat bijdraagt. Ook vragen zij welke factoren hierin worden meegenomen.
De doelstelling voor 30% beschermd gebied is geformuleerd op Europees niveau. Er is
op dit moment geen sprake van doorvertaling van dit doel naar nationaal niveau. Wel
zal door de lidstaten en de Europese Commissie samen besproken worden welke criteria
en definities gehanteerd zullen worden. Nederland zet erop in dat mogelijk zal zijn
om minder zware beschermingsregimes dan Natura 2000 mee te tellen, zoals NNN, natuurgebieden
in nationale parken, en gebieden die worden beheerd door agrarisch natuurbeheer.
De leden van de CDA-fractie vragen wat er precies wordt gedaan met de conclusies uit
het VN-rapport «Global diversity outlook» en deze worden meegenomen in de voorbereidingen
voor de inzet van de EU tijdens de conventie van partijen bij het Verdrag inzake biologische
Diversiteit. Ook vragen zij of de strategische doelstellingen uit het rapport ook
zijn uitgesplitst naar land, zodat we kunnen zien welke landen het wel of niet goed
gedaan hebben.
De 5e Global Biodiversity Outlook (GBO) is opgesteld door het secretariaat van het
Biodiversiteitsverdrag en dient inderdaad als input voor de onderhandeling over een
nieuwe Strategisch Raamwerk voor dit verdrag, dat zal worden afgesproken tijdens de
Conferentie van Partijen en ook voor het bepalen van het Europese onderhandelingsmandaat
daaromtrent. De rapportage over doelbereik in het rapport is niet uitgesplitst naar
land. Een uitsplitsing per land is wel terug te vinden in de Nationale rapportages
van de landen, die dan ook als input voor de GBO hebben gediend. De Nederlandse nationale
rapportage is u toegezonden.11
De leden van de D66-fractie zijn blij dat de bewindspersonen erkennen dat dringende
actie nodig is om het verlies aan biodiversiteit wereldwijd tegen te gaan en de door
de Europese Commissie getoonde ambitie steunen. Deze leden zijn tevens verheugd te
lezen dat de bewindspersonen in het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde
agenda informele bijeenkomst van milieu en klimaatministers 30 september en 1 oktober
2020 (Kamerstuk
21 501-08, nr. 807
) bevestigen dat het kabinet streeft naar bindende doelen op VN-niveau. In de geannoteerde
agenda lezen deze leden dat Nederland «de voorgenomen ambitieuze rol voor de EU ten
aanzien van het in Kunming, China af te spreken nieuwe strategisch raamwerk onder
het Biodiversiteitsverdrag» verwelkomt. Dit doet bij deze leden de vraag rijzen op
welke manier de bewindspersonen zich actief hebben ingespannen andere lidstaten te
overtuigen om als EU te pleiten voor bindende doelstellingen op de Convention on Biological
Diversity (CBD) in Kunming conform de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk
21 501-20, nr. 1440). Zij vragen ook hoe de bewindslieden het krachtenveld in schatten rondom deze ambitie
en op welke manier de bewindspersonen zich gaan inspannen om meer lidstaten mee te
krijgen om bindende doelstellingen af te spreken op de CBD in Kunming.
De onderhandelingen voor het nieuwe strategisch raamwerk onder het Biodiversiteitsverdrag
verlopen volgens een Europees afgestemd mandaat. De Minister van LNV heeft in de beginfase
van de onderhandelingen (open ended working group 1) in Europees verband aangegeven
dat naar bindende doelen gestreefd zou moeten worden. Daar bleek geen draagvlak voor
te zijn binnen de EU en de inschatting was ook dat het draagvlak wereldwijd nog lager
zou zijn. Dit laatste werd onlangs nog bevestigd doordat de Nederlandse suggestie
aan de opstellers van de Leaders Pledge» for Nature om een verwijzing naar bindende
doelen op te nemen niet werd overgenomen. Waar deze ambitie niet is verlaten als uitgangspunt
van de Nederlandse inzet, heeft de Minister van LNV er daarom op basis van het krachtenveld
voor gekozen in te zetten op een mechanisme met duidelijke afspraken over vorm en
frequentie van rapportage onder het verdrag en een systeem dat partijen de mogelijkheid
geeft de naleving van de afspraken te controleren. Nederland streeft voorts naar afspraken
over een systeem om op landenniveau bij te sturen indien de implementatie van de afspraken
achterblijft. Te denken valt aan een mechanisme waarbij landen om aanvullende informatie
op onderdelen verzocht kan worden, assistentie ter plaatse kan worden aangeboden,
waarschuwingen kunnen worden afgegeven en gedetailleerde implementatie actieplannen
kunnen worden gevraagd. Ook streeft de Minister van LNV naar een mechanisme voor het
tussentijds ophogen van doelen, naar analogie van het Akkoord van Parijs dat vereist
dat opeenvolgende plannen een progressie laten zien in ambitie. Om de geesten te rijpen
in de EU en de VN heeft Nederland diverse internationale workshops en evenementen
georganiseerd op dit onderwerp en werkt de Minister van LNV ook samen met onder andere
experts van het planbureau van de leefomgeving en de WUR aan het verspreiden van wetenschappelijke,
vernieuwende kennis over implementatiemechanismen voor Milieuverdragen en mechanismen
voor het tussentijds ophogen van doelen.
Deze leden merken op dat premier Rutte in zijn speech voor de UN Biodiversity Summit
de uitspraak deed: «We can’t let the Global Biodiversity Framework simply be a paper
tiger.» Deze leden zijn ervan overtuigd dat de EU-biodiversiteitsstrategie ons de
unieke gelegenheid biedt om het wereldwijde biodiversiteitskader geen papieren tijger
te laten zijn. Daarom vragen deze leden de bewindspersonen of zij op EU-niveau dezelfde
ambitie zullen tonen ten aanzien van biodiversiteitsdoelstellingen als wereldwijd.
De leden vragen of de bewindspersonen kunnen bevestigen dat zij de EU-biodiversiteitsstrategie
omarmen en samen met de EU echt stappen gaan zetten om de achteruitgang van biodiversiteit
te stoppen.
Het kabinet is blij met de ambitie de Europese Commissie laat zien in de Europese
Biodiversiteitsstrategie en is aan het werk om stappen te zetten in het stoppen van
biodiversiteitsverlies in Nederland, Europa en daarbuiten. Het kabinet is van mening
dat op onderdelen impact assessments gemaakt moeten worden om tot ambitieuze, maar
realistische en betaalbare doelen voor de EU te komen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de «Leaders» Pledge for Nature» en zijn
blij dat ook Nederland deze intentieverklaring steunt. De intentieverklaring pleit
ervoor een «ambitieus wereldwijd biodiversiteitskader» aan te nemen op de CBD in Kunming.
Zij vragen of de ondertekenaars er dan ook voorstander van zijn om bindende doelstellingen
af te spreken op de CBD en wat de opvattingen zijn over deze ambitie onder de ondertekenaars.
Ook vragen zij hoe de bewindspersonen het krachtenveld inschatten en of zij ook bij
de ondertekenaars van de «Leaders» Pledge for Nature» het belang van bindende doelstellingen
in de context van een wereldwijd biodiversiteitskader onderstrepen.
In de door de leiders ondertekende intentieverklaring is geen sprake van bindende
doelen. Een Nederlandse tekstsuggestie daartoe werd niet overgenomen. We kunnen hieruit
dus helaas niet afleiden dat de ondertekenaars daar voorstander van zijn. Waar deze
pledge een ad hoc initiatief betreft, besloot Nederland deze maand eveneens toe te
treden tot de door Frankrijk en Costa Rica geleide High Ambition Coalition for People
and Nature. Dat is een coalitie van inmiddels meer dan 30 landen die beoogt in de
gehele aanloop naar Kunming momentum te creëren voor een ambitieuze uitkomst tijdens
de COP. De Minister van LNV zal ook in deze samenwerking aangeven te streven naar
een sterk implementatiemechanisme met duidelijke afspraken over rapportage en verantwoording
en een mechanisme voor ratcheting up (verhogen van de doelen) en proberen hier het draagvlak voor te vergroten. De Minister
van LNV is verheugd dat het belang hiervan ook in de Leaders» Pledge wordt onderschreven.
Deze leden hebben vernomen dat in de concept-Raadsconclusies staat dat een heldere
definitie nodig is van een aantal van de belangrijkste verbintenissen in de strategie.
Het is echter onduidelijk welke doelstellingen of verbintenissen bedoeld worden. Zij
vragen of de bewindspersonen dit nader willen toelichten en wat de Nederlandse inzet
is met betrekking tot dit punt.
Nederland is van mening dat afspraken over de definities en criteria die gehanteerd
zullen worden, bijvoorbeeld over het areaal beschermd gebied en strikt beschermd gebied
en omtrent de doelen voor natuurherstel nader moeten worden afgesproken in samenspraak
tussen lidstaten en de Europese Commissie.
Deze leden hebben tevens vernomen dat de lidstaten de doelstelling steunen om minimaal
30% landoppervlak van de EU en 30% van het EU-zeegebied te beschermen, waarvan een
derde strikt beschermd, maar dat lidstaten benadrukken dat dit wel een gezamenlijke
doelstelling moet zijn waarbij elke lidstaat een eerlijk deel van de inspanning levert.
Deze leden vragen de bewindspersonen of ook Nederland zich achter deze doelstelling
schaart. Zij vragen of er door de Commissie gewerkt wordt aan een verdeelsleutel voor
de bijdrage van individuele lidstaten aan de doelstelling om minimaal 30% van het
land- en zeeoppervlak van de EU te beschermen en zo ja, of de bewindspersonen hier
al iets over kunnen mededelen aan de Kamer. Tevens vragen zij wat de visie is van
de bewindspersonen ten aanzien van deze verdeelsleutel en hoe zij die verdeelsleutel
het liefst zien en wat is hun inzet is in deze discussie.
Het kabinet schaart zich achter de doelstelling om minimaal 30% van het landoppervlak
van de EU en van het EU-zeegebied te beschermen en dat lidstaten ieder naar vermogen
daaraan bijdragen, afhankelijk van de nationale omstandigheden. Zie voorts de vraag
over het areaal beschermd gebied van het CDA.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de vijfde Global Biodiversity
Outlook. Het baart deze leden grote zorgen dat de Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen
in het strategisch plan voor biodiversiteit 2011–2020 grotendeels niet zijn gehaald.
Vooral met de doelstellingen rondom het terugdringen van het verliespercentage van
natuurlijke habitats, degradatie en fragmentatie van natuurlijke habitats, de schadelijke
vervuiling van overtollige nutriënten, de achteruitgang van koraalriffen door toedoen
van de mens en het verbeteren van de instandhouding van bedreigde soorten en de genetische
diversiteit van soorten, is het slecht gesteld. De leden vragen op welke manier er
binnen de Milieuraad wordt gesproken over de conclusies van de Global Biodiversity
Outlook en hoe deze conclusies worden meegenomen in de voorbereidingen voor de inzet
van de EU tijdens de CBD in Kunming volgend jaar mei.
Zie de vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de positie van
Nederland ten opzichte van de Raadsconclusies over de EU-biodiversiteitsstrategie.
Deze leden zijn blij om te lezen dat in de concept-Raadsconclusies het belang van
de EU-biodiversiteitsstrategie wordt onderstreept. De lidstaten steunen de doelstelling
om minimaal 30% landoppervlak van de EU en 30% van het EU-zeegebied te beschermen.
Deze leden hebben eerder in het schriftelijk overleg van de Landbouw- en Visserijraad
van 21 en 22 september 2020 al vragen gesteld in hoeverre Nederland aan deze doelstelling
kan voldoen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gaf toen aan
dat zij zou verkennen of er ook mogelijkheden zijn om lichtere beschermingsregimes
in Europees verband mee te tellen als beschermd gebied. Deze leden vinden dit een
zorgelijke ontwikkeling. Zij vragen wat het kabinet bedoelt met lichtere beschermingsregimes
en of het kabinet kan toelichten waarom Nederland niet met normale beschermingsregimes
de 30% beschermde en 10% strikt beschermde natuur tot stand kan brengen. Ook vragen
zij of het kabinet het met deze leden eens dat het belangrijk is om deze doelstelling
te behalen zonder dat lichtere beschermingsregimes ook mee tellen en of het kabinet
dit kan toelichten.
Onder beschermde gebieden vallen in elk geval de Natura 2000- en KRM- gebieden, maar
daarnaast kunnen gebieden ook onder een nationale of regionale regelgeving beschermd
zijn. Het is niet zeker dat 30% Natura 2000 gebied op land en op zee in Nederland
haalbaar zal zijn. Het kabinet zet er daarom op in dat ook andere gebieden met een
belangrijke natuurwaarden, bijvoorbeeld binnen het NNN, en mogelijk ook natuurgebieden
in nationale parken, en gebieden die worden beheerd door agrarisch natuurbeheer meegenomen
kunnen worden in de nieuwe Europese plannen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de concept-Raadsconclusies een oproep tot een aantal acties. Zo wordt het belang van goede implementatie
van reeds bestaande wetgeving op het gebied van biodiversiteit, natuur en milieu genoemd.
De leden vragen in hoeverre Nederland die reeds bestaande wetgeving geïmplementeerd
heeft. Als dit nog niet is gebeurd vragen zij wanneer dit op de planning staat. Daarnaast
staat er dat een heldere definitie nodig is van een aantal van de belangrijkste verbintenissen
in de strategie. Dit geldt in ieder geval voor de definitie van «aanvullende beschermde
gebieden» en de definitie van «strikte bescherming». Zij vragen of de Staatssecretaris
kan toelichten om welke doelstellingen en verbintenissen het nog meer gaat en wat
hierbij de inzet is van het kabinet. Ook vragen zij hoe het kabinet dit ziet in het
licht van de net gepresenteerde stikstofplannen.
Nederland heeft de regelgeving rondom biodiversiteit volledig geïmplementeerd in de
Wet natuurbescherming. Op het gebied van beschermde gebieden zijn voor mij de genoemde
definities die verhelderd moeten worden de belangrijkste: wat wordt verstaan onder
«beschermd gebied» en onder «strikt beschermd»? De inzet van het kabinet hierbij is
dat de lidstaten naar vermogen, afhankelijk van de nationale omstandigheden, bijdragen
en dat ook minder beschermde gebiedenkunnen worden meegeteld.
Verder is ook nog niet helder wat er precies verstaan zal worden onder natuurherstel,
waarover nieuwe verbintenissen zijn voorgesteld door de Europese Commissie. In het
algemeen geldt dat aan de biodiversiteitstrategie een uitvoeringsagenda met 32 actiepunten
tot 2024 is gekoppeld volgens welke 32 verschillende acties nader zullen worden uitgewerkt.
De stikstofplannen hebben als zodanig geen betrekking op de formele beschermingsstatus
van natuur. Het reduceren van stikstofdepositie en het nemen van maatregelen in en
rond natuurgebieden is echter wel van groot belang voor het bereiken van een gunstige
staat van instandhouding van Europees beschermde natuur en sluit daarbij aan bij het
streven naar natuurherstel.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de concept-Raadsconclusies dat er rekening moet worden gehouden met specifieke nationale omstandigheden.
De Minister van LNV gaf eerder aan dat het kabinet zich neutraal opstelde tegenover
de Biodiversiteitsstrategie, omdat de precieze uitwerking van de voorgestelde aanpak
nog onduidelijk was. Daarnaast gaf de Minister aan dat het oordeel positief kon worden
als de doorvertaling van de EU-doelstellingen rekening houdt met de specifieke nationale
omstandigheden en als er meer duidelijkheid is over de potentiële budgettaire consequenties.
Zij vragen of er al meer duidelijkheid is over de potentiële budgettaire consequenties
en waarom Nederland differentiatie wil tussen lidstaten over de mate waarin zij de
natuur beschermen. ook vragen zij waarom kan de Minister zich niet inzetten voor een
goed beschermde natuur in Nederland. De leden vragen tevens of er door de Commissie
gewerkt wordt aan een verdeelsleutel voor de bijdrage van individuele lidstaten aan
deze doelstelling en zo ja wat hierbij de inzet van het kabinet is.
Er is nog niet meer duidelijkheid over potentiële budgettaire consequenties van de
Europese Biodiversiteitsstrategie. Het kabinet streeft ernaar dat lidstaten gezamenlijk
bijgedragen aan natuurbescherming en behoud en duurzamer gebruik van biodiversiteit.
Hierbij moet rekening gehouden kunnen worden met de nationale omstandigheden. Ook
is het kabinet van mening dat lidstaten zelf keuzes zouden moeten kunnen maken met
betrekking tot de instrumentenmix waar ze gebruik van maken. Op die manier kunnen
realistische doelen afgesproken worden die landen daadwerkelijk kunnen halen in 2030.
Het kabinet zet zich in voor goed beschermde natuur in Nederland. Ik wijs deze leden
er bijvoorbeeld op dat in ons land naast de in EU-verband beschermde Natura 2000-gebieden
het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland bestaat. Deze bescherming is
verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en met ingang
van de inwerkingtreding van de Omgevingswet in het Besluit kwaliteit leefomgeving
(Bkl). Dit kabinet investeert de komende jaren daarnaast fors in natuurherstel en
-ontwikkeling.12
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote zorgen het VN-rapport over de
biodiversiteitsdoelstellingen gelezen. Deze leden lezen dat de gestelde biodiversiteitsdoelstellingen
in het strategisch plan voor biodiversiteit 2011–2020 grotendeels niet zijn gehaald.
Zij vragen of de Staatssecretaris de zorgen deelt over het niet halen van de biodiversiteitsdoelstellingen
en of zij dit kan toelichten. Ook vragen zij hoe de conclusies uit het VN-rapport
Global Biodiversity Outlook worden meegenomen in de voorbereidingen voor de inzet
van de EU tijdens de Conventie van Partijen bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit
volgend jaar in Kunming.
Ja, het kabinet heeft zorgen over het niet halen van de biodiversiteitsdoelen. Ook
het halen van veel duurzame ontwikkelingsdoelen komt hierdoor in gevaar. Biodiversiteit
is van groot belang voor ons welzijn op aarde. De bevindingen in de Global Biodiversity
Outlook bevestigen de bevindingen uit het voor Nederland leidende Global Assessment
Report on Biodiversity and Ecosystem Services van IPBES, waarover uw Kamer een kabinetsappreciatie
ontving.
Zie ook beantwoording van de vragen van de leden van de fractie van het CDA over de
Global Biodiversity Outlook.
De Minister-President gaf tijdens zijn speech op de VN biodiversiteitstop aan dat
er voorkomen moet worden dat het nieuwe verdrag een papieren tijger wordt. Deze leden
zijn het daar helemaal mee eens. Mooie woorden en doelen kunnen alleen als ook de
daad bij het woord gevoegd wordt, zo vinden deze leden. De leden vragen of de Staatssecretaris
het daarom met deze leden eens is dat, juist nu de biodiversiteitsdoelstellingen van
de afgelopen jaren grotendeels niet zijn gehaald, het van belang is om in te zetten
op bindende doelstellingen wat betreft de Europese Biodiversiteitsstrategie. Ook vragen
zij hoe het kabinet kan verantwoorden dat het nogmaals gaat praten met de Europese
Commissie over het «aanpassen» van Natura 2000-gebieden, zoals uit de gisteren gepresenteerde
stikstofplannen blijkt. Naast stikstofplannen moeten er ook andere biodiversiteitsdoelen
behaald worden, bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water. De leden vragen hoe het kabinet
denkt deze te behalen als zij in Europa inzet op afzwakking van de doelstellingen
op biodiversiteit. Deze leden zien een ambitie van het kabinet die op internationaal
niveau groot lijkt, maar leidt tot weinig concrete actie in eigen land. Deze leden
maken zich hier grote zorgen over.
Het kabinet is van mening dat het van belang is om ambitieus in te zetten op het behoud
en herstel van biodiversiteit in Europa en dat er aandacht moet zijn voor de nationale
omstandigheden en de budgettaire consequenties. Voordat het kabinet een standpunt
kan bepalen over bindende doelen is het eerst nodig om een effectbeoordeling te maken
van de plannen inclusief een inschatting van de betaalbaarheid. Zo zorgen we dat we
geen papieren tijger creëren maar spreken we ambitieuze en haalbare doelen af die
voor 2030 daadwerkelijk binnen bereik liggen.
Het kabinet is gecommitteerd aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding
en het op orde brengen van de daarvoor benodigde condities. Het eventueel bijstellen
van gebiedsdoelen is erop gericht om een landelijk gunstige staat van instandhouding
beter te realiseren. Daarbij wil het kabinet wel in gesprek met de Europese Commissie
over de proportionaliteit van de te nemen maatregelen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben ervan kennisgenomen dat het Duits
EU-voorzitterschap voornemens is om tijdens de Milieuraad van 23 oktober 2020 Raadsconclusies
aan te nemen over de EU-Biodiversiteitsstrategie. Dit is belangrijk, omdat de EU-Biodiversiteitsstrategie
de basis vormt voor het standpunt dat Europa gaat aandragen voor het Verdrag inzake
Biologische Diversiteit, dat in 2021 in Kunming, China tot stand zal komen. Een gedegen,
concreet en ambitieus mondiaal Biodiversiteitsverdrag is essentieel voor het voortbestaan
van soorten en van onszelf. Deze leden merken op dat het van groot belang is dat Nederland
en ook Europa het goede voorbeeld geven door het vaststellen van een ambitieuze en
bindende EU-Biodiversiteitsstrategie. Hiermee worden ook andere landen geïnspireerd
om meer te doen voor biodiversiteit en dus voor ons eigen voorbestaan. Op Europees
niveau zien deze leden echter dat het risico bestaat dat de ambitieuze plannen uit
de Biodiversiteitsstrategie naar beneden worden bijgesteld. De leden vragen of de
Staatssecretaris het ermee eens is dat het van essentieel belang is voor ons eigen
voortbestaan dat Europa een concrete, ambitieuze en bindende Biodiversiteitsstrategie
aanneemt en zo nee, waarom niet. Zij vragen of zij bereid is om zich ook in te zetten
voor het aangaan van bindende doelstellingen in Europa, conform de wens van een grote
Kamermeerderheid.
Zie vragen over bindende doelen van de leden van de D66 fractie en de leden van de
Groen Links Fractie.
De leden van de Groen Links fractie vragen of de Staatssecretaris beaamt dat Nederland
ook zijn eigen bindende doelstellingen moet opstellen. Zij vragen of zij kan toezeggen
dat zij de doelstelling voor minimaal 30% beschermde natuur op land en 30% beschermde
natuur op zee overneemt en zal implementeren in Nederland en zo nee, waarom niet.
Zij vragen of de Staatssecretaris bereid is om zich in te zetten voor het formuleren
van een gedegen en concrete definitie van strikte bescherming aan de hand van de criteria
van de International Union for Conservation of Nature (IUCN) en zo nee, waarom niet.
Het kabinet schaart zich achter de doelstelling om minimaal 30% van het landoppervlak
van de EU en van het EU-zeegebied te beschermen en dat lidstaten ieder naar vermogen
daaraan bijdragen, afhankelijk van de nationale omstandigheden, zoals bevolkingsdichtheid
en intensiteit van het landgebruik.
Nederland zal actief participeren in de uitwerking van de definities, criteria en
richtsnoeren die ontwikkeld zullen worden, ook in die van de definitie van strikte
bescherming. Het kabinet kan niet vooruitlopen op hoe die criteria bepaald worden.
De leden vragen of de Staatssecretaris beaamt dat voor de effectiviteit van de EU-Biodiversiteitsstrategie,
subsidies die schadelijk zijn voor biodiversiteit, zoals onder andere subsidies op
visserij of landbouw, afgebouwd moeten worden13 en zo nee, waarom niet? Zij vragen of het klopt dat subsidies die schadelijk zijn
voor biodiversiteit nog steeds worden voortgezet, ondanks het feit dat Europa in 2013
meldde gecommitteerd te zijn om zulke subsidies in 2020 afgebouwd te hebben. Zij vragen
tevens of de Staatssecretaris kan uitleggen waarom schadelijke subsidies nog niet
zijn afgebouwd en of zij bereid is om er in de Milieuraad op aan te dringen dat er
zo snel mogelijk een afbouwplan komt voor subsidies die schadelijk zijn voor de biodiversiteit
en zo nee, waarom niet.
Subsidies zijn een belangrijk instrument om zowel duurzaamheidsontwikkelingen als
innovaties te stimuleren. Daarnaast moet ook altijd gewaakt worden voor een eventuele
afwenteling van negatieve effecten van de subsidie. Nederland blijft zich inspannen
voor het afschaffen van milieuschadelijke of milieuonvriendelijke subsidies (Environmentally
Harmful Subsidies), nationaal en op Europees niveau. Echter, sommige subsidies dienen
meerdere publieke belangen dan primair het doel van milieu of biodiversiteit en vereisen
dan ook met name dat het biodiversiteitsbelang goed wordt meegenomen in de afweging.
Dat geldt ook voor subsidies in de landbouw en visserij, die als sectoren met hun
activiteiten in meer of mindere mate interveniëren in de natuur. Met betrekking tot
visserij is het Nederlands beleid zowel in communautaire context (Gemeenschappelijk
Visserijbeleid), als ook in supranationale gremia (WTO) dat milieuschadelijke subsidies
dienen te worden beëindigd of uitgefaseerd. Binnen de Europese subsidies van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) wordt ingezet op de drie Europese hoofddoelstellingen van het
GLB: (a) Het bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector
om voedselzekerheid te garanderen; (b) Het intensiveren van zorg voor de leefomgeving
en het klimaat en het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de
Europese Unie op die gebieden; (c) Het versterken van het sociaaleconomische weefsel
van de plattelandsgebieden. De inzet van de Minister van LNV is dat het toekomstige
GLB zorg draagt voor een landbouw die economie, mens en leefomgeving verbindt en daarmee
draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft.14
Daarnaast merken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op dat Europa voorstelt
om biodiversiteitsdoelstellingen in relevant Europees en nationaal beleid te integreren.
Zij vragen of de Staatssecretaris erkent dat de Monitor Brede Welvaart, waaruit blijkt
dat welvaart in zeer belangrijke mate wordt bepaald door andere indicatoren waaronder
de biodiversiteit, erg behulpzaam kan zijn bij het integreren van biodiversiteit in
het fiscaal-economisch beleid en zo ja, of zij bereid is om in Europa voorop te lopen
door een taskforce in te stellen om een Europees equivalent van de Monitor Brede Welvaart
op te stellen, gebaseerd op ervaringen uit Nederland.
Het kabinet steunt de ambitie van de Europese Commissie om biodiversiteit en de waarde
van ecosysteemdiensten te integreren in besluitvorming in de gehele samenleving15, zoals ook in lijn met de ambities van de 2030 agenda voor duurzame ontwikkeling
en het Interdepartementale Programma Versterking Biodiversiteit.16 Om hier invulling aan te geven heeft o.a. het CBS de opdracht om de nationale Natuurlijk
Kapitaal Rekeningen op te stellen en relevante indicatoren daaruit, o.a. ook over
ontwikkeling van biodiversiteit, op te nemen in de Monitor Brede Welvaart (MBW) en
SDG’s.
Voor dit werk participeert het CBS in internationale netwerken (zoals het European
Sustainable Development Network) en heeft het in Europees verband (Conference of European
Statisticians) een voortrekkersrol bij de opstelling van een internationaal framework
voor de MBW en bij het integreren van de SDG-rapportage in de MBW.17
De MBW kan behulpzaam zijn bij de integratie van biodiversiteit in de nationale beleidscyclus.
Er zijn echter nog weinig ervaringen met de daadwerkelijke toepassing, die internationaal
kunnen worden uitgedragen. De Minister van LNV zet er daarom vooralsnog vooral op
in om die ervaring uit te breiden. Op ambtelijk niveau worden daarvoor acties opgezet,
mede in samenwerking met planbureaus, de OESO en deskundigen uit andere landen. De
lessen hieruit zullen ook worden gedeeld in de Europese netwerken.
Specifiek t.a.v. de financiële sector steunt de Minister van LNV het opnemen van biodiversiteit
in de EU-taxonomie voor duurzame financiering en initiatieven om de ervaringen van
NL-financiële instellingen om de impact van hun leningen en investeringen op biodiversiteit
te meten ook te delen en verder te ontwikkelen op EU-schaal. Daartoe participeert
Nederland actief in de voorbereiding van de Taskforce Nature related Financial Disclosure.
De Minister van LNV is dus bereid om voorop te lopen bij het verspreiden van het denken
over brede welvaart, en daarbij ook te leren van andere partijen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat