Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 605 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging po)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
3
2.1
Aanleiding
3
2.2
Probleembeschrijving
4
2.2.1
Basisbekostiging
5
2.2.2
Aanvullende bekostiging
11
2.2.3
Ondersteuningsbekostiging
11
2.2.4
Bijzondere bekostiging
13
2.2.5
Conclusie
13
2.3
Nieuwe systematiek
14
2.3.1
Vereenvoudiging basisbekostiging
14
2.3.2
Bekostiging op kalenderjaarbasis
17
2.3.3
Vereenvoudiging aanvullende en bijzondere bekostiging
19
2.3.4
Aanvullende maatregelen ondersteuningsbekostiging
19
2.3.5
Conclusie
21
3.
Gevolgen (m.u.v. financiƫle gevolgen)
21
5.
Uitvoering
23
6.
Toezicht en handhaving
24
7.
Financiƫle gevolgen
24
7.1
Herverdeeleffecten
24
7.1.1
Omvang van de herverdeeleffecten
25
7.1.2
Verklaring van de herverdeeleffecten
25
7.2
Gevolgen voor de Rijksbegroting
29
8.
Administratieve lasten en regeldruk
29
8.1
Gevolgen voor de administratieve lasten en regeldruk
29
8.2
Adviescollege toetsing regeldruk
30
9.
Caribisch Nederland
32
10.
Monitoring en evaluatie
33
11.
Consultaties
35
11.1
Consultatie VNG
35
11.2
Internetconsultatie
35
12.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
37
12.1
Overgangsrecht
37
12.2
Inwerkingtreding
40
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel voorziet in de vereenvoudiging van de bekostiging van het primair
onderwijs door een wijziging van de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet primair
onderwijs BES (WPO BES), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet op het voortgezet
onderwijs (WVO) en andere wetten. De wijzigingen van de WVO hebben uitsluitend betrekking
op het voortgezet speciaal onderwijs en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Dit is aanvullend op de vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs
als geheel, waarvoor een wetsvoorstel eind 2019 naar de Tweede Kamer is gestuurd en
in juli 2020 met algemene stemmen is aangenomen.1 Na de vereenvoudiging van de bekostiging van het primair onderwijs met het onderhavige
wetsvoorstel, is dus de hele bekostiging van het funderend onderwijs vereenvoudigd.
De huidige bekostiging van het primair onderwijs sluit door de fijnmazigheid onvoldoende
aan bij de sturingsfilosofie van de lumpsum. De sturingsfilosofie is dat schoolbesturen
vrij zijn om binnen de wettelijke kaders de beschikbare middelen naar eigen inzicht
te besteden voor de realisatie van hun onderwijskundige doelen. De afgelopen jaren
zijn er alternatieven onderzocht voor de lumpsum, maar is er geen goed alternatief
gevonden. Ook de Onderwijsraad heeft verschillende bekostigingsmethoden afgewogen
in haar rapport «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden», maar adviseert om de lumpsum te handhaven.2 Door de fijnmazigheid van de huidige bekostiging worden het maken van goede afwegingen
en de dialoog met stakeholders echter bemoeilijkt. Dit wetsvoorstel beoogt met de
vereenvoudiging van de bekostiging het maken van goede afwegingen door schoolbesturen
in dialoog met de stakeholders te bevorderen.
In de volgende paragrafen wordt het wetsvoorstel toegelicht. Eerst worden de aanleiding
voor de vereenvoudiging, het proces om te komen tot deze wet en de problemen met het
huidige bekostigingsmodel beschreven. Daarna wordt het vereenvoudigde bekostigingsmodel
gepresenteerd, waarin deze wet voorziet. Ten slotte worden de (financiƫle) gevolgen,
de gevolgen voor de uitvoering en het toezicht, de consultaties, de evaluatiebepaling,
het overgangsrecht en de inwerkingtreding toegelicht.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Aanleiding
De wens om de bekostiging van het primair onderwijs (po) te vereenvoudigen leeft al
enige tijd. In 2006 is het po volledig overgegaan van het declaratiestelsel, waarin
exact werd voorgeschreven waaraan het geld mocht worden besteed en welke vergoeding
hier tegenover stond, naar de lumpsumsystematiek.3 Schoolbesturen hebben met de lumpsum een hoge mate van autonomie gekregen in de besteding
van de middelen die hen ter beschikking worden gesteld. Maar de wijze waarop de lumpsum
voor een schoolbestuur wordt vastgesteld is nog steeds gedeeltelijk gebaseerd op het
oude declaratiestelstel en is daarom complex gebleven. De vele parameters waaruit
de lumpsum bestaat wekken ten onrechte de indruk dat zij bepalend zijn voor de besteding
van de middelen. Ook is de bekostiging door de complexiteit lastig te begrijpen en
te voorspellen voor schoolbesturen en stakeholders.
In 2014 is met de PO-Raad in het bestuursakkoord afgesproken te verkennen hoe een
transparant, eenvoudig en voorspelbaar bekostigingsmodel eruit zou kunnen zien.4 De Algemene Ledenvergadering (hierna: ALV) van de PO-Raad heeft in 2016 ingestemd
om de bekostiging te vereenvoudigen en hierbij zoveel mogelijk te streven naar ƩƩn
bedrag per leerling. In het regeerakkoord van kabinet Rutte III staat dat de afspraken
uit het bestuursakkoord tussen de PO-Raad en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) worden gehandhaafd. De gesprekken over de vereenvoudiging zijn
voortgezet, waarbij zoveel mogelijk is uitgegaan van technische aanpassingen met beperkte
herverdeeleffecten. Dit uitgangspunt was het resultaat van de afweging tussen een
zo eenvoudig mogelijk model en het behouden van voldoende draagvlak voor de nieuwe
bekostigingssystematiek in het veld. Indien de vereenvoudiging verder zou gaan dan
de technische aanpassingen, zoals bijvoorbeeld het afschaffen van onderdelen van de
aanvullende of bijzondere bekostiging, dan zou dit leiden tot verlies van draagvlak
voor de vereenvoudiging. In de periode tussen de ALV van 2016 en het regeerakkoord
Rutte III zijn namelijk verschillende varianten voor de vereenvoudiging uitgewerkt,
maar die konden rekenen op minder draagvlak in het veld dan de voorliggende systematiek.
Daarom is een algehele overweging van elk onderdeel in de bekostiging losgelaten,
maar is gezocht naar technische aanpassingen waarmee de bekostiging alsnog veel eenvoudiger
wordt en kan rekenen op voldoende draagvlak in het veld.
Uiteindelijk heeft de PO-Raad in 2018, in samenwerking met OCW, een voorstel voor
vereenvoudiging van de bekostiging ontwikkeld. Het voorstel is de bekostiging zodanig
te vereenvoudigen dat zoveel mogelijk ƩƩn basisbedrag per school en per leerling wordt
verstrekt op basis van het kalenderjaar. Nadat dit voorstel was aangenomen op de ALV
in november 2018, heeft de PO-Raad de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media (MBVOM) het verzoek gedaan om het voorstel te implementeren in wet- en regelgeving.
MBVOM heeft hiermee ingestemd en per brief van 19 december 2018 de hoofdlijnen van
de voorgestelde vereenvoudiging aangekondigd bij de Tweede Kamer.5
De Tweede Kamer is in verschillende fases geĆÆnformeerd over de inhoud van het nieuwe
bekostigingsmodel. Allereerst is met de Kamerbrief van eind 2018 het voorstel in hoofdlijnen
met de Tweede Kamer gedeeld. Hierin is het voornemen aangekondigd om de bekostiging
van het po te vereenvoudigen naar ƩƩn basisbedrag per school en per leerling en verstrekking
van de volledige bekostiging op basis van het kalenderjaar. Op 14 februari 2019 zijn
er schriftelijke vragen ontvangen over de Kamerbrief. Het schriftelijk overleg bevatte
de volgende onderwerpen: het afschaffen van normbedragen in de bekostiging voor materiƫle
instandhouding, het samenvoegen van de personele bekostiging en de bekostiging voor
materiƫle instandhouding, het afschaffen van de gemiddelde gewogen leeftijd (GGL),
het gelijktrekken van het bedrag per leerling in de onderbouw en bovenbouw, de samenhang
met en het draagvlak voor het voorstel van de PO-Raad en de herverdeeleffecten.
De antwoorden op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg zijn op 2 april 2019
aan de Tweede Kamer gestuurd.6 Vervolgens is er een debat over het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) aangevraagd.
Het VSO vond plaats op 17 april 2019 waarbij er drie moties zijn aangenomen.7 De moties gaan over de gevolgen van de vereenvoudiging van de bekostiging in het
po voor de ontwikkeling van de leeftijdsopbouw van het lerarenbestand, over schoolbesturen
die oudere leraren in vaste dienst willen nemen en over de financiƫle effecten voor
ƩƩnpitters. Eerder is in de brief aan de Tweede Kamer van 20 december 20198 al op hoofdlijnen toegelicht hoe deze moties worden ingevuld. In paragraaf 9 zal
hierop verder worden ingegaan.
In de Kamerbrief «Voortgang en evaluatie passend onderwijs» van 19 juni 2019 heeft MBVOM vier aanvullende maatregelen voor de vereenvoudiging
van de bekostiging van het po aangekondigd.9 Deze aanvullende maatregelen hebben betrekking op de speciale scholen voor basisonderwijs,
(voortgezet) speciaal onderwijs en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs en
zijn samen uitgewerkt met de PO-Raad en VO-raad, vertegenwoordigers vanuit samenwerkingsverbanden,
besturen van speciale scholen voor basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Deze maatregelen worden toegelicht in paragraaf 2.3.4 onder het kopje «aanvullende
maatregelen ondersteuningsbekostigingĀ».
2.2 Probleembeschrijving
Zoals toegelicht in de vorige paragraaf, stond vereenvoudiging van de bekostiging
al langer op de agenda en waren de PO-Raad en OCW hier al geruime tijd mee bezig.
De afgelopen jaren is door meer partijen gewezen op de wenselijkheid van vereenvoudiging
van de bekostiging. In het advies «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden» concludeert de Onderwijsraad dat het huidige systeem erg complex is, waardoor het
onvoldoende inzichtelijk maakt welke inkomsten onderwijsinstellingen krijgen, en onvoldoende
transparant is, wat tot versnipperingen van de bekostiging leidt.10 Ook stelt de Onderwijsraad vast dat de bekostigingsformules achterhaald zijn en een
onjuiste sturende werking hebben op de besteding van de middelen. De Onderwijsraad
concludeert dat de autonomie van de onderwijsinstellingen en een stabiele bekostiging
de belangrijkste basisprincipes voor de bekostiging van het onderwijs zijn om beleid
te kunnen maken voor de langere termijn. De Onderwijsraad pleit in haar advies dan
ook voor vereenvoudiging van de bekostiging. De Algemene Rekenkamer concludeert in
het rapport «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» ook dat de verschillende componenten in de lumpsum een sturende werking bevatten.
11 Schoolbesturen gebruiken de omvang van de verschillende componenten als uitgangspunt
bij hun eigen verdeling van de middelen over hun scholen in plaats van de lumpsumbekostiging
als uitgangspunt te nemen en de vrijheden te benutten. Ook stelt de Algemene Rekenkamer
dat er meer behoefte is aan financiƫle duidelijkheid door de late besluitvorming en
bekendmaking van de geĆÆndexeerde bedragen waarop de personele bekostiging is gebaseerd.
Het onderzoek van Oberon naar de vorming van reserves, uitgevoerd naar aanleiding
van de Financiƫle Staat van het Onderwijs 2017, bevat de soortgelijke conclusie dat
onzekerheid rondom het ontvangen van loon- en prijsbijstelling bijdraagt aan reservevorming.12 Tot slot stelt de Algemene Rekenkamer dat er door de jaren heen verschillende budgetten
toegevoegd en weggenomen zijn en wijzigingen in de berekeningsgrondslagen zijn toegepast,
waardoor de bekostiging onoverzichtelijk geworden is.13
Uit deze analyses van de Onderwijsraad, de Algemene Rekenkamer en Oberon blijkt wat
de belangrijkste problemen van de huidige bekostigingssystematiek zijn. Samengevat
zijn dat de complexiteit, de onbedoeld sturende werking en de onvoorspelbaarheid van
de te ontvangen bekostiging. Dit zal nu uitgebreider worden toegelicht voor de verschillende
onderdelen van de huidige bekostiging.
2.2.1 Basisbekostiging
De bekostiging is op hoofdlijnen onder te verdelen in basisbekostiging (ook reguliere
bekostiging genoemd), aanvullende bekostiging, bekostiging voor ondersteuningsvoorzieningen
en bijzondere bekostiging. De basisbekostiging maakt het grootste deel uit van de
bekostiging aan po-scholen. Met basisbekostiging wordt bedoeld dat de manier waarop
deze bekostiging wordt vastgesteld grotendeels gelijk is voor alle po-scholen. Voor
een basisschool (bo) vormt de basisbekostiging gemiddeld 83 procent van de totale
bekostiging. Voor speciale scholen voor basisonderwijs (sbo) en voor de scholen voor
(voortgezet) speciaal onderwijs (doorgaans afgekort als (v)so) vormt de basisbekostiging
een kleiner deel van de totale bekostiging. Dit komt doordat de ondersteuningsbekostiging
ook een groot onderdeel vormt van de bekostiging van deze scholen in verband met de
ondersteuningstaken voor leerlingen met gedragsproblematiek of lichamelijke of verstandelijke
beperkingen. De aanvullende en bijzondere bekostiging zijn bedoeld om extra bekostiging
te verstrekken aan bepaalde doelgroepen, zoals kleine scholen, of voor bepaalde beleidsdoelen.
Tot slot is er nog de Prestatiebox, een budget waaraan specifieke doelen uit het bestuursakkoord
zijn gekoppeld. Dit is in feite een vorm van bijzondere bekostiging maar wordt vanwege
de verantwoording apart benoemd. In figuur 1 is het aandeel van de verschillende bekostigingsonderdelen
voor bo, sbo en (v)so te zien.
Figuur 1.A: verdeling bekostigingsonderdelen voor basisscholen.
Figuur 1.B: verdeling bekostigingsonderdelen voor speciale scholen voor basisonderwijs.
Figuur 1.C: verdeling bekostigingsonderdelen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Complexiteit basisbekostiging
De complexiteit van de basisbekostiging wordt veroorzaakt door het feit dat deze bekostiging
uit verschillende onderdelen bestaat en dat er veel verschillende variabelen en parameters
worden gebruikt om de hoogte van de bekostiging voor een school voor elk onderdeel
vast te stellen. De basisbekostiging bestaat uit drie delen: bekostiging voor personeelskosten,
het personeels- en arbeidsmarktbudget (P&A-budget) en de bekostiging voor de materiƫle
instandhouding (MI). In de volgende alineaās wordt de totstandkoming van de hoogte
van de bekostiging voor een basisschool voor deze drie onderdelen toegelicht, in tekst
en in formules. Hieruit is af te leiden dat er voor het vaststellen van de basisbekostiging
gebruik wordt gemaakt van ongeveer twintig parameters en zes variabelen.14
Basisbekostiging ā voor personeelskosten
De basisbekostiging voor personeelskosten wordt berekend aan de hand van het aantal
parameters:
ā onderbouw- en bovenbouwleerlingen op de school,
ā de formatieve onderbouwing, de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren (GGL)en
ā de gemiddelde personeelskosten voor onderwijzend personeel (GPLOP).
Voor onderbouwleerlingen wordt meer personele bekostiging verstrekt dan voor bovenbouwleerlingen.
Dit komt tot uiting in de formatieve onderbouwing, een veronderstelling van het gemiddelde
aantal fte per leerling. Voor de onderbouw van het basisonderwijs is deze momenteel
vastgesteld op 0,0595 fte per leerling en voor de bovenbouw op 0,0414 fte per leerling.
Daarnaast wordt meer bekostiging aan een school verstrekt naarmate de gemiddelde leeftijd
van de leraren op een school hoger is, omdat oudere leraren doorgaans hoger zijn ingeschaald.
Hiervoor wordt de GGL door een school aangeleverd en gecontroleerd door de accountant.15 De GPLOP is het budget dat een school voor 1 fte ontvangt. De GPLOP wordt vanwege
de GGL opgesplitst in een formatiebasisbedrag (GPLOP') en een formatieleeftijdsbedrag
(GPLOP'). Om deze reden leidt de GGL tot veel complexiteit in de formules die worden
gebruikt om de hoogte van de bekostiging voor een school te berekenen.
Dit gaat als volgt in zijn werk. Om de basisbekostiging voor personeelskosten te bepalen
wordt eerst een bedrag per onderbouw- en bovenbouwleerling berekend. Dit bedrag is
afhankelijk van de formatieve onderbouwing en de GGL van de school, waarbij de formatieve
onderbouwing in hoogte verschilt voor de onderbouw en de bovenbouw. Vervolgens wordt
het bedrag per onderbouw- en bovenbouwleerling vermenigvuldigd met het aantal onderbouw-
en bovenbouwleerlingen. In formulevorm ziet dit er als volgt uit:
⢠Aantal onderbouwleerlingen * (0,0595 * GPLOP' + 0,0595 * GGL* GPLOP') + aantal bovenbouwleerlingen
* (0,0414 * GPLOP' + 0,0414 * GGL * GPLOP').
Basisbekostiging ā personeels- en arbeidsmarktbudget (P&A-budget)
Het gedeelte van het P&A-budget dat voor alle basisscholen op dezelfde wijze tot stand
komt en daarom tot de basisbekostiging wordt gerekend, bestaat uit een deel dat afhankelijk
is van het aantal leerlingen en uit een vast bedrag per school dat voor alle scholen
gelijk is.16 Er wordt geen gebruik gemaakt van een formatieve onderbouwing of de GGL. In formulevorm
ziet dit er als volgt uit:
⢠Aantal leerlingen * bedrag (P&A) + bedrag (vaste voet P&A).
Basisbekostiging ā materiĆ«le instandhouding (MI)
De basisbekostiging voor MI voor een school bestaat uit een leerling- en een groepsafhankelijke
component. De leerlingafhankelijke component is een vast bedrag per school plus een
bedrag per leerling. De groepsafhankelijke component wordt berekend door middel van
een veronderstelling van het aantal groepen op de school, berekend op basis van het
aantal leerlingen. Dit wordt per vestiging van een school gedaan.17 Net als bij de basisbekostiging voor personeelskosten wordt hierbij een onderscheid
gemaakt tussen onderbouwleerlingen en bovenbouwleerlingen. In formulevorm wordt het
veronderstelde aantal groepen als volgt berekend:
⢠Aantal groepen = 0,05 * aantal onderbouwleerlingen + 0,0343 * aantal bovenbouwleerlingen
+ (1,5642 ā aantal leerlingen * 0,0115).
Als op deze manier het veronderstelde aantal groepen is verkregen, wordt afhankelijk
van het aantal groepen een vast bedrag verstrekt. Als het aantal groepen 2 is of meer,
tot en met 6, hoort hier steeds een ander bedrag bij. Vervolgens is er een gelijk
bedrag per groep dat wordt toegekend bij 7 groepen of meer. Tot slot, wordt er eenmalig
een bedrag toegekend bij 13 groepen of meer.
Onbedoeld sturende werking
De onbedoeld sturende elementen van de basisbekostiging zitten in het feit dat er
onderscheid wordt gemaakt in bekostiging voor personeelskosten, bekostiging voor MI
en het P&A-budget, in de formatieve onderbouwing, in de GGL en in de onderbouwing
van de bekostiging voor MI.
Ten eerste het onderscheid in bekostiging voor personeelskosten en bekostiging voor
MI. Hoewel schoolbesturen vrij zijn om personele bekostiging aan de materiƫle instandhouding
te besteden en andersom, houden zij in de praktijk toch vaak vast aan deze verdeling.
Andersom komt het ook voor dat belanghebbenden denken dat zij op basis van dit onderscheid
in de bekostiging recht hebben op een minimale besteding van de bekostiging aan bijvoorbeeld
lerarensalarissen. De Onderwijsraad merkt hierover het volgende op: «Zo bestaan in
de beeldvorming in het primair en het voortgezet onderwijs afzonderlijke potjes voor
personeel en voor materiƫle uitgaven, terwijl het formeel alleen gaat om de wijze
waarop de rijksbijdrage berekend wordt. Daaruit komt bijvoorbeeld de gedachte voort
dat besturen geld voor lerarensalarissen besteden aan de exploitatie van het schoolgebouw
(...).»18 Door deze bekostigingsonderdelen apart te noemen komen dus misverstanden in de wereld,
terwijl het volstrekt logisch kan zijn om bijvoorbeeld in het ene jaar wat meer aan
personeelskosten en in het andere meer aan de MI te besteden. Het kan bijvoorbeeld
nodig zijn om in een bepaald jaar veel aan onderhoud te doen en in het volgende jaar
niet meer. Het bestuur moet hier elk jaar de goede afweging in maken.
Voor het apart benoemen van het P&A-budget geldt iets vergelijkbaars. Het P&A-budget
is nog voor de invoering van de lumpsum geĆÆntroduceerd als vrij besteedbaar budget
voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. Het gaat hier bijvoorbeeld om het inhuren
van personeel dat gespecialiseerd is in personeelsbeleid of het inkopen van ondersteunende
diensten. Inmiddels is het P&A-budget onderdeel van de lumpsum en deze middelen hoeven
dus niet noodzakelijkerwijs aan personeels- en arbeidsmarktbeleid besteed te worden.
Maar omdat het budget nog steeds apart wordt benoemd, wordt die schijn wel gewekt.
Ook de formatieve onderbouwing van de bekostiging voor personeelskosten werkt onbedoeld
sturend. De formatieve onderbouwing houdt in dat er in de bekostiging rekening mee
wordt gehouden hoeveel personeel er gemiddeld gesproken nodig is voor een bepaald
aantal leerlingen. Dit wordt in de praktijk vaak als norm opgevat voor het aantal
leerlingen per leraar en daarmee voor de klassengrootte. Maar besturen zijn vrij om
daar zelf keuzes in te maken en voor een goede klassenindeling te zorgen. Het probleem
wordt versterkt doordat er voor de onderbouw met meer personeel per leerling wordt
gerekend dan voor de bovenbouw, wat suggereert dat klassen in de onderbouw kleiner
moeten zijn. Het verschil in hoogte van de formatieve onderbouwing voor de onderbouw
en de bovenbouw is het gevolg geweest van een intensivering om verkleining van de
groepsgrootte in de onderbouw mogelijk te maken. Nu, met de lumpsumsystematiek, wordt
verwacht dat besturen hier zelf de goede afweging in maken maar werkt de formatieve
onderbouwing nog steeds onbedoeld als richtsnoer voor schoolbesturen of er worden
discussies gevoerd waarbij de formatieve onderbouwing als uitgangspunt wordt genomen.
De bekostiging voor MI wordt gebaseerd op programmaās van eisen (pveās) die eens in
de vijf jaar worden vastgesteld bij ministeriĆ«le regeling, voor het laatst in 2017.19 De pveās kunnen worden gezien als een onderbouwing van de gemiddelde hoogte van de
bekostiging voor MI, waar de eerder getoonde formules worden gebruikt om de hoogte
van de bekostiging voor een individuele school te berekenen. De pveās geven weer hoe
de bekostiging voor MI is opgebouwd uit normbedragen voor de kostenposten waar de
bekostiging voor MI van oudsher voor is bedoeld. Deze kostenposten zijn onderhoud,
energie- en waterverbruik, publiekrechtelijke heffingen, (onderwijs)middelen en administratie,
beheer en bestuur. Deze kostenposten zijn onderverdeeld in 18 categorieƫn en verder
onderverdeeld in ongeveer 75 kostenposten in totaal. Voor elk van deze kostenposten
geldt dat daar normbedragen in de bekostiging tegenover staan. Voor meubilair bijvoorbeeld,
onderdeel van de kostenpost middelen, ziet dit eruit zoals in figuur 2. Van de gedetailleerde
opbouw van de pveās gaat een onbedoeld sturende werking uit. De bekostiging voor MI
maar ook de bekostiging voor personele lasten kunnen aan allerlei zaken worden besteed
die in grote lijnen overeen zullen komen met de kostenposten in de pveās, maar niet
noodzakelijkerwijs.
Overzicht onderbouwing bekostigingsbedragen meubilair
omschrijving
vast bedrag per school
bedrag per leerling
Meubilair
ā groepsruimte
⬠44,38
⬠14,87
ā gemeenschapsruimten
⬠115,10
⬠0,30
ā speellokaal
⬠245,83
⬠0,77
ā nevenruimten
⬠112,59
⬠0,19
ā buitenaccommodatie
⬠113,05
⬠0,00
ā overig
⬠65,50
⬠0,00
Totaal meubilair
⬠696,45
⬠16,13
leverancierskorting 3%
ā ⬠20,89
ā ⬠0,48
Onderhoud meubilair
⬠223,76
Vergoedingsbedrag
⬠899,32
⬠15,65
Figuur 2: Een voorbeeld van de normbedragen in de programmaās van eisen.
Onvoorspelbaarheid
Dat de te ontvangen bekostiging soms lastig te voorspellen is, komt door de complexiteit
en door de wijze waarop de bekostiging voor personeelskosten gedurende het schooljaar
wordt bijgesteld.
Door de vele parameters die alleen al gebruikt worden bij het berekenen van de basisbekostiging,
is het moeilijk voor schoolbesturen en andere stakeholders om zelf vroegtijdig een
inschatting te maken van de te ontvangen bekostiging. Dit zit het maken van representatieve
meerjarenbegrotingen, aan de hand waarvan beslissingen rondom bezuinigingen of intensiveringen
genomen kunnen worden, in de weg. De Onderwijsraad zegt hierover het volgende: «De
formules die uiteindelijk leiden tot vaststelling van de hoogte van het budget, zijn
moeilijk te doorgronden. Gebrekkig inzicht in hoe de hoogte van het bedrag vastgesteld
wordt, beperkt de mogelijkheden van onderwijsbesturen om op hun inkomsten te sturen
en biedt onzekerheid omtrent de effecten van instellingsbeleid op die inkomsten.»20
De wijze waarop de personele bekostiging gedurende het schooljaar twee keer wordt
bijgesteld maakt ook dat de hoogte van de te ontvangen bekostiging moeilijk te voorspellen
is. Dit komt voort uit het feit dat de personele bekostiging in het po voor het schooljaar
wordt toegekend. Het po is de enige onderwijssector waar dit voor geldt. De loonbijstelling,
die voor een kalenderjaar wordt vastgesteld in de Rijksbegroting, heeft daardoor steeds
betrekking op twee schooljaren. Daardoor moet de bekostiging voor personeelskosten
na de initiƫle vaststelling nog twee keer worden bijgesteld en vindt de laatste bijstelling
na afloop van het schooljaar plaats. Dit komt doordat de loonbijstelling vanuit het
kabinet pas na afloop van het schooljaar bekend wordt. De bekostiging voor MI wordt
toegekend op basis van het kalenderjaar omdat in het verleden de bekostiging voor
MI door de gemeenten werd vastgesteld en dat ging per kalenderjaar. Toen het Rijk
dat in 1985 overnam is dit gehandhaafd. Onder het declaratiestelsel werden personeelskosten
altijd door het Rijk bekostigd op schooljaarbasis en bij de invoering van de lumpsum
is deze situatie onveranderd gebleven. De wijze waarop de bekostiging wordt toegekend
en bijgesteld kan schematisch worden weergegeven in een tijdlijn. Zie daarvoor figuur
3.
Figuur 3: Tijdlijn met de beschikkingsmomenten in de huidige bekostigingssystematiek.
2.2.2 Aanvullende bekostiging
Voor een aantal omstandigheden en gevallen wordt aanvullende bekostiging toegekend.
Het gaat om aanvullende bekostiging voor kleine basisscholen, schoolleiding, onderwijsachterstanden,
groei en nevenvestigingen. Deze vormen van aanvullende bekostiging worden elk op een
eigen manier berekend. De aanvullende bekostiging voor kleine scholen tot 145 leerlingen
bijvoorbeeld, die bekend staat als de kleine scholentoeslag (KST), wordt op de volgende
wijze berekend:
⢠KST = (2,1508 * GPLOP' + 2,1508 * GGL * GPLOP') ā (aantal leerlingen * (0,0149 * GPLOP'
+ 0,0149 * GGL * GPLOP'))
Hierbij komt nog een deel van de KST dat als onderdeel van het P&A-budget wordt berekend
en een aanvullend deel voor zeer kleine scholen. Ook zit er een deel van de KST verwerkt
in de formule om het veronderstelde aantal groepen voor de bekostiging voor MI te
berekenen.
De verschillende vormen van aanvullende bekostiging voegen dus meer onderdelen, paramaters
en variabelen toe aan de wijze waarop de bekostiging voor een school wordt berekend
(afhankelijk van welke vormen van toepassing zijn). De aanvullende bekostiging maakt
de bekostiging daardoor nog ingewikkelder. Hier staat tegenover dat door aanvullende
bekostiging rekening gehouden kan worden met schoolspecifieke omstandigheden.
2.2.3 Ondersteuningsbekostiging
De ondersteuningsbekostiging is extra bekostiging voor scholen die plaats bieden aan
leerlingen met bijvoorbeeld een leerstoornis of een lichamelijke en/of geestelijke
handicap. Bij de ondersteuningsbekostiging spelen dezelfde problemen als bij de basisbekostiging
voor zover gebruik wordt gemaakt van dezelfde begrippen, waaronder de GGL, de formatieve
onderbouwing en de scheiding in bekostiging voor personeelskosten en bekostiging voor
MI. Daarnaast heeft de ondersteuningsbekostiging eigen kenmerken die zorgen voor complexiteit:
de manier waarop de middelen verdeeld worden en de systematiek van meebetalen door
instellingen aan overschrijdingen van het budget van de samenwerkingsverbanden passend
onderwijs.
De ondersteuningsbekostiging wordt op twee manieren verdeeld, door de samenwerkingsverbanden
passend onderwijs (SWV) en door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), maar eerst wordt
het totale budget voor ondersteuningsbekostiging per SWV bepaald. Hieronder wordt
dit nader toegelicht.
1. De totale ondersteuningsbekostiging wordt per SWV berekend op basis van een normbedrag
per leerling uit het SWV. Bij de normbedragen, die voor elk SWV hetzelfde zijn, wordt
onderscheid gemaakt tussen een bedrag voor de lichte ondersteuning en zware ondersteuning
en onderscheid tussen po en vo. Bij de lichte ondersteuning po wordt rekening gehouden
met het totaal aantal basisschoolleerlingen in het SWV en voor de zware ondersteuning
po wordt dit aantal aangevuld met het aantal leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs
(sbo). Bij de lichte ondersteuning vo wordt het budget bepaald op basis van het totaal
aantal vo-leerlingen vermenigvuldigd met het aandeel lwoo- en pro-leerlingen die op
1-10-2012 in het samenwerkingsverband zaten.21 Voor de zware ondersteuning vo wordt rekening gehouden met het aantal vo-leerlingen
in een samenwerkingsverband. Voor elke berekening geldt een apart normbedrag voor
personeelskosten en een apart normbedrag voor MI.
2. De sbo en (v)so-scholen ontvangen een deel van deze ondersteuningsbekostiging van
DUO. DUO houdt deze bekostiging in op het totale budget voor ondersteuningsbekostiging
van het SWV waarbij de school is aangesloten.
Voor sbo-scholen wordt deze ondersteuningsbekostiging door DUO verstrekt op basis
van 2% van het totale aantal leerlingen van de basisscholen in het SWV. Hier wordt
dus met de aanname gewerkt dat scholen voor sbo gemiddeld gesproken plaats zullen
bieden aan 2% van het aantal leerlingen op de deelnemende basisscholen. Er wordt niet
gekeken naar het daadwerkelijke aantal leerlingen op de sbo-scholen. Hierdoor ontvangen
de sbo-scholen soms voor te veel en soms voor te weinig leerlingen bekostiging van
DUO. Indien ze voor te weinig leerlingen bekostiging ontvangen, dan is het SWV verplicht
deze bekostiging aan te vullen. Maar andersom, indien de scholen voor sbo voor te
veel leerlingen bekostiging ontvangen, dan zijn ze niet wettelijk verplicht het surplus
over te dragen aan het SWV. Scholen voor (v)so ontvangen de gehele ondersteuningsbekostiging
vanuit het SWV. Dit is gebaseerd op het daadwerkelijke aantal leerlingen op de (v)so-scholen
en de zwaarte van de door het SWV afgegeven toelaatbaarheidsverklaring (hierna: TLV).
DUO maakt het budget waar de scholen recht op hebben direct over en houdt dit in op
het budget dat de SWVāen krijgen voor zware ondersteuning. Dit is duidelijk eenvoudiger
dan de «2%-systematiek» voor sbo-scholen omdat het op deze manier met één geldstroom
geregeld is.
3. Het restant van de totale ondersteuningsbekostiging, dus uitgezonderd de middelen
die sbo- en (v)so-scholen van DUO ontvangen, verdeelt het SWV. Zoals hiervoor beschreven,
is het SWV in ieder geval verplicht extra middelen te verstrekken aan de scholen voor
sbo die meer leerlingen hebben dan wordt aangenomen op basis van 2%. Daarnaast is
het SWV verplicht middelen te verstrekken aan sbo- en (v)so-scholen voor de toename
in het aantal leerlingen op 1 februari ten opzichte van 1 oktober of als een leerling
naar het sbo of (v)so in een ander SWV gaat. De resterende middelen zet het SWV in
volgens het eigen beleid, uitgewerkt in het ondersteuningsplan.
De systematiek van het meebetalen door scholen aan overschrijdingen van het ondersteuningsbudget
werkt als volgt. Als het budget voor ondersteuningsbekostiging van een SWV overschreden
wordt doordat de directe bekostiging die door DUO wordt verstrekt (punt 2 hierboven)
meer bedraagt dan de totale ondersteuningsbekostiging per SWV (punt 1 hierboven),
dan wordt hiervoor naar rato van het aantal leerlingen bekostiging verminderd bij
de deelnemende scholen aan het desbetreffende SWV. Deze systematiek zorgt ervoor dat
het Rijk altijd voldoende middelen heeft om te bekostigen en voorkomt dat leerlingen
te gemakkelijk worden doorverwezen naar een sbo- of (v)so-school. Deze systematiek
is niet alleen ingewikkeld maar daarnaast ook inconsistent. Bij een doorverwijzing
vanuit een basisschool naar een sbo-school, waardoor het budget voor de lichte ondersteuning
kan worden overschreden, betaalt de sbo-school zelf niet mee in het geval van overschrijding
van het budget. Aan de andere kant betalen (v)so-scholen wel mee aan overschrijdingen
van het budget voor de zware ondersteuning, hoewel zij weinig invloed kunnen uitoefenen
op het doorverwijzen naar het (v)so. Vanuit het doel van deze systematiek rond overschrijdingen
gedacht om enigszins een rem te zetten op te gemakkelijk doorverwijzen, is dit dus
niet logisch. Een dergelijke rem werkt alleen als die van toepassing is op scholen
die via doorverwijzingen ook daadwerkelijk de uitputting van het budget beĆÆnvloeden.
De huidige inconsistentie van de systematiek maakt het nog moeilijker om die te begrijpen.
2.2.4 Bijzondere bekostiging
Tot slot bestaat er de mogelijkheid voor schoolbesturen om bijzondere bekostiging
aan te vragen voor leerlingen uit bepaalde doelgroepen. Deze mogelijkheid is er onder
andere voor asielzoekers en leerlingen met een ernstige meervoudige beperking. Anders
dan de overige onderdelen van de bekostiging, die van rijkswege toegekend worden,
moet bijzondere bekostiging in veel gevallen worden aangevraagd. Een schoolbestuur
krijgt binnen redelijke termijn te horen of de aanvraag wordt gehonoreerd en welke
bekostiging er verstrekt wordt. Het gaat over het algemeen niet om grote aantallen
leerlingen en de relatie tussen de aanwezigheid van leerlingen uit bepaalde categorieƫn
en de bekostiging die ervoor verstrekt wordt is duidelijk. Sommige categorieƫn van
bijzondere bekostiging kennen het onderscheid tussen personele bekostiging en bekostiging
voor MI en ook de begrippen GGL, GPL en de formatieve onderbouwing komen voor. Tot
op zekere hoogte speelt hier dus dezelfde problematiek.
2.2.5 Conclusie
De basisbekostiging maakt het grootste deel uit van de bekostiging voor basisscholen.
Daarnaast vormt de ondersteuningsbekostiging ook een groot deel van het budget voor
sbo- en (v)so-scholen. De aanvullende bekostiging en bijzondere bekostiging zijn van
belang voor scholen die onder een bepaalde doelgroep vallen (bijvoorbeeld kleine scholen)
of leerlingen hebben uit een bepaalde doelgroep.
De basisbekostiging is complex omdat voor de toekenning van bekostiging aan een school
gebruik wordt gemaakt van verschillende formules met veel verschillende paramaters
en variabelen. Voor een groot deel komt dit door het gebruik van de begrippen GGL
en de formatieve onderbouwing in de personele bekostiging en de berekening van het
veronderstelde aantal groepen voor het groepsafhankelijke deel van de bekostiging
voor MI. Ook bevat de basisbekostiging veel ongewenst sturende elementen. In de eerste
plaats komt dat door de benamingen bekostiging voor personeelskosten en voor MI en
de onderliggende pveās. Ook de formatieve onderbouwing is ongewenst sturend omdat
die een klassengrootte impliceert, te meer door het verschil tussen onderbouw en bovenbouw.
Tot slot is de basisbekostiging moeilijk te voorspellen, vooral vanwege het feit dat
de bekostiging voor personeel op schooljaarbasis wordt toegekend. Hierdoor zijn er
extra beschikkingsmomenten nodig en kan de bekostiging pas na afloop van het schooljaar
definitief worden vastgesteld omdat de Rijksbegroting op basis van het kalenderjaar
werkt.
In tegenstelling tot de basisbekostiging, zijn de ondersteuningsbekostiging, de aanvullende
bekostiging en de bijzondere bekostiging niet voor alle scholen in het po van toepassing.
Naast het voordeel van extra bekostiging leidt het voor scholen waarvoor vormen van
deze bekostiging van toepassing zijn, tot extra complexiteit van de wijze waarop de
totale bekostiging wordt toegekend. Voor een deel komt dit doordat voor deze vormen
van bekostiging net als bij de basisbekostiging vaak gebruik wordt gemaakt van de
parameters GGL en formatieve onderbouwing. Voor een ander deel hebben deze vormen
van bekostiging eigen kenmerken die complexiteit toevoegen. Deze vormen van bekostiging
hebben ook een ongewenst sturende werking, voor een deel weer via de formatieve onderbouwing,
maar ook door de specifieke benamingen die ze hebben. Ook deze middelen zijn namelijk
lumpsum.
2.3 Nieuwe systematiek
Met dit wetsvoorstel wordt de bekostiging voor scholen in het po aanzienlijk vereenvoudigd.
De doelstelling is drieledig: het verminderen van de complexiteit, het verminderen
van de onbedoeld sturende werking en het vergroten van de voorspelbaarheid van de
te ontvangen bekostiging. Deze wet regelt daartoe op hoofdlijnen de volgende zaken:
1. De basisbekostiging gaat voor alle basisscholen bestaan uit ƩƩn bedrag per school
en ƩƩn bedrag per leerling. Voor de sbo-scholen en so-scholen wordt hetzelfde bedrag
per leerling gehanteerd als voor basisscholen. Voor vso-scholen wordt voor het bedrag
per vso-leerling zoveel mogelijk aangesloten bij het bedrag per vo-leerling. Voor
het bedrag per school wordt onderscheid gemaakt tussen sbo-, so- en vso-scholen. Als
onderdeel van deze vereenvoudiging van de basisbekostiging worden de bekostiging voor
personeelskosten, de bekostiging voor MI en het P&A-budget samengevoegd. De parameters
GGL en formatieve onderbouwing verdwijnen uit de basisbekostiging, inclusief het verschil
tussen onderbouw en bovenbouw.
2. De gehele bekostiging wordt voor het kalenderjaar toegekend in plaats van dat de personele
bekostiging voor het schooljaar wordt toegekend en de materiƫle bekostiging voor het
kalenderjaar. In verband daarmee wordt de teldatum voor het leerlingenaantal waarvoor
wordt bekostigd verschoven van 1 oktober t-1 naar 1 februari t-1. Ook wordt de groeibepaling
voor het sbo en (v)so afgeschaft. Dit is de verplichting voor een SWV om middelen
te geven aan sbo- en (v)so-scholen voor de toename in het aantal leerlingen op 1 februari
ten opzichte van 1 oktober. De groeiregeling voor het bo blijft, maar zal worden aangepast
vanwege de teldatumverschuiving. Dit wordt in lagere regelgeving verder uitgewerkt.
3. Het samenvoegen van de bekostiging voor personeel en MI en het schrappen van de parameters
GGL en formatieve onderbouwing wordt ook doorgevoerd voor de aanvullende bekostiging,
de bijzondere bekostiging en de ondersteuningsbekostiging. Daarbij is zoveel mogelijk
aangesloten bij de terminologie van de vereenvoudiging van de bekostiging in de WVO
en als gevolg daarvan wordt de huidige aanvullende bekostiging voortaan extra bekostiging
genoemd en de huidige bijzondere bekostiging voortaan aanvullende bekostiging. Ondersteuningsbekostiging
houdt dezelfde naam maar de bekostigingsstromen voor lichte ondersteuning en zware
ondersteuning worden nu expliciet benoemd in de wet.
4. Er worden twee aanvullende vereenvoudigingsmaatregelen voor de ondersteuningsbekostiging
doorgevoerd. Ten eerste wordt de ondersteuningsbekostiging voor scholen voor sbo door
DUO (vanuit het budget van het SWV toegekend op basis van het feitelijke aantal ingeschreven
leerlingen in plaats van op basis van 2% van alle basisschoolleerlingen in het SWV.
Ten tweede wordt de systematiek van meebetalen aan overschrijdingen van de ondersteuningsbekostiging
van het SWV consistent gemaakt. Scholen betalen voortaan alleen mee als zij zelf met
doorverwijzingen de overschrijding konden beĆÆnvloeden.
De voorstellen op deze hoofdlijnen worden nu uitgebreid beschreven.
2.3.1 Vereenvoudiging basisbekostiging
Met deze wet wordt de basisbekostiging vereenvoudigd tot ƩƩn bedrag per leerling voor
alle bo-, sbo- en so-scholen. Het bedrag per vso-leerling wordt apart vastgesteld
omdat het logischer is om de hoogte hiervan gelijk te stellen aan het bedrag per vo-leerling.
Het bedrag per sbo-leerling en so-leerling was voorheen hoger respectievelijk lager
dan het bedrag per bo-leerling. Het gelijkmaken van het bedrag per leerling wordt
gecorrigeerd door het verhogen respectievelijk verlagen van het ondersteuningsbedrag
per leerling. Het gelijkstellen van het bedrag per vso-leerling aan het bedrag per
vo-leerling gebeurt op overeenkomstige wijze. Naast het bedrag per leerling, komen
er vier bedragen per school: ƩƩn bedrag voor een bo-school, ƩƩn voor sbo-school, ƩƩn
voor een so-school en ƩƩn voor een vso-school. Indien een school zowel so als vso
aanbiedt, dan ontvangt die beide bedragen per school. Tot slot worden de bedragen
per school verschillend vastgesteld afhankelijk van de schoolgrootte, zoals nu ook
het geval is.
De basisbekostiging wordt dus omgevormd naar ƩƩn bedrag per leerling en vier bedragen
per school, hoewel hier zoals beschreven in de vorige alinea een paar kleine uitzonderingen
op zijn (het bedrag per vso-leerling is anders en de bedragen per school verschillen
afhankelijk van de schoolgrootte). Om de basisbekostiging om te vormen naar deze bedragen,
zijn twee stappen nodig. Eerst worden de parameters geschrapt die nu gebruikt worden
voor de bekostiging voor personeel, GGL en formatieve onderbouwing. Vervolgens worden
er verschillende onderdelen van de huidige bekostiging samengevoegd, namelijk de bekostiging
voor personeelskosten, bekostiging voor MI en het P&A-budget, om te komen tot ƩƩn
bedrag per leerling en de basisbedragen per school. Met de samenvoeging van deze onderdelen,
komen de parameters die voorheen voor de bekostiging voor MI en het P&A-budget gebruikt
werden, te vervallen. Omdat de basisbekostiging voor een groot deel van de bekostiging
van alle po-scholen zorgt, zoals beschreven in paragraaf 2.2.1, levert deze vereenvoudiging
van de basisbekostiging veel op wat betreft het verminderen van de complexiteit en
de onbedoeld sturende werking van de bekostiging.
Afschaffing GGL, GPLOP en formatieve onderbouwing
De formatieve onderbouwing wordt met deze wet geschrapt, inclusief het verschil in
hoogte van de bekostiging dat in de huidige bekostiging voor de onderbouw en de bovenbouw
geldt. De huidige opslag voor onderbouwleerlingen wordt dan dus gelijk verdeeld over
alle leerlingen. Ook de GGL wordt geschrapt. De hoogte van de bekostiging van een
school is voortaan dus niet meer afhankelijk van de leeftijd van de leraren op die
school. Het schrappen van de GPLOP maakt in de praktijk niet veel verschil. De verschillende
bedragen, zoals de basisbedragen per leerling en het bedrag per school, worden nog
steeds vastgesteld op een hoogte die voldoet aan de redelijke behoeften van een in
normale omstandigheden verkerende school. Het schrappen van de GPLOP heeft dus geen
gevolgen voor de hoogte van de bekostiging, alleen worden in de berekening van de
bekostiging de gemiddelde personeelskosten niet meer als zodanig benoemd.
Samenvoegen bekostiging voor personeel, MI en P&A-budget
De tweede stap om te komen tot de basisbedragen is het samenvoegen van de bekostiging
voor personeelskosten, de bekostiging voor MI en het P&A-budget. De wettelijke grondslag
voor de basisbedragen wordt geformuleerd in algemene zin, zodat duidelijk is dat deze
voor zowel personeelskosten, personeelsbeleid als materiƫle instandhouding zijn bedoeld.
Dit is ook op deze manier gedaan in de WVO als onderdeel van het Wetsvoorstel vereenvoudiging
grondslagen bekostiging vo-scholen.22 Doordat de bekostiging voor MI en het P&A-budget worden geschrapt als zelfstandige
bekostigingsonderdelen, kunnen er bekostigingsparameters vervallen en wordt de bekostiging
dus eenvoudiger.
Het samenvoegen van de bekostigingsonderdelen leidt verder tot het vervallen van de
pveās. Hierdoor worden er niet meer afzonderlijke bedragen vastgesteld voor bijvoorbeeld
onderhoud en middelen. Ook het bedrag voor administratie, beheer en bestuur (ABB)
wordt niet meer afzonderlijk vastgesteld. Doordat in de overschrijdingsregeling wel
is opgenomen dat de uitgaven en ontvangsten voor ABB buiten beschouwing kunnen worden
gelaten, is dit onderdeel voor de ontvangsten genormeerd vastgesteld op 0,65 procent
van de bekostiging. Dit percentage is enkel vastgelegd ten behoeve van de overschrijdingsregeling.
Een andere wijziging naar aanleiding van het samenvoegen van de bekostigingsonderdelen
voor personeelskosten, MI en het P&A-budget heeft betrekking op de wijze waarop gemeenten
het aantal uren berekenen waarvoor zij ruimte beschikbaar moeten stellen of bekostiging
moeten verstrekken aan scholen voor de lichamelijke opvoeding. Voorheen werd voor
deze berekening aangesloten bij de berekening van het genormeerde aantal groepen,
ƩƩn van de parameters van de bekostiging voor MI. Door het vervallen van de berekening
van het aantal groepen als bekostigingsparameter, wordt de gemeenteraad verplicht
om bij verordening een regeling vast te stellen hoe zij het aantal veronderstelde
groepen berekent waarvan uitgegaan wordt bij het faciliteren van de lichamelijke opvoeding.
De gemeenteraad stelt bij verordening nu ook al een regeling vast met betrekking tot
onder andere de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen. De nieuwe verplichting
sluit dus aan bij een al gangbare werkwijze.
Tot slot leidt het samenvoegen van de bekostigingsonderdelen niet tot andere wijze
waarop de bekostiging wordt bijgesteld voor loon- en prijsontwikkeling. De loonbijstelling
wordt altijd in de bekostiging verwerkt, tenzij er vanwege begrotingstechnische overwegingen
wordt gekozen om dit niet te doen. Dit zal echter slechts bij uitzondering gebeuren
en kan zich bijvoorbeeld voordoen als er Rijksbreed een nullijn wordt afgesproken.
De prijsbijstelling blijft wettelijk verplicht om toe te kennen voor het volgende
kalenderjaar, waarbij de hoogte van de prijsbijstelling op dezelfde manier berekend
wordt als voorheen door gebruik te maken van de ramingen van het CPB voor de netto
materiƫle overheidsconsumptie.
2.3.2 Bekostiging op kalenderjaarbasis
De tweede hoofdlijn van de vereenvoudiging is het volledig toekennen van de bekostiging
op kalenderjaarbasis. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2.1 wordt de bekostiging voor
personeelskosten momenteel op basis van het schooljaar toegekend. De bekostiging voor
MI wordt op basis van het kalenderjaar toegekend. Door volledig over te stappen op
kalenderjaarbekostiging komt dit verschil dus te vervallen. Dit leidt tot grotere
voorspelbaarheid, omdat de loonbijstelling dan voortaan in ƩƩn keer kan plaatsvinden
tijdens het lopende boekjaar en het aantal beschikkingsmomenten wordt verminderd van
vier naar twee.
Verschuiving teldatum
De overgang naar kalenderjaarbekostiging gaat gepaard met een verschuiving van de
teldatum die gehanteerd wordt als uitgangspunt voor de bekostiging naar 1 februari
t-1. De huidige teldatum van 1 oktober t-1 handhaven zou problemen hebben opgeleverd
in de uitvoering en zou schoolbesturen en SWV-en te laat zekerheid geven over de te
ontvangen bekostiging omdat deze datum slechts drie maanden voor het kalenderjaar
ligt waar de bekostiging voor wordt toegekend. Deze periode van drie maanden is niet
toereikend om voor de hele sector po alle telgegevens te verwerken voor de start van
het kalenderjaar. De kalenderjaarbekostiging in het voortgezet onderwijs (vo) werkt
wel met 1 oktober direct voorafgaand aan het bekostigingsjaar als teldatum, maar het
aantal scholen in het vo is ook veel lager waardoor de uitvoering sneller verloopt.
Daarnaast wordt de bekostiging altijd eerst toegekend op basis van een voorlopige
leerlingentelling die pas later definitief wordt op basis van controles van accountants.
Dit leidt dus nog, in het jaar waarvoor de bekostiging wordt toegekend, tot fluctuaties
in de hoogte van de te ontvangen bekostiging. Die fluctuaties zijn door de schaalgrootte
voor schoolbesturen in het vo over het algemeen goed op te vangen, maar in het po
zouden deze fluctuaties problematisch zijn. Door de verschuiving van de teldatum naar
1 februari t-1, weten de schoolbesturen en SWV-en in het po altijd op tijd waar ze
aan toe zijn. Dat draagt bij aan de voorspelbaarheid van de te ontvangen bekostiging.
Bijkomend voordeel van de nieuwe teldatum 1 februari is dat deze midden in het schooljaar
valt en daarmee representatiever is voor het werkelijke aantal leerlingen op een school.
Afschaffing groeiregeling sbo en (v)so
Scholen werden bekostigd op basis van teldatum 1 oktober t-1. Vanuit het SWV ontvingen
scholen ondersteuningsbekostiging op basis van het aantal afgegeven TLVās per 1 oktober
(inclusief de bekostigingscategorie). Gedurende het schooljaar kunnen leerlingen worden
doorverwezen naar het sbo of (v)so, waardoor het aantal leerlingen toeneemt gedurende
het schooljaar. Om te voorkomen dat de ontvangende school hiervoor lange tijd geen
bekostiging krijgt, is de groeiregeling geĆÆntroduceerd. Als er op 1 februari volgend
op de teldatum van 1 oktober meer leerlingen (c.q. nieuwe TLVās) zijn, dan krijgt
de school daarvoor bekostiging vanuit het samenwerkingsverband.
De verschuiving van de teldatum naar 1 februari heeft tot gevolg dat de regeling voor
het sbo en het (v)so niet langer nodig is en daarom wordt deze regeling in deze wet
geschrapt. Met de nieuwe teldatum 1 februari zal de groei van het aantal leerlingen
tussen 1 oktober en 1 februari voortaan al in het leerlingenaantal zitten. De groeiregeling
is daardoor niet meer nodig. Een risico is echter dat de teldatum 1 februari en het
afschaffen van de groeiregeling tot onbedoelde, negatieve gedragseffecten kunnen leiden.
Scholen zouden in voorkomende gevallen om financiƫle redenen kunnen wachten tot na
1 februari met het doorverwijzen van leerlingen naar een andere onderwijsvorm. Zelf
zouden zij dan een jaar langer bekostiging krijgen voor de betreffende leerlingen
en de ontvangende sbo- of (v)so-school zou de bekostiging voor deze leerlingen een
jaar mislopen. Daarom introduceert deze wet een regeling voor de situatie waarin na
1 februari een meer dan gemiddeld aantal leerlingen wordt doorverwezen naar sbo- en
(v)so-scholen. Het SWV worden verplicht in het ondersteuningsplan te voorzien in de
wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van een meer dan gemiddelde toename van
het aantal leerlingen en de wijze waarop dit financieel wordt gecompenseerd aan de
sbo- en (v)so-scholen.23 De vraag wat een «meer dan een gemiddelde toename» is, moet door het SWV worden beantwoord,
omdat dit afhankelijk is van de lokale omstandigheden, zoals hoeveel zorg op de bij
het SWV aangesloten reguliere scholen zelf wordt aangeboden. Het SWV moet daarom straks
in het ondersteuningsplan aangeven op welke wijze wordt vastgesteld of sprake is van
een meer dan gemiddelde toename van het aantal ingeschreven leerlingen met een door
het samenwerkingsverband afgegeven toelaatbaarheidsverklaring en hoe dit wordt gecompenseerd.
De PO-Raad zal een handreiking opstellen, die met name ziet op de vraag hoe een SWV
de meer dan gemiddelde groei kunnen bepalen voor de bij hen aangesloten scholen. In
de onderliggende regelgeving zal worden voorzien in een nadere invulling van dit criterium.
In de evaluatie van het wetsvoorstel zal expliciet aandacht worden besteed aan de
uitvoerbaarheid en de proportionaliteit van deze regeling.
Aanvang, beƫindiging en samenvoeging bekostiging
Tot slot heeft de introductie van de kalenderjaarbekostiging ook gevolgen voor de
systematiek rondom de aanvang en beƫindiging van de bekostiging van een school en
voor de bekostiging in het geval van samenvoeging van scholen.
Wat betreft de aanvang van de bekostiging bij de oprichting van een nieuwe school
blijft het logisch om per 1 augustus, aan het begin van het schooljaar, te starten
met de bekostiging. De bekostiging wordt weliswaar per kalenderjaar toegekend en verstrekt,
maar voor het eerste kalenderjaar zal slechts voor vijf maanden bekostiging worden
toegekend, namelijk vanaf augustus tot het einde van het kalenderjaar. Aangezien het
hier nieuwe scholen betreft, is in deze gevallen nog geen leerlingenaantal bekend.
De nieuwe school wordt de eerste vijf maanden voorlopig bekostigd op basis van een
prognosetelling. Vervolgens wordt de bekostiging voor de eerste vijf maanden aangepast
op basis van het werkelijk aantal leerlingen op 1 oktober van dat schooljaar. Voor
het daaropvolgende kalenderjaar wordt de bekostiging voorlopig toegekend aan de hand
van die telling van 1 oktober en vervolgens op basis van de officiƫle telling van
1 februari in dat jaar definitief vastgesteld.24 Het kalenderjaar daarna wordt de nieuwe school net als de bestaande scholen bekostigd
op basis van 1 februari t-1. Voor de beƫindiging van de bekostiging bij het sluiten
van een school geldt het volgende: als de bekostiging vanaf een bepaald schooljaar
wordt stopgezet, kan dit vanaf het einde van het laatste schooljaar worden doorgevoerd
door de betreffende kalenderjaarbeschikking opnieuw vast te stellen en de bekostiging
voor de laatste vijf maanden van het kalenderjaar te corrigeren.
Wat betreft de bekostiging in het geval van samenvoeging van scholen, zijn er twee
veranderingen als gevolg van dit wetsvoorstel. Ten eerste wordt voortaan het restant
van de gehele kalenderjaarbekostiging van de opgeheven school uitgekeerd aan de overgebleven
school na samenvoeging. Voorheen gold dit alleen voor de MI, maar vanwege het samenvoegen
van de bekostiging voor personeelskosten en MI en de overgang naar kalenderjaarbekostiging
geldt dit voortaan voor de gehele bekostiging. Ten tweede is in de wet opgenomen dat
er nadere regels gesteld worden om duidelijk te maken wanneer er sprake is van samenvoeging
van scholen voor de bekostiging. Dit wordt nader uitgewerkt bij amvb. In ieder geval
zal er sprake moeten zijn van instroom van leerlingen van de opgeheven school in de
overgebleven school om het restant van de gehele kalenderjaarbekostiging van de opgeven
school, zoals hierboven toegelicht, uit te keren.
2.3.3 Vereenvoudiging aanvullende en bijzondere bekostiging
De aanvullende en bijzondere bekostiging worden met deze wet grotendeels op dezelfde
wijze aangepast als de basisbekostiging. Deze vormen van bekostiging zullen in ieder
geval ook op basis van het kalenderjaar worden toegekend. Indien van toepassing, worden
ook bij deze vormen van bekostiging onderdelen voor personeelskosten en MI samengevoegd
en de GGL en de formatieve onderbouwing uit de bekostigingsformules gehaald. Daarnaast
is aansluiting gezocht bij de terminologie van de vereenvoudiging in de WVO. Als gevolg
daarvan wordt aanvullende bekostiging voortaan extra bekostiging genoemd en bijzondere
bekostiging wordt aanvullende bekostiging.
De aanvullende en bijzondere bekostiging worden dus weliswaar op een vergelijkbare
wijze als de basisbekostiging vereenvoudigd, maar er is niet voor gekozen deze vormen
van bekostiging samen te voegen met de basisbekostiging. In een bekostigingsbeschikking
blijven deze vormen van bekostiging daardoor zelfstandig zichtbaar. Hierdoor blijven
er weliswaar meer parameters in de beschikking, maar op deze manier wordt recht gedaan
aan de specifieke doeleinden waarvoor de aanvullende en bijzondere bekostiging worden
verstrekt. Verdere vereenvoudiging zou snel tot grote herverdeeleffecten leiden en
geen recht doen aan de schoolspecifieke omstandigheden.
2.3.4 Aanvullende maatregelen ondersteuningsbekostiging
De ondersteuningsbekostiging wordt op dezelfde wijze vereenvoudigd als de basisbekostiging,
hetgeen een aanzienlijke vereenvoudiging voor de sbo- en (v)so-scholen oplevert. Zoals
eerder aangegeven vormt de ondersteuningsbekostiging namelijk een groot deel van de
totale bekostiging van deze scholen. Daarnaast worden twee aanvullende vereenvoudigingsmaatregelen
bij de ondersteuningsbekostiging doorgevoerd: de 2%-systematiek wordt afgeschaft en
de systematiek van meebetalen aan overschrijdingen wordt consistent gemaakt.
Afschaffen 2%-systematiek
De ondersteuningsbekostiging voor sbo-scholen wordt voortaan op basis van het daadwerkelijke
aantal ingeschreven leerlingen op de betreffende school toegekend door DUO, die dit
inhoudt op het budget voor ondersteuningsbekostiging van het SWV. Daarmee wordt dit
op dezelfde wijze gedaan als momenteel al bij het (v)so wordt gedaan. Zoals beschreven
in paragraaf 2.2.3 gaat de huidige systematiek voor het te bekostigen leerlingenaantal
uit van 2% van het totale aantal basisschoolleerlingen in het SWV waar de betreffende
sbo-school deel van uitmaakt. Als de sbo-school in werkelijkheid meer leerlingen heeft,
is het SWV verplicht hiervoor te compenseren, maar voor de omgekeerde situatie is
wettelijk niets geregeld. Door de ondersteuningsbekostiging van Rijkswege toe te kennen
op basis van het daadwerkelijke aantal ingeschreven leerlingen wordt de systematiek
eenvoudiger. Bijkomend voordeel is de consistentie met de systematiek voor het (v)so.
Om op basis van het daadwerkelijke aantal ingeschreven leerlingen te bekostigen, is
het nodig dat TLVās door de sbo-scholen voor de leerlingen worden geregistreerd bij
DUO. Dit doen (v)so-scholen momenteel ook al voor hun leerlingen. Als gevolg hiervan
wordt automatisch bijgehouden welk SWV een leerling heeft doorverwezen naar een sbo-school.
DUO kan de betreffende school voor sbo dan ook direct bekostigen en dit inhouden op
de bekostiging van het SWV dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot een sbo-school
Consistentie meebetalen aan overschrijdingen
De systematiek van het meebetalen aan overschrijding van het budget voor ondersteuningsbekostiging
van het SWV bij het doorverwijzen van leerlingen naar een andere onderwijsvorm, wordt
consistent gemaakt. Zoals beschreven in paragraaf 2.2.3 is deze systematiek momenteel
niet consistent in het wel of niet meebetalen aan overschrijdingen. In figuur 4 worden
de huidige en de nieuwe situatie schematisch weergegeven met twee tabellen. Scholen
gaan in de nieuwe situatie alleen nog meebetalen aan de overschrijding als zij dit
zelf met doorverwijzingen konden beĆÆnvloeden. De systematiek op zich blijft redelijk
complex. Maar zoals ook beschreven in paragraaf 2.2.3 is dit nodig voor enige zelfregulering
in het doorverwijzen, door financiƫle gevolgen te verbinden aan het doorverwijzen
van leerlingen naar een duurdere onderwijsvorm.
Figuur 4.A: Meebetalen aan overschrijding van het ondersteuningsbudget, huidige situatie.
Wie betaalt mee? (huidige situatie)
Regulier
Licht
Zwaar
Lichte ondersteuning PO
X
Lichte ondersteuning VO
X
x
x
Zware ondersteuning PO
X
x
x
Zware ondersteuning VO
X
x
x
Figuur 4.B: Meebetalen aan overschrijding van het ondersteuningsbudget, nieuwe situatie.
Wie betaalt mee? (nieuwe situatie)
Regulier
Licht
Zwaar
Lichte ondersteuning PO
X
Lichte ondersteuning VO
X
Zware ondersteuning PO
X
x
Zware ondersteuning VO
X
x
Wijzigingen WVO
Voor de vereenvoudiging van de ondersteuningsbekostiging zijn, naast wijzigingen van
de WPO en de WEC, ook wijzigingen van de WVO nodig. De teldatum voor de SWV-en in
het vo blijft 1 oktober t-1, net als voor de scholen die lichte ondersteuning bieden
(lwoo en pro). Maar wat betreft de zware ondersteuning gaat de teldatum mee naar 1 februari
t-1. Dit komt doordat de bekostiging voor het vso onderdeel is van de bekostiging
van het primair onderwijs (artikel 1 op de OCW-begroting). Het gevolg is dat het SWV
bekostigd wordt op basis van een andere teldatum dan op basis waarvan de vso-scholen
bekostiging ontvangen. Het gevolg van twee teldata is dat het SWV VO al voor haar
teldatum van 1 oktober, voordat haar bekostiging berekend wordt, weet hoeveel bekostiging
er wordt ingehouden doordat het direct van het Rijk aan de vso-scholen wordt toegekend.
De WVO wordt ook aangepast om de systematiek in bovenstaande tabel met betrekking
tot meebetalen bij overschrijding van de ondersteuningsbekostiging van het SWV te
bewerkstelligen: scholen met lwoo- en pro-leerlingen hoeven niet langer mee te betalen
bij overschrijding van het budget voor lichte ondersteuning en scholen voor vso hoeven
niet meer mee te betalen bij overschrijding van het budget voor zware ondersteuning.
2.3.5 Conclusie
Ter afsluiting van deze paragraaf is hieronder een voorbeeld uitgewerkt van de vereenvoudigde
bekostigingssystematiek. In het voorbeeld is de bekostiging weergegeven voor een basisschool,
die op basis van de teldatum wordt verstrekt. Dit is exclusief eventuele aanvullende
bekostiging waar de school recht op zou kunnen hebben en de ondersteuningsbekostiging
die vanuit het SWV kan worden ontvangen.
Het voorbeeld is uitgewerkt voor een basisschool met ƩƩn vestiging met 120 leerlingen
op 1 februari. Voor de extra bekostiging voor het onderwijsachterstandenbeleid is
uitgegaan van een achterstandsscore van de school van 18. De bedragen zijn indicatief.
Deze zullen in de AMvBās en ministeriĆ«le regelingen die onder de wetten vallen worden
uitgewerkt.
Figuur 5: voorbeeld van de bekostiging voor een school met het nieuwe bekostigingsmodel.
Onderdeel
Formule (bedrag)
Totaal (x aantal)
Basisbedrag per leerling
⬠4.900 per leerling
⬠588.000
Prestatiebox
⬠188 per leerling
⬠22.600
Vast bedrag per school
⬠88.000 (als school meer dan 99 leerlingen)
⬠88.000
Kleinescholentoeslag
⬠198.000 ā ⬠1.320 per leerling
⬠39.600
Onderwijsachterstanden
⬠530 per achterstandseenheid
⬠9.500
Totaal
⬠747.700
3. Gevolgen (m.u.v. financiƫle gevolgen)
In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van de vereenvoudiging van de bekostiging
voor schoolbesturen en belanghebbenden, met uitzondering van de financiƫle gevolgen.
Die worden in paragraaf 7 beschreven.
Meer inzicht in te ontvangen bekostiging
Een gevolg van het vervallen van een groot aantal parameters is dat de bekostigingsbeschikking
minder uitgebreid en veel overzichtelijker is. Daardoor zal de vereenvoudiging voor
schoolbesturen en belanghebbenden (zoals medezeggenschapsraden, schoolleiders en raden
van toezicht) naar verwachting leiden tot meer begrip en kennis van de bekostigingssystematiek.
Hierdoor krijgt men een duidelijker inzicht in de totstandkoming van de bekostiging.
Samen met het verdwijnen van de sturende elementen in de bekostiging zal dit naar
verwachting bijdragen aan een beter gesprek tussen schoolbestuurders en belanghebbenden
over de wijze waarop de middelen worden besteed. De vereenvoudiging kan op deze wijze
bijdragen aan een toename van de doelmatigheid van de uitgaven. Ook wordt de te ontvangen
bekostiging voorspelbaarder door de overstap op kalenderjaarbekostiging, de uitkering
van de loonbijstelling in ƩƩn keer tijdens het lopende boekjaar en de verschuiving
van de teldatum naar 1 februari t-1 zoals beschreven in paragraaf 2.3.2. Door deze
wijzigingen hoeven schoolbesturen minder voorzichtig te begroten, minder reserves
aan te houden en kan de inzet van de middelen worden geoptimaliseerd. Voor de start
van het daaropvolgende schooljaar kunnen scholen inschatten hoe hoog de bekostiging
zal zijn in het volgend schooljaar. Deze informatie kunnen ze betrekken in de inrichting
van het daaropvolgende schooljaar, bijvoorbeeld voor de omvang van het personeelsbestand.
Ook sluit de kalenderjaarbekostiging beter aan op de verantwoording en de jaarverslagen
die op basis van kalenderjaren werken.
Registreren toelaatbaarheidsverklaringen (TLV)
Voor sbo-scholen wordt voortaan de ondersteuningsbekostiging direct vanuit het Rijk
bekostigd op basis van het aantal ingeschreven leerlingen. In verband hiermee zullen
sbo-scholen voortaan de TLVās dienen te registreren, omdat anders niet door het Rijk
vastgesteld kan worden of de leerling terecht staat ingeschreven op de sbo-school.
Deze nieuwe verplichting is echter alleen nieuw in relatie tot de registratie en administratie,
aangezien het SWV nu ook al TLVās afgeeft voor sbo-leerlingen, maar die nog niet geregistreerd
worden bij het Rijk. Een voordeel van het registreren is dat het Rijk dan kan vaststellen
of een sbo-leerling naar een school gaat van het oorspronkelijke SWV, waar die op
basis van zijn adres is ingedeeld op het moment van doorverwijzing, of naar een school
van een ander SWV. Dit is relevant omdat het SWV dat de leerling doorverwees, momenteel verplicht is om de middelen over te hevelen als de leerling naar
een school gaat van een ander SWV. Doordat de TLVās voortaan worden geregistreerd
bij het Rijk, zal direct worden verrekend met de bekostiging die vanuit het Rijk verstrekt
wordt. SWV-en hoeven dit dan niet meer bij te houden en te regelen. Daarnaast hoeven
de ouders, de nieuwe school en het SWV in dergelijke gevallen niet meer een tweede
keer het proces te doorlopen om een TLV vast te leggen.
De termijn van de TLV bedraagt, net als in het (v)so, minimaal ƩƩn schooljaar plus
het restant van het schooljaar waarin de TLV is verstrekt. Wanneer de termijn van
de toelaatbaarheid voor de sbo-school is afgelopen, zoekt de sbo-school een plek voor
de leerling in het basisonderwijs. Uiteraard voert de school hierover overleg met
de ouders van de leerling. Indien er nog geen basisschool is gevonden die de leerling
kan toelaten, dan blijft de leerling ingeschreven op de sbo-school. Daarom zal ook
de bekostiging voor de leerling op de sbo-school doorlopen inclusief de ondersteuningsbekostiging
totdat de leerling is ingeschreven op een andere school. Dit biedt in ieder geval
de zekerheid voor de sbo-school dat er bekostiging wordt verstrekt voor de leerling
zolang die is ingeschreven op de sbo-school. Doordat de hoogte van de ondersteuningsbekostiging
ten laste komt van het budget van het SWV, worden de basisscholen in het SWV gestimuleerd
om de leerling zo snel mogelijk in te schrijven en de plaatsing op de sbo-school niet
te lang te laten voortduren. In het (v)so gaat dit op dezelfde manier, zoals is opgenomen
in de memorie van toelichting bij de wet passend onderwijs.25
Jaarrekening
De vereenvoudiging heeft eveneens gevolgen voor de balans als onderdeel van de jaarrekeningen
van schoolbesturen door de overgang naar kalenderjaarbekostiging. Dit komt doordat
schoolbesturen zich verantwoorden op basis van een baten-lasten stelsel. Hierdoor
rekenen zij lasten en baten toe aan de maand waarop die betrekking hebben, ongeacht
of dit in diezelfde maand ook tot uitgaven of ontvangsten heeft geleid. In de huidige
systematiek wordt de bekostiging voor personeelskosten op schooljaarbasis verstrekt.
Het betaalritme verschilt per maand, waardoor in de maanden augustus t/m december
een schoolbestuur een kleiner deel van het geld ontvangt dan het deel wat zij als
baat aan die maanden toerekent op basis van de beschikking die voor dat schooljaar
is afgegeven. Het verschil hiertussen wordt als een vordering opgenomen. Door de overgang
naar kalenderjaarbekostiging, vervalt de beschikking op schooljaarbasis en daarmee
de grondslag voor het opnemen van de vordering. Dit heeft gevolgen voor de balanspositie
van schoolbesturen. Dit wordt de komende tijd nader uitgewerkt en indien nodig worden
hier nadere afspraken over gemaakt met de accountants en de PO-Raad.
5. Uitvoering
DUO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de bekostiging in het primair onderwijs.
Ter voorbereiding van de uitvoering van dit wetsvoorstel heeft DUO in 2019 een impactanalyse
uitgevoerd, zodat op voorhand rekening werd gehouden met eventuele uitvoeringstechnische
consequenties. DUO heeft in de impactanalyse een globale schatting gegeven van de
benodigde uren voor implementatie, een inschatting gegeven van een realistisch en
haalbaar tijdpad en aangegeven welke onderdelen op voorhand niet uitvoerbaar zijn
of waarvoor aanpassing vanuit uitvoeringstechnische overwegingen wenselijk is.
In maart 2020 is DUO verzocht om een uitvoeringstoets (UT) op het wetsvoorstel voor
de vereenvoudiging van de bekostiging in het primair onderwijs uit te voeren. DUO
heeft deze in mei 2020 afgerond en concludeert in deze UT dat het wetsvoorstel uitvoerbaar,
haalbaar en maakbaar is, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden
hebben voornamelijk betrekking op nadere afspraken die tussen OCW en DUO gemaakt worden,
zodat DUO systeemaanpassingen kan voorbereiden in afwachting van de inwerkingtreding
van de wetswijziging en de bijbehorende lagere regelgeving. Aangezien deze wet grote
uitvoeringsconsequenties heeft voor DUO, is het nodig de voorbereidingen in 2020 te
starten zodat het mogelijk is om tijdig te kunnen bekostigen op basis van de vereenvoudigde
bekostigingssystematiek. DUO geeft verder aan dat vanwege de teldatum van 1 februari
2022 voor bekostigingsjaar 2023, het nodig is dat het wetsvoorstel en de besluiten
en regeling grotendeels in werking zijn getreden voor de teldatum.
De overgang van schooljaar naar kalenderjaar, de nieuwe teldatum van 1 februari en
de overgangsbekostiging hebben de grootste gevolgen voor de uitvoering van DUO. Alle
bekostigingsonderwerpen moeten worden ingeregeld op basis van kalenderjaar, alle software
moet worden aangepast op de nieuwe teldatum en gelet op de complexiteit van de overgangsbekostiging,
is het van belang gedurende de productie extra controles uit te oefenen. Daarnaast
blijft voor DUO de oude teldatum van 1 oktober belangrijk, voor het maken van informatieproducten,
de instandhouding van scholen en onderdelen uit de bekostigingssystematiek. Tot slot
leidt ook de registratie van TLVās voor het sbo tot uitvoeringsgevolgen en geeft DUO
aan dat de kijkglazen aangepast moeten worden vanwege het afschaffen van de groeibepaling
voor het sbo en (v)so. Tot slot loopt de uitvoering van het wetsvoorstel samen met
andere ontwikkelingen binnen DUO, waarvoor voortdurende afstemming belangrijk is.
De voorwaarden die DUO heeft gesteld zijn allemaal te realiseren en worden gezamenlijk
tussen DUO en OCW verder uitgewerkt in nadere afspraken. Er is een aantal risicoās
dat de uitvoering kunnen vertragen, zoals het risico dat, door wijzigingen van de
wet- en regelgeving tijdens de parlementaire behandeling, de nadere afspraken moeten
worden bijgesteld zodat kan worden voldaan aan de definitieve tekst van de wet en
de overige regelgeving. In de nauwe samenwerking tussen DUO en OCW wordt getracht
deze risicoās zoveel mogelijk te beperken door in de afspraken flexibiliteit in te
bouwen, maar indien nodig zal DUO de gevolgen van de gewijzigde wetstekst voor de
uitvoering opnieuw in kaart brengen. Op deze manier wordt het wetsvoorstel voorbereid,
zodat DUO voor kalenderjaar 2023 volgens de nieuwe bekostigingssystematiek kan bekostigen.
6. Toezicht en handhaving
Het wetsvoorstel heeft consequenties voor de werkzaamheden van accountants en het
toezicht op scholen door de Inspectie van het Onderwijs. Accountants hoeven geen controle
meer uit te voeren op de GGL. Hierdoor vervalt de onderzoeksprocedure naar de GGL
in het assurance-rapport. Het onderwijsaccountantsprotocol zal hierop worden aangepast.
Door de afschaffing van de groeibepaling voor sbo- en (v)so-scholen, zoals beschreven
in paragraaf 2.3.2, moeten SWV-en voortaan in hun ondersteuningsplan omschrijven hoe
om te gaan met een meer dan gemiddelde toename van het aantal doorverwezen leerlingen
na 1 februari. De Inspectie gaat hierop toezien.
7. Financiƫle gevolgen
In deze paragraaf worden de financiƫle gevolgen beschreven. Eerst de herverdeeleffecten
voor de instellingen en vervolgens de gevolgen voor de Rijksbegroting.
7.1 Herverdeeleffecten
De invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging leidt voor scholen, schoolbesturen
en SWV-en tot een herverdeling van de middelen. Er zijn instellingen die meer middelen
ontvangen en er zijn instellingen die minder ontvangen. In deze paragraaf wordt nu
eerst een overzicht gegeven van de omvang van de herverdeeleffecten. Vervolgens worden
de herverdeeleffecten verklaard in relatie tot de verschillende maatregelen van de
vereenvoudiging.26
7.1.1 Omvang van de herverdeeleffecten
Voor figuur 6 zijn de herverdeeleffecten op bestuursniveau berekend en zijn de besturen
vervolgens ingedeeld in verschillende categorieƫn afhankelijk van de omvang van de
herverdeeleffecten in relatie tot de totale bekostiging.27 Veruit de meeste schoolbesturen (circa 82%) hebben naar verwachting te maken met
een herverdeeleffect tussen de ā 3% en + 3% van de totale bekostiging die een bestuur
ontvangt. Onder deze besturen valt 95% van alle scholen. De overige besturen hebben
te maken met een groter (positief of negatief) herverdeeleffect. Het meest negatieve
en positieve herverdeeleffect zijn op basis van deze berekening respectievelijk ongeveer
ā 7,8% en + 13,0%.
Overzicht herverdeeleffecten ingedeeld op bestuursniveau
Categorie
Aantal
Aantal
Aantal
Gemiddelde
Verschil
Gemiddeld
verschil%
besturen
scholen
leerlingen
schoolgrootte
bekostiging
per bestuur
ā 10% of minder
ā
ā
ā
ā
ā
ā
ā 5 tot ā 10%
15
18
2.858
159
ā ⬠1.044.941
ā ⬠69.663
ā 3 tot ā 5%
60
167
27.170
163
ā ⬠6.474.447
ā ⬠107.907
ā 1 tot ā 3%
200
1.287
256.853
200
ā ⬠27.834.962
ā ⬠139.175
0 tot ā 1%
215
2.138
472.059
221
ā ⬠15.103.927
ā ⬠70.251
0 tot + 1%
188
1.819
421.640
232
⬠11.592.971
⬠61.665
+ 1 tot + 3%
190
1.135
287.415
253
⬠29.172.850
⬠153.541
+ 3 tot + 5%
64
131
29.617
226
⬠6.651.457
⬠103.929
+ 5 tot + 10%
32
41
9.547
233
⬠3.292.350
⬠102.886
+ 10 tot + 25%
1
1
64
64
⬠58.069
⬠58.069
+ 25% of meer
ā
ā
ā
ā
ā
ā
Eindtotaal
965
6.737
1.507.223
1.562
ā 309.420
321
Figuur 6: Overzichtstabel van de herverdeeleffecten op bestuursniveau.
Op schoolniveau is de omvang van de herverdeeleffecten vergelijkbaar. Ongeveer 71%
van alle scholen heeft naar verwachting te maken met een herverdeeleffect tussen de
ā 3% en + 3%. De andere scholen hebben te maken met een positiever of negatiever herverdeeleffect.
De uitschieters zijn op basis van de berekening ongeveer ā 9,4% en + 14,0%. De daadwerkelijke
herverdeeleffecten voor scholen zijn ook afhankelijk van de keuzes die schoolbesturen
en samenwerkingsverbanden maken bij het verdelen van de middelen.
7.1.2 Verklaring van de herverdeeleffecten
De meeste maatregelen van de vereenvoudiging leiden tot herverdeeleffecten, maar niet
allemaal. Het samenvoegen van de personele en materiƫle bekostiging leidt bijvoorbeeld
niet tot herverdeeleffecten. De maatregelen die tot de grootste herverdeeleffecten
leiden zijn de afschaffing van de GGL en de afschaffing van de formatieve onderbouwing
(inclusief het onderscheid in onderbouw- en bovenbouwleerlingen). Daarnaast hebben
de verschuiving van de teldatum vanwege de overgang naar kalenderjaarbekostiging en
de afschaffing van de 2%-systematiek bij de ondersteuningsbekostiging een zekere invloed.
Andere maatregelen, zoals het samenvoegen van het P&A-budget met de basisbedragen,
leiden ook tot herverdeeleffecten maar in mindere mate. Voor de herverdeeleffecten
is bekeken in hoeverre deze zich in bepaalde mate specifiek voordoen bij scholen of
schoolbesturen uit een bepaalde richting, met een bepaalde grootte of vanuit een bepaalde
provincie. Hieruit volgen echter geen verschillen die niet al verklaard zijn door
de GGL en het percentage onderbouwleerlingen. Dit zal ook worden gemonitord, zie daarvoor
paragraaf 10.
Afschaffing van de GGL
Doordat de bedragen niet meer gecorrigeerd worden voor de gemiddelde leeftijd van
de leraren op school, zullen scholen die boven de landelijke gemiddelde leeftijd zitten
minder bekostiging ontvangen en scholen die onder het landelijk gemiddelde zitten
meer. Aangezien de gemiddelde leeftijd van de leraren verandert in de tijd, kan het
herverdeeleffect van een school jaar op jaar verschillen. Hoe dan ook verklaart deze
maatregel het grootste deel van de herverdeeleffecten. Over het algemeen geldt, hoe
hoger de GGL van een school, hoe negatiever het herverdeeleffect en andersom. Dit
is zichtbaar in figuur 7. Hierin zijn de herverdeeleffecten op schoolniveau weergegeven.
In de laatste kolom staat de gemiddelde GGL die hoort bij de scholen die te maken
hebben met een herverdeeleffect die valt binnen de categorie uit de eerste kolom.
Overzicht herverdeeleffecten ingedeeld op schoolniveau
Categorie
Aantal
Aantal
Gemiddelde
Verschil
Gemiddeld
Gemiddelde
verschil%
scholen
leerlingen
schoolgrootte
bekostiging
per school
GGL
ā 10% of minder
ā
ā
ā
⬠0
⬠0
ā
ā 5 tot ā 10%
238
30.386
128
ā ⬠12.629.827
ā ⬠53.066
45,87
ā 3 tot ā 5%
769
150.788
196
ā ⬠36.588.283
ā ⬠47.579
43,75
ā 1 tot ā 3%
1.570
347.189
221
ā ⬠43.575.211
ā ⬠27.755
42,07
tot ā 1%
926
225.793
244
ā ⬠7.464.456
ā ⬠8.061
40,52
0 tot + 1%
900
221.363
246
⬠6.855.271
⬠7.617
39,96
+ 1 tot + 3%
1.361
327.191
240
⬠38.999.990
⬠28.655
37,80
+ 3 tot + 5%
640
142.715
223
⬠31.807.305
⬠49.699
35,71
+ 5 tot + 10%
327
61.476
188
⬠22.571.915
⬠69.027
33,39
+ 10 tot + 25%
6
322
54
⬠332.715
⬠55.452
33,22
+ 25% of meer
ā
ā
ā
⬠0
⬠0
ā
Eindtotaal
6.737
1.507.223
224
⬠309.420
⬠46
39,89
Figuur 7: Overzichtstabel van de herverdeeleffecten op schoolniveau en de GGL.
Afschaffing formatieve onderbouwing
Het bedrag per leerling wordt voor een leerling tot en met 7 jaar lager en voor een
leerling vanaf 8 jaar hoger dan voorheen. Het onderscheid in onderbouw- en bovenbouwleerlingen
dat in de huidige wet op basis van de leeftijd wordt gemaakt, en tot uitdrukking komt
in een hogere formatieve onderbouwing en dus meer bekostiging voor leerlingen tot
en met 7 jaar, komt te vervallen. Voortaan wordt gelijke bekostiging voor onderbouw-
en bovenbouwleerlingen verstrekt, ongeacht de leeftijd. Scholen die relatief meer
leerlingen hebben van 8 jaar of ouder, zullen daardoor meer bekostiging ontvangen
dan nu. Scholen die relatief meer leerlingen hebben die hooguit 7 jaar zijn, zullen
minder bekostiging ontvangen. Uit figuur 8 valt af te lezen dat het herverdeeleffect
voor een school positief is als het aantal leerlingen in de onderbouw minder dan de
helft is. Als het aantal onderbouwleerlingen meer dan 50% van het aantal leerlingen
op de school bedraagt, dan is het herverdeeleffect negatief.
Relatieve grootte onderbouw
% onderbouwleerlingen
Aantal scholen
Omvang herverdeeleffect
in %
<46%
2.320
18.524.661
0,5%
46% ā 48%
801
3.518.935
0,3%
48% ā 50%
913
1.099.760
0,1%
50% ā 52%
991
ā 3.470.598
ā 0,2%
52% ā 54%
717
ā 5.376.921
ā 0,5%
> 54%
995
ā 13.986.417
ā 1,1%
Totaal
6.737
309.420
0,0%
Figuur 8: Overzichtstabel van de herverdeeleffecten en het percentage onderbouwleerlingen.
Denominatie en krimp
Voorkomen moet worden dat de herverdeeleffecten specifiek neerslaan bij bepaalde groepen
besturen. In dit kader is bekeken of besturen van een bepaalde denominatie met een
grotere herverdeling (positief dan wel negatief) te maken hebben. In onderstaande
tabel valt op dat antroposofische besturen gemiddeld een groter negatief herverdeeleffect
hebben dan andere richtingen. Reformatorische schoolbesturen hebben juist gemiddeld
een groter positief herverdeeleffect. Dit hangt sterk samen met de gemiddelde GGL
van het onderwijspersoneel, bij antroposofische scholen is die hoger dan bij reformatorische
scholen. Dit is echter geen blijvend effect. Als gekeken wordt naar de ontwikkeling
van de GGL, een prognose gemaakt door Centerdata, zullen de antroposofische scholen
relatief verjongen en de reformatorische scholen juist ouder personeel krijgen. Kortom,
de getoonde herverdeeleffecten per denominatie zijn tijdelijk van aard en een momentopname.
Denominatie van een bestuur
% onderbouwleerlingen
Aantal besturen
Omvang herverdeeleffect
Gem GGL
Protestants-Christelijk
279
0,2%
39,43
Algemeen bijzonder
182
0,0%
40,29
Rooms-Katholiek
154
0,3%
39,40
Openbaar
135
ā 0,5%
40,50
Reformatorisch
44
3,1%
36,03
Samenwerking PC, RK
27
0,3%
39,41
Antroposofisch
19
ā 2,5%
41,78
Islamitisch
18
1,4%
36,26
Overige
107
ā 0,2%
40,49
Totaal
965
0,0%
39,89
Figuur 9: Overzichtstabel van de herverdeeleffecten in relatie tot denominatie van
het bestuur.
Ook is bekeken of er bij scholen waar sprake is van krimp specifieke effecten optreden.
Er is per provincie bekeken wat de gemiddelde effecten zijn. In onderstaande tabel
is te zien dat de gemiddelde herverdeeleffecten per provincie niet erg van elkaar
afwijken. Binnen de gemiddelden per provincie hangen eventuele herverdeeleffecten
vooral samen met de GGL in de verschillende gemeenten per provincie. Dit effect wordt
gemitigeerd doordat de scholen in krimpregioās over het algemeen veel bovenbouwleerlingen
hebben.
Besturen per provincie
Provincie
Aantal besturen
Omvang herverdeeleffect
Gem GGL
Drenthe
21
ā 0,7%
40,77
Flevoland
23
0,0%
39,86
Friesland
46
ā 0,8%
40,75
Gelderland
158
0,0%
40,01
Groningen
27
ā 0,4%
40,24
Limburg
32
ā 0,4%
40,44
Noord-Brabant
112
0,4%
39,59
Noord-Holland
132
ā 0,3%
40,31
Overijssel
80
0,0%
39,85
Utrecht
102
0,4%
39,27
Zeeland
42
ā 0,2%
39,99
Zuid-Holland
190
0,1%
39,55
Totaal
965
0,0%
39,89
Figuur 10: overzichtstabel van de herverdeeleffecten per provincie.
Verschuiving van de teldatum naar 1 februari
De verschuiving van de teldatum leidt tot herverdeeleffecten omdat het aantal leerlingen
op 1 februari naar verwachting hoger is dan het aantal leerlingen op 1 oktober. Dit
komt voornamelijk vanwege de instroom van 4-jarigen gedurende het schooljaar. Het
bedrag per leerling zal daarom verlaagd worden zodat de totaal beschikbare bekostiging
gelijk blijft. Scholen waarvan het leerlingenaantal tussen 1 oktober en 1 februari
meer is toegenomen dan gemiddeld, zullen daardoor meer middelen gaan ontvangen dan
nu. Scholen waarbij het leerlingenaantal tussen 1 oktober en 1 februari minder is
toegenomen dan gemiddeld, zullen minder middelen gaan ontvangen dan nu. Daarnaast
wordt door de verschuiving van de teldatum het grootste deel van het schooljaar bekostigd
op basis van een teldatum die eerder in de tijd ligt. Indien scholen dus te maken
hebben met structurele leerlingendaling profiteren zij van de nieuwe teldatum. De
verschuiving van de teldatum heeft dus verschillende gevolgen, waardoor het herverdeeleffect
afhangt van de ontwikkeling van het aantal leerlingen op de school. Tot slot zorgt
de nieuwe teldatum ervoor dat de groeibepaling voor sbo- en (v)so-scholen niet meer
door het SWV uitgevoerd hoeft te worden. In plaats daarvan zal het bedrag per leerling
worden opgehoogd, zodat deze middelen direct bij de scholen terechtkomen. Als gevolg
van deze maatregel ontvangen scholen per saldo niet meer bekostiging, maar ontvangen
ze meer middelen direct van het Rijk en minder middelen van het SWV. Voor SWV-en betekent
dit dus dat zij minder middelen ontvangen, maar ook overeenkomstig minder uitgaven
hebben.
Afschaffing van de 2%-systematiek
Als een sbo-school minder ingeschreven leerlingen heeft dan waar de school nu bekostiging
voor krijgt op basis van de aanname van 2% van alle leerlingen in het SWV, dan zal
deze school minder middelen ontvangen. Afhankelijk van de huidige afdracht van middelen
aan het SWV, leidt dit ook tot minder middelen om te besteden. Als deze school meer
ingeschreven leerlingen heeft, dan heeft dit geen gevolg voor het herverdeeleffect
aangezien het SWV in de oude systematiek verplicht was de bekostiging aan te vullen
zodat de sbo-school voor alle ingeschreven leerlingen bekostiging ontvangt. Ook hier
geldt dat het merendeel van SWV-en minder middelen ontvangt omdat scholen voortaan
direct bekostigd worden door het Rijk op basis van het aantal ingeschreven leerlingen.
Vroeger ontving het SWV een gedeelte van deze middelen en verstrekte deze aan de scholen.
De SWV-en ontvangen dus minder middelen, maar hebben ook overeenkomstig minder uitgaven.
7.2 Gevolgen voor de Rijksbegroting
Na de invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging wordt het beschikbare bedrag
in de begroting op een andere manier verdeeld over de schoolbesturen en SWV-en dan
nu het geval is. De parameters en variabelen veranderen, maar het beschikbare bedrag
blijft hetzelfde. Met andere woorden, er gaat vanuit het Rijk evenveel geld naar schoolbesturen
en SWV-en samen als wanneer de bekostiging niet zou worden vereenvoudigd. De vereenvoudiging
van de bekostiging leidt dus niet tot een verhoging of verlaging van de Rijksbegroting.
De enige uitzondering hierop is het mogelijke budgettaire gevolg van onderdeel C van
de overgangsregeling in 2026. Het budgettaire gevolg hiervan is naar verwachting zeer
beperkt, aangezien er weinig besturen zijn met een herverdeeleffect negatiever dan
ā 3%. Daarnaast is het herverdeeleffect wat boven de ā 3% uitkomt gering en is de
verwachting dat weinig besturen hierdoor in de financiƫle problemen komen. De overgangsregeling
is nader toegelicht in paragraaf 12 hieronder. Het budgettaire gevolg wordt ingepast
binnen de bekostiging van artikel 1 van de OCW-begroting.
8. Administratieve lasten en regeldruk
In deze paragraaf wordt allereerst beschreven wat de gevolgen van het wetsvoorstel
zijn voor de lasten en regeldruk. Vervolgens wordt het advies van het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) beschreven met een reactie erop.
8.1 Gevolgen voor de administratieve lasten en regeldruk
Met de administratieve lasten worden de kosten bedoeld om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid die voortvloeien uit de wetgeving. Het gaat dan om het verzamelen,
bewerken en verwerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie.
De gevolgen van dit wetsvoorstel voor de administratieve lasten zijn in kaart gebracht
met behulp van het zogenaamde standaardkostenmodel. Tevens zijn de gevolgen voor de
administratieve lasten besproken met vertegenwoordigers van schoolbesturen.
Als gevolg van het wetsvoorstel zullen de administratieve lasten voor scholen, besturen,
SWV-en en andere stakeholders afnemen. Hoewel niet een hoofddoelstelling, is dit een
belangrijk bijkomend voordeel van de vereenvoudiging. De vereenvoudiging leidt als
volgt tot een vermindering van de administratieve lasten. Doordat het aantal bekostigingsparameters
en de complexiteit van de bekostigingsformules aanzienlijk afnemen, krijgen schoolbesturen
beter inzicht in hoe de bekostiging in elkaar zit. Hierdoor wordt het eenvoudiger
om de beschikkingen door te nemen en er zijn ook minder beschikkingsmomenten. Daarnaast
hoeven er minder gegevens te worden verzameld door schoolbesturen en SWV-en voor het
toekennen van de bekostiging. Al met al is de inschatting dat de administratieve lasten
als gevolg van de vereenvoudiging met ongeveer ⬠5 miljoen structureel zullen afnemen.
Daar staat tegenover dat de bekostiging minder sturend wordt. Hierdoor worden besturen
in samenwerking met de andere stakeholders nog meer geprikkeld om keuzes te maken
naar hun eigen visie. De verwachting is dat dit vooral tot extra werkzaamheden leidt
in het eerste jaar, omdat in dat jaar de overgang plaatsvindt en de keuzes voor de
verdeling van de middelen nadrukkelijker gemaakt moeten worden. De inschatting is
dat de kosten die hiermee gepaard gaan eenmalig ongeveer ⬠1 miljoen bedragen.
Nu wordt voor enkele specifieke maatregelen van de vereenvoudiging toegelicht hoe
die de administratieve lasten beĆÆnvloeden.
Afschaffing van de GGL
Door de afschaffing van het gebruik van de GGL vermindert de administratieve last
voor scholen en besturen. Zij hoeven deze gegevens niet meer voor de bekostiging aan
te leveren bij DUO. Daarnaast hoeft een accountant deze gegevens niet meer te controleren
en hoeft die hierover ook niet meer te rapporteren in het assurance-rapport. Tot slot
komt het nu voor dat de GGL niet correct is vastgesteld. In dat geval is er extra
uitzoekwerk nodig en vindt er een correctie plaats. Ook deze administratieve last
zal na de vereenvoudiging van de bekostiging verdwijnen.
Afschaffing van de groeiregeling sbo en (v)so
In verband met de teldatumverschuiving wordt de groeiregeling voor sbo- en (v)so-scholen
afgeschaft. Hierdoor verdwijnt de verplichting voor het SWV om middelen over te maken
naar de scholen voor de groei van het aantal leerlingen. De gegevens hoeven hiervoor
dus niet meer te worden verzameld en gecontroleerd. Daarnaast hoeft het SWV geen berekeningen
meer uit te voeren en geen middelen meer over te hevelen als gevolg van de groeibepaling.
Wel moet in het ondersteuningsplan worden ingegaan op welke wijze wordt vastgesteld
dat sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal toelaatbaarheidsverklaringen
voor sbo of (v)so en de wijze waarop dit wordt gecompenseerd.
Registreren van TLVās voor leerlingen op sbo-scholen
Voortaan wordt de TLV voor leerlingen op sbo-scholen geregistreerd, net zoals dat
momenteel al gebeurt voor leerlingen in het (v)so. Dit brengt een eenmalige administratieve
last met zich mee, maar structureel verlaagt deze maatregel de administratieve lasten.
Dit komt doordat bij verhuizingen van leerlingen naar een andere sbo-school in een
ander SWV de TLV zal meeverhuizen, waardoor het proces voor het toekennen van een
TLV niet nog eens gevolgd hoeft te worden. Dit vermindert de administratieve last
voor ouders en de school en het SWV. Daarnaast hoeven SWV-en niet meer zelf de geldstroom
te regelen voor het zogenaamde «grensverkeer», als een leerling verhuist naar een
school in een ander SWV, maar wordt dit automatisch door het Rijk gedaan.
8.2 Adviescollege toetsing regeldruk
Op 26 februari 2020 is het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: het college)
gevraagd om advies uit te brengen over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de regeldruk.
Het college heeft dit advies op 4 mei 2020 uitgebracht.28 Allereerst constateert het college dat nut en noodzaak van de maatregelen voldoende
zijn onderbouwd en heeft op dit punt geen aanvullende opmerkingen of adviespunten.
Ten tweede constateert het college dat met deze wet binnen de bestaande bekostigingssystematiek
is gekozen voor een minder belastend alternatief en heeft hieromtrent geen aanvullende
opmerkingen. Ten derde constateert het college dat de gevolgen voor de regeldruk voldoende
in beeld zijn gebracht en berekend. Tot slot heeft het college vier adviespunten met
betrekking tot de werkbaarheid van het wetsvoorstel en monitoring en evaluatie. Hierbij
constateert ze dat er overigens al veel aandacht is aan de werkbaarheid in het wetsvoorstel.
De reactie op deze vier adviespunten is hieronder weergegeven.
⢠Advies om in de toelichting te motiveren waarom er is gekozen om financiële gevolgen
te verbinden aan het doorverwijzen van leerlingen naar een andere onderwijsvorm en
wat het beoogde effect van dit financiƫle instrument is.
Het verbinden van financiƫle gevolgen aan het doorverwijzen van leerlingen naar een
andere onderwijsvorm was onderdeel van de wet passend onderwijs. Dit is dus geen nieuw
beleidsvoornemen. Een uitgebreide toelichting hierop is te vinden in de memorie van
toelichting bij de wet passend onderwijs.29 Kort samengevat is hier destijds voor gekozen om de stijging van de uitgaven te beperken
en ervoor te zorgen dat het Rijk altijd voldoende middelen heeft om de ondersteuningsbekostiging
uit te betalen.
⢠Advies om de nieuwe bepaling in artikel 18a, achtste lid, onderdeel g te heroverwegen,
vanuit het oogpunt van proportionaliteit en werkbaarheid.
In genoemd artikel wordt voorgeschreven dat een SWV in het ondersteuningsplan moet
beschrijven op welke wijze wordt bepaald of er sprake is van een meer dan gemiddelde
toename van het aantal ingeschreven leerlingen met een toelaatbaarheidsverklaring
bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende sbo- en (v)so-scholen in de periode
na 1 februari en hoe deze scholen hiervoor worden gecompenseerd. Deze bepaling is
op verzoek van de PO-Raad en na overleg met vertegenwoordigers van de samenwerkingsverbanden
en het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs opgenomen in het
wetsvoorstel. Deze bepaling, die hierboven in paragraaf 2.3.2. nader is toegelicht,
is belangrijk voor het draagvlak van het wetsvoorstel, met name voor het (voortgezet)
speciaal onderwijs. Bij de uitwerking is de werkbaarheid besproken en hier zal de
handreiking die de PO-Raad maakt aan bijdragen. De verankering in de wetgeving is
passend, aangezien hierin ook andere onderdelen worden benoemd uit het ondersteuningsplan.
Na het advies van het college is samen met de PO-Raad de bepaling weliswaar geherformuleerd,
maar vanwege bovenstaande argumenten besloten de verplichting tot aanvulling van het
ondersteuningsplan en de compensatie te behouden. De werkbaarheid van de regeling
wordt vergroot door uitwerking van de regeling bij AMvB. Bovendien maakt de PO-Raad
een handreiking waarin nadere invulling wordt gegeven aan de wijze waarop SWV-en kunnen
vaststellen dat sprake is van een meer dan gemiddelde groei. Overigens wordt de groeiregeling
expliciet betrokken in de evaluatie die vijf jaar na inwerkingtreding van de wet zal
plaatsvinden.
⢠Advies om te onderzoeken wat de relatie in de toekomst moet zijn tussen de basisbekostiging
en de aanvullende en/of bijzondere bekostiging.
Naar aanleiding van dit advies is in paragraaf 2.1 de beschrijving van de aanleiding
aangevuld. Hierin is uiteengezet dat de relatie tussen de basisbekostiging en de aanvullende
en/of bijzondere bekostiging is losgelaten, om voldoende draagvlak te behouden voor
een wetsvoorstel om de bekostiging te vereenvoudigen binnen enkele jaren.
In de jaren nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden, kan opnieuw worden bekeken
of de bekostiging verder vereenvoudigd kan worden. Hierbij zal een dergelijk onderzoek
bijdragen aan de discussie. Dit punt wordt meegenomen in de evaluatie.
⢠Advies om de effecten voor de financiële verantwoording door schoolbesturen te betrekken
in de monitoring en evaluatie.
Dit advies is overgenomen en toegevoegd in paragraaf 10 bij de monitoring en evaluatie.
Concluderende luidde het dictum van het college: indienen nadat met de adviespunten
rekening is gehouden. Met bovenstaande uiteenzetting is op een zorgvuldige wijze invulling
gegeven aan het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk.
9. Caribisch Nederland
De vereenvoudiging van de bekostiging wordt ook doorgevoerd voor het po in Caribisch
Nederland. Dit is besproken met de schoolbesturen voor po op Bonaire, Sint Eustatius
en Saba en met de Rijksdienst Caribisch Nederland. De bekostiging van het po in Caribisch
Nederland (CN) is op grond van de huidige wet al eenvoudiger dan in Europees Nederland
(EN), mede als gevolg van een recente herijking van de bekostiging die in 2020 is
afgerond. In grote lijnen bestaat de bekostiging uit een vast bedrag per school, een
vast bedrag per leerling, aanvullende bekostiging voor zorg voor leerlingen met een
specifieke onderwijsbehoefte, aanvullende bekostiging vanwege het hogere prijspeil
(voor Sint Eustatius en Saba) en aanvullende bekostiging vanwege een geĆÆsoleerde ligging
(voor Saba). De begrippen GGL, GPL en formatieve onderbouwing worden niet gebruikt
in de WPO BES. Voor de vereenvoudiging zijn wat dit betreft geen wijzigingen nodig.
Maar net als in EN wordt er momenteel onderscheid gemaakt tussen bekostiging voor
personele lasten en bekostiging voor materiƫle instandhouding, hoewel ook hier de
lumpsumsystematiek geldt en dit dus niet betekent dat de bekostiging uitsluitend aan
deze onderdelen besteed moet worden. Als onderdeel van de vereenvoudiging worden de
bekostiging voor personele lasten en voor materiƫle instandhouding daarom ook in Caribisch
Nederland samengevoegd. Ook wordt de bekostiging voor personele lasten in Caribisch
Nederland op basis van de huidige wet nog op basis van het schooljaar verstrekt. Net
als bij de vereenvoudiging voor EN wordt dit aangepast zodat de volledige bekostiging
voortaan op basis van het kalenderjaar wordt verstrekt. Ook de teldatum wordt verschoven
naar 1 februari t-1, mede op aangeven van de schoolbesturen op CN. Hoewel het behouden
van de huidige teldatum 1 oktober t-1 vanwege het kleine aantal scholen uitvoerbaar
zou zijn, geven de schoolbesturen er de voorkeur aan eerder op de hoogte te zijn van
de te ontvangen bekostiging in het volgende jaar. Voor de consistentie met de vereenvoudigde
bekostigingssystematiek in EN wordt voor CN de aanvullende bekostiging voor zorg voor
leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte, vanwege de geĆÆsoleerde ligging van
een school en voor compensatie van het hogere prijspeil voor Sint Eustatius en Saba,
onder de noemer extra bekostiging gebracht. Om dezelfde reden worden de artikelen
die op de bijzondere bekostiging zagen, voortaan aanvullende bekostiging genoemd.
De bekostiging voor de scholen op CN wordt ook na invoering van dit wetsvoorstel verstrekt
in Amerikaanse dollars (USD), dit in lijn met de Wet geldstelsel BES. Aangezien er
geen herverdeeleffecten zijn voor de scholen in CN, is er geen overgangsregeling voor
de schoolbesturen. Door de verandering van de teldatum kan de hoogte van de bekostiging
van individuele schoolbesturen wel veranderen, maar dit wordt ook niet meegenomen
in de overgangsregeling voor EN zoals verder toegelicht in paragraaf 12.
10. Monitoring en evaluatie
In de eerste jaren na de inwerkingtreding van de wet wordt gemonitord wat de effecten
zijn van de vereenvoudiging van de bekostiging. De monitoring vindt onder andere plaats
door het voeren van gesprekken met de PO-Raad en een enquĆŖte onder de stakeholders.
Tijdens deze gesprekken en in de enquĆŖte wordt onderzocht in hoeverre de bekostiging
eenvoudiger, minder sturend en voorspelbaarder is geworden. Tevens zal aandacht worden
besteed aan de vraag of de stakeholders beter in staat zijn het gesprek te voeren
over de bekostiging en wat het effect op de administratieve lasten is.
VSO vereenvoudiging bekostiging
De Tweede Kamer heeft op 17 april 2019 gedebatteerd over het verslag van het schriftelijk
overleg (VSO) over de Kamerbrief vereenvoudiging bekostiging po.30
Tijdens dat debat zijn drie moties ingediend die later door de Tweede Kamer zijn aangenomen:
1. Een motie van het CDA, D66 en CU die de regering verzoekt bij het invoeren van de
vereenvoudiging van de bekostiging te monitoren hoe de leeftijdsopbouw van het lerarenbestand
zich ontwikkelt en dit mee te nemen in de evaluatie van de bekostiging.31
2. Een motie van de SP en de PvdA die de regering verzoekt bij de verdere uitwerking
van de vereenvoudiging van de bekostiging primair onderwijs te voorkomen dat de nieuwe
bekostiging nadelig uitpakt voor schoolbesturen die oudere leraren in vaste dienst
willen nemen en voor die oudere leraren zelf.32
3. Een motie van het CDA, D66, VVD en CU die de regering verzoekt bij de invoering van
de vereenvoudiging van de bekostiging van het primair onderwijs specifiek te monitoren
wat de financiƫle effecten hiervan zullen zijn voor ƩƩnpitters en in hoeverre zij
in staat zijn negatieve herverdeeleffecten op te vangen binnen de overgangstermijn
van drie jaren.33
Als reactie hierop worden de verschillende onderdelen uit de moties gemonitord en
wordt hier, indien hiertoe aanleiding is, duiding aan gegeven. Bij de evaluatie van
de wet na vijf jaar wordt alles in samenhang behandeld en worden er conclusies verbonden
aan de uitkomsten.
In reactie op de eerste motie wordt gebruik gemaakt van de bestaande dataset «Onderwijspersoneel
in het primair onderwijs in het aantal personenĀ» die DUO jaarlijks in maart publiceert.
In deze monitor is de leeftijdsopbouw van het lerarenbestand zichtbaar sinds 2011.
Jaarlijks rond november verschijnt de Kamerbrief over Arbeidsmarkt leraren waarin
de ontwikkeling van de leeftijdsopbouw wordt geduid, waarbij rekening zal worden gehouden
met de vereenvoudiging van de bekostiging. Een relevant gegeven is dat er de komende
jaren door de vergrijzing relatief veel leraren met pensioen gaan, waardoor de leeftijdsopbouw
automatisch zal veranderen. Daarnaast zijn er verschillende andere factoren die van
invloed zijn op de ontwikkeling van het lerarenbestand, zoals bijvoorbeeld het lerarentekort.
Daarom zal het lastig zijn om het effect van de vereenvoudiging van de bekostiging
op de leeftijdsopbouw vast te stellen.
In reactie op de tweede motie wordt de bovengenoemde jaarlijkse arbeidsmarktbrief
uitgebreid met een analyse over hoeveel fte in- en uitstroomt en of deze leraren een
vast of tijdelijk contract hebben gerangschikt per leeftijdscategorie. Hiermee wordt
er gemonitord of er minder oudere leraren in dienst worden genomen. Opnieuw zullen
verschillende factoren een rol spelen. De gegevens zijn hiervoor lastig te corrigeren
waardoor het moeilijk wordt om conclusies te trekken gerelateerd aan de vereenvoudiging
van de bekostiging. Overigens wordt niet verwacht dat dit effect zal optreden door
de vereenvoudiging.
⢠In theorie kan het afschaffen van de GGL het effect hebben dat, uit financiële overwegingen,
eerder jonge leraren worden aangenomen, omdat oudere leraren meestal meer salaris
verdienen. Echter, schoolleiders en besturen maken niet alleen uit financiƫle overwegingen
de afwegingen in hun strategisch personeelsbeleid. Er wordt meer tegen elkaar afgewogen
dan slechts de financiƫle gevolgen van bepaalde keuzes. Schoolbesturen maken een afweging
afhankelijk van hun visie en lokale omstandigheden.
⢠Met afspraken uit het (geactualiseerde) bestuursakkoord wordt gestimuleerd dat er
goede afwegingen worden gemaakt en hier strategisch over wordt nagedacht. De PO-Raad
ondersteunt de versterking van het strategisch personeelsbeleid met diverse programmaās.
Daarnaast zijn er deugdelijkheidseisen voor strategisch personeelsbeleid ingevoerd.
Hiermee krijgt de inspectie meer handvatten om over de kwaliteit en het strategisch
gehalte van het personeelsbeleid het gesprek te voeren met besturen.
⢠Bovendien blijft het beschikbare budget (macro) hetzelfde, waardoor er evenveel financiële
ruimte blijft voor het aannemen van personeel. Er kunnen dus nog steeds evenveel oudere
leraren in vaste dienst worden genomen. In het voortgezet onderwijs, waar de leeftijd
van de leraar geen rol speelt in de bekostiging, wordt nu ook niet alleen jong personeel
aangenomen.
⢠Overigens is op dit moment circa 72% van de gehele personele bekostiging niet afhankelijk
van de GGL, waardoor deze financiƫle prikkel er nu ook al deels is. Tot op heden is
niet bekend dat dit leidt tot nadelige effecten voor schoolbesturen die oudere leraren
in dienst willen nemen en voor oudere leraren zelf.
⢠Tot slot zijn er al stimulerende maatregelen om leraren voor de klas te krijgen in
het kader van het lerarentekort, zoals leraren vanuit de WW terug begeleiden en subsidies
voor herintreders.
In reactie op de derde motie wordt jaarlijks tot aan de invoering een model beschikbaar
gesteld, waarin alle besturen en scholen hun herverdeeleffect kunnen opzoeken. Hierin
worden de ƩƩnpitters specifiek toegelicht. Daarnaast wordt in de Financiƫle staat
van het Onderwijs van de Inspectie onder andere inzichtelijk wat de financiƫle ontwikkelingen
van ƩƩnpitters zijn en in hoeverre de vereenvoudiging van de bekostiging gevolgen
heeft gehad voor de financiƫle verantwoording
Evaluatie
Vijf jaar na de vereenvoudiging van de bekostiging vindt de wetsevaluatie plaats waarbij
de informatie uit de verschillende monitoringsinstrumenten wordt gebruikt. De centrale
vraag bij deze evaluatie zal zijn of het wetsvoorstel heeft geleid tot een minder
complexe, minder sturende en beter voorspelbare bekostiging. Hierbij zal meegenomen
worden in hoeverre de relatie tussen de basisbekostiging en de extra en/of aanvullende
bekostiging verbeterd kan worden. Ook zal er specifieke aandacht uitgaan naar onderdelen
die benadrukt zijn in de aangenomen moties zoals de afschaffing van de GGL en de gevolgen
van de herverdeeleffecten en de overgangsbepaling. Daarnaast wordt specifiek gekeken
naar de afschaffing van de groeibepaling in het sbo en (v)so en in hoeverre de vereenvoudiging
van de bekostiging effect heeft gehad op de financiƫle verantwoording.
11. Consultaties
In deze paragraaf wordt ingegaan op twee consultaties die hebben plaatsgevonden, namelijk
de consultatie van de VNG en de internetconsultatie. Daarnaast is ook het Adviescollege
toetsing regeldruk geconsulteerd, zoals beschreven is in paragraaf 8.2. Ook zijn scholen,
besturen, samenwerkingsverbanden, de PO-Raad en de bonden geconsulteerd, maar dit
is hiervoor al op verschillende plekken beschreven.
11.1 Consultatie VNG
Op grond van artikel 114 van de Gemeentewet is de VNG geconsulteerd, aangezien als
gevolg van dit wetsvoorstel de gemeenteraad wordt verplicht bij verordening een regeling
vast te stellen hoe zij het aantal veronderstelde groepen berekent waarvan uitgegaan
wordt bij het faciliteren van de lichamelijke oefening. Deze aanpassing is beschreven
in paragraaf 2.3.1. als gevolg van het samenvoegen van de personele en materiƫle bekostiging.
De nieuwe verplichting sluit aan bij een al gangbare werkwijze, aangezien gemeenten
al een regeling opstellen met betrekking tot de oppervlakte en indeling van de schoolgebouwen
en in overleg treden met scholen en besturen over de voorzieningen voor de lichamelijke
oefening. Over deze aanpassing heeft afstemming plaatsgevonden met de VNG, die enkele
gemeenten heeft geraadpleegd. Op basis van de ontvangen reacties, is geconcludeerd
dat deze wijziging werkbaar is voor gemeenten.
11.2 Internetconsultatie
Het wetsvoorstel heeft tussen 27 februari en 29 april 2020 opengestaan voor internetconsultatie.
Deze periode is tussentijds met twee weken verlengd vanwege de gevolgen van de uitbraak
van covid-19. Er zijn 28 reacties binnen gekomen. Specifiek is reactie gevraagd op
drie vragen:
1. Is de beschrijving van het nieuwe bekostigingsmodel in het wetsvoorstel en de memorie
van toelichting voldoende duidelijk?
2. Zorgt het wetsvoorstel voor een eenvoudigere, minder sturende en meer voorspelbare
bekostigingssystematiek?
3. Zijn er effecten van het wetsvoorstel die niet in het wetsvoorstel en/of in de toelichting
zijn verwerkt?
Op de eerste twee vragen is voornamelijk positief gereageerd. De meeste respondenten
gaven aan de beschrijving voldoende duidelijk was. Wel gaf een aantal respondenten
aan dat het veel tekst omvat, maar dit is nodig om de materie voldoende uit te leggen.
Daarnaast onderstrepen de meeste respondenten dat het wetsvoorstel de bekostigingssystematiek
eenvoudiger, minder sturend en meer voorspelbaar maakt. Er wordt ook een aantal adviezen
gegeven om het wetsvoorstel aan te passen om de bekostiging nog eenvoudiger, minder
sturend en voorspelbaarder te maken door bijvoorbeeld het aantal parameters verder
te verminderen en direct aan scholen te bekostigen in plaats van aan schoolbesturen.
Zoals in paragraaf 2.1 bij de aanleiding is toegelicht, wordt sinds 2014 door de PO-Raad
en OCW gezamenlijk een vereenvoudiging van de bekostiging verkend. Bij deze verkenning
was het streven om de bekostigingssystematiek zoveel mogelijk te vereenvoudigen naar
ƩƩn bedrag per leerling. Tijdens deze verkenning bleek dat een vereenvoudiging, die
verder gaat dan dit wetsvoorstel, op onvoldoende draagvlak in het veld kon rekenen.
Dit kwam voornamelijk door de herverdeeleffecten. Daarom bevat het wetsvoorstel voornamelijk
technische aanpassingen. Met dit wetsvoorstel wordt geen stelselverandering beoogd,
maar wordt de bekostigingssystematiek vereenvoudigd zodat die beter aansluit op de
sturingsfilosofie van de lumpsum. Daarom wordt de bekostiging met dit wetsvoorstel
nog steeds verstrekt aan schoolbesturen in plaats van aan scholen.
De meeste respondenten hebben via hun antwoord op vraag 3 vooral input geleverd op
het wetsvoorstel. Dit had niet zozeer betrekking op de vraag of de effecten van het
wetsvoorstel niet in het wetsvoorstel en/of in de toelichting zijn verwerkt, maar
voornamelijk over zorgen over de gevolgen van het wetsvoorstel of onderwerpen die
onderbelicht zijn. Hieronder wordt op een aantal punten specifiek ingegaan:
⢠Het gevolg van de overgang van schooljaar naar kalenderjaar voor de vordering op OCW
In paragraaf 4 is benoemd dat de vereenvoudiging gevolgen heeft voor de balans die
is opgenomen in de jaarrekeningen van een schoolbestuur door de overgang naar kalenderjaarbekostiging.
Dit wordt nog nader uitgewerkt en indien nodig worden hier nadere afspraken over gemaakt
met accountants en de PO-Raad. Sommige respondenten uiten zorgen dat afhankelijk van
de beschikking over de laatste vijf maanden van 2022, dit nadelige gevolgen voor de
scholen kan hebben. Dit heeft te maken met het baten-lastenstelsel waarmee scholen
zich verantwoorden over hun middelen. Op 31 december van ieder jaar wordt de balans
opgesteld, waarin vanwege de huidige bekostigingssystematiek een vordering op OCW
wordt opgenomen. Dit komt doordat de hoogte van de maandelijkse bekostiging in de
eerste vijf maanden van het schooljaar lager is dan in de laatste zeven maanden van
het schooljaar. Dit heeft te maken met het betaalritme. Wanneer de balans op 31 juli
wordt opgesteld, dan is de vordering helemaal verdwenen.
Door de overgang van schooljaarbekostiging naar kalenderjaarbekostiging, verdwijnt
de grondslag voor het opnemen van een dergelijke vordering op de balans van 31 december
2022. Het gevolg hiervan is dat het eigen vermogen van besturen afneemt.
Met de PO-Raad en accountants zal nader bekeken worden of het nodig is om het mogelijk
te maken dat er opnieuw een grondslag komt voor een vergelijkbare vordering.
⢠Zorgen over de toereikendheid van de bekostiging en de verplichte prijsbijstelling
Een aantal respondenten uit zorgen over de hoogte van de bekostiging. Zoals aangegeven
in paragraaf 7, is dit wetsvoorstel budgetneutraal. Door het samenvoegen van de personele
en materiƫle bekostiging, kan men niet meer de hoogte van materiƫle bekostiging vergelijken
met de hoogte van de materiƫle uitgaven. Een aantal respondenten geeft aan dat het
hierdoor niet meer mogelijk is om te beoordelen of de materiƫle bekostiging toereikend
is. Dit is juist een voorbeeld van de onbedoeld sturende werking van de bekostigingssystematiek.
Aangezien men er vanuit gaat dat de materiƫle bekostiging bedoeld is voor materiƫle
uitgaven worden dergelijke verbindingen gelegd, terwijl de lumpsumsystematiek besturen
juist de mogelijkheid geeft eigen afwegingen te maken bij de besteding van de middelen.
Onlangs heeft McKinsey & Company een rapport opgeleverd over de doelmatigheid en toereikendheid
van het funderend onderwijs.34 Dergelijke onderzoeken zullen ook in de toekomst mogelijk blijven. Mocht er aanleiding
zijn om veranderingen in de hoogte van de bekostiging aan te brengen, dan kan dit
ook nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden.
In de versie van het wetsvoorstel wat ter internetconsultatie is gegaan, was de verplichte
prijsbijstelling geschrapt. Dit was het gevolg van het samenvoegen van de personele
en materiƫle bekostiging, waardoor de loonbijstelling en prijsbijstelling niet meer
afzonderlijk kunnen worden toegepast op respectievelijk de personele en materiƫle
bekostiging. Er was gekozen om voortaan aan te sluiten bij de systematiek die onder
andere voor het voortgezet onderwijs geldt en loon- en prijsontwikkeling altijd in
de bekostiging te verwerken, tenzij er vanwege begrotingstechnische overwegingen wordt
gekozen om dit niet te doen. Sommige respondenten vinden dit onwenselijk, aangezien
zij hierdoor de zekerheid van de uitkering van de prijsontwikkeling verliezen. Met
de PO-Raad is dit vraagstuk besproken en in verband met het behoud van voldoende draagvlak
voor het wetsvoorstel, is deze wijziging geschrapt. Zoals in paragraaf 2.3.1. is toegelicht,
blijft de huidige methodiek voor het toekennen van de loon- en prijsontwikkeling in
stand. Aangezien de loon- en prijsbijstelling alleen niet meer afzonderlijk kan plaats
vinden over de personele en materiƫle bekostiging vanwege de samenvoeging van beide
onderdelen, zal een deel van de bekostiging als loongevoelig en een deel als prijsgevoelig
worden aangemerkt.
⢠De nadelige gevolgen van het afschaffen van de GGL
Tot slot benoemt een aantal respondenten een aantal nadelige gevolgen als gevolg van
het afschaffen van de GGL. Respondenten benoemen dat de bekostiging voor hun school
of schoolbestuur zal afnemen, omdat hun personeel ouder is dan de landelijke gemiddelde
leeftijd. Zoals hierboven in paragraaf 7.1.2. is toegelicht, is de GGL de grootste
verklaring voor de herverdeeleffecten. Echter, de GGL verandert elk jaar waardoor
ook het herverdeeleffect per school en bestuur kan veranderen. Daarnaast komt er een
overgangsregeling, zoals in paragraaf 11 is weergegeven. Tot slot gaat de motie van
de SP en PvdA uit het VSO vereenvoudiging bekostiging over hetzelfde onderwerp en
hierop is hierboven uitgebreid gereageerd.
12. Overgangsrecht en inwerkingtreding
12.1 Overgangsrecht
Voor scholen en schoolbesturen is het belangrijk dat zij voldoende tijd hebben om
zich voor te bereiden op een andere hoogte van de bekostiging. Daarom is er een overgangsregeling.
Voor SWV-en is er geen overgangsregeling. Zoals toegelicht in paragraaf 7.1 over de
herverdeeleffecten, ontvangen SWV weliswaar minder bekostiging, maar hebben zij ook
overeenkomstig minder uitgaven. Dit heeft dus geen invloed op de verhouding tussen
de middelen die zij ontvangen en uitgeven. De overgangsregeling is ook niet van toepassing
op de scholen in Caribisch Nederland, omdat daar geen herverdeeleffecten optreden.
De overgangsregeling bestaat uit de volgende drie onderdelen en geldt voor bo-, sbo-
en (v)so-scholen. In de overgangsregeling wordt rekening gehouden met de basisbekostiging
en de extra bekostiging, die voorheen aanvullende bekostiging heette, met uitzondering
van de groeibekostiging en de extra bekostiging voor het internationaal georiƫnteerd
basisonderwijs.
A. Een regeling voor de eerste drie jaren na inwerkingtreding, waarbij de bekostiging
stapsgewijs naar de nieuwe bekostiging toe groeit.
B. Een maximeringsregeling, waarbij de toename of afname van de bekostiging maximaal
1% per jaar is.
C. Aanvullende bekostiging voor besturen als na 3 jaar er een negatief herverdeeleffect
is dat lager is dan ā 3% en het bestuur in financiĆ«le problemen komt.
Onderdelen A en B worden op schoolniveau toegepast. Onderdeel C wordt op bestuursniveau
toegepast.
Onderdeel A
De regeling zoals bedoeld bij onderdeel A ziet er als volgt uit:
⢠Voor het jaar van de inwerkingtreding (2023) wordt per school zowel het bedrag per
leerling berekend op basis van de nieuwe bekostigingssystematiek, als de oude bekostigingssystematiek.
⢠Als eerste wordt het bedrag volgens zowel de oude als nieuwe systematiek berekend
op basis van de teldatum 1 oktober 2021. Vervolgens wordt het bedrag o.b.v. de oude
systematiek gedeeld door het bedrag o.b.v. de nieuwe systematiek. De uitkomst wordt
gebruikt bij de berekening in stap 3.
⢠Als tweede stap wordt het bedrag berekend volgens de nieuwe bekostigingssystematiek
op basis van de teldatum 1 februari 2022.
⢠Als derde stap wordt het bedrag, dat is berekend in de tweede stap, vermenigvuldigd
met de uitkomst uit de eerste stap en de uitkomst wordt gedeeld door het aantal leerlingen
op 1 februari 2022. Op deze manier wordt een bedrag per leerling berekend volgens
de oude bekostigingssystematiek, die hoort bij de teldatum 1 februari 2022. Deze methode
is nodig, omdat gegevens zoals de GGL, die nodig zijn bij de oude systematiek, niet
beschikbaar zijn voor de teldatum 1 februari 2022. Op deze manier worden extra administratieve
lasten voorkomen en is de uitvoering eenvoudiger.
⢠De berekening van het bedrag per leerling op basis van de nieuwe systematiek wordt
vervolgens jaarlijks opnieuw uitgevoerd. Het bedrag per leerling op basis van de oude
systematiek wordt alleen voor het jaar van de inwerkingtreding berekend en blijft
gedurende de gehele overgangsregeling van toepassing. Ook al groeit of krimpt een
school, dan wijzigt het «oude» bedrag per leerling niet. Het bedrag per leerling wordt
wel aangepast als gevolg van loon- en prijsbijstelling.
⢠Het verschil tussen de beide bedragen per leerling wordt vermenigvuldigd met een bepaald
percentage. Dit percentage bedraagt voor respectievelijk het eerste (2023), tweede
(2024) en derde jaar (2025): 75%, 50% en 25%. Daarna wordt dit bedrag vermenigvuldigd
met het totale aantal leerlingen van de school.
⢠De uitkomst van bovenstaande berekening wordt gedurende de overgangsregeling opgeteld
of in mindering gebracht op het totale budget van een school, berekend op basis van
de nieuwe systematiek. In het vierde jaar (2026) ontvangen alle scholen en besturen
het gehele budget berekend op basis van de nieuwe systematiek.
⢠In de berekeningen wordt ook de ondersteuningsbekostiging meegenomen. Voor sbo-scholen
wordt bij de berekening volgens de oude systematiek de ondersteuningsbekostiging meegenomen
op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2021.
Voorbeeld bij onderdeel A (de letters corresponderen met de letters uit de formule
in de wet)
1. Stel school X ontvangt op basis van 1 oktober 2021 volgens de oude systematiek ⬠1.000.000
(D) en volgens de nieuwe systematiek ⬠900.000 (E).
2. Stel de school heeft op 1 februari 2022 210 leerlingen en ontvangt daarom volgens
de nieuwe systematiek ⬠920.000 (F). Het bedrag per leerling is dan ⬠4.381 (B).
3. Het bedrag per leerling volgens de oude systematiek, die hoort bij 1 februari 2022,
is in dat geval [(⬠1.000.000 / ⬠900.000) * (⬠920.000 / 210)] = ⬠4.868 (A).
4. Het verschil tussen beide bedragen is (⬠4.868 ā ⬠4.381 =) ⬠487. Deze school heeft
dus te maken met een negatief herverdeeleffect van [(⬠4.381 ā ⬠4.868) / ⬠4.868
=] ā 10%.
5. Het verschil tussen beide bedragen per leerling volgens teldatum 1 februari 2022 wordt
voor 75% (C) in het eerste jaar meegenomen. Dit leidt tot een aanvulling van [(⬠4.868
ā ⬠4.381) * 75% * 210 leerlingen = ⬠76.667. Het budget voor 2023 is voor school
X wordt daarmee (⬠920.000 + ⬠76.667) = ⬠996.667.
6. Voor 2024 en 2025 wordt een nieuw bedrag per leerling berekend op basis van het aantal
leerlingen op 1 februari uit het voorgaande jaar. Het oude bedrag per leerling van
⬠4.868 blijft gelijk (behoudens loon- en prijsbijstellingen). Vervolgens wordt het
verschil tussen het nieuwe bedrag en oude bedrag per leerling vermenigvuldigd met
het aantal leerlingen op 1 februari. Dit bedrag wordt voor respectievelijk 50% en
25% opgeteld/afgetrokken van het bedrag op basis van de nieuwe systematiek in 2024
en 2025.
Onderdeel B
Er wordt van uitgegaan dat besturen elk jaar in staat zijn om binnen hun financiƫle
planning rekening te houden met een toe- of afname van hun budget ter hoogte van 1%.
Bij een grotere afname is het risico groter dat de onderwijskwaliteit in het geding
komt. Bij een grotere toename is het risico groter dat geld niet weggezet kan worden
en reserves toenemen. Daarom worden op schoolniveau gedurende de drie overgangsjaren
de herverdeeleffecten gemaximeerd. Voor het eerste jaar mogen de herverdeeleffecten
binnen de range ā 1% tot en met 1% vallen, voor het tweede jaar binnen ā 2% tot en
met 2% en voor het derde/laatste jaar binnen ā 3% tot en met 3%. Dit betekent wel
dat de terugval na uitwerking van de overgangsregeling groter kan zijn door het wegvallen
van de compensatie. De kosten voor de maximering van de negatieve herverdeeleffecten
worden gedekt uit de «opbrengsten» van de maximering van de positieve herverdeeleffecten.
Voorbeeld bij onderdeel B
1. School X, uit het voorbeeld bij A, krijgt voor 2023 een budget van ⬠996.667.
Op basis van de oude systematiek zou de school, op basis van teldatum 1 februari 2022,
(⬠4.868 (A) * 210 leerlingen (Ti)) = ⬠1.022.222 hebben ontvangen. Het herverdeeleffect
is [(⬠996.667 ā ⬠1.022.222) / ⬠1.022.222 =] ā 2,5%. Dat is minder dan het maximale
negatieve herverdeeleffect van ā 1% in het eerste jaar. Daarmee komt deze school in
aanmerking voor een aanvulling.
2. De bekostiging wordt zodanig aangevuld dat het herverdeeleffect ā 1% wordt. Dat betekent
een aanvulling van [-(-2,5% ā 1%) * ⬠1.022.222) = ⬠15.333.
3. Het budget voor school X voor 2023 wordt daarmee (⬠996.667 + ⬠15.333 =) ⬠1.012.000.
4. Voor 2024 en 2025 wordt vervolgens gekeken of het herverdeeleffect extremer is dan
respectievelijk ā 2%/+ 2% en ā 3%+ 3%. School X zou bij eenzelfde herverdeeleffect
als in 2023 van ā 2,5%, in 2024 dus ook in aanmerking komen voor een aanvulling maar
in 2025 niet meer. Overigens zou de aanvulling in 2024 kleiner zijn dan in 2023, omdat
wordt aangevuld tot een herverdeeleffect van ā 2% in plaats van ā 1%.
Onderdeel C
Vanaf 2026, drie jaar na de inwerkingtreding van de wet, wordt de bekostiging geheel
volgens de nieuwe bekostigingssystematiek berekend en uitgekeerd. Mogelijk zijn er
besturen die er dan in ƩƩn jaar fors op achteruit gaan. Deze besturen hebben zich
al gedurende de overgangsregeling op deze achteruitgang kunnen voorbereiden, maar
toch kan zoān teruggang resulteren in financiĆ«le problemen. In een dergelijk geval
bestaat de mogelijkheid voor een bestuur om in 2026 aanvullende bekostiging aan te
vragen. Daarbij zijn twee voorwaarden van toepassing:
⢠Het negatieve herverdeeleffect moet groter zijn dan ā 3%;
⢠Het bestuur moet aantonen waarom er financiële problemen zijn en waarom deze het gevolg
zijn van de nieuwe bekostigingssystematiek.
Besturen dienen de aanvraag voor aanvullende bekostiging in bij DUO.
12.2 Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van onderdelen van dit wetsvoorstel is voorzien voor 1 februari
2022. Dit is de teldatum die gebruikt wordt voor de bekostiging voor kalenderjaar
2023. Kalenderjaar 2023 is het eerste jaar wanneer via de nieuwe bekostigingssystematiek
bekostigd wordt. Aangezien in 2022 via de bestaande bekostigingssystematiek bekostigd
wordt, zullen enkele delen van het wetsvoorstel pas vanaf 1 januari 2023 in werking
treden.
Artikelsgewijze toelichting
Algemeen
Het wetsvoorstel voorziet in de WPO, de WEC en de WPO BES in drie nieuwe afdelingen
waarin de kernbepalingen van de vereenvoudigde bekostigingssystematiek zijn vormgegeven.
Dit betekent veel nieuwe bepalingen en veel verschuivingen in de nummering van de
artikelen. Deze nummering was al niet meer erg toegankelijk vanwege de vele wijzigingen
in de loop der jaren. Om die reden is ervoor gekozen een aantal artikelen en artikelreeksen
te vernummeren, zodat een leesbare en toegankelijke wetstekst ontstaat. Dientengevolge
bevat het wetsvoorstel een aantal wetstechnische vernummeringen en worden verwijzingen
naar de nieuwe artikelnummers aangepast. Deze wijzigingen behoeven geen inhoudelijke
toelichting, wel is een transponeringstabel opgenomen.
Bij de vernummergingen is uitgegaan van de geldende tekst van te wijzigen wetten,
zoals die moet komen te luiden na inwerkingtreding van enkele recente en aanhangige
wetswijzigingen, te weten: de Wet register onderwijsdeelnemers35, de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen,36 de Wet actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs en de wet vereenvoudiging
grondslagen bekostiging vo-scholen.37 Met het wetsvoorstel beƫindiging vervangingsfonds en modernisering participatiefonds
is geen rekening gehouden, aangezien deze ten tijde van de indiening van voorliggende
wet nog bij de Tweede Kamer in behandeling was.38 De vernummering is gebaseerd op de stand van zaken op 1 oktober 2020.
Omwille van de voortgang van het wetsvoorstel wordt een volgende actualisering van
deze wijziging in de nummering pas voorgesteld bij nota van wijziging op onderhavig
wetsvoorstel. Tegen die tijd is duidelijk of de andere genoemde wetsvoorstellen nog
invloed hebben op de nummering, en kan een aanvullende vernummering als gevolg van
eventuele amendementen in de wettekst worden verwerkt.
Tot slot nog een opmerking over de volgorde van de wijzigingen die met name vanwege
de vernummeringen aandacht nodig heeft. Wetswijzigingen worden ā tenzij anders aangegeven
ā van boven naar beneden uitgevoerd. Dat is bijvoorbeeld van belang bij de onderdelen
van artikel I van het wetsvoorstel waarin de afdelingen 4 t/m 7 van hoofdstuk 1, titel
IV, vervallen en vervolgens artikelnummers uit die afdelingen worden gebruikt voor
het formuleren van nieuwe artikelen.
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
Artikel I, onderdelen A tot en met D, F, G, I, K, M t/m R, T, U, Z t/m DD, EE t/m
UU, WW t/m CCC, EEE t/m III en KKK. Dit betreffen de wetstechnische wijzingen, zoals
vernummering. Zie de transponeringstabel, opgenomen in bijlage 1 bij deze memorie
van toelichting.
Artikel I, onderdeel E
In het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet dat in deze wet in artikel
18a, achtste lid, onderdeel g, wordt voorzien in een nieuwe groeibepaling voor speciale
scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. In het
geldende artikel 124 WPO (voor speciale scholen voor basisonderwijs, hierna: sbo-scholen),
artikel 125b WPO (voor scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd,
hierna: so-scholen) en artikel 85d WVO (voor scholen voor voortgezet speciaal onderwijs
en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet
speciaal onderwijs wordt verzorgd, hierna: vso-scholen) is bepaald dat in het geval
op 1 februari het aantal leerlingen op deze scholen meer bedraagt dan het aantal leerlingen
van die scholen op 1 oktober daaraan voorafgaand, het samenwerkingsverband hiervoor
per leerling een bij ministeriƫle regeling te bepalen bedrag aan die scholen overmaakt.
Voor (v)so-scholen kwam daar nog een bedrag bij dat afhankelijk was van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en dat overeenkwam met ƩƩn van de
bedragen die bij ministeriƫle regeling werden vastgesteld. De regeling was bedoeld
om de groei gedurende het schooljaar, dus in de periode oktober tot februari, mee
te nemen in de bekostiging. Als gevolg van de verschuiving van de teldatum van 1 oktober
naar 1 februari is de groeibepaling voor sbo- en (v)so-scholen in deze vorm niet meer
nodig, aangezien de groei is verwerkt in de teldatum van 1 februari. Dientengevolge
worden de onderdelen i en j van artikel 18a, achtste lid, geschrapt. Onderdeel h verwijst
naar artikelen over de bekostiging van de materiƫle instandhouding die komen te vervallen
en wordt om die reden geschrapt.
Door het afschaffen van de groeibepaling kan echter een ongewenst strategisch gedragseffect
ontstaan voor het moment van doorverwijzen van een leerling door reguliere scholen
naar sbo- of (v)so-scholen. Om die reden is ervoor gekozen in artikel 18a voor te
schrijven dat het samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan opneemt op welke
wijze wordt bepaald of er sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal
ingeschreven leerlingen met een toelaatbaarheidsverklaring bij de aan het samenwerkingsverband
deelnemende sbo- en (v)so-scholen in de periode na 1 februari en hoe deze scholen
hiervoor worden gecompenseerd. De leerlingen van een residentiƫle instelling in de
zin van artikel 40, zestiende lid, van de WEC, tellen voor de toepassing van dit artikel
niet mee. Leerlingen die geplaatst zijn in een inrichting, accommodatie of residentiƫle
instelling worden weliswaar aangemerkt als toelaatbaar tot het speciaal onderwijs,
maar zijn voor deze voorgestelde wettelijke bepaling niet relevant omdat het samenwerkingsverband
geen invloed heeft op deze plaatsingen. Dientengevolge is onderdeel g vervangen door
een nieuwe tekst waarin is voorzien in deze situatie.
In een aantal leden van artikel 18a vervalt het zinsdeel «in het samenwerkingsverband»,
omdat thans als een leerling met een toelaatbaarheidsverklaring naar een speciale
school voor basisonderwijs in een ander samenwerkingsverband gaat, dat samenwerkingsverband
ook een TLV moet afgeven (het huidige artikel 40, achtste lid). Deze eis komt te vervallen
door de wijziging van artikel 18a: een leerling met een toelaatbaarheidsverklaring
mag naar iedere speciale school voor basisonderwijs, ook al behoort deze niet tot
het samenwerkingsverband dat de toelaatbaarheidsverklaring heeft verstrekt en het
samenwerkingsverband waartoe de school behoort hoeft niet opnieuw een TLV af te geven.
Omdat door de wetswijziging de speciale school voor basisonderwijs de door een samenwerkingsverband
afgegeven TLV registreert, wordt direct duidelijk welk samenwerkingsverband verantwoordelijk
is en is het niet meer nodig dat het samenwerkingsverband waar de school is gevestigd
ook een TLV afgeeft. Hierdoor vervalt ook de administratieve handeling om grensverkeer
te verrekenen tussen samenwerkingsverbanden (het huidige artikel 125).
Artikel I, onderdeel H
Artikel 40 wordt op een drietal punten gewijzigd. Het achtste lid wordt vervangen
door een nieuwe achtste lid, waarin de toelaatbaarheid is geactualiseerd. Hierin komt
de geldende tekst van het elfde lid van artikel 40 van de Wet op de expertisecentra
tot uitdrukking. Sbo-scholen worden voortaan verplicht toelaatbaarheidsverklaringen
vast te leggen. De gevallen waarvoor dit geldt wordt gelijkgesteld aan het (v)so.
Aan artikel 40 wordt ten slotte een nieuw lid toegevoegd, zodat overeenkomstig artikel
40, vijftiende lid van de Wet op de expertisecentra, voor sbo-scholen de toelaatbaarheidsverklaringen voor leerlingen op sbo-scholen voortaan voor een
minimale duur hebben. De minimale duur is gelijk aan de toelaatbaarheidsverklaringen
voor leerlingen op (v)so-scholen en bedraagt een heel schooljaar plus het restant
van het schooljaar waarin de toelaatbaarheidsverklaring is verstrekt.
Artikel I, onderdeel J
In dit onderdeel wordt artikel 69 opnieuw vastgesteld met een nieuw opschrift (algemene
bepalingen bekostiging) waarin beter de inhoud van het artikel tot uitdrukking komt.
Tevens is een aantal tekstuele verbeteringen aangebracht: het eerste lid, eerste volzin
wordt opnieuw vastgesteld en de tweede daarop volgende volzinnen zijn verplaatst naar
het tweede en derde lid, omdat zij een ander onderwerp betreffen. Deze wijzigingen
zijn van technische aard en verbeteren de leesbaarheid en toegankelijkheid van deze
bepaling. Het is meteen duidelijk dat het Rijk de openbare en bijzondere scholen bekostigt
met inachtneming van de van toepassing zijnde artikelen en welke nadere regels bij
of krachtens AMvB kunnen worden gesteld.
Het eerste lid is aangevuld met de aanspraak van samenwerkingsverbanden op bekostiging
van het Rijk. Op deze wijze wordt een expliciete grondslag geformuleerd voor de bekostiging
van samenwerkingsverbanden. In de voorheen geldende wet was slechts sprake van een
impliciete grondslag.
Het geldende derde lid van artikel 69 heeft twee onderdelen, waarvan een onderdeel
(a) ziet op de materiƫle instandhouding. Deze komt te vervallen, zodat dit onderdeel
ook kan vervallen. Het tweede onderdeel (b) vindt geen toepassing in de uitvoeringspraktijk
en komt om die reden te vervallen. Het vierde lid regelt de totstandkomingsprocedure
en deze bepaling is in overeenstemming met aanwijzing 2.37 van de Aanwijzingen voor
de regelgeving gebracht. Het vijfde lid blijft ongewijzigd.
Aan artikel 69 wordt een zesde lid toegevoegd, waarin expliciet is geregeld dat een
school of nevenvestiging die geen leerlingen heeft, niet voor bekostiging in aanmerking
komt. Dit vloeit impliciet voort uit het zijn van een school en het in aanmerking
komen voor bekostiging, maar een expliciete regeling hieromtrent ontbreekt thans.
Verder is aan artikel 69 een nieuw zevende lid toegevoegd. Dit lid is gelijkluidend
aan het huidige artikel 134, tweede lid. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Deze bepaling past in de nieuwe systematiek van titel IV, afdeling 4, beter in artikel
69.
Artikel I, onderdeel L
Artikel 71 (nieuw) is gemoderniseerd en beter leesbaar gemaakt door de drie volzinnen
onder te brengen in een eigen lid. De regeling is inhoudelijk niet gewijzigd. In de
uitvoeringspraktijk werden geen voorwaarden maar regels gesteld. Bovendien is de aanduiding
regels meer conform de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Artikel I, onderdeel R
Dit onderdeel voorziet in een toevoeging aan het huidige artikel 102, waarin is geregeld
waarvoor de gemeenteraad bij verordening een regeling vaststelt. Vanwege het samenvoegen
van de bekostiging van de personeelskosten en de kosten voor de materiƫle instandhouding,
vervalt de manier waarop het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen
wordt bepaald uit het huidige artikel 134. Het voorgestelde onderdeel van het eerste
lid regelt dat de gemeenteraad bij verordening een regeling dient vast te stellen
over de wijze waarop het aantal groepen leerlingen wordt bepaald. Dat aantal groepen
leerlingen werkt door in de voorziening of bekostiging van ruimten voor lichamelijke
oefening (artikelen 126 en 127 (nieuw)).
Artikel I, onderdeel S
Dit onderdeel voorziet in het vervallen van een groot aantal artikelen (artikelen
113 tot en met 132). Deze artikelen komen deels en in vereenvoudigde vorm terug in
afdeling 4, waar de samenvoeging nader wordt toegelicht. Dit onderdeel laat ook de
artikelen 118 tot en met 118b vervallen, dit als gevolg van de samenvoeging van de
personeelskosten en de kosten voor de materiƫle instandhouding. De regeling van het
geldende artikel 118b is in een gemoderniseerde vorm terug te vinden in artikel 122
(nieuw), eerste en tweede lid. Ook onderdeel T voorziet in het vervallen van een behoorlijk
aantal artikelen (afdeling 8 en de artikelen 134 tot en met 149). Zie verder ook de
transponeringstabel in bijlage 1 bij deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdelen T en U
Na artikel 112 wordt een nieuw artikel geplaatst in afdeling 3. Het betreft de regeling
die in het huidige artikel 119 is opgenomen. Deze bepaling wordt vernummerd tot artikel
113. Afdeling 3 inzake de voorzieningen in de huisvesting is een systematisch logischer
plek voor deze bepaling. Dit geldt ook voor het huidige artikel 133. Ook deze bepaling
wordt verplaatst naar afdeling 3, als artikel 114. Inhoudelijk worden de artikelen
niet gewijzigd, wel wordt de tekst van artikel 113 (nieuw) gemoderniseerd en aangepast
aan de samenvoeging van de bekostiging van de personeelskosten en de kosten voor de
materiƫle instandhouding.
Artikel I, onderdeel W
Dit onderdeel voorziet in een nieuwe afdeling 4, waarin de geldende afdelingen 4,
5 en 6 zijn samengevoegd. Afdeling 4 regelt thans dat de materiƫle voorzieningen voor
de instandhouding van scholen wordt bekostigd op basis van een programma van eisen.
Afdeling 5 bevat thans de grondslag voor de bekostiging van de personeelskosten en
afdeling 6 de kosten voor het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. De artikelen
voor personele bekostiging, budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid en artikelen
voor de bekostiging van de materiƫle instandhouding worden in de voorgestelde afdeling
4 samengevoegd en vereenvoudigd. Voorts worden de berekeningsgrondslagen minder gedetailleerd
in hun opbouw. In paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting
is de nieuwe bekostigingssystematiek uiteengezet.
De nieuwe artikelen 115 en 116 zien op de reguliere bekostiging van scholen. Daarnaast
kent artikel 116 de extra bekostiging ingeval van omstandigheden per school, zoals
kleine basisscholen, basisscholen met een internationale afdeling, onderwijsachterstanden,
de groei gedurende het schooljaar en vanwege nevenvestigingen (artikel 116, vierde
lid). Daarnaast is er de mogelijkheid van aanvullende bekostiging bij:
ā bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs (artikel 119) of
ā bijzondere omstandigheden van een school (120).
Artikel 121 ziet op de ondersteuningsbekostiging die aan speciale scholen voor basisonderwijs
wordt verstrekt. De bekostiging vanuit de samenwerkingsverbanden voor de lichte ondersteuning
van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte is opgenomen in afdeling 5 (artikelen
122 tot en met 125). Ten slotte ziet artikel 117 op de bekostiging bij het samenvoegen
van scholen en in artikel 118 is de teldatum opgenomen.
Artikel 115. Bekostiging scholen
De kosten van scholen omvatten de personeelskosten en de exploitatiekosten, zo bepaalt
artikel 115, eerste lid. De berekening van de bekostiging voor personeel en exploitatie
wordt daarmee geregeld in ƩƩn bepaling, die in de plaats komt van de geldende artikelen
113, 114, 119a, 120, 124, 125 en 125b van de WPO. Die combinatie in ƩƩn bepaling ligt
voor de hand omdat de berekening vereenvoudigd wordt. Waar nu nog sprake is van diverse
parameters die elk een onderdeel vormden van een complexe berekening, is door deze
wet sprake van een bedrag per school en per leerling. Daarmee hoeven die afzonderlijke
parameters nu niet meer apart beschreven te worden. Er wordt uitgegaan van een beperkt
aantal prijzen per leerling en per school, in plaats van veel verschillende bekostigingsonderdelen
en parameters.
Eerste lid
Het eerste lid regelt dat de bekostiging is bestemd voor de kosten voor personeel
en exploitatie van een school.
Tweede lid
Het tweede lid van artikel 115 voorziet in een ā niet limitatieve ā opsomming van de kosten waarvoor de bekostiging in ieder geval wordt verstrekt. Zo is helder
waarvoor een school bekostiging krijgt. De formulering van deze bepaling sluit zoveel
mogelijk aan bij de formulering in de WVO (wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen
bekostiging vo-scholen).39 Deze componenten zijn niet nieuw, maar stonden verspreid in de verschillende artikelen
van hoofdstuk 1, titel IV, afdelingen 4 en 5 van de WPO. In de eerste plaats gaat
het over de personeelskosten in brede zin. Dus niet alleen de salariskosten, maar
ook de werkgeverslasten en de kosten voor bijvoorbeeld vervanging of inhuur van personeel.
In de tweede plaats betreft het exploitatiekosten in brede zin. Bij exploitatiekosten
gaat het om de jaarlijkse kosten voor onderhoud (inclusief bouwkundige aanpassingen)
van het gebouw en het terrein, energie- en waterverbruik, middelen, administratie,
beheer en bestuur, schoonmaak en publiekrechtelijke heffingen. De kosten voor vervanging
van personeel en werkloosheidskosten, waarin thans artikel 126 voorziet, valt straks
onder het bepaalde in het tweede lid, onderdelen a en b, van artikel 115.
Derde tot en met het zevende lid
In het derde lid(nieuw) wordt bepaald dat de bekostiging voor de in het tweede lid
bepaalde kosten moeten worden aangewend. Dit is thans geregeld in artikel 148, eerste
lid. Het vierde lid(nieuw) betreft de geldende regeling in artikel 148, tweede lid.
Het vijfde lid(nieuw) bevat de tekst van artikel 148b, zoals deze is toegevoegd in
het wetsvoorstel deugdelijkheidseisen. Het nieuwe zesde lid bevat dezelfde delegatiemogelijkheid
als het geldende artikel 148. Het zevende lid(nieuw) betreft het bepaalde in het geldende
artikel 148a. Ook voor deze bepaling geldt dat geen inhoudelijke wijziging heeft plaatsgevonden.
Na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel berust de Regeling beleggen, lenen
en derivaten OCW 2016 mede op artikel 115, zevende lid.
Artikel 116. Hoogte bekostiging scholen
Dit artikel regelt hoe de hoogte van de bekostiging voor personeel en exploitatie
wordt berekend. Het komt in plaats van (onderdelen van) de artikelen 113, 120, 121
en 134 van de WPO.
Eerste lid
Het eerste lid van dit artikel maakt expliciet dat de Minister van OCW de bekostiging
voor scholen vaststelt.
Tweede lid
Dit lid van artikel 116 regelt hoe de reguliere bekostiging van scholen is opgebouwd.
Alle scholen ontvangen deze bekostiging, die bestaat uit twee onderdelen: een bedrag
per school en een bedrag per leerling. Voorheen werden deze bedragen ook toegekend,
maar kwamen de bedragen tot stand door toepassing van een groot aantal parameters.
Door de vereenvoudiging van de bekostiging is dit niet langer nodig en kan worden
volstaan met het onderscheiden van deze twee parameters.
Derde lid
Het derde lid van artikel 116 voorziet in de mogelijkheid dat het bedrag voor scholen
van verschillende grootte kan variƫren en voor basisscholen en speciale scholen voor
basisonderwijs anders wordt vastgesteld.
Vierde lid
Bij AMvB wordt geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden het bevoegd gezag
van een school in aanmerking komt voor extra bekostiging. In ieder geval krijgen kleine
basisscholen en basisscholen met een afdeling voor internationaal georiƫnteerd basisonderwijs
een extra bedrag naast de reguliere bekostiging, bedoeld in artikel 116, eerste lid.
Ook wordt een extra bedrag toegekend aan het bevoegd gezag van scholen voor de bestrijding
van onderwijsachterstanden, de groei van het aantal leerlingen gedurende het schooljaar
en de omstandigheid dat onderwijs wordt gegeven op een of meer nevenvestigingen van
een basisschool.
Vijfde lid
Het vijfde lid van artikel 116 waarborgt dat de bekostiging voldoet aan de redelijke
behoefte van een in normale omstandigheden verkerende school. Voor het criterium «redelijke
behoefteĀ» is in het verleden gekozen om aan te geven in welke mate er met de bekostiging
wordt voorzien in de behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
Daarmee is geaccepteerd dat het bekostigingssysteem is gebaseerd op het macroniveau
en voorziet in de behoefte van de gemiddelde school. Het is de verantwoordelijkheid
van de schoolbesturen om zo met de middelen om te gaan dat de inkomsten in balans
zijn en blijven met de uitgaven.
Zesde lid
Het zesde lid voorziet dat bij ministeriƫle regeling jaarlijks de in dit artikel geregelde
bedragen worden vastgesteld en nadere regels worden gesteld over het berekenen van
de hoogte van de bekostiging.
Zevende lid
In het zevende lid van dit artikel is geregeld dat de bedragen gelden voor het kalenderjaar
volgend op het tijdstip van vaststelling, dat nader wordt toegelicht bij artikel 118.
Achtste, negende en tiende lid
Het achtste, negende en tiende lid van artikel 116 regelt dat de bedragen zo nodig
worden aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen, als ās Rijks financiĆ«n dit toelaat.
Deze regeling is weliswaar tekstueel vereenvoudigd, maar inhoudelijk wordt niet voorzien
in een wijziging.
Artikel 117. Bekostiging bij samenvoeging
Artikel 117 voorziet in een regeling van de bekostiging bij samenvoeging van basisscholen
of speciale scholen voor basisonderwijs.
Het eerste lid van artikel 117 regelt de samenvoeging van basisscholen. Het artikellid
bepaalt dat de bekostiging bij samenvoeging van alle betrokken scholen wordt gehandhaafd
tot het einde van het kalenderjaar waarin de basisscholen zijn samengevoegd. Dit was
voorheen in artikel 134, negende en tiende lid geregeld. Er is aan het artikellid
in de eerste plaats toegevoegd dat, wil er sprake zijn van samenvoeging, er ƩƩn of
meer basisscholen moeten worden opgeheven. In de praktijk komt het daarnaast voor
dat bij een samenvoeging van twee of meer scholen niet alle of helemaal geen leerlingen
van de bij de samenvoeging betrokken scholen overgaan naar de school die blijft bestaan
na de samenvoeging. Dientengevolge is in dit artikel voor wat betreft de bekostiging
bij samenvoeging geregeld dat sprake moet zijn van een minimale instroom in de samengevoegde
school. De vaststelling van de minimale instroom vindt plaats bij of krachtens AMvB.
Na de vereenvoudiging is er sprake van een kalenderjaarbekostiging. Daarmee ligt voor
de hand om het huidige artikel 121, derde lid te handhaven (maar dan op basis van
1 februari T-1) en artikel 134, negende lid, van toepassing te verklaren voor de gehele
basisbekostiging. Daarmee wordt dan geregeld dat bij een samenvoeging de bekostiging
van de opgeheven school blijft doorlopen tot het einde van het kalenderjaar en dat
in het volgende kalenderjaar de leerlingen op 1 februari t-1 van de opgeheven school
meetellen bij de overblijvende school. Dit werkt in het voordeel voor scholen ten
opzichte van de huidige situatie, waarin alleen de bekostiging voor de materiƫle instandhouding
doorloopt. Deze regeling is, evenals in het voorheen geldende stelsel, van overeenkomstige
toepassing op de samenvoeging van twee of meer speciale scholen voor basisonderwijs.
Dit is opgenomen in het tweede lid. De ondersteuningsbekostiging blijft ook doorlopen
tot einde van het kalenderjaar.
Artikel 118. Teldatum aantal leerlingen
Dit artikel is nieuw. In dit artikel is geregeld dat de Minister voor de vaststelling
van de bekostiging, bedoeld in artikel 69, het aantal leerlingen op de school in aanmerking
neemt op 1 februari van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking
heeft. Dit is nodig om de bekostiging op kalenderjaarbasis toe te kennen. Dit is verder
toegelicht in het algemene deel van de memorie van toelichting.
Ingeval van samenvoeging van scholen is dezelfde teldatum van toepassing om het aantal
leerlingen te bepalen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen. Ingeval van
nieuwe scholen wordt voor het eerste kalenderjaar gebruik gemaakt van 1 oktober uit
hetzelfde kalenderjaar als teldatum. Vanaf het tweede kalenderjaar geldt de teldatum
van 1 februari uit datzelfde kalenderjaar. Vanaf het derde kalenderjaar geldt de teldatum
van 1 februari uit het voorgaande kalenderjaar, net als voor andere scholen.
Artikel 119. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
Artikel 119 is opnieuw vormgegeven, maar betreft inhoudelijk geen nieuwe regeling.
Het voegt de artikelen 116, eerste lid, en 123, eerste lid, samen. Voorheen waren
in de artikelen 116 en 123 de bijzondere ontwikkelingen in de sector en de bijzondere
omstandigheden van een school gecombineerd voor personeelskosten respectievelijk kosten
voor de materiƫle instandhouding. Vanwege de leesbaarheid en de toegankelijkheid zijn
niet alleen de kostensoorten samengevoegd, maar zijn de bepalingen over bijzondere
ontwikkelingen respectievelijk omstandigheden in aparte artikelen opgenomen (artikel
119 en 120).
Eerste lid
Het eerste lid van artikel 119 kent aan de Minister de bevoegdheid toe om ingeval
van bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs die van invloed zijn op de hele
sector, bekostiging te verstrekken in aanvulling op de reguliere bekostiging, bedoeld
in artikel 116.
Tweede en derde lid
Ingevolge het tweede lid kunnen bij ministeriƫle regeling regels worden gesteld over
het verstrekken van de bekostiging. De Minister kan een bekostigingsplafond instellen.
Artikel 4:26, eerste lid, van de Awb schrijft voor dat het vaststellen van verdeelregels
gebeurt bij of krachtens wettelijk voorschrift. Daarom regelt het derde lid expliciet
dat ingeval sprake is van een bekostigingsplafond, een ministeriƫle regeling de verdeelregels
vaststelt die bepalen hoe de middelen worden verdeeld.
Artikel 120. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
Dit artikel is ā evenals artikel 119 ā in deze vorm nieuw. Het omvat het deel van
de voorheen geldende artikelen inzake de aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
van een individuele school (artikelen 116, tweede lid en 123, tweede lid). Het artikel
voorziet niet meer in de verplichting om bij de aanvraag een accountantsverklaring
als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek te voegen. De
reden hiervoor is dat deze verplichting voorheen slechts gold voor de bekostiging
van de kosten voor de materiƫle instandhouding en niet voor de personele kosten. Ter
uniformering is gekozen de wettelijke verplichting te laten vervallen. Verder wordt
de expliciete verplichting niet meer nodig geacht, omdat in algemene zin is bepaald
dat verplichtingen kunnen worden opgelegd
Eerste en tweede lid
Het eerste lid bepaalt dat de Minister ook in individuele gevallen op aanvraag van
een bevoegd gezag bekostiging kan verstrekken, in aanvulling op de bekostiging op
grond van artikel 116 en de bekostiging vanwege bijzondere ontwikkelingen in de sector
op grond van artikel 119. Aanvullende bekostiging kan alleen maar worden verstrekt
als sprake is van bijzondere omstandigheden van een school die het bevoegd gezag niet
kon voorzien en waardoor, al of niet mede door de financiƫle positie, de kwaliteit
of continuĆÆteit van het onderwijs in gevaar komt.
Derde en vierde lid
De aanvraag moet door het bevoegd gezag worden ingediend in het kalenderjaar waarin
de bijzondere omstandigheden zich voor het eerst voordoen. Een school kan geen aanvraag
met terugwerkende kracht indienen voor eerdere jaren. De beslistermijn op aanvragen
van het bevoegd gezag is 28 weken. Deze termijn is langer dan gebruikelijk (de Awb
stelt, dat bij ontbreken van een wettelijke termijn de dan in acht te nemen redelijke
termijn in ieder geval is verstreken na acht weken), en kan worden verlengd. In de
praktijk blijkt dat het onderzoek naar de aard van de bijzondere omstandigheden om
te komen tot een zorgvuldige afweging van belangen meer tijd vergt dan de gewone Awb-termijn.
Vijfde lid
Artikel 4:26, eerste lid, van de Awb schrijft voor dat het vaststellen van verdeelregels
gebeurt bij of krachtens wettelijk voorschrift. Daarom regelt het vijfde lid expliciet
dat in geval sprake is van een bekostigingsplafond, een ministeriƫle regeling verdeelregels
zal vaststellen die bepalen hoe de middelen worden verdeeld indien het plafond wordt
overschreden.
Artikel 121. Bekostiging speciale scholen voor basisonderwijs
Artikel 121 bepaalt dat in aanvulling op de reguliere bekostiging van artikel 116
een speciale school voor basisonderwijs een bedrag ontvangt per leerling voor wie
het samenwerkingsverband heeft bepaald dat deze toelaatbaar is op een speciale school
voor basisonderwijs.
Artikel I, onderdeel X
Onderdeel X voorziet in een nieuwe afdeling 5 waar de bekostiging van de samenwerkingsverbanden
is geregeld. In dit onderdeel worden de artikelen inzake de samenwerkingsverbanden
die tot nu tot waren opgenomen in de twee oude paragrafen 4 en 5 over de bekostiging
van de personeelskosten en de materiƫle instandhouding samengevoegd. Daarbij wordt
onderscheid gemaakt tussen lichte en zware ondersteuning, aangezien deze aanduidingen
ook in de uitvoeringspraktijk worden gebruikt.
Artikel 122. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverbanden
Artikel 122 voorziet in de toekenning van ondersteuningsbekostiging voor het samenwerkingsverband,
voor de inrichting van de ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen
voor de lichte ondersteuning. De hoogte van het toegekende bedrag is afhankelijk van
het aantal leerlingen op de vestigingen van de basisscholen in het samenwerkingsverband
op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
Op dat bedrag wordt een bedrag in mindering gebracht voor elke leerling die door het
samenwerkingsverband op grond van artikel 40, achtste lid, toelaatbaar is verklaard
tot een speciale school voor basisonderwijs. Beide bedragen per leerling worden jaarlijks
vastgesteld bij ministeriƫle regeling.
Artikel 123. Vermindering bekostiging basisscholen bij uitputting lichte ondersteuning
samenwerkingsverbanden
Indien het totaal van de lichte ondersteuningsbekostiging die sbo-scholen direct vanuit
het Rijk op basis van de geregistreerde toelaatbaarheidsverklaringen ontvangen de
lichte ondersteuningsbekostiging van het samenwerkingsverband overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden in mindering gebracht op de
bekostiging van alle basisscholen waarvan ƩƩn of meer vestigingen zijn gelegen in
het gebied van het samenwerkingsverband. Dit bedrag wordt per basisschool bepaald
op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in
het samenwerkingsverband ten opzichte van het totaal aantal basisschoolleerlingen
in het samenwerkingsverband.
Artikel 124. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverbanden
Aan het samenwerkingsverband wordt eveneens bekostiging toegekend voor de inrichting
van de ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
Deze bekostiging is afhankelijk van het aantal leerlingen op vestigingen van scholen
in het samenwerkingsverband op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt en ook dit bedrag per leerling wordt jaarlijks vastgesteld
bij ministeriƫle regeling.
Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs
of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld
in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal
onderwijs wordt een bedrag in mindering gebracht op de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40,
tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal
onderwijs. Dit bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen
ondersteuningsbehoefte van de leerling en wordt ā evenals de ondersteuningsbekostiging
ā bij ministeriĆ«le regeling vastgesteld.
Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op leerlingen in residentiƫle instellingen
aan wie op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging
plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra.
Artikel 125. Vermindering bekostiging scholen bij uitputting zware ondersteuning samenwerkingsverbanden
Artikel 125 voorziet voor de zware ondersteuning in een vergelijkbare regeling als
artikel 123. Indien het totaal van de zware ondersteuningsbekostiging die scholen
voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover het
daaraan verzorgde speciaal onderwijs betreft, direct vanuit het Rijk op basis van
de geregistreerde toelaatbaarheidsverklaringen ontvangen de zware ondersteuningsbekostiging
van het samenwerkingsverband overschrijdt. Dan wordt het bedrag waarmee die bekostiging
wordt overschreden in mindering gebracht op de bekostiging van bo en sbo- scholen
waarvan ƩƩn of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van het
leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband
ten opzichte van het totaal aantal bo- en sbo-leerlingen in het samenwerkingsverband.
Artikel I, Onderdelen Y en Z
Deze onderdelen voorzien weliswaar in een nieuwe afdeling 6 en 7, maar deze afdelingen
bevatten de bestaande bepalingen van de artikelen 117 en 136 (Lichamelijke oefening)
en de artikelen 140 en 141 (Gemeentelijke beleid) alsmede de artikelen 142 tot en
met 147 (overschrijdingsregeling) en de artikelen 149 en 150 (Betaling).
De teksten zijn gemoderniseerd en geactualiseerd, door aanpassing aan de samenvoeging
en door te verwijzen naar de juiste, in dit wetsvoorstel vernummerde artikelen. De
regelingen zijn niet inhoudelijk gewijzigd. Er is slechts gekozen voor een meer logische
plek in de bekostigingstitel.
Artikel I, onderdeel EE
Dit onderdeel regelt het vervallen van artikel 180a. De inhoudelijke regeling van
de bekostiging van schoolbegeleiding is in het wetsvoorstel voorzien in het nieuw
artikel 115, tweede lid, onderdeel c, zodat artikel 180a kan vervallen.
Artikel I, onderdeel HHH
Het huidige artikel 178a wordt vernummerd tot artikel 182. Aan deze bepaling wordt
toegevoegd dat voortaan ook het registratienummer van het samenwerkingsverband voor
leerlingen die zijn ingeschreven in het sbo wordt vastgelegd. Hetzelfde geldt al voor
leerlingen in het (v)so. Dit extra gegeven zal te zijner tijd worden opgenomen in
de regelingen inzake het register onderwijsdeelnemers. Hiertoe zullen deze gegevens
worden voorgeschreven in de AMvB, behorende bij de Wet register onderwijsdeelnemers.
Artikel I, onderdeel RRR
In artikel 201 is, conform de Aanwijzingen voor de Regelgeving, geregeld dat binnen
vijf jaar na inwerkingtreding een evaluatie naar de Staten-Generaal wordt gestuurd
over de doeltreffendheid en de effecten van de vereenvoudiging van de grondslagen
van de bekostiging. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 10 van
het algemeen deel van de memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel TTT
In dit onderdeel is voorzien in een overgangsregeling in het nieuwe artikel 213. Paragraaf
12 van het algemeen deel van de memorie van toelichting gaat in algemene zin in op
de algemene overgangsregeling en de specifieke overgangsregeling. Daarnaast bevat
deze paragraaf voorbeelden van de wijze waarop deze overgangsregelingen worden toegepast.
Artikel 213. Overgangsrecht herverdeeleffecten bekostiging scholen
Dit artikel bevat de overgangsbepaling vanaf de invoering van de vereenvoudigde bekostigingssystematiek
voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs. De overgangsperiode is
drie jaar, waarna vanaf het vierde jaar de nieuwe systematiek onverkort wordt toegepast.
Er is sprake van een overgangsperiode vanwege het feit dat de nieuwe systematiek tot
gevolg heeft dat er herverdeeleffecten optreden.
Eerste lid
Dit lid bevat het principe dat de bekostiging op basis van de nieuwe systematiek de
eerste drie jaren wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag. De hoogte van de
vermeerdering of vermindering wordt berekend zoals in de leden twee, drie en vier
staat beschreven.
Tweede lid
In het tweede lid bevat de formule aan de hand waarvan het verschil wordt berekend
tussen het bedrag per leerling op basis van de nieuwe en de oude systematiek op basis
van de leerlingentelling van 1 februari 2022. Dit verschil wordt vermenigvuldigd met
het aantal leerlingen op 1 februari uit het jaar voorgaande het jaar waarvoor de bekostiging
wordt verstrekt en de uitkomst wordt de eerste drie jaren vermenigvuldigd met respectievelijk
75%, 50% en 25%.
Voor een voorbeeld van toepassing van de formule wordt verwezen naar paragraaf 12
van het algemene deel van de memorie van toelichting. In het eerste deel van de formule
(A-B) wordt het verschil berekend tussen het bedrag per leerling wat een school zou
hebben ontvangen op basis van de oude systematiek en de nieuwe systematiek wanneer
gebruik wordt gemaakt van de telgegevens van 1 februari 2022. Voor sbo-scholen wordt
ook de ondersteuningsbekostiging meegenomen (factor H in de toelichting in het algemene
deel). Doordat de gemiddelde gewogen leeftijd (GGL) wordt afgeschaft, zijn niet alle
gegevens uit de oude systematiek beschikbaar met teldatum 1 februari 2022. De GGL
wordt namelijk opgevraagd met als peildatum 1 oktober. Om te voorkomen dat de gegevens
ook per 1 februari 2022 geleverd en verwerkt moeten worden en er nieuwe prijzen berekend
en gepubliceerd worden voor de oude rekenregels met als teldatum 1 februari 2022,
wordt er eerst een vergelijking gemaakt tussen de bekostiging op basis van de oude
en nieuwe systematiek op basis van 1 oktober 2021 (A). Dit zorgt voor een eenvoudigere
uitvoering en leidt niet tot extra administratieve lasten voor het veld.
In de formule van A wordt de bekostiging op basis van de oude systematiek (D) gedeeld
door de bekostiging op basis van de nieuwe systematiek (E). Op deze manier vindt er
een vergelijking plaats, waarbij gebruik wordt gemaakt van dezelfde gegevens, namelijk
op basis van teldatum 1 oktober 2021. De uitkomst wordt vermenigvuldigd met de bekostiging
op basis van 1 februari 2022 (F) en vermenigvuldigd met het aantal leerlingen op 1 februari
2022. Op deze manier wordt rekening gehouden met het herverdeeleffect tussen de oude
en nieuwe systematiek op basis van eenzelfde teldatum en is er een bedrag dat kan
worden vergeleken met het bedrag per leerling op basis van de nieuwe systematiek met
1 februari als teldatum.
Derde en vierde lid
In het derde en vierde lid is een berekeningssystematiek opgenomen die ervoor zorgt
dat het herverdeeleffect van de school in de eerste drie jaren na inwerkingtreding
respectievelijk niet meer of minder is dan + 1% of ā 1%, + 2% of ā 2% en + 3% of ā 3%
is. Hierbij wordt het herverdeeleffect uitgedrukt als een percentage van het verschil
tussen het nieuwe bedrag en oude bedrag, waarbij het oude bedrag wordt berekend op
basis van teldatum 1 februari 2022 en voor alle jaren gelijk is.
Vijfde lid
Het vijfde lid bepaalt dat een bevoegd gezag een aanvraag voor aanvullende bekostiging
mag indienen, indien dat kan aantonen dat het in het jaar na de overgangsperiode financiƫle
problemen ondervindt doordat het herverdeeleffect van de scholen onder het bevoegd
gezag minder is dan ā 3%.
Zesde en zevende lid
Doordat in het zesde lid artikel 116, zesde tot en met het tiende lid (nieuw) van
toepassing wordt verklaard, kunnen bij ministeriƫle regeling nadere regels worden
gesteld. Verder kunnen de bedragen worden aangepast als gevolg van loon- en prijsbijstellingen
zodat de vergelijking tussen het oude en nieuwe bedrag op hetzelfde prijsniveau gebeurt.
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
De inhoudelijke wijzigingen die zijn aangebracht in de Wet op de expertisecentra komen
grotendeels overeen met de wijzigingen in de overeenkomstige artikelen van de WPO.
De onderdelen van artikel II die inhoudelijk afwijken van de WPO worden hieronder
nader toegelicht. Verder voorziet het wetsvoorstel in een aantal wetstechnische wijzigingen,
zoals de juiste verwijzingen naar de (inhoudelijk) gewijzigde bepalingen. Het gaat
dan om de onderdelen A t/m E, H t/m J, M, P, S t/m QQ.
Artikel II, onderdelen F en GDit onderdeel voorziet in een modernisering van artikel
70. Het onderdeel G ziet op wijziging van artikel 71 en betreft een modernisering.
Deze onderdelen komt overeen met Artikel I, onderdelen J en L.
Artikel II, onderdeel K
De wijziging uit dit onderdeel komt overeen met artikel I, onderdeel R. Dit onderdeel
voorziet in een toevoeging van het bestaande artikel 100, waarin is geregeld waarvoor
de gemeenteraad bij verordening een regeling vaststelt. Dit is het gevolg van het
samenvoegen van de bekostiging van de personeelskosten en de kosten voor de materiƫle
instandhouding. In artikel 102 wordt opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening
via een regeling het aantal groepen leerlingen vaststelt.
Artikel II, onderdelen L en N
De wijziging uit dit onderdeel komt overeen met artikel I, onderdelen T en U. Na artikel
110 wordt een nieuw artikel geplaatst in afdeling 3. Het betreft de regeling die in
het huidige artikel 116 is opgenomen. Afdeling 3 is een systematisch logischer plek
voor deze bepaling. Dit geldt ook voor het huidige artikel 127. Ook deze bepaling
is verplaatst naar afdeling 3. Inhoudelijk worden de artikelen niet gewijzigd, wel
is de tekst van artikel 111 (nieuw) gemoderniseerd en aangepast aan de samenvoeging
van de bekostiging van de personeelskosten en de kosten voor de materiƫle instandhouding.
Artikel II, onderdeel O
In dit onderdeel wordt op een vergelijkbare manier met artikel I, onderdeel W, een
nieuwe afdeling 4 vormgegeven waarin de grondslag voor de bekostiging is geregeld.
Voorheen stond dit verspreid over afdeling 4, 5 en 6. De artikelen voor de bekostiging
van de materiƫle instandhouding, personele bekostiging en budget voor personeels-
en arbeidsmarktbeleid zijn in de afdeling 4 samengevoegd en vereenvoudigd. Voorts
zijn de berekeningsgrondslagen minder gedetailleerd in hun opbouw.
Artikel 113. Bekostiging scholen
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 115 uit artikel I en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen. De berekening van de bekostiging voor personeelskosten
en exploitatiekosten is geregeld in ƩƩn bepaling. Waar nu nog sprake is van diverse
parameters die elk een onderdeel vormden van een complexe berekening, is door deze
wet sprake van een bedrag per school en per leerling. Daarmee hoeven die afzonderlijke
parameters nu niet meer apart beschreven te worden.
Artikel 114. Hoogte bekostiging
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 116 uit artikel I en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen. Wat verschilt is dat het bedrag per leerling
en bedrag per school verschillend kan worden vastgesteld voor scholen voor speciaal
onderwijs en scholen voor het voortgezet speciaal onderwijs. Dit staat in het tweede
lid. Daarnaast staat in het derde lid dat er bij AMvB in ieder geval naast de reguliere
bekostiging extra bekostiging voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt
toegekend. In dit lid zijn minder gevallen opgenomen dan in artikel 116 uit artikel
I. Hierbij is geen inhoudelijk wetswijziging aangebracht, maar is de huidige praktijk
in stand gehouden.
Artikel 115. Bekostiging bij samenvoeging
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 117 uit artikel I en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen. Hierin wordt geregeld dat bij een samenvoeging
de bekostiging van de opgeheven school blijft doorlopen tot het einde van het kalenderjaar
en dat in het volgende kalenderjaar de leerlingen op 1 februari t-1 van de opgeheven
school meetellen bij de overblijvende school. Dit werkt in het voordeel voor scholen
ten opzichte van de huidige situatie, waarin alleen de bekostiging voor de materiƫle
instandhouding doorloopt. Daarnaast is in dit artikellid voorzien in de nadere invulling
van de term «samenvoeging» voor wat betreft de bekostiging door te bepalen dat sprake
moet zijn van een minimale instroom in de samengevoegde school.
Artikel 116. Teldatum aantal leerlingen
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 118 uit artikel I en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen. Hierin is de nieuwe teldatum van 1 februari uit
het voorgaande kalenderjaar geregeld en met welke teldatum rekening wordt gehouden
bij nieuwe scholen en samenvoeging.
Artikel 117. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 119 uit artikel I en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen.
Artikel 118. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 120 uit artikel I en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen.
Artikel 119. Ondersteuningsbekostiging
Artikel 119 bepaalt in het eerste lid dat in aanvulling op de reguliere bekostiging
van artikel 114 een school voor speciaal onderwijs (so), voortgezet speciaal onderwijs
(vso) of speciaal en voortgezet onderwijs een bedrag ontvangt per leerling voor wie
het samenwerkingsverband heeft bepaald dat deze toelaatbaar is tot het so of vso.
De hoogte van dit bedrag is afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte die is vastgesteld
en hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen bekostiging voor personeelskosten
en exploitatiekosten. Het tweede lid bepaalt dat de instellingen in aanvulling op
de reguliere bekostiging ondersteuningsbekostiging ontvangen. In het derde lid staat
dat de bedragen bij ministeriƫle regeling worden vastgesteld.
Artikel II, Onderdelen Q en R
Deze onderdelen voorzien weliswaar in twee nieuwe afdelingen. maar deze ā evenals
de onderdelen Y en Z van artikel I, bevatten de inhoudelijke regelingen van de geldende
artikelen inzake lichamelijke oefening, gemeentelijke beleid respectievelijk de overschrijding,
bevoorschotting en de betaling. De teksten worden gemoderniseerd en geactualiseerd,
door aanpassing aan de samenvoeging en door te verwijzen naar de juiste, in dit wetsvoorstel
vernummerde artikelen. De regelingen zijn niet inhoudelijk gewijzigd. Er is slechts
gekozen voor een meer logische plek in de bekostigingstitel.
Artikel II, onderdeel XX
Evenals artikel I, onderdeel RRR, wordt conform de Aanwijzingen voor de Regelgeving,
geregeld dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding een evaluatie naar de Staten-Generaal
wordt gestuurd over de doeltreffendheid en de effecten van de vereenvoudiging van
de grondslagen van de bekostiging. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf
10 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
Artikel II, onderdeel YY
Dit onderdeel is vergelijkbaar met artikel I, onderdeel TTT, en voor een uitgebreide
toelichting wordt verwezen naar dat onderdeel. Dit onderdeel bevat de overgangsregeling
van de herverdeeleffecten die optreden als gevolg van de nieuwe regeling. De systematiek
van de overgangsregeling is vergelijkbaar met die voor bo- en sbo-scholen. Het verschil
is dat de ondersteuningsbekostiging wordt meegenomen in de factor D van de formule.
De overgangsperiode is drie jaar, waarna vanaf het vierde jaar de nieuwe systematiek
onverkort wordt toegepast. In de drie overgangsjaren wordt stapsgewijs (25%, 50%,
75%) de bekostiging voor een groter deel berekend op basis van de nieuwe systematiek.
In de drie overgangsjaren wordt de bekostiging zodanig vastgesteld dat het herverdeeleffect
niet meer is dan + 1% of ā 1%, + 2% of ā 2% en + 3% of ā 3%.
ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS BES
De wijzigingen die dit wetsvoorstel aanbrengt in de Wet primair onderwijs BES komen
veelal overeen met de wijzigingen in de artikelen van de WPO. Voor de toelichting
bij de verschillende onderdelen van artikel III wordt dan ook verwezen naar de toelichting
bij de overeenkomstige artikelen van de WPO. Dit geldt met name voor de onderdelen
A, B, D, E, zij het dat specifieke onderdelen een voor de BES eigen regeling bevatten.
Daar wordt in het onderstaande op ingegaan.
Voor de onderdelen A t/m C, G, H, J, N t/m Y geldt dat deze technische wijzigingen
bevatten, zoals het schrappen van de aanduiding «bekostiging voor personele kosten»
en de «kosten voor de bekostiging voor de materiële instandhouding». In het algemeen
deel van de toelichting is ingegaan uitgebreid ingegaan op de aanleiding voor deze
wijzigingen.
Artikel III, onderdeel F
Artikel 68 wordt gewijzigd door te voorzien in de bevoegdheid voor de Minister om
aanvullende bekostiging te verstrekken aan scholen voor leerlingen met een specifieke
onderwijsbehoefte uit het eilandelijk zorgplan. In het vierde lid is overeenkomstig
de Aanwijzingen voor de regelgeving de term «voorschriften» vervangen door «regels».
Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Artikel III, onderdeel K
In dit onderdeel van het wetsvoorstel is voorzien in een nieuwe afdeling 4, waarin
de grondslag van de bekostiging is geregeld. Voorzien is in geheel nieuw geformuleerde
artikelen 99 tot en met 104. Op hoofdlijnen komen de aanpassingen erop neer dat de
bekostiging voor personeelskosten en voor de materiƫle instandhouding worden samengevoegd
en de bekostiging op basis van het kalenderjaar wordt verstrekt inclusief een verschuiving
van de teldatum naar 1 februari t-1. Voor een verdere inhoudelijke toelichting wordt
verwezen naar de toelichting op artikel I.
Een afwijkende regeling betreft artikel 99 WPO BES, waarin ā anders dan in artikel
115, derde lid, onderdeel d, van de WPO ā niet is voorzien in een regeling van de
kosten van vervanging van het personeel, werkloosheidsuitkeringen van het personeel,
suppleties inzake arbeidsongeschiktheid, en uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid
van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. Voor de WPO ziet deze
regeling op een compensatie voor de premies die worden afgedragen aan het Vervangingsfonds
en het Participatiefonds. Deze fondsen werken niet voor de BES en daarom is deze regeling
voor de WPO BES niet nodig.
Artikel III, onderdeel H
Afdeling 6 vervalt. De grondslag voor de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid
is niet meer nodig en wordt ook al niet meer gebruikt sinds de Wet herijking bekostiging
WPO BES. In plaats daarvan is een algemene grondslag gecreƫerd in artikel 99. Onder
kosten voor het bestuur (derde lid, onderdeel f), worden bijvoorbeeld ook kosten voor
personeels- en arbeidsmarktbeleid verstaan.
Ook vervalt artikel 111 van de huidige wet. Het in mindering brengen van kosten in
verband met het voorbijgaan aan eigen uitkeringsgerechtigden, betreft een systematiek
die op grond van de WPO BES niet is geƫffectueerd. Voor de WPO is deze systematiek
wel geƫffectueerd, maar ontstonden er veel problemen in de uitvoering en de handhaving.
Het overeenkomstige artikel in de WPO is geschrapt als onderdeel van de Wet beƫindiging
Vervangingsfonds en modernisering Participatiefonds.
ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS
De inhoudelijke wijzigingen die zijn aangebracht in de Wet op het voortgezet onderwijs
komen grotendeels overeen met de wijzigingen in de overeenkomstige artikelen van de
WPO. Voor een uitgebreide toelichting wordt daarom in enkele gevallen naar de toelichting
bij de WPO verwezen. Daarnaast is er ƩƩn wijziging die volgt uit de wetswijziging
ter vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs en dit heeft betrekking
op artikel 84.
Artikel IV, onderdeel A
Dit onderdeel is vergelijkbaar met artikel I, onderdeel E en voor een uitgebreide
toelichting wordt daarnaar verwezen. In dit artikel wordt hetzelfde geregeld alleen
dan voor het voortgezet speciaal onderwijs. Dit bevat het schrappen van de groeibepaling
en het toevoegen dat het samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan opneemt op
welke wijze wordt bepaald of er sprake is van een meer dan gemiddelde toename van
het aantal ingeschreven leerlingen met een toelaatbaarheidsverklaring bij de aan het
samenwerkingsverband deelnemende vso-scholen in de periode na 1 februari en hoe deze
scholen hiervoor worden gecompenseerd.
Artikel IV, onderdeel B
Onderdeel B voorziet in de artikelen waar de bekostiging van de samenwerkingsverbanden
is geregeld. In dit onderdeel worden de artikelen inzake de samenwerkingsverbanden
die tot nu tot waren opgenomen over de bekostiging van de personeelskosten en de exploitatie
samengevoegd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen lichte en zware ondersteuning,
aangezien deze aanduidingen ook in de uitvoeringspraktijk worden gebruikt.
Artikel 84. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
Dit artikel voorziet dat de lichte ondersteuningsbekostiging aan het samenwerkingsverband
wordt toegekend. De bekostiging voor personeelskosten en exploitatiekosten is in dit
artikel samengevoegd.
Artikel 85. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 123 uit artikel I, onderdeel X. Indien het
totaal van de lichte ondersteuningsbekostiging die scholen direct vanuit het Rijk
ontvangen op basis van het aantal leerlingen die zijn aangewezen tot het leerwegondersteunend
onderwijs of toelaatbaar zijn verklaard tot het praktijkonderwijs, de lichte ondersteuningsbekostiging
van het samenwerkingsverband overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging
wordt overschreden in mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen voor voortgezet
onderwijs waarvan ƩƩn of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
Dit bedrag wordt per school bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende
vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband. Hiervoor tellen de leerlingen
die leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs volgen niet mee. Ook de scholen
voor voortgezet speciaal onderwijs met hun leerlingen zijn hiervoor uitgesloten.
Artikel 86. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 124 uit artikel I, onderdeel X. Aan het samenwerkingsverband
wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de ondersteuningsstructuur en de
ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning. Deze bekostiging is afhankelijk
van het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op
1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt
en wordt jaarlijks vastgesteld bij ministeriƫle regeling.
Voor elke leerling die op 1 februari voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging
plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, voor zover
het betreft het voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering gebracht
op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard.
Dit bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte
en wordt jaarlijks bij ministeriƫle regeling vastgesteld. Ook wordt het bedrag in
mindering gebracht voor leerlingen in een residentiƫle instelling bij het samenwerkingsverband
dat hier volgens dit artikel voor wordt aangeslagen
Artikel 87. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
samenwerkingsverband
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 125 uit artikel I, onderdeel X en voorziet
in een vergelijkbare regeling als artikel 85 maar dan voor de zware ondersteuning.
Indien de zware ondersteuningsbekostiging die scholen voor voortgezet speciaal onderwijs
of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4 direct vanuit
het Rijk ontvangen op basis van de geregistreerde toelaatbaarheidsverklaringen de
zware ondersteuningsbekostiging van het samenwerkingsverband overschrijdt, dan wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden in mindering gebracht op de
bekostiging van alle scholen voor voortgezet onderwijs waarvan ƩƩn of meer vestigingen
zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Dit bedrag wordt per school
bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen
in het samenwerkingsverband. Hiervoor tellen de leerlingen die leerwegondersteunend
onderwijs of praktijkonderwijs volgen wel mee. De scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs met hun leerlingen zijn hiervoor uitgesloten.
Artikel IV, onderdeel C
Artikel 88 vervalt, vanwege de nieuwe teldatum van 1 februari uit het voorgaande kalenderjaar
die geldt voor de bekostiging van het voortgezet speciaal onderwijs. Dit staat in
artikel II, onderdeel H, artikel 116. Hierdoor heeft artikel geen functie meer, aangezien
de datum van 1 februari al is verwerkt in de reguliere bekostiging. Het vergelijkbare
artikel in de WPO is ook komen te vervallen.
ARTIKELEN V T/M XII
Deze artikelen bevatten de aanpassingen van diverse onderwijswetten aan de onderhavige
wijzigingen, zoals de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de
Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet op het
onderwijstoezicht. Het betreffen wetstechnische aanpassingen: verwijzingen naar de
vernummerde artikelen in de WPO, de WPO BES, de WEC en de WVO. In artikel XII is de
samenloop met de Wet voortgezet onderwijs 2020 geregeld. De inwerkingtredingsdatum
van deze wet is nog niet bekend, zodat rekening is gehouden met de omstandigheid dat
eerst de WVO moet worden gewijzigd alvorens de Wvo 2020 kan worden aangepast. In de
samenloopregeling is voorzien in de situatie waarin deze wet eerder in werking treedt,
alsmede in de situatie waarin die wet later in werking treedt dan de onderhavige wet.
In beide gevallen zullen de voorgestelde wijzigingen worden opgenomen in de Wet voortgezet
onderwijs 2020. Artikel X bevat de wetstechnische aanpassing van bijlage 2 van de
Algemene wet bestuursrecht. Het betreft verwijzingen naar de vernummerde artikelen
in de WPO, de WEC en de WVO. Artikel XI voorziet in een overgangsbepaling voor periode
tussen de start van het schooljaar tot inwerkingtreding van de wet.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Bijlage 1, behorende bij de memorie van toelichting op de Wet vereenvoudiging bekostiging
po.
Transponeringstabel van de artikelen van Titel V, WPO betrokken bij de vereenvoudiging
van de bekostiging van oud -> nieuw
Artikel WPO oud
Lid/ onderdeel
Nieuwe artikelen
Lid/ onderdeel
18a
Lid 8, onder g
18a
Lid 8, onderdeel g
18a
Lid 8, onder h, i en j
ā
40
Lid 8
40
Lid 8
69
Lid 1, deels
69
Lid 1
69
Lid 1, deels
69
Lid 2
69
Lid 2
69
Lid 3
69
Lid 3, onderdelen a en b
69
Lid 3
69
Lid 4
69
Lid 4
69
Lid 5
69
Lid 5
69a
70
70
71
Lid 1 t/m 3
72
72
75
75
76
76
84a
84a
85
85
102
102
113
Lid 1, eerste, tweede en vierde volzin
ā
113
Lid 1, derde volzin
121
113
lid 2, deels
116
Lid 4
113
Lid 3
115
Lid 1
113
Lid 4, deels
116
Lid 5+6
113
Lid 5
116
Lid 5
113
Lid 6
ā
113
Lid 7
ā
113
Lid 8
ā
114
Onderdeel a
115
Lid 2, onderdeel e
114
Onderdelen b, c, d, e
115
Lid 2, onderdelen f, k, g, h
115
Lid 1+2
ā
116
Lid 1
120
Lid 1+2
116
Lid 2
120
Lid 1
116
Lid 3
119 +120
Lid 3+ Lid 4
117
Lid 1 t/m 4
126
Lid 1 t/m 4
118
Lid 1
122
Lid 1
118
Lid 2
122
Lid 2
118
Lid 3, 1e volzin
122
Lid 4
118
Lid 3, 2e volzin
ā
118
Lid 4, 6, 7
ā
118
Lid 5
ā
118
Lid 8+9
122
Lid 1+2
118
Lid 10, eerste volzin
124
Lid 4
118
Lid 10, tweede volzin
124
Lid 5
118
Lid 11
124
Lid 6
118
Lid 12
71
118a
ā
118b
Volzin 1 +2
123
Lid 1+2
119
113
119a
1e volzin
ā
ā
119a
2e volzin
69, zesde lid
120
Lid 1
116
Lid 1
120
Lid 2, onder a + b
ā
ā
120
Lid 2, onder c
116
Lid 2
120
Lid 3
116
Lid 3
120
Lid 4, eerste volzin
122
Lid 1
120
Lid 4, tweede volzin
ā
ā
120
Lid 5, deels
116
Lid 5
120
Lid 6
ā
ā
120
Lid 7
116
Lid 4
121
Lid 1
118
Lid 1, onderdeel a
121
Lid 2
118
Lid 1, onderdeel b
121
Lid 3
118
Lid 1, onderdeel c
121
Lid 4
118
Lid 3
1211
Lid 5
118
Lid 4
123
Lid 1 en 4
119
Lid 1+2
123
Lid 2+4
120
Lid 1+2
123
Lid 3
120
Lid 3
123
Lid 3
120
Lid 4
124
ā
125
ā
125a
Lid 1, eerste volzin
125
Lid 1
125a
Lid 1, tweede volzin
125
Lid 2
125b
ā
126
Lid 1
115
Lid 2, onderdeel b
1262
Lid 2
ā
129
ā
132
Lid 1+2+3
124
Lid 1+2
132
Lid 4
124
Lid 4
132
Lid 5
124
Lid 6
132
Lid 6
ā
132
Lid 7
ā
118+119
133
114
134
Lid 1
ā
134
Lid 2
69
Lid 6
134
Lid 3
116
Lid 1
134
Lid 4, onderdeel a
116
Lid 2
134
Lid 4, onderdeel b
116
134
Lid 5ā8
116
134
Lid 9, deels + 10
117
134
Lid 11
71
135
Lid 1ā2
120
Lid 1ā2
135
Lid 3
ā
ā
135
Lid 4
ā
135
Lid 5
ā
135
Lid 6
120
Lid 3
135
Lid 7
120
Lid 4
136
Lid 1ā4
127
137
Lid 1ā2
115, 116
137
Lid 3
122
137
Lid 4
116
Lid 3
137
Lid 5
ā
138
115
Lid 2, onderdeel a-b
139
115
Lid 2, onderdeel a-b
140
128
140a
ā
141
129
142
130
143
131
144
Lid 1 t/m 4
132
Lid 1 t/m 4
144
Lid 4a
132
Lid 5
144
Lid 5 t/m 7
132
Lid 6 t/m 8
1453
133
147
134
148
Lid 1
115
Lid 3
148
Lid 2
115
Lid 5
148
Lid 3
ā
148
Lid 4
ā
148
Lid 5
ā
148a
115
Lid 6
148b4
115
Lid 5
149
135
150
136
151
137
152
138
153
139
154
140
155
141
156
142
157
143
157a
144
157b5
145
158
146
158a
147
159
148
160
149
1626
150
163
151
163a
152
163b
153
163c
154
164
155
164a
156
164b
157
165
158
166
159
167
160
167a
161
168
162
168a
163
1705
164
171
165
172
166
173
167
174
168
1757
169
176a
170
176b
171
176c
172
176d
173
176e
174
176f
175
176g
176
176h
177
176i
178
176j
179
176k
180
177
181
178a8
182
178e
183
179
184
180
185
180a
115
181
186
182
187
183
188
183a
189
184
190
184a
191
184b
192
1859
193
187
194
188
195
188a
196
188b
197
188c
198
188d
199
188e10
200
189
202
190
203
191
204
192
205
193
206
194
207
194b
208
194c
209
194d
210
194e5
211
194f
212
195
214
X Noot
1
Artikel 122 is eerder vervallen.
X Noot
2
De artikelen 127 en 128 zijn eerder vervallen.
X Noot
3
Artikel 146 is eerder vervallen.
X Noot
4
Ingevoegd bij Wet actualisering deugdelijkheidseisen, Stb. 2020, 235.
X Noot
5
Ingevoegd bij Wet meer ruimte voor scholen, Stb. 2020, 160.
X Noot
6
Artikel 161 is vervallen bij Wet actualisering deugdelijkheidseisen, Stb. 2020, 235.
X Noot
7
Ingevoegd bij Wet actualisering deugdelijkheidseisen, Stb. 2020, 235. Artikel 176 is in 2004 vervallen.
X Noot
8
De artikelen 178b en 178c zijn per 1 juli 2020 vervallen met de inwerkingtreding van
de Wet register onderwijsdeelnemers, Stb. 2019, 119.
X Noot
9
Artikel 186 is eerder vervallen.
X Noot
10
Ingevoegd bij Wet meer ruimte voor scholen, Stb. 2020, 160.
Bijlage 2, behorende bij de memorie van toelichting op de Wet vereenvoudiging po.
Transponeringstabel van de artikelen van titel IV, afdelingen 1, 4 t/m 8, WEC betrokken
bij de vereenvoudiging van de bekostiging van oud -> nieuw.
WEC
oud
Lid/ onderdeel
WEC nieuw
Lid/ onderdeel
3
3
28i
28i
38a
38a
40
40
47a
47
70
Lid 1, deels
70
Lid 1
70
Lid 1, deels
70
Lid 2
70
Lid 2
70
Lid 3, onder a
70
Lid 3
70
Lid 3
71
71
71c
71a
71d
72
75
75
100
111
Lid 1, 1e, 2e, 4e volzin
ā
111
Lid 1, 3e volzin
114
Lid 2
111
Lid 2
114
Lid 4
111
Lid 3 t/m 8
ā
112
Lid 1, onder a, b, c, d en e
113
Lid 2, onder d, e, j, f en g
112
Lid 2+3
ā
113
Lid 1
117
113
Lid 2
118
113
Lid 3
117+118
114
119
Lid 2
115
121
116
Lid 1 t/m 5
111
Lid 1 t/m 5
116a
ā
117
Lid 1
114
Lid 1
117
Lid 2
114
Lid 2
117
Lid 3
114
Lid 3
117
Lid 4
119
Lid 1+3
117
Lid 5, 1e volzin
119
Lid 2+3
117
Lid 5, 2e volzin
114
Lid 4
117
Lid 6+7
116
Lid 4
117
Lid 8ā12, 14
ā
117
Lid 13
114
Lid 4
118
Lid 1
116
Lid 1
118
Lid 2
116
Lid 2
118
Lid 3
118
Lid 4
116
Lid 3
118a
120
119
ā
120
Lid 1+4
117
120
Lid 2 t/m 4
118
121
113
Lid 2, onder c
124
ā
127
112
128
Lid 1
113
128
Lid 2
70
Lid 8
128
Lid 3
114
128
Lid 4
114
Lid 1
128
Lid 5
116
Lid 2
128
Lid 6
119
Lid 1
128
Lid 7+8
116
Lid 3
128
Lid 9, 1e volzin
119
Lid 2
128
Lid 9, 2e volzin
119
129
118
130
122
131
115
132
ā
133
ā
134
123
135
124
136
125
137
Lid 1
126
Lid 1
137
Lid 2, 1e volzin
126
Lid 2
137
Lid 2, 2e volzin
126
Lid 3
137
Lid 3, 1e volzin
126
Lid 4
137
Lid 3, 2e volzin
126
Lid 5
138
Lid 1
127
Lid 1
138
Lid 2, 1e volzin
127
Lid 2
138
Lid 2, 2e volzin
127
Lid 3
138
Lid 3
127
Lid 4
127
Nieuw lid 5
138
Lid 4
127
Lid 6
138
Lid 4a
127
Lid 7
138
Lid 5
127
Lid 8
138
Lid 6
127
Lid 9
138
Lid 7
127
Lid 10
139
Lid 1, 1e volzin
128
Lid 1
139
Lid 1, 2e volzin
128
Lid 2
139
Lid 1, 3e volzin
128
Lid 3
139
Lid 2
128
Lid 4
139
Lid 3
128
Lid 5
139
Lid 4
128
Lid 6
139
Lid 5
128
Lid 7
139
Lid 6
128
Lid 8
141
129
142
128
Lid 8
143
Lid 1
113
143
Lid 2
113
Lid 4
143
Lid 3
113
143
Lid 4
113
143
Lid 5
113
143a
113
Lid 6
143b1
113
Lid 5
144
130
145
131
145a
132
146
133
146a
134
147
135
148
136
149
137
150
138
150a
139
151
140
157
141
158
142
159
143
160
144
161
145
162a
146
162b
147
162c
148
162c1
149
162d
150
162e
151
162f
152
162g
153
162h
154
162i
155
162j
156
162k
157
162l
158
162m
159
163
160
164a2
161
164e
162
165
163
166
164
166a
ā
167
165
168
166
169
167
169a
168
170
169
170a
170
170b
171
171
172
172
173
173
174
173b
175
173c
176
173d
177
178
174
179
175
180
176
181
177
182
178
183
178a
184
178c
185
178d
186
178e
187
188
179
189
X Noot
1
Ingevoegd bij Wet actualisering deugdelijkheidseisen, Stb. 2020, 235.
X Noot
2
De artikelen 164b en 164c zijn per 1 juli 2020 vervallen bij inwerkingtreding van
de Wet register onderwijsdeelnemers, Stb. 2019, 119 en Stb. 2020, 166.
Bijlage 3, behorende bij de memorie van toelichting op de Wet vereenvoudiging po.
Transponeringstabel van de artikelen van titel III, afdelingen 1, 4 t/m 8, WPO BES
betrokken bij de vereenvoudiging van de bekostiging van oud -> nieuw.
WPO BES
oud
Lid/ onderdeel
WPO BES nieuw
Lid/ onderdeel
66
Lid 1, deels
66
Lid 1
66
Lid 1, deels
66
Lid 2
66
Lid 2
66
Lid 3
66
Lid 3
66
Lid 3
67
67
68
68
97
Lid 1, a, c, e
99
Lid 3, c, f, h
97
lid 1 b, d, f
99
Lid 3, c, g, j
97
lid 2
100
lid 2
97
Lid 3
100
Lid 1
97
Lid 4, eerste volzin
100
Lid 5
97
Lid 4, tweede volzin
100
Lid 4
97
Lid 5
100
Lid 5
98
Lid 1 t/m 3
102
Lid 1 t/m 3
99
Lid 1 t/m 4
105
Lid 1 t/m4
100
Lid 1 t/m 5
97
Lid 1 t/m 5
101
vervalt
102
Lid 1 t/m 3
102
Lid 1 t/m 3
103
Lid 1+4
103
103
Lid 2ā4
104
Lid 1 t/m 4
104
99
105
vervalt
106
98
107
Lid 1+2
99
107
Lid 3+4
?
108
103
109
106
110
Lid 1ā2
99
110
Lid 3ā4
99
111
ā
112
107
113
108
114
109
115
110
116
Lid 1, a, c, e, f
111
Lid 1, a, b, c, d
116
Lid 1, b en d
ā
117
112
118
113
119
Lid 1+2
99
Lid 3+4
119
Lid 3+4
99
119a1
120
114
121
115
122
116
123
117
124
118
125
119
126
120
127
121
128
122
129
123
130
124
131
125
132
126
133
127
134
128
1352
129
136
130
137
131
138
132
139
133
140
134
141
135
142
136
143
137
144
138
145
139
145a
140
146
141
1473
142
150
143
151
144
152
145
153
146
154
147
155
148
156
149
157
150
158
151
159
152
160
153
161
154
162
155
163
156
164 t/m 166
ā
167
157
167a
158
167b
159
167ba
160
167c
161
167d
162
167e
163
167f4
164
168
166
X Noot
1
Ingevoegd bij Wet actualisering deugdelijkheidseisen, Kamerstukken I, 2019/20, 35 102.
X Noot
2
Ingevoegd bij Wet actualisering deugdelijkheidseisen, Stb. 2020. 235.
X Noot
3
De artikelen 148 en 149 zijn per 1 juli 2020 vervallen bij inwerkingtreding van de
Wet register onderwijsdeelnemers, Stb. 2019, 119 en Stb. 2020, 166.
X Noot
4
Ingevoegd bij Wet meer ruimte voor scholen, Stb. 2020, 160.
Bijlage 4, behorende bij de memorie van toelichting op de Wet vereenvoudiging po.
Transponeringstabel van de artikelen van de Wvo en de Wvo 2020 betrokken bij de vereenvoudiging
van de bekostiging van oud -> nieuw.
Wvo
Wvo gewijzigd door deze wet
Wvo2020 gewijzigd door deze wet
17a
17a
2.47
84
84
5.13
85
85
5.14
86
86
5.15
87
87
5.16
88
88
vervalt
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.