Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting
2020D41234 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 15 oktober 2020 enkele vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd
over zijn brief van 15 september 2020 inzake de nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting
(Zaaknummer 2020Z16379).
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Inleiding
2
2.
Aanleiding voor een nieuwe groepsregeling
3
3.
Randvoorwaarde fiscale groepsregeling
3
4.
Internetconsultatie
3
5.
Oplossingsrichtingen
5
6.
Enkele hoofdlijnen voor een nieuwe groepsregeling
7
7.
Schets vervolgtraject
10
II
Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
11
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief tot een
nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting (Vpb). De leden hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen en vinden het voorstel van het kabinet om hier verder
over door te praten een terecht voorstel. De leden van de VVD-fractie hechten grote
waarde aan een goed vestigingsklimaat en zien daarin ook een rol weggelegd voor de
groepsregeling in de vennootschapsbelasting. De leden willen benadrukken voorstander te zijn van een regeling in de Vpb en dat zij op dit moment nog
geen voorkeur zullen uitspreken over een gewenste oplossingsrichting in dezen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief van het kabinet
waarin is beschreven voor welke opties uit de internetconsultatie voldoende draagvlak
is en waarin een nieuwe groepsregeling nader wordt uitgewerkt. De twee opties met
voldoende draagvlak zijn behoud van het huidige fiscale eenheidsregime of een nieuwe
groepsregeling van winst- of verliesoverdracht of resultatenpooling die meer in lijn
is met groepsregelingen in andere EU-lidstaten, waarbij de eerste optie de meeste
steun kreeg, maar mede omdat de uitwerking van een nieuwe regeling onvoldoende duidelijk
is. Deze leden achten het noodzakelijk goed onderzoek te doen naar de uitgangspunten
van een nieuwe groepsregeling en de voor- en nadelen, gevolgen en risico’s van het
instellen van een nieuwe groepsregeling ten opzichte van het behoud van de huidige
regeling goed af te wegen. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen bij de hoofdlijnenbrief.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake een nieuwe groepsregeling
in de vennootschapsbelasting.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van deze kabinetsbrief.
Zij hebben hun vragen hierover al gesteld bij de schriftelijke inbreng van het Belastingplan
2021.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake een nieuwe groepsregeling
in de vennootschapsbelasting.
1. Inleiding
Een groepsregeling in de vennootschapsbelasting is van groot belang, omdat verschillende
groepsonderdelen als geheel ondernemen. Ondernemers kunnen allerlei (zakelijke) redenen
hebben om hun onderneming in verschillende bv’s te willen onderbrengen, maar naar
buiten toe is sprake van één onderneming. Omdat winsten en verliezen fiscaal anders
behandeld worden, is het nuttig om een groepsregeling te hebben die toestaat verliezen
en winsten in de groep te kunnen verrekenen. Daarbij valt het wel op dat bedrijven
in Nederland door de eerdere fiscale eenheid structuren kennen met relatief veel verschillende
vennootschappen. De leden van de CDA-fractie vinden het met name belangrijk dat een
groepsregeling goed toepasbaar is voor het bedrijfsleven, waaronder het midden-en
kleinbedrijf (mkb), en goed uitvoerbaar is, het liefst zelfs uitvoeringskosten bespaart,
voor de Belastingdienst. Daarnaast is het een voordeel als een groepsregeling bijdraagt
aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland.
De leden van de CDA-fractie zijn vanuit een «kosten-baten»-perspectief benieuwd wat
het voordeel is van het behouden van de huidige regeling, ten opzichte van het instellen
van een nieuwe regeling. Om de huidige regeling toekomstbestendig te houden, zullen
aanpassingen op grond van Unierecht moeten worden toegevoegd die de reeds complexe
regeling mogelijk nog complexer maken. Wel biedt de huidige regeling grote voordelen
aan ondernemers, zoals het fiscaal geruisloos intern overdragen van vermogensbestanddelen en is het bedrijfsleven bekend met de toepassing
van het fiscale eenheidsregime. Een nieuwe groepsregeling naar voorbeeld van een groot
aantal EU-lidstaten om ons heen zal op zichzelf minder complex zijn en toekomstbestendiger
in het licht van Unierecht. Echter, deze wijziging houdt een grootscheepse aanpassing
in van de Wet Vpb 1969, de systemen van de Belastingdienst en de processen voor het
bedrijfsleven. In welke mate de regeling bijdraagt aan het Nederlandse vestigingsklimaat
is afhankelijk van hoe de voorwaarden precies worden ingevuld. Volgens deze leden
is daarvoor meer onderzoek nodig om een goede afweging te kunnen maken.
Om een keuze te kunnen maken ten aanzien van de juiste weg vooruit zouden deze leden
graag een (vorm van een lichte) uitvoeringstoets, van de budgettaire gevolgen, een
mkb-toets en een regeldruktoets zien voor het instellen van een nieuwe regeling ten
opzichte van de bestaande regeling. Kan het kabinet aangeven welke optie beter uitvoerbaar
is voor de Belastingdienst, welke optie het beste uitvoerbaar is voor het mkb, welke
kosten de twee regelingen met zich meebrengen en van welke keuzes in de regelingen
dit afhankelijk is?
2. Aanleiding voor een nieuwe groepsregeling
3. Randvoorwaarde fiscale groepsregeling
4. Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie willen allereerst opmerken de keuze van het kabinet om
het advies te baseren op basis van het aantal voor- of tegenstanders op voorliggende
oplossingsrichtingen bij de internetconsultatie een vreemde en niet wenselijke variant
te vinden. De leden zien ook in de opbouw van de brief een bijzondere gang van zaken.
Er worden vier oplossingsrichtingen besproken, waarbij tegelijkertijd sommige oplossingsrichtingen
niet reëel worden bevonden, terwijl deze wel in de oorspronkelijke internetconsultatie
voorlagen. Als het kabinet deze oplossingsrichting niet reëel vond, waarom lagen deze
dan wel voor in de internetconsultatie? En waarom zijn er klaarblijkelijk wel experts
die de voorliggende optie als wel reëel hebben beschouwd gezien hun stem op bijvoorbeeld
de oplossingsrichting met betrekking tot de grensoverschrijdende groepsregeling of
het voortzetten van de huidige groepsregeling met mogelijk aanvullende reparatiemaatregelen?
De leden van de VVD-fractie willen toe naar een eenvoudig en behapbaar belastingstelsel
en zouden daarom graag zien dat het kabinet ingaat op de verwachte administratieve
en budgettaire lasten voor zowel ondernemers als voor de Belastingdienst per oplossingsrichting
zonder dat daarbij een voorkeurspositie wordt ingenomen. Waarom is hier in bijgaande
brief zo weinig objectief op ingegaan? Klopt het dat voorliggende brief vooral moet
fungeren als gedachtewisseling op basis waarvan een volgend kabinet beslissingen kan
nemen? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet de verwachte extra toe- of afname van
de administratieve en budgettaire last per oplossingsrichting overzichtelijk weergeven
in bijvoorbeeld een uitvoeringstoets? Kan in deze toets ook worden ingegaan op de
mate van neutraliteit per voorgesteld fiscale eenheidsregime; een belangrijk mechanisme
dat ervoor zorgt dat er wordt geheven alsof er sprake is van één belastingplichtige?
De leden lezen over de startbijeenkomst met verschillende vertegenwoordigers. In hoeverre
komen de ontvangen reacties op de internetbijeenkomst overeen met de aanwezigen bij
de startbijeenkomst? Hoe is het kabinet gekomen tot de vier voorgestelde oplossingsrichtingen?
Waarom heeft het kabinet gekozen voor een uitputtende lijst van vier oplossingsrichtingen?
Hoe reageerden de indieners van de zienswijze op de consultatiemanier waarbij gekozen
kon worden uit vier verschillende oplossingsrichtingen? Waarom heeft het kabinet gekozen
voor voorliggende draagvlakbenadering op basis waarvan verder wordt gesproken met
zowel het bedrijfsleven, belangenorganisaties, wetenschappers als met de Kamer?
De leden van de VVD-fractie vinden het lastig om een waardeoordeel te geven op de
oplossingsrichting en het aantal vertegenwoordigers dat op welke oplossingsrichting
heeft gestemd, omdat de budgettaire gevolgen nog niet konden worden meegenomen bij
de afweging. Waarom kan het kabinet de budgettaire impact van de vier oplossingsrichtingen
nog niet delen? Wanneer verwacht het kabinet dit wel te kunnen doen? Deelt het kabinet
de mening dat de budgettaire impact van een oplossingsrichting van groot belang is
voor de haalbaarheid van de oplossingsrichting? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet
aangeven hoeveel mkb-bedrijven gebruik maken van de fiscale groepsregeling?
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat het grootste deel van de respondenten
voor het behoud van de huidige fiscale eenheid is met zeven voorstanders en dat drie
respondenten meer zien in een nieuwe groepsregeling. Dit terwijl het kabinet in reactie
op de uitspraken van het Europese Hof van Justitie heeft aangegeven dat een nieuwe
regeling nodig is. Hoe beoordeelt het kabinet de commentaren van de voorstanders van
behoud van het huidige regime?
De leden van de SP-fractie spreken allereerst hun verbazing uit over de internetconsultatie
die heeft plaats gevonden en de basis lijkt te vormen voor dit document. Zij constateren
dat op de internetconsultatie hoofdzakelijk door bedrijfsverenigingen en hun belastingadviseurs
is gereageerd en dat deze geheel naar hun eigen belangen hoofdzakelijk willen dat
de bestaande groepsregeling kan blijven bestaan, waardoor belastingplanning door verliesverrekening
op grote schaal mogelijk blijft. De leden van de SP-fractie merken overigens op dat
een van de geconsulteerden, werkzaam bij de Belastingdienst, geen duidelijke voorkeur
heeft uitgesproken voor een van de door het kabinet voorgeschotelde varianten, maar
wel in een van de categorieën is geplaatst. Daar deze geconsulteerde met name pleitte
voor heldere materiële eisen aan de fiscale eenheid om uitvoerbaarheid door de Belastingdienst
te bevorderen vragen deze leden het kabinet wat met deze consulatie is of wordt gedaan.
De leden van de SP-fractie constateren dat het volledig afschaffen van de fiscale
eenheid aanzienlijke voordelen kent in de uitvoering aan alle zijden: de beoordeling
door de Belastingdienst wordt veel eenvoudiger, arbitrage via de rechter zal minder
vaak plaatsvinden, de financiële administratie bij bedrijven wordt minder complex
en inzichtelijker en er zijn minder belastingadviseurs nodig. Deze leden constateren
echter dat de geconsulteerden allen tot op zekere hoogte belang hebben bij een mate
van belastingontwijking en het bevreemdt hen dan ook niet dat zij pleiten om een grote
bron van belastingontwijking te behouden. Zij vragen het kabinet een vorm van consultatie
opnieuw plaats te laten vinden onder belanghebbenden die niet evident voorstander
zijn van een vorm van fiscale eenheid en vragen het kabinet om een uitvoeringstoets
door de Belastingdienst uit te laten voeren van een stelsel zonder fiscale eenheid.
De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet spreekt over maten van draagvlak
bij de verschillende mogelijkheden die zij de geconsulteerden heeft aangereikt. Zij
vragen het kabinet of deze leden dit moeten interpreteren als een keuzemenu waaruit
bedrijven en hun belastingadviseurs het hen meest welgevallige voorstel kunnen kiezen.
Deze leden verbazen zich erover dat een dergelijke keuze wel aan een groepje voorstanders
van belastingontwijking wordt voorgelegd en niet aan de rest van de samenleving. Zij
constateren dat de nieuwe groepsregeling die het kabinet in gedachten lijkt te hebben
een variatie is op de bestaande, maar uit het schrijven van het kabinet waarin telkens
wordt opgemerkt dat het Europees recht de bestaande groepsregeling onhoudbaar maakt,
maken zij op dat hervorming met frisse tegenzin plaatsvindt.
5. Oplossingsrichtingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de EU-rechtelijke risico’s vanwege onduidelijke
EU-jurisprudentie op het punt van continueren van de huidige fiscale regeling (eventueel
met aanvullende reparatiemaatregelen) niet kan worden weggenomen en dat dit specifiek
leidt tot de conclusie dat continuering van de huidige fiscale regeling voor het kabinet
geen reële oplossingsrichting is. Waarom zorgt het kabinet dan niet op voorhand voor toetsing van de voorliggende maatregelen aan EU-wetgeving zodat vooraf al
duidelijk is of deze oplossingsrichting juridisch gezien kan en of dit moet worden
gezien als een haalbare of een onhaalbare oplossingsrichting? Waarom is het kabinet
van mening dat aanpassing van de huidige groepsregeling met eventueel reparatiemaatregelen
niet EU-bestendig kan worden gemaakt?
In aanvulling op bovenstaande krijgen de leden van de VVD-fractie signalen dat het
kabinet de oplossingsrichting van het continueren van het huidige fiscale eenheidsregime
te snel afschrijft. Deze oplossingsrichting zou een minder grote invloed op ondernemers
hebben dan een geheel nieuwe groepsregeling, zowel in ondernemingsklimaat als in administratieve
lasten. Heeft het kabinet ook bijvoorbeeld de optie onderzocht om de huidige spoedreparatiemaatregelen
te continueren en (toekomstige) wet- en regelgeving in overeenstemming te brengen
met de «per-element»-benadering indien bepalingen samenlopen met het fiscale eenheidsregime,
om zo de EU-rechtelijke risico’s te ondervangen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen in voorliggende brief dat het kabinet nog geen definitieve
keuze maakt rond de formele invulling van de nieuwe groepsregeling, maar dat het kabinet
dus al wel kiest voor een oplossingsrichting van een nieuwe groepsregeling gezien
de opmerkingen over een nieuwe verlies- of winstoverdrachtregeling dan wel resultatenpoolingsysteem.
De leden vragen het kabinet op welke vlakken het kabinet verder in gesprek gaat met
het bedrijfsleven, belangenorganisaties en wetenschappers als de keuze al nagenoeg
is gemaakt. Waarom kiest het kabinet ervoor de oplossingsrichting al wel aan een volgend
kabinet aan te reiken, maar er zelf verder niets mee te doen, al dan niet in wettelijke
vorm? Wie zegt dat een volgend kabinet niet een hele andere afweging maakt in de voorliggende,
of wellicht niet voorliggende, oplossingsrichtingen?
De regeling van de fiscale eenheid is sinds haar bestaan veelvuldig is gerepareerd
en complexer geworden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Ook moeten vanuit
de spoedmaatregelen veel transacties reeds apart worden beoordeeld in plaats van dat
deze op groepsniveau onzichtbaar zijn. Mogelijk volgen nog meer aanpassingen aan de
regeling als deze op punten niet houdbaar blijkt met het Europees recht. De leden
van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven op welke onderdelen van de regeling
zij nog mogelijke (toekomstige) knelpunten ziet. Deze leden vragen in dat kader ook
hoe het kabinet de risico’s ziet ten aanzien van de earningsstrippingbepaling van
artikel 15b op de fiscale eenheid en het niet toepassen van verrekenprijsregels op
transacties binnen fiscale eenheid, zoals benoemd in de literatuur.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het ontwerpen en invoeren van een nieuwe groepsregeling
ongeveer vijf jaar zal duren en dat dit tijdpad optimistisch is, omdat het ontwerpen
en invoeren van een goed doordacht en werkend groepsregime een kwestie van jaren is.
Kan het kabinet dit toelichten? Hoe schat het kabinet voorts de kans in dat in deze
jaren alsnog additionele spoedmaatregelen moeten worden ingevoerd wanneer onderdelen
van het fiscale eenheid niet verenigbaar blijken met het Europees recht?
Het kabinet geeft aan dat groepsregelingen in de EU veelal uitsluitend resultatenconsolidatie
toestaan. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of er naast deze resultatenconsolidatie
nog andere bijzondere elementen in de vergeleken groepsregelingen zitten. Wat zijn
de belangrijkste elementen waarop deze groepsregelingen variëren?
Het kabinet beschrijft twee opties die deze landen toepassen, ofwel een systeem van
winst- of verliesoverdracht of een systeem van resultatenpooling. Wat acht het kabinet
de voor- en nadelen van deze systemen? En met welke planningsmogelijkheden hebben
landen die met deze regelingen werken te maken en hoe reageren zij daarop? Ook vragen deze leden welke van
de opties (winstoverdracht, verliesoverdracht of resultatenpooling) het gemakkelijkst
in te passen is in de Nederlandse Wet Vpb 1969.
De leden van de fractie van D66 constateren dat de huidige fijnmazige regels van de
fiscale eenheid het resultaat zijn van jarenlang ervaring met de toepassing van die
regels, en vragen of er kan worden gezocht naar een systematiek waarbij een groot
deel van de anti-misbruikmaatregelen (een-op-een) kunnen worden overgenomen. Of worden
deze maatregelen mogelijk juist overbodig bij een nieuwe systematiek? De leden van
de fractie van D66 vragen of, wanneer wordt gekozen voor een nieuwe groepsregeling
waarin veel dezelfde elementen worden opgenomen als de oude fiscale eenheid, de oude
jurisprudentie van die overgenomen elementen dan kan blijven gelden. De leden van
de fractie van D66 lezen dat het verrekenen van winsten en het niet in aanmerking
nemen van winsten bij interne transacties de belangrijkste voordelen zijn van de huidige
fiscale eenheid. Deze leden vragen wat er dan zo anders is aan een nieuwe groepsregeling
waarin winsten en verliezen kunnen worden verrekend met flankerende maatregelen voor
interne transacties. Waarom dan überhaupt nog overgaan op een nieuw stelsel? De leden
van de fractie van D66 vragen welk van de voorgestelde opties A, C of D EU-rechtelijk
het meest bestendig is. Deze leden vragen waarom de voorkeur uitgaat naar A, als optie
A niet het meest EU-rechtelijk bestendig zou zijn. Deze leden vragen of en in hoeverre
het voor de geconsulteerden mogelijk is om de EU-rechtelijke risico’s reëel in te
schatten. De leden van de fractie van D66 vragen of de inbrengers van de internetconsultatie
op de verschillende risico’s van het behoud van het huidig stelsel hebben gereflecteerd
of deze hebben benoemd.
De leden van de fractie van D66 vragen of het primaire doel van het aanpassen van
de huidige groepsregeling niet is om het in lijn te brengen met EU-recht. Deze leden
vragen daarom waarom nog steeds geen inzicht bestaat in die bestendigheid per optie
en vragen of het kabinet een kwalitatieve weging kan geven van de bestendigheid van
de verschillende opties.
6. Enkele hoofdlijnen voor een nieuwe groepsregeling
De leden lezen dat bij een mogelijk nieuwe systeem van resultaatpooling er onder meer
200.000 groepslichamen meer hun belastbare bedrag zelfstandig moeten vaststellen.
Welk totaalaantal bedrijven meer moet nu zelfstandig het belastbaar bedrag vaststellen?
Waarom wordt er niet ingegaan op de extra administratieve lasten bij zowel de bedrijven
als bij de Belastingdienst? Welke budgettaire gevolgen heeft de voor het kabinet meest
wenselijke oplossingsrichting voor bedrijven, nu door 200.000 meer groepslichamen
zelfstandig het belastbare bedrag moet worden vastgesteld?
Het kabinet geeft aan dat in een nieuwe groepsregeling zoveel mogelijk zal worden
geprobeerd aan te sluiten bij huidige bepalingen van de fiscale eenheid. De leden
van de CDA-fractie vragen of het niet logischer is om een nieuwe regeling helemaal
opnieuw in te richten met voorwaarden die daarbij passen. Kan het kabinet aangeven
in hoeverre zij de vereisten voort wil zetten en in hoeverre zij ook ruimte ziet om
in deze voorwaarden nieuwe keuzes te maken die passen bij de opzet van de nieuwe regeling?
Deze leden vragen voorts welke onderdelen van de Wet Vpb 1969 worden verwacht te vervallen
met het instellen van een nieuwe groepsregeling en waar deze regelingen kunnen worden
aangepast. Vervalt (een deel van) afdeling 2.9? En welke andere artikelen in de wet
waarin de uitwerking voor de fiscale eenheid is opgenomen zouden moeten worden herzien
of kunnen vervallen? Deze leden zijn benieuwd in hoeverre dergelijke artikelen of
verwijzingen bij een nieuw regime nog nodig zijn en of de wet een stuk minder complex
wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen of andere landen in hun groepsregelingen ook rechtsvormen
in de groepsregeling toelaten die niet tot de Nederlandse fiscale eenheid worden toegelaten
en waarom dit in een Nederlandse regeling wel of niet opportuun zou zijn. Deze leden
vragen het kabinet voorts verder toe te lichten hoe coöperaties gebruikt worden voor
ongewenste tax planning.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een lager percentage dan de huidige 95% bezit
van het nominaal gestorte aandelenkapitaal volgens het kabinet bijkomende effecten
de groepsregeling compliceren. Deze leden vragen het kabinet echter hoe zij dit bezitspercentage
beoordeelt in het licht van andere Europese groepsregelingen. Zo houden bijvoorbeeld
België en Zweden een percentage van 90% aan, Duitsland van 50% en Ierland, Spanje
en het Verenigd Koninkrijk van 75%. Wat zouden precies de voor- en nadelen zijn van
een lager percentage? En wat kan een lager percentage in een nieuwe groepsregeling
bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere Europese
landen, mede in het licht van andere voorgenomen fiscale maatregelen die de mogelijkheden
voor (grensoverschrijdende) ondernemers in Nederland beperken? Kan het kabinet reageren
op de stelling die door professor E.J.W. Heithuis in de literatuur1 wordt ingenomen dat met een lager bezitspercentage in een nieuwe regeling minder
druk komt te liggen op de liquidatieverliesregeling en de handel in verlieslichamen
wanneer verliezen en winsten tussen lichamen ook bij een lager percentage gemakkelijker
kunnen worden verrekend, en dat dit een enorme vereenvoudiging van de Wet op de vennootschapsbelasting
zou inhouden?
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het verplicht of optioneel instellen
van de groepsregeling veel verschil zal maken, omdat formele vereisten, zoals een
bezitspercentage, gemakkelijk te sturen zijn. In dat kader vragen zij of het kabinet
ook materiële voorwaarden heeft overwogen in de opzet van een nieuwe groepsregeling
zoals in de fiscale eenheid voor de omzetbelasting, waarbij sprake dient te zijn van
organisatorische, financiële en economische verwevenheid.
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij een systeem van winst- of verliesoverdracht
voor elke entiteit het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting kan worden toegepast
net zoals in de huidige fiscale eenheid. Deze leden verwachten dat het bij een systeem
van verliesoverdracht niet mogelijk zal zijn meer verlies over te dragen dan er bij
de andere entiteit winst is, maar vragen of het bij een systeem van winstoverdracht
wel mogelijk kan zijn meer winst over te dragen dan sprake is van verlies bij de andere
entiteit.
De lezen van de CDA-fractie lezen dat door het kabinet wordt voorgesteld om, indien
wordt gekozen voor een nieuwe groepsregeling, alle bepalingen in de Wet Vpb 1969 consequent
op stand-alone basis toe te passen om geen inbreuk te maken op het EU-recht. Voorgaand aan dit voorstel
heeft het kabinet echter ook de gevolgen geschetst voor bijvoorbeeld de toepassing
van het innovatieboxregime en de tonnageregeling. Deze leden achten het niet ondenkbaar
dat in andere landen dikwijls ook bijvoorbeeld het bezit van het intellectueel eigendom
(IP) in een andere entiteit zit dan de innovatieve activiteiten en vragen het kabinet
hoe daarmee wordt omgegaan ten aanzien van de groepsregeling. Deze leden vragen zich
af hoe verstandig het is zeer rigide met een nieuwe regeling om te gaan om deze eenvoudig
te houden, terwijl dat afdoet aan de materiële werkelijkheid. Ook vragen zij of de
houdbaarheid van het toestaan van bepaalde uitzonderingen op voorhand op EU-niveau
kan worden afgestemd.
De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat de groepsverrekening
alleen kan worden toegepast op verliezen die in het betreffende belastingjaar kunnen
worden verrekend met winsten in dat jaar. Is het mogelijk om winsten van de ene entiteit
met in het verleden geleden verliezen van een andere entiteit te verrekenen? Deze
leden denken bijvoorbeeld aan de situatie dat een groep van vier entiteiten in 2025
en 2026 geen winst heeft gemaakt. In 2027 gaan onderdelen A en B weer winst maken,
terwijl onderdelen C en D verlieslatend blijven. A en B kunnen hun winsten eerst verrekenen
met hun verliezen uit 2025 en 2026. De overige winst kunnen zij dan alleen verrekenen
met de verliezen van C en D in 2027. De verliezen van C en D uit 2025 en 2026 blijven
bestaan totdat C en D zelf weer winst gaan maken. Begrijpen deze leden de uitwerking
goed? Zo ja, waarom wordt horizontale verrekening met oudere verliezen in de groep
niet toegestaan?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat onder de verliesoverdrachtregeling iedere
entiteit een eigen fiscale winst- en verliesberekening maakt en een aangifte indient.
Deze leden gaan ervan uit dat dit bij een systeem van winstoverdracht hetzelfde zou
werken. Kan het kabinet dat bevestigen? Voorts vragen deze leden hoe de winst- of
verliesoverdracht er dan formeel uitziet. Worden deze op basis van een apart verzoek
overgedragen? En wordt de nieuwe verliespositie dan wederom per bij voor bezwaar vatbare
beschikking vastgesteld? Voorts zijn deze leden benieuwd naar de opties voor aanpassingen
in het formele rechtskader ten aanzien van overdracht van verliezen en resultatenpooling
voordat de definitieve aanslagen of verliesbeschikkingen zijn vastgesteld. Deze leden
verwachten dat dit kan leiden tot correcties die de onzekerheid en administratieve
lasten voor de belastingplichtige kan verhogen. Kan het kabinet aangeven welke opties
in het formele rechtskader andere Europese landen hiervoor in hun groepsregelingen
hebben?
De leden van de CDA-fractie lezen zowel bij de verliesoverdracht als bij de resultatenpooling
dat in potentie het aantal aangiftes enorm zal stijgen. Zij zijn zeer benieuwd naar
de uitvoeringstoets ten aanzien van deze groepsregeling en de gevolgen voor het bedrijfsleven.
Zoals eerder aangegeven zien zij ten behoeve van de verdere discussie graag een eerste
inschatting tegemoet. Ook zijn zij benieuwd naar een raming in hoeverre het opstellen
van stand-alone aangiftes een administratieve lastenverzwaring zal betekenen voor bedrijven, of dat
dit effect naar verwachting kan worden weggestreept omdat een stand-alone aangifte minder complex is dan een fiscale eenheidsaangifte.
Ten aanzien van de resultatenpooling begrijpen de leden van de CDA-fractie dat één
aanslag wordt opgelegd. Wel dienen per groepsentiteit (deel)aangiftes te worden gedaan
en verliesbeschikkingen te worden opgelegd. Hoe beziet het kabinet de uitvoerbaarheid
en lasten van beide systemen ten opzichte van elkaar? Welk systeem acht het kabinet
beter uitvoerbaar?
Als meest gunstige onderdelen van de huidige fiscale eenheidsregeling zien de leden
van CDA-fractie de resultatensaldering en de mogelijkheid intern vermogensbestanddelen
over te dragen zonder fiscale gevolgen. Deze leden achten het van belang dat wordt
onderzocht hoe dit tweede voordeel kan worden verwerkt in een nieuwe regeling, maar
om complexiteit van een nieuwe regeling te beperken, zijn zij erg benieuwd naar de
uitkomsten van het onderzoek dat het kabinet zal doen naar het onderbrengen van interne
transacties en reorganisaties naar bestaande reorganisatiefaciliteiten. Kan het kabinet
een eerste inschatting geven van de aanpassingen die benodigd zijn om de fiscale voordelen
die onder de huidige fiscale eenheidsregeling zo goed mogelijk te kunnen behouden
en naar welke knelpunten dient te worden gekeken? Wat betekent het niet hebben van
een goed aansluitende reorganisatiefaciliteit voor interne transacties en reorganisaties
voor de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland, aangezien de vermogensconsolidatie
een belangrijk voordeel was van de Nederlandse fiscale eenheid?
De leden van de fractie van D66 vragen naar de verschillende zakelijke redenen voor
ondernemingen om activiteiten binnen één land in meerdere vennootschappen op te knippen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de beperking van de liquidatieverliesregeling
naar verwachting leidt tot meer vennootschappen die in een fiscale eenheid worden
gevoegd. De leden van de fractie van D66 vragen welke aanvullende maatregelen moeten
worden getroffen wanneer wordt gekozen voor het behoud van het huidige regime. De
leden van de fractie van D66 vragen of er op dit moment rechtszaken lopen tegen de
toepassing van het huidige fiscale-eenheidsregime met een beroep op het Europees recht.
De leden van de fractie van D66 constateren dat in de btw ook geen sprake is van een
keuze voor het bestaan van een fiscale eenheid. Deze leden vragen of de verplichting
van een fiscale eenheid in de btw leidt tot een eenvoudigere uitvoering voor de Belastingdienst.
Tevens vragen deze leden of de ervaringen in de btw in overweging zijn genomen bij
de afweging de fiscale eenheid wel of niet te verplichten in de Vpb.
De leden van de fractie van D66 lezen dat het berekenen van een belastbaar bedrag
per lichaam de Vpb een stuk eenvoudiger wordt. Deze leden vragen of dit ook betekent
dat de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst eenvoudiger wordt waardoor bijvoorbeeld
aanpassingen in de Vpb makkelijker te verwerken zijn.
De leden van de fractie van D66 vragen of de aanpassing van de formeelrechtelijke
aspecten van het vaststellen van verliezen bij een regeling met verliesoverdracht
nog moeten worden aangepast, nu er spoedig onbeperkte voorwaartse verliesverrekening
mogelijk is. De leden van de fractie van D66 vragen of een afname van de hoeveelheid
aangifteplichtige lichamen wordt verwacht wanneer wordt gekozen voor een nieuwe groepsregeling.
Deze leden vragen naar de budgettaire effecten van het apart toepassen van het tariefsopstapje
door alle losse Vpb-lichamen. De leden van de fractie van D66 vragen wat de budgettaire
effecten zijn van het opheffen van de vermogensconsolidatie zonder flankerende reorganisatiefaciliteit.
De leden van de SP-fractie geven afsluitend aan een sterke voorkeur te hebben voor
het in zijn geheel afschaffen van de fiscale eenheid. Dit komt naar de mening van
deze leden zeer ten goede aan de overzichtelijkheid van het belastingstelsel, het
tegengaan van belastingplanning en ontwijking van belastingen als gevolg van de complexiteit
van het stelsel. Zij vragen het kabinet naar een bespiegeling van de gevolgen van
de afschaffing van de fiscale eenheid, zowel voor de staatshuishouding als de bedrijven
die hier nu gebruik van maken, zodat deze mogelijkheid ook kan worden betrokken bij
de door het kabinet genoemde gedachtewisseling.
7. Schets vervolgtraject
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het kabinet alleen een vervolgtraject geeft
voor het introduceren van een nieuwe regeling en niet voor de oplossingsrichting waarbij
de huidige fiscale eenheid wordt gecontinueerd met, indien nodig, nieuwe aanvullende
reparatiemaatregelen. Kan het kabinet ook voor dit traject een vervolg schetsen?
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet bereid is tot het doen van een aanvullende
analyse door onafhankelijk experts voordat verdere besluitvorming plaatsvindt. De
leden vragen of de experts in de analyse specifiek kunnen ingaan op de vier voorliggende
oplossingsrichtingen en de haalbaarheid daarvan, zowel in EU-rechtelijke zin als in
uitvoerbaarheid. En daarnaast een analyse van de fiscale groepsregelingen in andere
EU-landen. Op welke ervaringen in welke landen baseert het kabinet de nu voorgestelde
stappen? De leden verzoeken het kabinet de Kamer uiterlijk in januari 2021 over de
bevindingen te berichtten.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet een tijdpad te schetsen ten aanzien
van het vervolgtraject. Welke gedachtewisselingen worden er nog in deze kabinetsperiode
verwacht? Ook achten deze leden het van belang dat gesprekken plaatsvinden met wetenschappers,
adviseurs, bedrijven en de Belastingdienst om een regeling te kunnen opstellen die
zo goed mogelijk aansluit op de praktijk, uitvoerbaar en handhaafbaar is en kan bijdragen
aan een robuust en eenvoudig belastingsysteem.
II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.