Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het afschrift Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en Verzamelbesluit Toeslagen
31 066 Belastingdienst
Nr. 713
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 oktober 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 3 september 2020 over het
afschrift Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken en Verzamelbesluit
Toeslagen (Kamerstuk 31 066, nr. 696).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 13 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit Compensatieregeling
CAF 11 en vergelijkbare (CAF)-zaken. De leden hebben nog enkele vragen.
Het voorliggende besluit bevat beleidsregels voor de verstrekking van een compensatie
aan de ouders vanwege de institutionele vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen.
De Kamer heeft al verschillende keren gesproken over de voorgestelde compensatie.
Een spoedige compensatie is nodig om een eerste stap te zetten in het herwinnen van
het vertrouwen van de ouders. Voor de leden van de VVD-fractie is het belangrijk dat
het voorliggende besluit en de eerder aangenomen wet leidt tot een spoedige compensatie
van de getroffen ouders. Kan de Staatssecretaris een actuele planning overleggen?
De leden constateren dat in het voorliggende besluit geen mogelijkheid is opgenomen
om over te gaan tot het uitkeren van een deel van de compensatie waar betreffende
ouder(s) recht op hebben. De leden van de VVD-fractie hebben hier eerder voor gepleit.
Met het toekennen van een deel van de compensatie en het daarbij behorende voorschot
kan ouders meer «lucht» geven in de penibele situatie waarin ouders kunnen verkeren,
ouders die bijvoorbeeld de rekeningen niet kunnen betalen. Kan de Staatssecretaris
toelichten of het toekennen en uitbetalen van een deel van de compensatie tot de mogelijkheden
behoort? Zo nee, waarom is dit in het voorliggende besluit niet geregeld? Welke stappen
moeten gezet worden om dit alsnog mogelijk te maken? Welk tijdsbestek is nodig om
dit te regelen?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Verzamelbesluit Toeslagen.
In eerder debatten is de wens tot het proportioneel vaststellen en het matigen van
terugvordering van toeslagen uitgebreid aan de orde gesteld. De leden steunen het
Verzamelbesluit waarin dit nu ook vastgelegd is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Met interesse hebben de leden van de PVV-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris van 3 september 2020 aangaande het Besluit Compensatieregeling CAF
11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en het Verzamelbesluit Toeslagen. Naar aanleiding
van deze brief hebben de leden van de PVV-fractie enkele vragen.
Kan de Staatssecretaris de Kamer een geactualiseerd overzicht doen toekomen van (het
geschatte aantal) personen dat in aanmerking komt voor enige compensatie, personen
die inmiddels enige vorm van (aanvullende) compensatie, vergoeding of schadeloosstelling
hebben ontvangen alsmede de daarmee gemoeide kosten? Zou de Staatssecretaris hier
eveneens het aantal personen in willen opnemen dat evident niet voor (enige) compensatie
in aanmerking komt?
Zowel onder 2.2.1 Waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11 als onder 2.2.2 Mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 wordt gesteld dat voor enkele CAF-onderzoeken de problematiek breder is dan enkel
de kinderopvangtoeslag en tevens uitstrekt tot de huurtoeslag, zorgtoeslag en/of het
kindgebonden budget. Kan de Staatssecretaris de Kamer nader informeren omtrent de
stand van zaken aangaande het verrichte dan wel nog lopende onderzoek naar mogelijke
vergelijkbare problematiek bij de overige toeslagen en het kindgebonden budget? Kan
de Staatssecretaris hierbij tevens aangeven of er veel overlap zit tussen de gedupeerden
inzake de Kinderopvangtoeslag en gedupeerden bij de overige toeslagen en gedupeerden
bij het kindgebonden budget dan wel dat het over geheel separate groepen van gedupeerden
gaat?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het vernieuwde besluit compensatieregeling
CAF-11 en vergelijkbare CAF-zaken en het aangepaste Verzamelbesluit Toeslagen.
In het besluit over de compensatieregeling is opgenomen dat vergelijkbare CAF-zaken
beoordeeld worden op een institutioneel vooringenomen handelwijze aan de hand van
de vijf door de Adviescommissie beschreven criteria. Het besluit geeft aan dat beoordeeld
wordt of deze criteria «in samenhang voorkomen in een onderzoek». Omschreven wordt
dat het aantal criteria waaraan voldaan wordt niet doorslaggevend is. De leden van
de CDA-fractie merken op dat dit niet erg concreet is. Op welke wijze wordt getoetst
of de criteria «in samenhang» voorkomen? En hoe kan een ouder zich dan verweren tegen
het oordeel dat de criteria niet «in samenhang» voorkomen in het onderzoek? Als de
Belastingdienst/Toeslagen en de commissie van onafhankelijke deskundigen van oordeel
zijn dat er in het onderzoek niet institutioneel vooringenomen is gehandeld, krijgen
de ouders hiervan een mededeling? De leden van de CDA-fractie vragen welke informatie
er is opgenomen in die mededeling over de reden van afwijzing.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke wijze ouders die in een CAF-zaak
zitten, inzage kunnen krijgen in het CAF-dossier dat aan de commissie van wijzen is
voorgelegd, conform de aangenomen van het lid Omtzigt over recht op een afschrift
van het dossier voor ouders in CAF-zaken1. Dit is natuurlijk van groot belang wanneer de vergelijkbaarheid is afgewezen. Is
het kabinet bereid om ouders in de CAF-zaken die niet als vergelijkbaar met CAF 11
gezien worden, die inzage op korte termijn te regelen en daarvoor dit besluit aan
te passen?
Bij de zaken die mogelijk vergelijkbaar zijn met CAF 11 wordt in het besluit vermeld
dat de ouders, wanneer de Belastingdienst/Toeslagen dan wel de commissie van onafhankelijke
deskundigen van oordeel is dat er in het onderzoek sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen, een brief krijgen dat zij mogelijk voor compensatie in aanmerking
komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij «mogelijk»
in aanmerking komen. Waar hangt dit dan van af?
De leden van de CDA-fractie waarderen het dat het besluit ruimte laat voor andere
onderzoeken dan de onderzoeken die zijn aangemerkt als mogelijk of waarschijnlijk
vergelijkbaar met CAF 11. Er moeten dan signalen zijn dat er in deze onderzoeken institutioneel
vooringenomen is gehandeld. Zijn er tot op heden dergelijke signalen bij de Belastingdienst,
behalve bij de casus Baybegim, die ook al genoemd werd door de onderzoekscommissie?
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet hoe een ouder of een groep ouders die
vinden dat hun zaak beoordeeld moet worden op institutionele vooringenomenheid, het
dossier van hun CAF-zaak daarop kan laten beoordelen.
In het algemeen overleg van 23 juni 2020 stelde de Staatssecretaris: «De eerste maatregel
is dat we de CAF-zaken die door de commissie van wijzen zijn beoordeeld, opnieuw door
haar laten beoordelen, maar dan natuurlijk op basis van de juiste informatie, en dat
we die informatie ook vooraf laten toetsen. Ik wil ook gezegd hebben dat de commissie
van wijzen in haar werkwijze geen fouten heeft gemaakt, maar dat het dus zuiver gaat
over de informatie die is gestuurd door de Toeslagenorganisatie. Ik wil ook kijken
of mogelijk ook andere CAF-dossiers opnieuw moeten worden beoordeeld.»
Voorts merkte zij op: «Op een van de punten die de heer Omtzigt nog meldde is mijn
reactie – dat heb ik ook in de brief aangegeven – dat ik natuurlijk ga kijken of dit
betekent dat niet alleen maar de dossiers door de commissie van wijzen opnieuw moeten
worden bekeken op basis van de informatie die nu boven water moet komen, maar dat
we ook breder naar de andere CAF-zaken willen kijken».
Hoe gaat het kabinet hier uitvoering aan geven? In het besluit ligt het initiatief
bij de Belastingdienst, maar aangezien die aantoonbaar onjuiste en onvolledige informatie
aanleverde aan de commissie van wijzen in de zaak-Anker, lijkt het toch gepast om
alle CAF-zaken aan de commissie van wijzen voor te leggen. Graag een uitgebreide reactie.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze een ouder «een aanvraag voor compensatie»
kan indienen. Klopt het dat hieraan ook voldaan is als de ouder naar het Serviceteam
Gedupeerden belt?
Als een ouder na verzoeken om informatie of het maken van een afspraak niets van zich
heeft laten horen, niet op ingeplande afspraken is verschenen en ook nooit bezwaar
gemaakt heeft tegen de betreffende beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen
heeft de ouder op grond van artikel 2.4 van het besluit geen recht op compensatie.
De leden van de CDA-fractie vragen te bevestigen dat van deze situatie nooit sprake
kan zijn als de ouder wel stukken heeft aangeleverd (bij de balie of per post), maar
deze door de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Zij vragen tevens te bevestigen dat
van deze situatie geen sprake kan zijn wanneer de ouder een bezwaarschrift ten onrechte
op aanraden van de Belastingdienst heeft ingetrokken of een vooroverleg op aanraden
van de Belastingdienst ten onrechte gestaakt heeft. Deze leden brengen daarbij in
herinnering dat het deze ouders niet bepaald makkelijk is gemaakt om in bezwaar te
komen tegen de beschikking en dat het vaak al heel lang duurde voordat na de stopzetting
de beschikking überhaupt werd verstuurd.
De leden van de CDA-fractie zouden graag het afwegingskader ontvangen van de commissie
van onafhankelijk deskundigen, waar individuele ouders naartoe kunnen stappen. Op
basis waarvan gaan zij beoordelen of een ouder vooringenomen behandeld is? Dit luistert
natuurlijk zeer nauw, daarom zien deze leden graag een uitgebreide handleiding daarvoor.
De leden van de CDA-fractie merken hierbij nog op dat er een groot verschil is tussen
ouders die nooit gereageerd hebben op verzoeken om stukken en ouders die nooit bezwaar
gemaakt hebben, met name omdat er een vrij lange periode kan zitten tussen de stopzetting
en de officiële beschikking daarvan. De laatste groep ouders kan een heel traject
met de Belastingdienst hebben doorgelopen en uit vertrouwen in de Belastingdienst
hebben afgezien van bezwaar. Dat neemt niet weg dat deze ouders wel recht hadden op
kinderopvangtoeslag en dat zij institutioneel vooringenomen zijn behandeld (want dat
is immers eerder in het proces al beoordeeld door de Belastingdienst/Toeslagen). Kan
de Staatssecretaris aangeven op welke wijze het criterium van de ernstige onregelmatigheden
in dit soort gevallen wordt beoordeeld? Welke informatie krijgt een ouder in de brief
met het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen vaststelt dat de ouder geen recht
heeft op compensatie op grond van ernstige onregelmatigheden?
De leden van de CDA-fractie vinden het zeer fatsoenlijk dat aan het besluit is toegevoegd
dat de Belastingdienst/Toeslagen 4 procent rente vergoedt over de compensatie voor
de correctiebesluiten en de herziening of hardheidstegemoetkoming. De compensatie
maakt vanaf de vooraankondiging reeds deel uit van box 3. De leden van de CDA-fractie
vragen de Staatssecretaris hoeveel tijd er zit tussen de vooraankondiging en de uitbetaling.
Hoe worden ouders die aan het einde van het jaar gecompenseerd worden geïnformeerd
over de verplichting om de compensatie die zij nog niet op hun bankrekening hebben
al wel op te nemen in de belastingaangifte over dat jaar?
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van onderdeel 2.2 van het Verzamelbesluit
wat het verschil is tussen toekenningsbeschikkingen en terugvorderingsbeschikkingen.
Waarom zou artikel 21a Awir jo artikel 5a UR Awir niet zien op terugvorderingsbeschikkingen,
terwijl deze beide artikelen, die overigens geen keuze bevatten voor de Belastingdienst,
maar dwingend van aard zijn, spreken over een «herziene tegemoetkoming»?
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de goedkeuring met betrekking tot de
tijdige betaling aan de kinderopvang niet iets te beperkt is. Deze leden wijzen dan
op de bepaling dat financiële problemen van de ouder niet als bijzondere omstandigheden
kwalificeren. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of dit in sommige
gevallen maatwerk in de weg kan staan. Deze leden denken dan aan een situatie dat
een ouder wegens zeer ernstige financiële problemen, zoals een dreigende huisuitzetting,
de huur betaald heeft met een betaling van kinderopvangtoeslag. Een latere betaling
van de kinderopvang telt dan op grond van het besluit niet meer mee als tijdige betaling
voor het recht op kinderopvangtoeslag. Zij verzoeken de Staatssecretaris hierop te
reageren.
Bij de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade willen de leden van de CDA-fractie
graag vernemen van de regering of rekening gehouden wordt met de volgende zaken:
• De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen bij de Belastingdienst
(blauw) die boetes en dwangbevelen heeft opgelegd. Worden die ook vergoed?
• De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen andere schuldeisers,
die incassokosten in rekening gebracht hebben.
• De stress heeft geleid tot ziekte en inkomensverlies.
• De kinderen hebben psychische schade opgelopen door stress en ruzie van ouders, die
wanhopig waren door geldproblemen.
• De ouders konden medische behandelingen niet ondergaan omdat zij het eigen risico
niet konden betalen en hebben daardoor permanente gezondheidsschade opgelopen.
• De ouders konden de zorgverzekering niet betalen en moesten de hogere bestuurlijke
premie jarenlang betalen.
• De ouders konden de huur niet betalen en zijn het huis uitgezet.
• De ouders konden gas of water niet betalen en dat is afgesloten.
Kan de Staatssecretaris een reactie per voorbeeld geven met een zeer uitgebreide uitleg
welke kosten betaald gaan worden?
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet op welke wijze ervoor zorggedragen
wordt dat ouders die door de Belastingdienst in de problemen gestort zijn, nu ook
echt uit de problemen komen. Ofwel, als ouders door de stapeling van problemen diep
in de problemen zitten, dat zij dan ook echt uit de problemen zijn. Hoe gaat het kabinet
daar zorg voor dragen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief bij
de beleidsbesluiten Toeslagen. Deze leden benadrukken het belang van stappen om met
maximaal tempo compensatie aan ouders te verstrekken, zoals de groep ouders die in
juli 2020 compensatie uitbetaald hebben gekregen. Deze leden benadrukken, naast het
belang van uitwerking van de compensatie in wet- en regelgeving, het belang van de
menselijke maat in de praktijk: juridische fijnslijperij, met het risico dat ouders
daarin verdwalen en daar de dupe van worden, zou voorkomen moeten worden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe ouders worden meegenomen in de opbouw van de
compensatie, mede naar aanleiding van het feit dat de compensatie uit verschillende
onderdelen kan bestaan en ook nog verminderd kan worden. Welke rol spelen persoonlijke
zaakbehandelaars bij deze procedure en de communicatie over compensatie? Krijgen ouders
een mondelinge toelichting, voordat de termijn verstrijkt waarbinnen ouders hun zienswijze
kunnen geven op de vooraankondiging van compensatie?
De leden van de D66-fractie vragen welke handvatten of ondersteuning ouders ontvangen
als zij informatie willen verschaffen waaruit «met toepassing van het civielrechtelijke
schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake
is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen
handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen». Deze leden benadrukken dat het belangrijk
is dat ouders in de praktijk voldoende worden ondersteund, zodat zij niet verdwalen
in juridische begrippen.
De leden van de D66-fractie vragen in welke mate neerwaartse en opwaartse correctiebeschikkingen
worden verwacht. Hoe kunnen neerwaartse correctiebeschikkingen zoveel mogelijk worden
voorkomen?
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting waarom een compensatiebedrag
al direct na de vooraankverondiging onderdeel uitmaakt van de bezittingen van een
ouder voor het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen. Deze leden begrijpen
dat een vooraankondiging betekent dat het geld niet direct, maar zo snel mogelijk,
op de rekening van ouders staat. Klopt dit?
De leden van de D66-fractie lezen in het Verzamelbesluit dat er geen sprake is van
een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen
de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij of zij daartoe wel
in de gelegenheid was. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat de Belastingdienst
door middel van zulke verzoeken ook voldoende duidelijk moet maken om welke eventuele
formele tekortkomingen het gaat. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat het voor
de mate waarin ouders in gelegenheid zijn om aan zulke formaliteiten te voldoen uitmaakt
in hoeverre zij op de hoogte worden gebracht van welke specifieke informatie ontbreekt.
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om de Kamer snel en zorgvuldig te informeren
over de wijze waarop er in de praktijk met het proportioneel terugvorderen wordt omgegaan.
Deze leden vragen om de Kamer te informeren als de opsomming waarin wel/niet sprake
is van bijzondere omstandigheden wordt aangepast.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de besluiten en hebben hierbij
enkele vragen en opmerkingen.
Het Besluit Compensatieregeling heeft naar de mening van de leden van de SP-fractie
nog steeds, net als het advies van de Commissie-Donner, als uitgangspunt dat de Belastingdienst
voor de gedupeerde ouders bepaalt of zij benadeeld zijn, of zij institutioneel vooringenomen
behandeld zijn en of en voor welk bedrag zij gecompenseerd gaan worden. Deze leden
vragen waarom zij ervan uit moeten kunnen gaan dat de Belastingdienst in staat is
om deze compensatieregeling dusdanig uit te voeren dat alle ouders die benadeeld zijn
ook terecht gecompenseerd worden als deze mate van juridisering, met allerlei bijbehorende
adviesclubs, plaatsvindt. Zij brengen het kabinet in herinnering dat in de talrijke
debatten en in vele moties door de Kamer is gesteld hoe ouders moeten worden gecompenseerd:
ruimhartig en zonder langdurige juridische trajecten. Deze leden vragen het kabinet
daarom opnieuw hoe zij ervoor gaat zorgen dat zodra de eerste ouders na vele maanden
wachten echt behandeld gaan worden, de hersteloperatie daadwerkelijk gaat beginnen
en ouders niet opnieuw institutioneel vooringenomen of op anderszins onrechtmatige
wijze behandeld gaan worden.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe de uitvoeringskosten van de compensatieregeling
zich tot op heden verhouden tot de te verwachten uit te keren bedragen aan compensatie
en welk deel van de uitvoeringslasten bestaat uit de duurbetaalde externe consultants
van onder andere Deloitte en de Boston Consultancy Group. Deze leden vragen het kabinet
hoeveel van deze duurbetaalde consultants grotere bedragen gaan ontvangen dan de gemiddelde
compensatie die gedupeerde ouders gaan krijgen en vragen haar waarom zorgvuldigheid
in dit geval zo ongelooflijk duur moet zijn. Zij vragen het kabinet waarom het toch
altijd weer mogelijk blijkt om beleid om burgers ernstig te benadelen, getuige de
CAF-zaken en andere onterechte fraudegevallen, er doorheen te jagen terwijl compensatie
voor ouders weer maanden, zo niet jaren op zich laat wachten. Zij vragen het kabinet
de al dan niet geanonimiseerde verslagen te ontvangen van de ambtelijke overleggen
die ten grondslag liggen aan deze besluiten, zoals ook ontvangen over de besluitvorming
door de ambtelijke top van de Belastingdienst en het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid waarin laatstgenoemde besloot dat volledige terugvordering van
alle toeslagen gerechtvaardigd was, ongeacht de enorme financiële gevolgen.
II Reactie van de Staatssecretaris
Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, PVV, het CDA, D66 en de SP. De beantwoording is
opgedeeld in de volgende categorieën:
• Algemene vragen hersteloperatie
• Compensatiebesluit
• Verzamelbesluit
• Commissie Werkelijke Schade
Daarbinnen wordt zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien
verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende antwoorden tezamen zijn
beantwoord.
Algemene vragen herstelorganisatie
De leden van de fracties van de VVD en de PVV vragen naar een actuele planning. De
leden van de fractie van de PVV vragen daarbij specifiek naar een overzicht van (het
geschatte aantal) personen dat in aanmerking komt voor enige compensatie, personen
die inmiddels enige vorm van (aanvullende) compensatie, vergoeding of schadeloosstelling
hebben ontvangen en personen die evident niet voor (enige) compensatie in aanmerking
komen. De leden van de fractie van de PVV en de SP vragen tevens om in te gaan op
de kosten. De leden van de fractie van de SP vragen daarbij hoe de uitvoeringskosten
van de compensatieregeling zich tot op heden verhouden tot de te verwachten uit te
keren bedragen aan compensatie en welk deel van de uitvoeringslasten bestaat uit de
externe consultants van onder andere Deloitte en de Boston Consultancy Group.
In de derde Voorgangsrapportage Kinderopvangtoeslag (hierna: VGR), die op 29 september
jl. met uw Kamer is gedeeld, is de meest recente planning opgenomen. Op de website
van Toeslagen wordt wekelijks een update gegeven van de actuele stand van zaken. In
de VGR is aangegeven dat ouders die in acute problemen verkeren als eerste worden
geholpen. Alleen bij de ouders in CAF 11 is geconstateerd dat 22 van hen «evident
geen recht» op compensatie hadden. Bij de beoordeling van de daaropvolgende 108 ouders
was daarvan geen sprake. Zoals in de derde VGR is aangegeven zijn de exacte budgettaire
gevolgen van de gewijzigde planning van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
(hierna: UHT) op dit moment nog niet duidelijk. De planning wordt in de komende periode
doorlopend getoetst en verfijnd, onder meer aan de hand van de daadwerkelijke realisatie.
De budgettaire gevolgen hiervan zullen voor 2021 bij Voorjaarsnota 2021 worden verwerkt.
Wel is op basis van de nieuwe planning duidelijk dat de op dit moment begrote programmamiddelen
in 2020 voor een zeer beperkt deel kunnen worden uitgekeerd. Dit zal budgettair verwerkt
worden bij Najaarsnota 2020. De medewerkers binnen UHT hebben als doel het zo goed
mogelijk helpen van gedupeerde ouders. De inzet en motivatie om ouders te helpen en
compensatie uit te keren ziet het kabinet los van de inzet van externe consultants
en de kosten die daarbij gemaakt worden. De inzet van deze consultants is noodzakelijk
bij het in korte tijd opzetten van een nieuwe organisatie. Zij brengen expertise in
die niet in voldoende mate beschikbaar is binnen de Belastingdienst. Dergelijke kosten
lopen voor een belangrijk deel vooruit op het hersteltraject van de gedupeerde ouders
en de compensatiebedragen die aan hen worden uitbetaald. Uitvoeringskosten gaan overigens
nooit ten koste van de compensatie en tegemoetkoming aan ouders. Zij ontvangen te
allen tijde de bedragen waar zij conform de regelingen recht op hebben ter herstel
van het hen aangedane leed.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze een ouder «een aanvraag
voor compensatie» kan indienen en of hieraan is voldaan als de ouder naar het Serviceteam
Gedupeerden Kinderopvangtoeslag belt. Dit is inderdaad het geval.
De leden van de fractie van het CDA vragen tevens op welke wijze ervoor wordt zorggedragen
dat ouders die door de Belastingdienst in de problemen zijn gekomen, nu ook echt worden
geholpen.
Binnen de herstelorganisatie is een groot besef dat voor een deel van de ouders meer
hulp nodig is dan alleen financieel herstel in de vorm van een compensatie of een
tegemoetkoming. Daarom brengt UHT samen met de ouder eerst in kaart wat zijn/haar
(acute) hulpvraag is. Bij een financiële noodsituatie wordt gekeken naar de mogelijkheden
van een eerste betaling of de noodvoorziening. De persoonlijk zaakbehandelaar bespreekt
met de ouder en met collega’s binnen UHT welke instantie of instanties nodig zijn
om gerelateerde problemen van deze ouder te verhelpen. UHT zorgt ervoor dat contact
met andere instanties gelegd wordt en waar mogelijk opvolging met voldoende urgentie
plaatsvindt. De intensieve samenwerking met de gemeenten is hierbij een goed voorbeeld.
Gedupeerde ouders hebben namelijk soms hulp en ondersteuning nodig die de Belastingdienst
niet kan bieden. Bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid of schuldhulpverlening.
Gemeenten kunnen deze hulp vanuit hun expertise op deze terreinen wel bieden. Samen
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een aanpak ontwikkeld waarin
gedupeerde ouders indien gewenst in contact met hun gemeente worden gebracht. Een
ambtenaar (bijvoorbeeld een wijkcoach of casemanager) van de gemeente zorgt vervolgens
dat de ouders de ondersteuning krijgen die nodig is in hun situatie. Daarmee spannen
ook de gemeenten zich in om ouders echt uit de problemen te helpen. Via de VGR wordt
uw Kamer over deze samenwerking op de hoogte gehouden.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe zij ervan uit kunnen gaan dat de Belastingdienst
in staat is om de hersteloperatie dusdanig uit te voeren dat alle ouders die benadeeld
zijn ook terecht gecompenseerd worden. Zij geven daarbij aan dat in debatten en moties
is gesteld dat ouders ruimhartig en zonder langdurige juridische trajecten moeten
worden gecompenseerd en vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat ouders niet opnieuw institutioneel
vooringenomen of op anderszins onrechtmatige wijze behandeld gaan worden. In de derde
VGR is aangegeven hoe UHT en de onafhankelijke commissies die adviseren bij het hersteltraject
de ouders zo goed mogelijk willen helpen. De uitgangspunten die met uw Kamer zijn
afgesproken zijn onder andere dat de behandeling ruimhartig zal zijn en dat de behandeling
zoveel mogelijk integraal zal plaatsvinden, zodat ouders in één keer geholpen zijn.
Het verhaal van de ouder is daarbij het vertrekpunt voor beoordeling en toekenning.
Wanneer dit verhaal aannemelijk is, doet UHT uitsluitend een lichte toets (geen volledige
reconstructie) op de aannemelijkheid. Het hersteltraject wordt samen met de ouders
doorlopen, op basis van hun verhaal en voorkeuren, om hen waar nodig écht te helpen
om hun leven weer op te kunnen pakken. Tegelijk willen we de ouders ook zo snel mogelijk
helpen, en dit op een zorgvuldige manier doen. Helaas bijten deze uitgangspunten elkaar
gedeeltelijk: goede dienstverlening en zorgvuldige beoordeling kost tijd. Bij het
uitwerken van de aanpak en de daaruit volgende planning wordt constant naar een zo
goed mogelijk evenwicht gezocht. De ouders die de hulp het hardst nodig hebben, worden
als eerste geholpen, zo nodig met een eerste betaling of noodvoorziening. Binnen UHT
zijn ook de aanbevelingen uit de doorlichting van BCG ter harte genomen. De acties
die zijn ingezet op de terreinen van personeel, processen, IT/IV, besturing en cultuur
bieden waarborgen om ervoor te zorgen dat ouders adequaat en rechtmatig worden behandeld.
Via de VGR wordt uw Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang van de hersteloperatie.
De leden van de fractie van de SP vragen om al dan niet geanonimiseerde verslagen
te ontvangen van de ambtelijke overleggen die ten grondslag liggen aan het compensatie-
en het verzamelbesluit. Deze besluiten zijn op verschillende momenten ambtelijk besproken,
onder andere in het Strategisch Crisisteam Toeslagen (SCT). Zoals eerder met uw Kamer
gedeeld,2 zijn van de overleggen van het SCT geen verslagen beschikbaar maar alleen actie-
en besluitenlijsten. In deze stukken is opgenomen dat het SCT op 20 augustus jl. heeft
ingestemd met het compensatiebesluit en het verzamelbesluit zoals die op 3 september
jl. naar uw Kamer zijn verzonden en op 7 september in de Staatscourant zijn gepubliceerd.
De besluiten zijn voorbereid in (laag-)ambtelijke overleggen. Voor zover er van deze
overleggen vastgestelde verslagen zijn, vormen zij onderdeel van het intern beraad
en bevatten zij de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaren. Het
is staand kabinetsbeleid dat stukken die zien op intern beraad geen onderdeel worden
gemaakt van het debat met de Kamer. Overigens deel ik de uitkomst van besluiten die
in het SCT zijn genomen ook in de VGR met uw Kamer, waarmee ik u periodiek op de hoogte
houd van de voortgang, implementaties en wijzigingen in de uitvoering van de hersteloperatie.
Compensatiebesluit
De leden van de fractie van de VVD vragen een toelichting of het toekennen en uitbetalen
van een deel van de compensatie tot de mogelijkheden behoort en wat er eventueel geregeld
moet worden om dit mogelijk te maken. In de derde VGR van 29 september jl. is uitgewerkt
dat het voor ouders in acute noodsituaties mogelijk is om een eerste betaling te doen
als onderdeel van de compensatie of tegemoetkoming. Hiervoor hoeft het compensatiebesluit
niet te worden aangepast. Het bedrag dat de ouder als eerste betaling ontvangt, hoeft
hij onder geen beding ooit terug te betalen.
Verder vragen de leden van de fractie van de VVD om nadere informatie omtrent de stand
van zaken aangaande het verrichte dan wel nog lopende onderzoek naar mogelijke vergelijkbare
problematiek bij de huurtoeslag, zorgtoeslag en/of het kindgebonden budget, omdat
uit enkele CAF-onderzoeken is gebleken dat deze problematiek breder is. Zij vragen hierbij tevens
aan te geven of er veel overlap zit tussen de gedupeerden in deze groepen. Zoals ook
in de derde VGR is verwoord, wordt momenteel de reikwijdte van de compensatieregeling
onderzocht, met de vraag of deze ook zou moeten zien op de zorgtoeslag, huurtoeslag
en het kindgebonden budget. Hierbij speelt de vraag in hoeverre de casuïstiek rond
de CAF-zaken en institutionele vooringenomenheid vergelijkbaar is bij de andere toeslagen.
Er zijn burgers die zich rechtstreeks bij UHT of via het Zwartboek van de SP hebben
gemeld als gedupeerde van andere toeslagen dan de kinderopvangtoeslag. Vanwege het
nog lopende onderzoek kan nog geen uitsluitsel worden geboden over de vraag hoe groot
de overlap tussen de gedupeerden is. In de VGR van december wordt uw Kamer geïnformeerd
over de uitkomsten van het onderzoek.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze wordt getoetst of de vijf
door de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (hierna: AUT) beschreven criteria voor
de institutioneel vooringenomen handelwijze «in samenhang» voorkomen. Zij vragen tevens
hoe een ouder zich kan verweren tegen het oordeel dat de criteria niet «in samenhang»
voorkomen in het onderzoek. In het eindrapport van de AUT is opgenomen dat de vijf
criteria van institutionele vooringenomenheid «in samenhang» moeten worden bezien.
Dit betekent bijvoorbeeld dat voor het oordeel dat een ouder vooringenomen is behandeld
niet is vereist dat aan alle criteria is voldaan. Zo kan een zachte stop in combinatie
met een brede uitvraag voldoende zijn voor het oordeel dat sprake is van institutionele
vooringenomenheid. UHT beoordeelt de casus van de ouder ruimhartig en weegt het verhaal
van de ouder hierin mee. Bij een voorgenomen negatief standpunt van UHT adviseert
de Commissie van wijzen hierover. Het besluit over de institutionele vooringenomenheid,
en daarmee de toepassing van de compensatieregeling, wordt neergelegd in een beschikking
waartegen bezwaar en beroep openstaat.
De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen of de ouders een mededeling krijgen
als de Belastingdienst/Toeslagen en de commissie van onafhankelijke deskundigen van
oordeel zijn dat er in het onderzoek niet institutioneel vooringenomen is gehandeld.
Zij vragen tevens welke informatie er is opgenomen in die mededeling of brief over
de reden van afwijzing en op welke manier ouders worden meegenomen in de opbouw van
de compensatie. De leden van de fractie van D66 vragen daarbij ook welke rol persoonlijke
zaakbehandelaars spelen bij deze procedure en de communicatie over compensatie. Zij
vragen tevens of ouders een mondelinge toelichting krijgen, voordat de termijn verstrijkt
waarbinnen ouders hun zienswijze kunnen geven op de vooraankondiging van compensatie.
De leden van de fractie van het CDA willen graag weten op welke wijze ouders die in
een CAF-zaak zitten, inzage kunnen krijgen in het CAF-dossier dat aan de commissie
van wijzen is voorgelegd, conform de aangenomen motie van het lid Omtzigt over recht
op een afschrift van het dossier voor ouders in CAF-zaken. Zij vragen ook om die inzage
op korte termijn te regelen en daarvoor het compensatiebesluit aan te passen. Gedurende
het hersteltraject is er veelvuldig contact tussen de persoonlijk zaakbehandelaar
en de ouder. Alle CAF-zaken die volgens de AUT mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar
met CAF 11 werden geacht, zijn inmiddels als vergelijkbaar beoordeeld. Dit betekent
dat alle betrokken ouders in principe in aanmerking komen voor de compensatieregeling,
tenzij in hun individuele situatie sprake is van «evident geen recht» of «ernstige
onregelmatigheden». Zij hebben hierover al een brief ontvangen, of ontvangen deze
op korte termijn. Voor de ouders die niet bij deze CAF-zaken zijn betrokken en zichzelf
wel hebben gemeld, toetst UHT institutionele vooringenomenheid in principe op individueel
niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld of als
UHT bij de beoordeling van één ouder of van een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen
ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs
worden beoordeeld. Dit is ook gebeurd tijdens de herbeoordeling van CAF Tonga en zal
ook plaatsvinden bij een aantal pré CAF-zaken. In de planning voor de beoordeling
of de ouder voor compensatie in aanmerking komt, houdt UHT rekening met prioriteit
en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. De persoonlijk zaakbehandelaar
neemt contact op met de ouder om zijn verhaal te horen. Wanneer bij de ouder geen
sprake is van «evident geen recht» krijgt de ouder zowel per brief als mondeling via
de persoonlijk zaakbehandelaar een uitleg over de opbouw en berekening van de compensatie.
Na ontvangst van de brief (de vooraankondiging) heeft de ouder dan zes weken de tijd
om zijn zienswijze te geven. De persoonlijk zaakbehandelaar helpt de ouder hierbij
waar mogelijk.
Als UHT vaststelt dat de ouder niet in aanmerking komt voor de compensatieregeling,
zal eerst de Commissie van wijzen dit standpunt toetsen. Ouders krijgen altijd bericht
als de Commissie van wijzen heeft geoordeeld over hun zaak. Bij een afwijzing op de
compensatieregeling krijgt de ouder een motivering van het besluit en inzage in de
documenten die hieraan ten grondslag liggen. Deze documenten zien zowel op de fase
van het groepsgewijze (CAF-)onderzoek – indien hiervan bij de ouder sprake was – en
op de fase van de destijds uitgevoerde beoordeling van de ouder bij Belastingdienst/Toeslagen.
Hiervoor hoeft het compensatiebesluit niet te worden aangepast.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom ouders «mogelijk» in aanmerking
komen voor de compensatieregeling en waar dit vanaf hangt. Zij vragen te bevestigen
dat een ouder recht heeft op compensatie als de ouder wel stukken heeft aangeleverd
(bij de balie of per post), maar deze door de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Zij
vragen tevens te bevestigen dat van deze situatie geen sprake kan zijn wanneer de
ouder een bezwaarschrift ten onrechte op aanraden van de Belastingdienst heeft ingetrokken
of een vooroverleg op aanraden van de Belastingdienst ten onrechte gestaakt heeft.
Zij vragen verder hoe het criterium van ernstige onregelmatigheid uitwerkt in de situatie
dat ouders nooit gereageerd hebben op verzoeken om stukken of nooit bezwaar gemaakt
hebben, met name omdat er een vrij lange periode kan zitten tussen de stopzetting
en de officiële beschikking daarvan. De laatste groep ouders kan een heel traject
met de Belastingdienst/Toeslagen hebben doorgelopen en uit vertrouwen in de Belastingdienst/Toeslagen
hebben afgezien van bezwaar. Tot slot verzoeken zij het afwegingskader te ontvangen
van de Commissie van wijzen. Ten aanzien van de tot nu toe beoordeelde CAF-zaken,
heeft de beoordeling zich gericht op de groepsgewijze aanpak en de aanwezigheid van
de vijf criteria van institutionele vooringenomenheid binnen de groep betrokken ouders.
Op individueel niveau kan sprake zijn van een situatie die maakt dat de ouder evident
geen recht heeft op compensatie, ondanks dat de ouder onderdeel uitmaakte van de betreffende
groep. Het gaat dan om de situatie dat geen sprake was van kinderopvang, er geen kind
was, het kind ouder dan 14 jaar was en/of de ouder of partner niet werkte en tevens
geen «doelgroeper» was. Daarom wordt dit voorbehoud gemaakt in de communicatie aan
de betrokken groep ouders.
In de individuele situatie waarbij sprake zou zijn van «ernstige onregelmatigheden»,
gaat het met name om de afwezigheid van contact tussen de ouder en de Belastingdienst/Toeslagen.
Hierbij staat voorop dat ouders niet de dupe mogen worden van het kwijtraken van stukken,
zoals dit ook geldt bij het voortijdig vernietigen van beroepsdossiers. Ook wanneer
een ouder op aanraden van Belastingdienst/Toeslagen zijn bezwaarschrift destijds zou
hebben ingetrokken en nu daarom uit de systemen zou worden opgemaakt dat de ouder
niet heeft gereageerd, zal dit hem niet worden tegengeworpen. Net als breder in de
hersteloperatie wordt ook hier de ouder gevraagd naar zijn verhaal en de reden waarom
er geen contact met de Belastingdienst/Toeslagen is geweest of waarom dit contact
is gestaakt. Als deze reden verklaarbaar en aannemelijk is, wordt de non-response
de ouder niet aangerekend. Een verklaarbare reden is onder meer het gebrek aan vertrouwen
in de Belastingdienst/Toeslagen of juist het vertrouwen dat de Belastingdienst/Toeslagen
het bij het rechte eind had. Wanneer UHT tot de conclusie zou komen, dat sprake is
van evident geen recht of een ernstige onregelmatigheid die de ouder wel valt aan
te rekenen, dan toetst de Commissie van wijzen het voorgenomen standpunt van UHT.
De werkwijze van de Commissie van Wijzen vloeit voort uit haar instellingsbesluit.
De wijziging van het besluit naar een ministeriële regeling is op dit moment onderhanden.
Na de publicatie van de ministeriële regeling wordt ook de beschrijving van de werkwijze,
inclusief haar afwegingskader, definitief vastgesteld door de Commissie.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er tot op heden signalen bij de Belastingdienst
zijn om andere onderzoeken dan de onderzoeken die zijn aangemerkt als mogelijk of
waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11 aan te merken voor een institutionele vooringenomen
handelwijze, behalve bij de casus Bebegim, die ook al is genoemd in het eindrapport
van de AUT. Zij vragen ook hoe een ouder of een groep ouders die vinden dat hun zaak
beoordeeld moet worden op institutionele vooringenomenheid, het dossier van hun CAF-zaak
daarop kan laten beoordelen. Tot slot vragen zij hoe vervolg wordt gegeven aan de
opmerkingen in het AO van 23 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 686) waarin de Staatssecretaris aangeeft dat mogelijk ook andere CAF-dossiers opnieuw
moeten worden beoordeeld en of breder naar de andere CAF-zaken moet worden gekeken.
Zij wijzen daarbij op de onjuiste en onvolledige informatielevering aan de Commissie
van wijzen in CAF-zaak Anker.
Tijdens de herbeoordeling van de acht CAF-zaken, waaronder CAF-zaak Anker, is gebleken
dat alle acht CAF-zaken alsnog vergelijkbaar met CAF-11 zijn. Voor een uitgebreide
toelichting hierop verwijs ik uw Kamer naar de derde VGR en de kamerbrief die gelijktijdig
met deze nota wordt verstuurd (Kamerstuk 31 066, nrs. 704 en 712). Tijdens de herbeoordeling van de CAF-zaak Tonga zijn binnen UHT aanwijzingen naar
voren gekomen dat de institutionele vooringenomenheid ook aanwezig was bij meerdere
gerelateerde onderzoeken, die reeds startten voorafgaand aan de CAF-periode. Naast
individuele ouders die vóór 2013 waren aangesloten bij de betreffende kinderopvangorganisatie
en die in het fraudeteam van Belastingdienst/Toeslagen behandeld zijn en zich reeds
bij UHT als gedupeerde hebben gemeld, betreft het de ~300 ouders in tien CAF-zaken
die in de derde VGR zijn genoemd. De betrokken ouders ontvangen in oktober een brief
dat ook zij in principe in aanmerking komen voor de compensatieregeling, tenzij daar
evident geen recht op is. Dit illustreert dat het ook in dit stadium nog mogelijk
is dat nieuwe aanwijzingen van een groepsgewijze institutioneel vooringenomen behandeling
opkomen. Dit kan zowel binnen UHT zelf tijdens de beoordeling van een ander onderzoek,
maar ook doordat ouders via het Serviceteam Gedupeerden Kinderopvang of via hun persoonlijk
zaakbehandelaar zelf aangeven vooringenomen te zijn behandeld. UHT toetst institutionele
vooringenomenheid in principe eerst op individueel niveau, maar wanneer geconstateerd
wordt dat meerdere ouders vanuit dezelfde kinderopvangorganisatie te maken hebben
gehad met een (groepsgewijze) beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen, kan UHT
overgaan tot een groepsgewijze beoordeling. UHT zal de komende periode in ieder geval
nog op groepsniveau naar een aantal «pre-CAF» zaken kijken om vast te stellen of hier
sprake was van institutionele vooringenomenheid op groepsniveau, omdat zich meerdere
ouders hebben gemeld. Dit betreft de zaken die ook in het eindrapport van de AUT en
in de derde VGR zijn genoemd. Voorrang wordt gegeven aan de zaken waarbij ouders zijn
betrokken die momenteel in acute of zeer schrijnende situaties zitten. Mocht UHT tot
een voorgenomen negatief oordeel komen over de groepsgewijze vooringenomenheid, dan
wordt de casus ook voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De ouder ontvangt over
zijn individuele beoordeling een gemotiveerd besluit en krijgt inzage in de onderliggende
documenten, ook – indien van toepassing – ten aanzien van het CAF-dossier. Bij de
volgende VGR krijgt uw Kamer een update over de stand van zaken.
Verder vragen de leden van de fractie van het CDA hoeveel tijd er zit tussen de vooraankondiging
en de uitbetaling. Zij vragen hoe ouders die aan het einde van het jaar worden gecompenseerd
informatie krijgen over de verplichting om de compensatie die zij nog niet op hun
bankrekening hebben al wel op te nemen in de belastingaangifte over dat jaar. De leden
van de fractie van D66 vragen aanvullend hierop toe te lichten waarom een compensatiebedrag
al direct na de vooraankondiging onderdeel uitmaakt van de bezittingen van een ouder
voor het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen. Tot de bezittingen in box
3 in de inkomstenbelasting behoren onder meer de rechten die niet op zaken betrekking
hebben en de overige vermogensbestanddelen met een waarde in het economische verkeer.
Hieronder valt ook een recht op compensatie, mits dit recht voldoende vaststaat en
ongeacht of dit al is uitbetaald. In onderdeel 7 van het beleidsbesluit Compensatieregeling
CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken wordt in lijn hiermee aangegeven dat nadat de
ouder de vooraankondiging met betrekking tot het bedrag van de compensatie heeft gekregen,
dit bedrag deel uitmaakt van de box 3-bezittingen van die ouder. Het in de vooraankondiging
genoemde bedrag aan compensatie wordt zo spoedig mogelijk na het verzenden van de
vooraankondiging uitbetaald. In het algemeen zal de uitbetaling plaatsvinden binnen
tien dagen nadat de ouder de vooraankondiging heeft ontvangen. In de vooraankondiging
is over gevolgen van de compensatie voor de belastingheffing en de toeslagen opgenomen
dat de ouder mogelijk meer belasting moet betalen of zijn toeslagen lager worden en
dat hij daarom 1 procent extra compensatie krijgt. De gevolgen voor de toeslagen worden
aanvullend hierop zo veel mogelijk beperkt door de toepassing van een nieuwe vermogenstoetsuitzondering
die het kabinet per 1 januari 2021 wil invoeren. Voor de eventuele (additionele) box
3 heffing die zou kunnen optreden als gevolg van de compensatie, en daaruit voortvloeiende
inkomensafhankelijke afbouw van de toeslagen, is voorzien via de extra 1%-compensatie
(onderdeel 6 van genoemd beleidsbesluit).
De leden van de fractie van D66 vragen tot slot in welke mate neerwaartse en opwaartse
correctiebeschikkingen worden verwacht en hoe neerwaartse correctiebeschikkingen zoveel
mogelijk worden voorkomen. Een – in de vooraankondiging en bij beschikking – eenmaal
vastgestelde compensatie op basis van de compensatieregeling wordt per saldo niet
meer verlaagd (naar beneden bijgesteld). Bijstelling naar boven is wel mogelijk, als
er bijvoorbeeld door de ouder nieuwe gegevens worden aangedragen.
Verzamelbesluit
De leden van de fractie van het CDA vragen naar aanleiding van onderdeel 2.2 van het
Verzamelbesluit wat het verschil is tussen toekenningsbeschikkingen en terugvorderingsbeschikkingen.
Zij vragen waarom artikel 21a Awir jo artikel 5a UR Awir niet zou zien op terugvorderingsbeschikkingen,
terwijl deze beide artikelen, spreken over een «herziene tegemoetkoming». De tegemoetkoming
is in de terminologie van de Awir de toeslag; de hoogte hiervan wordt – definitief
– vastgesteld bij de toekenningsbeschikking (vergelijk de artikelen 1, eerste lid,
onderdeel h, en 14 Awir). Het kan zich hierbij voordoen dat de vastgestelde toeslag
lager is dan de al uitbetaalde voorschotten. Een alsdan door de toeslaggerechtigde
(terug) te betalen bedrag wordt geformaliseerd in een terugvorderingsbeschikking.
Tot de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober
2019, was de terugvorderingsbeschikking hierbij de resultante van de definitieve toekenning
en de hogere uitbetaalde voorschotten (of van een herzien voorschot en de al uitbetaalde
voorschotten).3 In lijn hiermee ziet de mogelijkheid tot herziening van artikel 21a Awir naar zijn
tekst alleen op de toegekende toeslag (zoals vastgesteld in de toekenningsbeschikking).
Een aanpassing van die toekenning in het voordeel van de belanghebbende leidt vervolgens
automatisch tot een daarmee corresponderende aanpassing (verlaging) van de terugvorderingsbeschikking.
De genoemde uitspraak van de Raad van State opent nu de mogelijkheid om in een situatie
waarin de toeslag op zichzelf op het juiste bedrag is vastgesteld en wordt gehandhaafd,
het door de toeslaggerechtigde terug te betalen bedrag toch te matigen vanwege bijzondere
omstandigheden. De terugvorderingsbeschikking is in een dergelijke situatie dan niet
meer de resultante van de toekenning en de betaalde voorschotten en krijgt in dit
opzicht een meer zelfstandige betekenis. Hierdoor kan ook behoefte bestaan aan een
zelfstandige herzieningsbevoegdheid van die terugvorderingsbeschikking (dus zonder
een aanpassing van toekenningsbeschikking), bijvoorbeeld in de situatie waarin de
bijzondere omstandigheden pas naar voren komen op het moment dat de terugvorderingsbeschikking
onherroepelijk vaststaat. Omdat de huidige tekst van artikel 21a Awir aansluit bij
de toegekende of herziene tegemoetkoming, staat niet vast of deze ook de mogelijkheid
geeft tot een herziening van een terugvorderingsbeschikking (die alleen het terug
te betalen bedrag vaststelt) zonder aanpassing van de tegemoetkoming zelf. Daarom
is in onderdeel 2.2 van het Verzamelbesluit Toeslagen – vooruitlopend op wetgeving
– goedgekeurd dat de herzieningsbevoegdheid ook kan worden toegepast bij een terugvorderingsbeschikking.
Via het wetsvoorstel Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen is beoogd hiervoor artikel
26 Awir te wijzigen.
De leden van de fractie van het CDA vragen verder of de goedkeuring met betrekking
tot de tijdige betaling aan de kinderopvang niet iets te beperkt is. Deze leden wijzen
dan op de bepaling dat financiële problemen van de ouder niet als bijzondere omstandigheden
kwalificeren. Zij vragen de Staatssecretaris of dit in sommige gevallen maatwerk in
de weg kan staan. Deze leden denken dan aan een situatie dat een ouder wegens zeer
ernstige financiële problemen, zoals een dreigende huisuitzetting, de huur betaald
heeft met een betaling van kinderopvangtoeslag. Een latere betaling van de kinderopvang
telt dan op grond van het besluit niet meer mee als tijdige betaling voor het recht
op kinderopvangtoeslag.
De goedkeuring met betrekking tot de tijdige betaling aan de kinderopvang biedt voorwaarden
waaronder een betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie ook als tijdige betaling
kan worden aangemerkt. De regeling biedt de ruimte om als de ouder niet aan deze voorwaarden
voldoet, in bijzondere gevallen maatwerk te bieden. Het enkele gegeven dat de ouder
financiële problemen heeft om de kosten van kinderopvang te betalen, is in zijn algemeenheid
onvoldoende om als bijzonder geval te kwalificeren. Dit neemt niet weg dat die ouder
in omstandigheden kan verkeren die wel als zodanig kwalificeren en die vragen om het
toepassen van maatwerk. Belastingdienst/Toeslagen zal met deze omstandigheden ruimhartig
omgaan.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt omgegaan met de vraag of sprake is
van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van
de Belastingdienst/Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld,
terwijl hij of zij daartoe wel in de gelegenheid was. Deze leden vragen of de Belastingdienst
daarbij voldoende duidelijk moet maken om welke eventuele formele tekortkomingen het
gaat en in welke mate ouders in gelegenheid zijn om aan zulke formaliteiten te voldoen.
Het uitgangspunt bij de hersteloperatie is dat een ouder niet elke geringe formele
tekortkoming wordt tegengeworpen. Deze tekortkomingen worden naar de huidige maatstaven
beoordeeld. Verder moet het evident zijn dat een ouder destijds voldoende duidelijk
is gemaakt wat van hem of haar werd verwacht. Als dat niet het geval was, dan wordt
hem dat nu niet aangerekend.
De leden van de fractie van D66 vragen verder de Kamer snel en zorgvuldig te informeren
over de wijze waarop er in de praktijk met het proportioneel terugvorderen wordt omgegaan.
Deze leden vragen om de Kamer te informeren als de opsomming waarin wel/niet sprake
is van bijzondere omstandigheden wordt aangepast. Deze vragen kunnen bevestigend worden
beantwoord. Als (nader) beleid wordt geformuleerd betreffende bijzondere omstandigheden
wordt uw Kamer daarover vanzelfsprekend geïnformeerd.
Commissie Werkelijke schade
De leden van de fractie van het CDA vragen een toelichting op welke wijze bij de aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade rekening gehouden wordt met de volgende zaken:
• De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen bij de Belastingdienst
(blauw) die boetes en dwangbevelen heeft opgelegd. Worden die ook vergoed?
• De enorme terugvorderingen hebben geleid tot betalingsproblemen andere schuldeisers,
die incassokosten in rekening gebracht hebben.
• De stress heeft geleid tot ziekte en inkomensverlies.
• De kinderen hebben psychische schade opgelopen door stress en ruzie van ouders, die
wanhopig waren door geldproblemen.
• De ouders konden medische behandelingen niet ondergaan omdat zij het eigen risico
niet konden betalen en hebben daardoor permanente gezondheidsschade opgelopen.
• De ouders konden de zorgverzekering niet betalen en moesten de hogere bestuurlijke
premie jarenlang betalen.
• De ouders konden de huur niet betalen en zijn het huis uitgezet.
• De ouders konden gas of water niet betalen en dat is afgesloten.
De Commissie Werkelijke Schade is ingesteld om uitgaande van de persoonlijke situatie
van de ouder en de door hem aangedragen schadeposten een advies uit te brengen over
het bedrag dat de ouder aanvullend zou kunnen ontvangen. Bovenstaande voorbeelden
kunnen onderdeel zijn van de schade die een ouder aangeeft. Het is daarbij aan de
Commissie op welke wijze zij in een individuele situatie, gegeven de kaders, rekening
houdt met de door de leden genoemde voorbeelden Daarop wil ik nu niet vooruitlopen.
De leden van de fractie van D66 vragen welke handvatten of ondersteuning ouders ontvangen
als zij informatie willen verschaffen waaruit «met toepassing van het civielrechtelijke
schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake
is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen
handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen». Deze leden benadrukken dat het belangrijk
is dat ouders in de praktijk voldoende worden ondersteund, zodat zij niet verdwalen
in juridische begrippen. Op de website van Belastingdienst/Toeslagen wordt momenteel
gewerkt aan informatie per commissie waarmee de ouders inzichtelijk krijgen wat de
commissies voor hen kunnen betekenen en wat van de ouders wordt verwacht. De Commissie
Werkelijke Schade informeert de ouders via de website, maar ook per brief of via de
persoonlijk zaakbehandelaar, expliciet over de informatie die nodig is om vast te
stellen of met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht aannemelijk
wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en dat die
schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen.
De Commissie ontwikkelt hiervoor een formulier waarop de ouder de schadeposten kan
aangeven en waarin ook gevraagd wordt om een onderbouwing van de schade.
In het oudermanifest hebben ouders ook gevraagd of zij bijstand kunnen krijgen bij
het compensatietraject om een gelijke partij voor UHT te kunnen zijn. Zoals ook in
de derde VGR is verwoord, kan op basis van de compensatieregeling recht bestaan op
vergoeding van juridische bijstand tijdens het compensatietraject, bijvoorbeeld omdat
de ouder bijstand vraagt om de hoogte van de compensatie vast te stellen of om het
verzoek om werkelijke schade te kunnen indienen. De Commissie Werkelijke Schade toetst
of deze kosten redelijk zijn in die zin dat het in de gegeven omstandigheden redelijk
moet zijn geweest om kosten te maken en dat de kosten naar hun omvang redelijk zijn.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier