Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 572 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)
Nr. 10 VERSLAG
Vastgesteld 9 oktober 2020
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
3
1.
Inleiding
5
2.
Samenstelling pakket Belastingplan 2021
7
3.
Opzet algemeen deel
7
4.
Inkomensbeleid
7
5.
Lagere bijtelling voor elektrische auto met zonnepanelen
11
6.
Aanpassen zelfstandigenaftrek
13
7.
Invoeren van een vrijstelling voor de TOGS en de Subsidie vaste lasten (COVID-19)
16
8.
Fiscale behandeling Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 voor niet-werknemers
16
9.
Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (COVID-19)
18
10.
Verruimen gerichte vrijstelling scholingskosten
19
11.
Aanpassen vrije ruimte werkkostenregeling
21
12.
Invoeren van een fiscale coronareserve (COVID-19)
22
13.
Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking
24
14.
Aanpassen tarieftabel van de vennootschapsbelasting
24
15.
Verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox naar negen procent
26
16.
Aanpassen minimumkapitaalregel en bankenbelasting
27
17.
Wijzigingen in de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen
28
18.
Aanscherpen van de CO2-schijfgrenzen en schijftarieven in de bpm en van de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag
30
19.
Vervangen postcoderoosregeling door een subsidieregeling
32
20.
Verlengen verlaagd tarief openbare laadpalen
33
21.
Verlaagd tarief voor walstroominstallaties
34
22.
Budgettaire aspecten
35
23.
EU-aspecten
36
24.
Gevolgen voor burger en bedrijfsleven
36
25.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
37
26.
Advies en consultatie
37
27.
Onderbouwing van de voorstellen in het kader van de Comptabiliteitswet 2016
37
28.
Evaluaties
37
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
37
Artikel XVII
37
BIJLAGE Uitvoeringstoetsen Belastingdienst
37
BIJLAGE Uitvoeringstoets RDW belastbaar feit bpm
37
BIJLAGE Ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan 2021 inclusief certificeringsdocument
CPB
38
BIJLAGE Advies RvS
38
OVERIG
38
NOTA VAN WIJZIGING
41
I
Algemeen
41
1.
Beperking verliesverrekening tot 50% van de belastbare winst
43
2.
Technische wijzigingen
45
3.
EU-aspecten
45
4.
Budgettaire aspecten
45
5.
Uitvoeringskosten
45
6.
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
46
II.
Onderdeelsgewijs
46
BIJLAGE Impactbepaling
46
BIJLAGE Ramingstoelichtingen
46
BIJLAGE Advies RvS
46
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
46
I
Toelichting – algemeen
46
1.
Baangerelateerde investeringskorting (BIK)
48
1.1
Inleiding
49
1.2
Doel van de regeling
52
1.3
Effectiviteit
53
1.4
Accent op het mkb
55
1.5
Aanvulling op bestaande stimuleringsmaatregelen
57
1.6
Nieuwe investeringen
58
1.7
Doelmatigheidsminimum
59
1.8
Budgettaire beheersbaarheid
60
1.9
Geleerde lessen van de WIR
60
1.10
Aanvraag en toekenning
60
2.
EU-aspecten
61
3.
Budgettaire aspecten
61
4.
Uitvoeringskosten
61
5.
Evaluatie
62
6.
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
62
7.
Advies & Consultatie
62
II
Toelichting – onderdeelsgewijs
62
BIJLAGE Advies RvS
62
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van het Belastingplan
2021. Zij benadrukken het belang van gunstig en werkbaar fiscaal beleid in de onzekere
economische tijden waarin wij ons bevinden en zijn dan ook tevreden dat het kabinet
maatregelen neemt. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.
Met interesse hebben de leden van de PVV-fractie kennisgenomen van het Belastingplan
2021. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2021.
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan
2021. Deze leden benadrukken het belang van het ondersteunen van ondernemers en werknemers
in tijden van corona, het aanpakken van belastingontwijking ten behoeve van reële
bedrijfsactiviteiten, het stimuleren van vergroening met oog op het Klimaatakkoord
en het stimuleren van investeringen ten behoeve van economische groei.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De meeste maatregelen zijn volgens deze leden een stap in de goede richting. Op sommige
terreinen hadden deze leden graag verdergaande maatregelen gezien. Daarnaast hebben
deze leden nog kritische vragen bij de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK).
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij
vele vragen en opmerkingen. Zij hebben met zeer grote verbazing kennisgenomen van
de nota van wijziging betreffende de Baangerelateerde Investeringskorting die ten
onrechte is ingediend als een nota van wijziging. Deze leden beschouwen het als een
regelrechte schoffering van de Kamer, diens motie-Nijboer die verzocht om belastingwetgeving
gespreid naar de Kamer te sturen en de motie van het Eerste Kamerlid Hoekstra die
verzocht om wetgeving niet meer overbodig te koppelen. Zij vragen de regering deze
nota van wijziging conform het advies van de vicevoorzitter van de Raad van State
als een separaat wetsvoorstel in te dienen om een prudent wetgevingsproces te bewaken;
de controlerende taak van de Kamer komt hiermee in het geding. Tevens vragen deze
leden de regering de naam van de Baangerelateerde Investeringskorting conform het
redactionele advies van de Raad van State te wijzigen in Multinationale Ondernemingskorting
zodat het meer recht doet aan de aard van het voorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het pakket Belastingplan
2021. De coronacrisis dwingt nog meer dan anders om na te denken over de noden in
de samenleving en wat daar aan te doen. Het Belastingplan bevat een aantal maatregelen
die passen in de bestrijding van de economische crisis als gevolg van het virus. Voorts
bevat het enkele nuttige maatregelen ter vergroening, bestrijden van belastingontwijking
en betere uitvoering van belastingbeleid. De belangrijkste keuze is echter om 2 miljard
euro aan lastenverlichting voor bedrijven uit te trekken in de vorm van de Baangerichte
Investeringskorting. De noodzaak hiertoe is slecht onderbouwd, en inmiddels staat
wel vast dat deze regeling banen noch investeringen oplevert. De leden van de PvdA-fractie
staan dan ook niet achter de BIK en verzoeken deze middelen anders in te zetten. De
noden liggen elders. De werkloosheid neemt toe, mensen leven in onzekerheid en er
heerst woningnood. De leden van de PvdA-fractie pleiten er dan ook voor hier aandacht
aan te geven in plaats van 2 miljard euro vrij te maken voor de BIK.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het Belastingplan 2021. Zij zijn positief over verschillende voorstellen, zoals
over de 150 miljoen euro die gestoken wordt in het kindgebonden budget vanaf het derde
kind. Hiermee wordt de ondersteuning voor de iets grotere gezinnen rechtgetrokken
met de wat kleinere. Daarnaast is het positief om vast te stellen dat er een tariefsverlaging
plaatsvindt in de eerste schijf van de inkomstenbelasting.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat een radicale omslag
van het belastingstelsel nodig is, conform het principe «de vervuiler betaalt».
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten al jaren voor een noodzakelijke
omslag in het belastingsysteem, waarbij niet het waardevolle, zoals arbeid, wordt
belast, maar alles wat druk legt op onze leefomgeving. Dat houdt in dat wat schaars
of vervuilend is veel zwaarder belast wordt, zoals fossiele brandstoffen, schaarse
metalen, vervuiling van water, lucht en bodem. Het betekent ook dat arbeid, waar we
overvloed van hebben, veel minder belast wordt. Heffingen op lonen werken als een
accijns op arbeid: het maakt het nodeloos duur en remt het gebruik af.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat arbeid relatief duur
blijft. Zeker in het vooruitzicht op oplopende werkeloosheid en de breed gedragen
wens om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, is dit onverstandig. De leden van de
Partij voor de Dieren-fractie pleiten voor een vergaande vergroening van het belastingstelsel
waarbij het hergebruik van grondstoffen wordt gestimuleerd. Hierdoor stimuleren we
tegelijk ook de werkgelegenheid. Zo kunnen we arbeid goedkoop maken zonder dat we
goedkope arbeid van ver hoeven te halen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan
2021. Zij hebben daarover de volgende vragen.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan
2021.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen een lijst van aparte fiscale wetgeving die het
kabinet voorziet, met eventuele verplichte of beoogde inwerkingtredingsdatum.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom alleen bij sommige maatregelen apart wordt
ingegaan op de doelmatigheid en de doeltreffendheid, en niet bij alle maatregelen.
De leden vragen of de regering dit alsnog kan doen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering een omvangrijk wetgevingspakket
neerlegt bij de Kamer, waarbij niet alleen aandacht is voor bijzondere maatregelen
vanwege de coronacrisis, maar ook enkele grote onevenwichtigheden in het stelsel worden
aangepakt, zoals de fiscale overstimulering van zzp’ers.
Aangezien dit vermoedelijk het laatste belastingplanpakket is van deze regering, is
dit pakket ook de laatste kans om uitvoering te geven aan het Regeerakkoord. De leden
van de CDA-fractie vragen de regering in dit kader op welke wijze uitvoering is gegeven
aan de maatregel uit het Regeerakkoord dat het regelgevend kader voor de trustsector
strenger wordt. Dit heeft immers directe gevolgen voor de aanpak van belastingontwijking
en -ontduiking en daarmee op de belastinginkomsten. Maar deze leden zien ook fiscale
mogelijkheden om het regelgevend kader strenger te maken, bijvoorbeeld door de trustsector
te laten delen in de verantwoordelijkheid om geen diensten te verlenen aan doorstroomvennootschappen,
zodat op dit terrein beter handhavend kan worden opgetreden door de Belastingdienst.
In het Regeerakkoord was ook opgenomen dat de informatiepositie en de opsporingscapaciteit
naar aanleiding van de Panama Papers zou worden versterkt en dat hiertoe een business
case zou komen. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hoe het daarmee staat.
Een andere maatregel waarvan nu zeker is dat het heel lastig wordt voor de regering
om deze uit te voeren is de belofte in het Regeerakkoord dat deze kabinetsperiode
een stelsel zal worden uitgewerkt van een vermogensrendementsheffing op basis van
werkelijk rendement. Op welke wijze gaat de regering nog voor de verkiezingen uitvoering
geven aan deze afspraak?
In het Regeerakkoord was tevens opgenomen dat deze regeerperiode als doel gesteld
wordt om meer nieuwe huur- en koopwoningen te bouwen, voldoende koop- en huuraanbod
voor specifieke groepen te realiseren en flinke stappen te zetten voor verduurzaming
van de bestaande woningvoorraad. Deze opgave, die de afgelopen jaren alleen maar groter
is geworden, kan alleen gerealiseerd worden met drastische maatregelen en een nauwe
samenwerking met partijen binnen de volkshuisvesting. De leden van de CDA-fractie
zijn echter van mening dat waar deze samenwerking raakt aan de fiscaliteit het helemaal
misgaat. Het streven van het kabinet om te komen tot meer betaalbare woningen is namelijk
niet voelbaar als het gaat om de belastingdruk van woningbouwcorporaties. Jaar na
jaar wordt de belastingdruk voor woningbouwcorporaties verhoogd, terwijl dat direct
ten koste gaat van de capaciteit om woningen te bouwen en te verduurzamen. De regering
kan niet het ene zeggen te willen en het andere doen. En die daden spreken boekdelen:
de vennootschapsbelasting wordt niet verlaagd, de daaraan gekoppelde generieke renteaftrekbeperking
waar woningbouwcorporaties heel veel last van hebben blijft wel, de overdrachtsbelasting
wordt verhoogd en door de verplichte huurverlaging neemt het risico op scheefwonen
door mensen met een hoog inkomen in een goedkope huurwoning in latere jaren toe. De
verlaging van de verhuurderheffing is onvoldoende om dit beeld te kenteren. Met dit
geheel aan wetsvoorstellen wordt de woningnood alleen nog maar groter. De leden van
de CDA-fractie vragen hoe de regering dat gaat voorkomen.
De leden van de CDA-fractie maken zich verder grote zorgen over de uitvoerbaarheid
van een aantal wetsvoorstellen uit dit wetgevingspakket. Als het gaat om de verbetering
van de menselijke maat in het toeslagenstelsel hebben deze leden begrip voor de extra
complexiteit. Het toeslagenstelsel werkte immers veel te hard uit en maatwerk aan
de voorkant voorkomt nieuwe problemen die met terugwerkende kracht moeten worden opgelost
en daarmee complexiteit in de toekomst.
Maar als het gaat om de wetsvoorstellen over box 3, de overdrachtsbelasting en de
huurverlaging zijn het negeren van de alarmbellen voor de uitvoering door de Belastingdienst
niet te rechtvaardigen. Door in het wetsvoorstel over box 3 een verschil te creëren
in het vermogensbegrip voor de inkomstenbelasting en het vermogensbegrip voor de inkomensafhankelijke
regelingen, zoals de huurtoeslag, is het wachten op uitvoeringsproblemen. Belastingplichtigen
die geen inkomstenbelasting verschuldigd zijn, moeten toch zover gekregen worden dat
zij belastingaangifte gaan doen om zo het goede vermogen voor de toeslagen en de inkomensafhankelijke
eigen bijdrage vast te stellen. De Belastingdienst waarschuwt voor extra procesverstoringen,
grote risico’s die moeten worden geaccepteerd en problemen om de ICT-systemen op tijd
klaar te krijgen, die mogelijk ergens anders in de organisatie tot ICT-problemen gaan
leiden.
Bij de overdrachtsbelasting wordt een dermate groot verschil tussen de tarieven gecreëerd
dat te verwachten is dat hier misbruik van gemaakt gaat worden. Helemaal omdat de
Belastingdienst de eerste jaren, want de benodigde wijzigingen aan de ICT-systemen
zijn pas over twee jaar gereed, alleen maar handmatig en steekproefsgewijs kan controleren.
Een groot financieel belang ophangen aan een verklaring van de betaler die door de
Belastingdienst niet heel goed kan worden gecontroleerd, is vragen om moeilijkheden.
Ook de eenmalige huurverlaging is in de uitvoering problematisch, omdat hiervoor heel
veel inkomensverklaringen van de Belastingdienst benodigd zijn en als deze verklaring
niet kan worden afgegeven moeten de individuele bewijsstukken van de huurder door
de woningbouwcorporatie worden beoordeeld. Hoewel de wet effectief is in het aanpakken
van «duur scheefwonen» is het risico dat het voorstel vanaf 2022 juist leidt tot een
toename van «goedkoop scheefwonen».
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom er in het gehele pakket aan
wetgeving niet meer aandacht is voor complexiteitsreductie en het voorkomen van uitvoeringsproblemen
in de toekomst.
De leden van de fractie van D66 lezen dat de regering met het Klimaatakkoord zich
ten doel heeft gesteld om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Deze leden
vragen hoe het kan dat Nederland nog steeds meer dan 4 miljard euro stopt in fiscale
subsidies voor fossiele brandstoffen. De leden van de fractie van D66 vragen wat het
budgettaire beslag is van de vrijstelling gebruik van aardgas en kolen voor elektriciteitsopwekking,
de raffinaderijvrijstelling en de afwijkende belastingtarieven tussen diesel en benzine
in combinatie met afwijkende belastingtarieven tussen benzine- en dieselauto’s in
de autobelastingen.
2. Samenstelling pakket Belastingplan 2021
De leden van de VVD-fractie vragen naar de omvang van dit Belastingplan in vergelijking
met voorgaande belastingplannen. Hoeveel wetswijzigingen of maatregelen bevat dit
Belastingplan? Hoeveel waren dat er in de voorgaande tien jaar? Uit hoeveel wetten
bestonden die laatste tien belastingplannen? Hoeveel fiscale wetswijzigingen zijn
er in de totaal de afgelopen tien jaar doorgevoerd? Kan dit per jaar gegeven worden?
De leden van de fractie van 50PLUS zijn blij met de gerichte huurverlaging voor de
doelgroep. Op welke wijze is de genoemde verlaging van de verhuurderheffing afgestemd
op de genoemde taakverzwaring voor corporaties? Klopt het dat deze verlaging van de
verhuurderheffing niets bijdraagt aan een verhoging van de investeringscapaciteit
van woningcorporaties maar de investeringscapaciteit juist verder onder druk zet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de veeteelt een sector
is waar zich groot marktfalen manifesteert. De externe effecten, zoals de kosten van
dierenleed, milieuvervuiling en gezondheidsrisico’s (waaronder zoönosen), zijn niet
bij de prijs in begrepen. Door allerlei achterhaalde landbouwsubsidies wordt de prijs
van vlees extra laag gehouden. Ondertussen wordt de vraag naar vlees juist kunstmatig
hoog gehouden. Hier wordt zelfs misleidende marketing voor ingezet. De vervuiler betaalt
niet, de gebruiker betaalt niet – de werkelijke kosten worden afgewenteld op de samenleving
als geheel. Op welke manieren manifesteert zich hier marktfalen volgens de regering?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat dit kabinet vaak optreedt
als marktmeester. Op welke manieren zou dit kabinet als marktmeester dit marktfalen
kunnen aanpakken?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat het Belastingplan
2021 het moment was om een belasting in de vleesketen te introduceren. Dit zou de
vraag naar vlees terugdringen, waardoor er minder dieren hoeven te worden gehouden
en er meer stikstofruimte vrijkomt voor de woningnood. De leden van de Partij voor
de Dieren-fractie zien het Belastingplan 2021 als een gemiste kans en bereiden zelf
een belasting in de vleesketen voor.
3. Opzet algemeen deel
–
4. Inkomensbeleid
De leden van de VVD-fractie benadrukken het belang van een goed en evenwichtig inkomensbeleid,
zeker nu de onzekerheid vanwege de economische crisis al zo groot is. De leden vragen
naar een uitsplitsing van alle beleidsmutaties in het inkomstenbelasting (IB)-tarief
voor het aankomende jaar. Kan dit zowel in percentage van het IB-tarief als in budgettaire
omvang gegeven worden?
De leden van de VVD-fractie vragen naar het IB-tarief bij ongewijzigd beleid voor
de komende vijf jaar. Zij vragen hetzelfde voor het verloop van de arbeidskorting
en de algemene heffingskorting.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de omvang van de ouderenkorting sinds de ouderenkorting
ingevoerd is.
De leden van de VVD-fractie vragen naar het precieze effect van een schuif tussen
de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Wat is het koopkrachteffect hiervan?
Wat is het koopkrachteffect van een generieke schuif tussen de algemene heffingskorting
en de arbeidskorting van 1 miljard euro, en vice versa?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mutaties in het IB-tarief vanwege de anders
dan geraamde zorgpremie. Kunnen deze mutaties in het IB-tarief (zowel in percentagewijziging
van het tarief als in budgettaire omvang) van de laatste tien jaar gegeven worden?
Is de regering het met de VVD-fractie eens dat mutaties in het IB-tarief vanwege de
wijzigende zorgpremie zo veel mogelijk beperkt zouden moeten blijven? Welke stappen
worden hiervoor gezet?
De leden van de VVD-fractie vragen naar het effect van een schuif tussen de zelfstandigenaftrek
en de arbeidskorting. Wat zijn de kosten om de arbeidskorting te laten stijgen zodat
een verlaging van de zelfstandigenaftrek met 100 euro volledig gecompenseerd wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen of de onderliggende kosten binnen de set maatregelen
rond de zelfstandigenaftrek gegeven kunnen worden. Hoeveel kost het om de zelfstandigenaftrek
over een jaar langer af te bouwen?
De leden vragen hoeveel IB-ondernemers er zijn in Nederland. Hoe is de groep IB-ondernemers
opgebouwd in aantal zelfstandigen, kleinere ondernemers, mkb en groot bedrijfsleven?
Hoeveel IB-ondernemers hebben te maken met de zelfstandigenaftrek?
De leden van de VVD-fractie vragen naar het effect van de afbouw van de zelfstandigenaftrek
voor de komende vijf jaar rekening houdend met de verlaging IB-tarief en verhoging
arbeidskorting.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de mogelijkheid van gedragseffecten benoemd
wordt. Welke mogelijke gedragseffecten ziet de regering in met deze tariefmaatregelen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de veranderingen in de inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK) effect hebben op het structurele arbeidsaanbod, en zo ja,
hoeveel. De leden van de VVD-fractie vragen waarom deze reparatie gedekt is binnen
de IACK, en niet generaal of bijvoorbeeld binnen de algemene heffingskorting. Deze
leden vragen naar de kosten en de effecten hiervan.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de precieze systematiek achter de tabelcorrectiefactor.
Hoe wordt deze factor bepaald? Wat zijn het effect en de kosten als deze tabelcorrectiefactor
verhoogd of verlaagd wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de koppeling tussen de arbeidskorting en het
wettelijk minimumloon. Waarom is er sprake van een koppeling? Hoe ligt deze koppeling
vast? Wat zouden de effecten zijn als deze koppeling wordt losgelaten?
De leden vragen naar de belastingdruk voor de verschillen typen ondernemers. Welk
effect heeft de reeds vorig jaar aangekondigde verlaging van het lage vennootschapsbelasting
(vpb)-tarief en de maatregelen voorgesteld in dit Belastingplan op de belastingdruk
voor ondernemers in de verschillende categorieën (IB en vpb)? Is er gekozen voor een
monitoring en evaluatie van deze belastingdruk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet
deze monitoring en evaluatie eruit en wanneer is de regering voornemens deze met de
Kamer te delen?
De leden van de CDA-fractie achten het positief dat de ouderenkorting wordt verhoogd,
maar maken zich wel zorgen om verzilveringsproblemen. Hoeveel kortingen worden naar
verwachting niet verzilverd in 2021?
De regering geeft aan dat er sprake is van een budgettaire derving naar aanleiding
van het arrest van de Hoge Raad waarin geoordeeld is dat co-ouders allebei recht hebben
op de IACK, ook wanneer de verdeling anders is dan bij beide ouders minstens drie
hele dagen per week. Ter dekking van deze budgettaire derving wordt de IACK structureel
met 36 euro verlaagd en eenmalig met 77 euro. De leden van de CDA-fractie begrijpen
eigenlijk totaal niet waarom co-ouders in de huidige regeling allebei recht hebben
op de IACK wanneer de kinderen bij allebei drie dagen wonen. De IACK is bedoeld voor
de minstverdienende partner, wanneer het kind ingeschreven staat op hetzelfde woonadres
als de ouder en dus voor één ouder per gezin. Het is al erg genoeg dat gescheiden
ouders met meerdere kinderen de kinderen vaak «kruislings inschrijven» om zo dubbel
te profiteren van de IACK, maar de regering heeft dit blijkbaar ook mogelijk gemaakt
voor gescheiden ouders met één kind, zolang maar sprake is van co-ouderschap. Nu zijn
de leden van de CDA-fractie al heel lang van mening dat de IACK veel te vaak is opgehoogd
en daardoor leidt tot een veel te groot verschil in belastingdruk tussen één- en tweeverdieners.
De éénverdiener krijgt immers geen IACK, omdat niet beide ouders werken. Dat is maar
een van de factoren, want het gezin van de eenverdiener heeft maar één keer recht
op de arbeidskorting, die meestal ook lager is, heeft minder algemene heffingskorting
en heeft een hogere marginale druk. De leden van de CDA-fractie zijn daarom blij dat
er een commissie komt de naar de draagkracht binnen het fiscale stelsel gaat kijken.
Van een verlaging van de IACK liggen de leden van de CDA-fractie dus niet wakker,
maar principieel achten zij het niet rechtvaardig dat de IACK van gezinnen wordt verlaagd
om meer gescheiden ouders dubbele IACK te geven. De regering verhoogt hiermee de fiscale
bonus die bestaat op het uit elkaar gaan van ouders met kinderen. De leden van de
CDA-fractie begrijpen niet waarom het arrest van de Hoge Raad voor de regering geen
aanleiding geweest is om de dubbele IACK voor co-ouders af te schaffen. Is de regering
bereid dit alsnog te doen, ook in het geval van «kruislings inschrijven», zodat alle
ouders die beiden werken recht hebben op eenmaal de IACK en de IACK nog steeds te
hoog, maar in ieder geval iets rechtvaardiger is?
De leden van de fractie van D66 vragen naar de marginale belastingdruk van alleenstaande
werknemers en zelfstandigen met inbegrip van de in dit pakket opgenomen maatregelen.
De leden van de fractie van D66 vragen of kan worden weergegeven wat de effecten zijn
op het bruto en netto-inkomen van een zzp’er, directeur-grootaandeelhouder (dga),
en werknemer in 2021, en structureel wanneer de zelfstandigenaftrek afgebouwd is.
Ook vragen deze leden wat het fiscaal evenwicht is van de belastingdruk van een zzp’er
die wordt belast in de inkomstenbelasting en de belastingdruk van een dga.
Daarnaast vragen deze leden of kan worden weergegeven hoe deze marginale druk is veranderd
ten opzichte van de marginale druk van vorig jaar. De leden van de fractie van D66
vinden het belangrijk dat mensen vooraf inzichtelijk kunnen maken voor zichzelf hoeveel
belasting ze (meer) moeten betalen als zij meer gaan werken. De leden van de fractie
van D66 vragen om die reden of de regering een tarieftabel kan publiceren waaruit
dat eenvoudig kan worden afgelezen en waarbij verschillende kortingen bij elkaar genomen
worden.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe ook de brede welvaart kan worden gemeten,
naast de koopkrachteffecten van de voorgestelde maatregelen. De leden van de fractie
van D66 vragen wat de lastenontwikkeling van burgers en bedrijven is als gevolg van
dit wetsvoorstel.
De leden van de fractie van D66 vragen wat voor effect de verschillende maatregelen
hebben op het globale evenwicht (ondernemers in box 1 en in de vpb). De leden van
de fractie van D66 vragen of een geactualiseerde stand van het lastenbeeld voor bedrijven
en burgers kan worden gegeven alsmede de ontwikkeling hiervan gedurende de totale
kabinetsperiode.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de budgettaire gevolgen als de
verliesverrekening in box 1 en box 2 als volgt wordt gewijzigd: zes jaar voorwaartse
verliesverrekening, nul jaar achterwaarts.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het tarief in de
eerste schijf van de inkomstenbelasting verhoogd wordt met 0,06% als compensatie voor
lagere zorgpremies. Deze leden vragen de regering om een nadere toelichting op deze
verhoging, gezien het feit dat de zorgpremie met 62 euro per jaar omhoog gaat.
Deze leden constateren dat de algemene heffingskorting licht verhoogd wordt maar zien
tegelijkertijd dat de arbeidskorting veel sterker wordt verhoogd. Zij vragen de regering,
zeker nu veel meer mensen in een onzekere positie komen te zitten, waarom er opnieuw
voor wordt gekozen om degenen die werk behouden sterker te bevoordelen dan degenen
die al dan niet als gevolg van de coronacrisis niet in staat zijn om te werken. Zij
constateren dat vele sectoren onmogelijk kunnen blijven draaien in deze tijd en vinden
deze bevoordeling van werkenden ten opzichte van mensen die afhankelijk worden of
zijn geworden van een uitkering zeer onbehoorlijk en vragen de regering de verhoudingen
tussen stijging van de arbeidskorting en algemene heffingskorting om te keren. Dit
is niet alleen rechtvaardiger, maar ook in macro-economische zin verstandiger om de
binnenlandse bestedingen op peil te houden.
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over de verlaging van de IACK vanwege een
eenmalige budgettaire derving die in 2022 niet eens volledig gecompenseerd gaat worden.
Deze leden achten het wenselijker dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen
en stellen voor om de IACK-verlaging, die voor vele ouders rampzalig uit zal pakken,
terug te draaien en in plaats hiervan de tweede schijf van de inkomstenbelasting te
verhogen ter dekking van de budgettaire derving ten gevolge van het arrest van de
Hoge Raad voor co-ouders die beiden recht krijgen op de IACK.
De leden van de SP-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat inkomsten uit aanmerkelijk
belang hoger worden belast dan voorheen, maar constateren dat er nog steeds een groot
gat zit tussen werknemers en mensen die hun geld verdienen door bezit te hebben. Waarom
is er nog altijd zo’n ongelijke behandeling tussen degenen die geld onttrekken aan
bedrijven door winst uit te keren aan zichzelf en mensen die het werk echt verrichten,
vragen deze leden. Zij verzoeken de regering om de tarieven uit de inkomstenbelasting
tevens van toepassing te maken op aanmerkelijk belang.
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dat de statische koopkrachtplaatjes van
dit jaar minder waarde hebben dan andere jaren. Niettemin zeggen de koopkrachtcijfers
wel iets over de ontwikkeling van de koopkracht, en hebben besluiten aangaande koopkracht
effect op levens van mensen. Kan de regering de cumulatieve koopkrachtontwikkeling
voor alle groepen over de kabinetsperiode toesturen, uitgesplitst in de gebruikelijke
categorieën? De leden van de PvdA-fractie constateren dat deze regering er in de gehele
periode voor heeft gekozen niet-werkenden op achterstand te zetten ten opzichte van
werkenden. Klopt dat en waarom is daarvoor gekozen? Wat heeft dit beleid voor gevolgen
voor de relatieve koopkracht van niet-werkenden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel de arbeidskorting als de algemene
heffingskorting worden verhoogd. Wat is het doel van deze verhoging, en hoe effectief
acht de regering deze verhoging? Hoe rijmt de regering deze verhoging met knelpunten
die in het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» beschreven worden,
zoals «het stelsel raakt uitgewerkt» en de «effectiviteit van nationale belastingheffing
neemt af»?
Kan de regering nader ingaan op het effect van de verhoging van de arbeidskorting
en de algemene heffingskorting op de marginale druk, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat de keuze om de arbeidskorting sneller
te verhogen dan andere kortingen waaronder de ouderenkorting een staande praktijk
is geworden. Tevens concluderen de leden dat ook de verhoging van de inkomensafhankelijke
bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) wordt gebruikt om het voordeel van het
verlaagde tarief in de eerste schijf, voor gepensioneerden weer af te romen.
De leden wijzen ook graag op de doorrekening van het fiscale plan van 50PLUS, waarbij
er geen onderscheid wordt gemaakt in belastingkorting voor verschillende bevolkingsgroepen
zoals nu het geval is. De CPB-doorrekening laat zien dat een grote meerderheid van
de bevolking daar evenwichtig op vooruit kan gaan, waarmee volgens 50PLUS is aangetoond
dat er geen steekhoudende redenen zijn om op lange termijn verder te gaan met de «fiscale
discriminatie» via kortingen, zoals in het huidige stelsel.
5. Lagere bijtelling voor elektrische auto met zonnepanelen
De leden van de VVD-fractie vragen naar de laatste marktontwikkelingen in de markt
voor elektrische auto’s. Hoeveel elektrische voertuigen (EV’s) worden er verkocht?
Hoeveel was dit geweest zonder stimulering? Hoeveel worden er verkocht boven de «cap»
en hoeveel eronder? Wat is de prijsgevoeligheid (casu quo prijselasticiteit) van verschillende elektrische auto’s?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de systematiek van hand-aan-de-kraan (HADK).
Hoe functioneert HADK nu? Hoe worden de genomen maatregelen getoetst aan HADK? Waarom
lezen de leden hier niks over in het voorliggende wetsvoorstel? Hoe wordt overstimulering
voorkomen? De leden verwijzen naar het verschil van inzicht tussen de Algemene Rekenkamer
en het kabinet zoals blijkt uit de schriftelijke vragen van de leden Lodders en Remco
Dijkstra1. Klopt de conclusie dat de regering het Rekenkamerrapport «Autobelastingen als Beleidsinstrument»
beoordeelt als een onvolledig rapport afgaande op onjuiste aannames? De leden vragen
de regering deze vraag met een «ja» of «nee» te beantwoorden. De leden vragen waar
het verschil in gebruikte gegevens tussen het kabinet en de Rekenkamer vandaan komt.
De leden vragen wat de verwachting is van het aantal zonnecelauto’s die de komende
vijf jaar op de markt gebracht zal worden. Wat is de verwachte catalogusprijs van
de verschillende zonnecelauto’s? Wat is de verwachte catalogusprijs voor op waterstof
gedreven auto’s en hoeveel waterstofauto’s komen er naar verwachting op de markt in
de komende vijf jaar?
De leden van de PVV-fractie vragen welke overwegingen er bij de regering aan ten grondslag
liggen om milieugerelateerde doelstellingen te codificeren in de fiscale maatregel
omtrent bijtelling voor privégebruik. Kan de regering aan deze leden nader toelichten
waarom fiscale stimuleringsmaatregelen niet worden ondergebracht in eigen (fiscale)
wetgeving omtrent uitstoot van emissies?
Kan de regering aangeven in hoeverre elektrische, waterstof- en/of zonnecelauto’s
al dan niet milieuvriendelijker zijn van cradle to grave (van delven grondstoffen tot en met het ontmantelen/recyclen van oude accu’s) ten
opzichte van conventionele (benzine-/diesel-/gas-)auto’s?
Indien elektrische dan wel waterstof- dan wel zonnepaneelaangedreven auto’s milieuvriendelijker
blijken te zijn, vanaf welk punt in de (economische) levensduur van de auto geldt
dat dan?
De leden van de CDA-fractie vinden het zeer terecht dat de fiscale subsidie voor elektrische
auto’s in stappen wordt afgebouwd. Niet omdat het niet nodig is om het wagenpark duurzamer
te maken, maar omdat het totaal geen zin heeft om de vraag te stimuleren in een markt
waar er te weinig aanbod is.
De leden van de CDA-fractie achten het meer kansrijk om in te zetten op nieuwe technologie,
maar dan komt het wel neer op de uitvoering. Deze leden vragen de regering naar de
precieze definitie van een zonnecelauto, want het komt de transparantie van wetgeving
niet ten goede als voor de definitie verwezen wordt naar andere wetten en besluiten.
Dat deze definitie per besluit gewijzigd kan worden, komt de rechtszekerheid vervolgens
niet ten goede. Bij autobelastingen wordt immers gepoogd om de koper van een auto
enige jaren zekerheid te geven over de fiscale subsidie. De leden van de CDA-fractie
vrezen echter het meest voor misbruik op dit punt. Is het niet heel gemakkelijk voor
een dealer om een elektrische auto zo aan te passen dat er een zonnepaneel op het
dak ligt? Is het beplakken van de auto met zonnepaneelfolie, dat slechts een paar
duizend euro kost, voldoende? Bij een dure auto van 100.000 euro is het voordeel jaarlijks
6.000 euro, nog los van eventuele voordelen van de milieu-investeringsaftrek. Dat
is genoeg om de creativiteit van de markt aan te wakkeren. Graag vernemen de leden
van de CDA-fractie hoe voorkomen wordt dat de markt met relatief simpele aanpassingen
na productie onder de definitie van zonnecelauto kan komen. Op welke wijze gaat de
Belastingdienst dit monitoren?
De leden van de fractie van D66 vragen of de definitie van een zonnecelauto nu voldoende
is om alle typen zonnecelauto’s te ondervangen. Tevens vragen deze leden hoe kan worden
omgegaan met nieuwe, schone technologieën die niet onder deze definitie vallen, maar
waarvan het wel wenselijk is dat voor die technologieën een korting van toepassing
is.
De leden van de fractie van D66 vragen of bij de evaluatie van het stimuleren van
elektrische voertuigen ook aandacht kan worden besteed aan investeringszekerheid voor
eigenaren van de laadinfrastructuur en eigenaren van de voertuigen.
De leden van de fractie van D66 vragen tevens waarom zzp’ers met zonnepanelen in privébezit
niet een forfait kunnen toepassen net als particulieren met zonnepanelen. Waarom worden
deze groepen verschillend behandeld?
De leden van de SP-fractie maken op uit de memorie van toelichting dat opnieuw een
laag bijtellingstarief zonder maximering van de cataloguswaarde wordt gecreëerd voor
auto’s die, gezien het feit dat deze nog moeten ontwikkeld, vooral gekocht gaan worden
door de hoogste inkomens, net als met de Teslasubsidie is gebeurd. Zij vragen de regering
naar de beleidsanalyse die hieraan ten grondslag ligt, welke automerken van plan zijn
auto’s met zonnepanelen te ontwikkelen en binnen welke prijscategorieën deze zullen
vallen. Voorts vragen zij of de lage bijtelling voor waterstofauto’s daadwerkelijk
heeft geleid tot aankoop van waterstofauto’s van bijvoorbeeld de ruim 80.000 euro
kostende Hyundai Nexo en of dit daadwerkelijk tot een daling van emissies heeft geleid.
De leden van de SP-fractie vragen de regering voorts waarom zij ervoor kiest om de
fiscale maatregelen uit het Klimaatakkoord niet aan te grijpen voor inkomensherverdeling
door enkel degenen met de hoogste inkomens, en daarmee de grootste werkkostenregeling,
te sponsoren. Welke risico’s ziet de regering op eenzelfde fiasco als bij de hybrideauto’s
die uiteindelijk voornamelijk diesel reden en op grote schaal wegens alle belastingvoordeeltjes
met winst zijn verkocht in Noorwegen?
De leden van de PvdA-fractie vragen welke elektrische auto’s met zonnepanelen er reeds
op de markt zijn dan wel spoedig verkrijgbaar zijn. Welk gewicht hebben deze auto’s
en kunnen deze zelfstandig, zonder hulp van batterij of verbrandingsmotor opereren?
Waarom kiest de regering ervoor auto’s op waterstof en zonnepanelen zo sterk te stimuleren,
terwijl voor meer kansrijke en ontwikkelde technologieën de stimulering wordt afgebouwd?
Deelt de regering de mening dat een kleine efficiënte uitstootloze auto beter is voor
het milieu en het klimaat dan een grote zware auto?
6. Aanpassen zelfstandigenaftrek
De leden van de VVD-fractie vragen naar de omvang van de «reservering», volgend uit
de besluitvorming van Belastingplan 2020. Hoe groot is deze reservering nu? Hoeveel
is hij de komende jaren? Waarom is deze reservering niet ingezet bij de zelfstandigenaftrek
die verder beperkt wordt? Wordt deze reservering verder aangevuld naar aanleiding
van deze verdere stap?
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met de opbrengst van de beperking
van de zelfstandigenaftrek na 2024.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de macro-economische effecten van deze beperking.
Hoeveel zzp’ers verwacht de regering dat er minder zullen zijn door deze maatregelen
of zullen omschakelen naar andere vormen van werknemerschap of ondernemerschap?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat zzp’ers «door het ijs zullen
zakken» door deze maatregel.
Kan de regering haar overwegingen delen met de PVV-fractie die hebben geleid tot het
verkleinen van het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen?
Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven in hoeverre zij heeft onderzocht of zelfstandigen
door deze maatregel zullen kiezen voor ondernemerschap vanuit een rechtsvorm dan wel
voor een dienstbetrekking? Kan de regering, indien van toepassing, daarbij tevens
de budgettaire effecten weergeven?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de afbouw van de zelfstandigenaftrek
noodzakelijk is om een begin te maken met de aanpak van schijnzelfstandigheid. Zij
begrijpen dat de maatregel niet leuk is voor ondernemers en achten het dan ook positief
dat de regering er door een verlaging van het tarief in de eerste schijf voor gezorgd
heeft dat zelfstandigen er in absolute zin gemiddeld niet op achteruit gaan.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er fundamenteler gekeken zou moeten
worden wat er aan het ondernemerschap gestimuleerd zou moeten worden. Het palet aan
zelfstandig ondernemers is nu compleet anders dan ten tijde van de invoering van de
zelfstandigenaftrek. Toen de zelfstandigenaftrek in 1971 werd ingevoerd was deze gekoppeld
het feit dat zelfstandigen investeringen doen. De leden van de CDA-fractie merken
op dat er een groot verschil is tussen zzp’ers die lijken op een werknemer, maar dan
met flexibele werktijden, en zelfstandig ondernemers die enorme investeringen gedaan
hebben in hun bedrijf of die personeel in dienst hebben. Ziet de regering mogelijkheden
om de stimulering van zelfstandig ondernemerschap meer te focussen op deze voordelen
voor de samenleving door investeringen en werkgelegenheid? Hetzelfde zien deze leden
voor de startersaftrek. In het verleden was een onderneming starten een risicovolle
aangelegenheid vanwege de benodigde investeringen. Momenteel zijn voor veel startende
ondernemers die risico’s veel kleiner, want met nauwelijks investeringen kun je al
een webshop beginnen. Heeft de regering ook gekeken naar de rechtvaardiging voor een
startersaftrek? Waarom wordt de zelfstandigenaftrek wel afgebouwd, maar de startersaftrek
niet? Welke rol speelt de startersaftrek bij schijnzelfstandigheid, nu bij schijnzelfstandigheid
eigenlijk sprake is van een verkapte dienstbetrekking, maar dit zo kan worden vormgegeven
dat meerdere malen gebruik kan worden gemaakt van de startersaftrek?
Verder vragen de leden van de CDA-fractie naar aanleiding van de opmerking daarover
in de memorie van toelichting voor welke groep zelfstandigen de voorgestelde wijziging
wel leidt tot negatieve inkomenseffecten.
De leden van de fractie van D66 lezen dat voor een overgroot deel van de zelfstandigen
het aanpassen van de zelfstandigenaftrek niet leidt tot negatieve inkomenseffecten.
Deze leden vragen voor welke groep zelfstandigen dit wel het geval is, hoe groot die
groep is en hoe groot dat negatieve inkomenseffect is. De leden van de fractie van
D66 vragen of de aanpassing invloed kan hebben op de gekozen rechtsvorm voor ondernemers.
De leden van de fractie van D66 vragen tevens welk effect de voorgestelde aanpassing
van de zelfstandigenaftrek heeft op de omvang van de groep schijnzelfstandigen.
De leden van de fractie van D66 vragen of klopt dat accountants geen pensioenverklaring
mogen afgeven aan gepensioneerden over hun pensioen uit een pensioen-bv en zo ja,
wat de reden daartoe is. Tevens vragen deze leden of het klopt dat arbeidsinkomen
van een ondernemer na pensioendatum niet meer wordt meegerekend na pensioendatum en
wat de achtergrond daarvan is.
De leden van de SP-fractie vinden het terecht dat de bevoordeling van zelfstandigen
zonder personeel ten opzichte van werknemers wordt afgebouwd. Tegelijkertijd constateren
zij wel dat het lage tarief in de vennootschapsbelasting daalt en het tarief op inkomen
uit aanmerkelijk belang nog bepaald niet in de buurt komt van de tarieven in de inkomstenbelasting
gelden. Deze leden constateren dat, terwijl de verlaging van de zelfstandigenaftrek
onder het mom van een gelijk speelveld wordt doorgevoerd, er hierdoor tegelijkertijd
een ongelijker speelveld wordt gemaakt tussen kleine ondernemers die aangifte in de
inkomstenbelasting doen en ondernemers die een vennootschap hebben en daar allerlei
belastingvoordeeltjes uit halen door de talrijke aftrekposten in het belastingstelsel.
Zij constateren dat de regering bezit blijft bevoordelen en vragen de regering om
een redenering waarom van degenen die geld verdienen door bezit te hebben een lagere
bijdrage aan de samenleving wordt gevraagd.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de zelfstandigenaftrek verder wordt afgebouwd.
Zo wordt het verschil in fiscale behandeling met werknemers kleiner, en de leden van
de PvdA-fractie steunen deze beweging. Waarom kiest de regering er niet voor zelfstandigen
ook meer zekerheden te bieden, zoals een arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenopbouw?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming geconstateerd dat de regering
verder inzet op het verkleinen van de (fiscale) verschillen tussen zzp’ers en werknemers.
Zo stelt de regering voor om – in lijn met de commissie-Borstlap – de afbouw van de
zelfstandigenaftrek te versnellen. Als compensatie wordt hiervoor het nog verder verhogen
van de arbeidskorting aangedragen. Echter, dit is in de ogen van deze leden een weinig
gerichte maatregel die bovendien de kloof met andere groepen vergroot, zoals de gezinnen
met één inkomen. Waarom kiest de regering niettemin toch opnieuw voor het verder verhogen
van de arbeidskorting om zelfstandigen tegemoet te komen? Het kan wat deze leden betreft
niet de bedoeling zijn om de ene fiscale kloof (tussen zelfstandige en werknemer)
te verkleinen door andere kloven te verhogen middels een verdere verhoging van de
arbeidskorting.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering voornemens is de zelfstandigenaftrek
te verlagen, om het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen
te verkleinen. Niet alleen zelfstandigen zonder personeel, maar ook kleine ondernemers
met personeel, zoals eenmanszaken met werknemers in dienst, kunnen gebruik maken van
de zelfstandigenaftrek. Ook zij worden geraakt door de verlaging van de zelfstandigenaftrek,
terwijl het doel van de verlaging «het verkleinen van het verschil in fiscale behandeling
tussen werknemers en zelfstandigen» is. Kan de regering nader ingaan op de gevolgen
van de verlaging van de zelfstandigenaftrek voor ondernemers met personeel? Zijn de
negatieve gevolgen voor hen in kaart gebracht en hoe worden deze gemitigeerd?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de timing van de verlaging van de
zelfstandigenaftrek. Als gevolg van de coronacrisis is de financiële positie juist
van zelfstandigen over het algemeen verslechterd. Acht de regering het verstandig
om juist nu de aftrek sneller af te bouwen? Welke overwegingen ten aanzien van de
coronacrisis hebben daarbij een rol gespeeld?
Tevens vragen de leden van de SGP-fractie waarom de regering er niet voor kiest om
met een breder maatregelenpakket ten aanzien van zelfstandigen te komen, als reactie
op bijvoorbeeld het rapport van de commissie Regulering van Werk. Welke overweging
hebben geleid tot het besluit om juist nu de aftrek verder dan voorzien was te verlagen?
Erkent de regering dat het koopkrachtvoordeel van zelfstandigen als gevolg van de
verhoging van de arbeidskorting grotendeels weer wordt afgeroomd door de verlaging
van de zelfstandigenaftrek? De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat hiermee
veel hardwerkende zzp’ers die zwaar zijn getroffen door de coronacrisis, een dik verdiend
voordeel wordt ontnomen, terwijl werknemers met vaste contracten wél een volledig
voordeel wordt toegeschoven. Vindt de regering dat gepast op dit moment? Wordt de
ongelijkheid hiermee niet verder vergroot, mede in het licht van de gevolgen die de
coronacrisis heeft, vooral voor zelfstandigen met lage en middeninkomens?
7. Invoeren van een vrijstelling voor de TOGS en de Subsidie vaste lasten (COVID-19)
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel ondernemers hiervan gebruik hebben gemaakt.
Zij vragen daarnaast hoeveel meer belasting ondernemers naar verwachting hadden moeten
betalen als er geen vrijstelling was geweest.
De leden van de CDA-fractie achten het goed om eenmalig de crisistegemoetkomingen
buiten de heffing te plaatsen, zowel voor IB- als vpb-ondernemers, en zowel voor Nederlandse
ondernemers als voor ondernemers in het Caribisch gebied. Wel vragen deze leden zich
af of dit geen precedent schept voor andere subsidies, omdat in het huidige systeem
van de wet in principe subsidies tot de belastbare inkomsten worden gerekend.
De leden van de fractie van D66 vragen op basis van welke juridische afweging bepaalde
spoedmaatregelen vanwege COVID-19 wel en welke niet zijn vastgelegd in wetgeving.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom de Tegemoetkoming Ondernemers
Getroffen Sectoren en de Subsidie vaste lasten worden vrijgesteld van belastingheffing,
gezien het feit dat deze bijzondere tegemoetkomingen in hun aard vergelijkbaar zijn
met regelingen als de Tijdelijke overbruggingsregeling flexibele arbeidskrachten.
Waarom moeten bedrijven naar de mening van de regering opnieuw anders worden behandeld
dan gewone burgers en hoeven zij geen vennootschapsbelasting te betalen als zij in
2020 wel winst hebben gemaakt? Het verbaast deze leden daarnaast dat deze uitzonderingen
voor het bedrijfsleven met groot gemak lijken te kunnen worden gecreëerd terwijl dit
voor bijvoorbeeld letselschadevergoedingen telkens weer onmogelijk blijkt. Zij vragen
de regering om een toelichting op het verschil tussen deze twee zaken waardoor het
één een niet noemenswaardige complexiteit heeft binnen de uitvoering terwijl het ander
telkens weer onmogelijk blijkt.
De leden van de PvdA-fractie steunen de vrijstelling voor de TOGS en de Subsidie vaste
lasten. Het zou onwenselijk zijn als een deel van de steun weer terug zou moeten worden
betaald in de vorm van winstbelasting. Bovendien zou dit leiden tot verschillende
uitkomsten tussen bedrijven. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe NOW-steun fiscaal
wordt behandeld, zowel in de winstbelasting als in de loonbelasting. Zijn daar knelpunten
en is de fiscale behandeling voor alle betrokkenen voldoende duidelijk?
8. Fiscale behandeling Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 voor niet-werknemers
De leden van de VVD-fractie lezen over de zorgbonus voor werknemers en niet-werknemers.
De leden zijn verheugd te lezen dat de regering werk maakt van een zo eenvoudig mogelijke
regeling voor zelfstandigen en ingehuurde medewerkers in de zorg zodat de bonus geen
onderdeel maakt van het belastbaar inkomen of belastbare winst. Ook waarderen zij
de inzet om deze regeling met terugwerkende kracht uit te voeren. De leden merken
op dat vooruitlopen op de vaststelling van de Wet Belastingplan geen gebruikelijke
route is maar spreekt op dit onderdeel haar steun uit. De leden maken zich wel zorgen
over de communicatie hierover. Welke stappen heeft het kabinet gezet om zorginstellingen
en/of ondernemers en medewerkers (niet zijnde werknemers) over deze mogelijkheid te
berichten? Wanneer verwacht het kabinet dat deze regeling is afgerond? Is het kabinet
bereid de Kamer over de voortgang van deze regeling periodiek te informeren?
De leden lezen voorts dat de bonussen worden aangemerkt als eindheffingsbestanddeel
en dat deze worden ondergebracht in de vrije ruimte van de werkkostenregeling (WKR).
De leden weten dat de WKR-ruimte voor ondernemers is verruimd, maar kan deze verruiming
ook uitgaven in de zorgbonus opvangen? Hoe wordt geborgd dat een ondernemer door uitgifte
zorgbonus niet buiten de vrije ruimte valt van de WKR en evengoed een eindheffing
krijgt? Waarom is de zorgbonus niet ondergebracht als gerichte vrijstelling onder
de WKR?
Kan de regering aan de PVV-fractie nader toelichten hoe de compensatie exact werkt
indien de werkgever niet beschikt over voldoende vrije ruimte onder de werkkostenregeling?
Kan de regering aan de PVV-fractie nader toelichten welke overwegingen eraan ten grondslag
lagen om de zorgbonus onder te brengen bij de vrije ruimte in de werkkostenregeling
in tegenstelling tot de zorgbonus aan te wijzen als (tijdelijke) gerichte vrijstelling?
De PVV-fractie verzoekt de regering nader in te gaan op de overwegingen die eraan
ten grondslag liggen om het toekennen van een zorgbonus aan een zorgprofessional de
verantwoordelijkheid te maken van de zorginstelling.
Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven op grond van welke overwegingen een aanvraag
voor een zorgbonus door een zorginstelling al dan niet wordt toegekend?
Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven of er bezwaar- en/of beroepsmogelijkheden
openstaan voor de zorginstellingen die een aanvraag voor een zorgbonus indienen?
Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven of er bezwaar- en/of beroepsmogelijkheden
openstaan voor de zorgprofessional indien de zorginstelling ervoor kiest om geen aanvraag
voor een zorgbonus voor de desbetreffende zorgprofessional in te dienen?
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de regering de nodige creativiteit getoond
heeft om een onbelaste zorgbonus te kunnen geven. De werkkostenregeling was ooit bedoeld
om verstrekkingen van de werkgever, die door werknemer en werkgever niet of maar gedeeltelijk
gezien worden als loon, vrij te stellen. Bij de invoering van de werkkostenregeling
waren de leden van de CDA-fractie al beducht voor de mogelijkheid om bonussen onbelast
uit te keren via de werkkostenregeling. Nu blijkt dat de regering zelf graag gebruik
maakt van die mogelijkheid. Deze leden begrijpen heel goed dat een wereldwijde pandemie
een zeer uitzonderlijke situatie is. Maar toch zijn zij van mening dat dit wel laat
zien dat de marginale druk zulke grenswaarden heeft bereikt, dat zelfs de overheid
bijzondere paden bewandelt om maar onder die marginale druk uit te komen. Als de zorgbonus
immers gewoon belast loon was geweest, was er in de meeste gevallen na belastingen
en toeslagen nauwelijks iets van over gebleven. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering daarom te bevestigen dat de marginale druk echt omlaag moet, zodat niet
alleen werken loont, maar ook extra werken gaat lonen.
De leden van de CDA-fractie vragen met betrekking tot de zorgbonus aan niet-werknemers,
zijnde extern ingehuurd personeel zoals schoonmaakpersoneel, hoe de afwikkeling van
de zorgbonus precies verloopt. Wie betaalt de uitkering uit aan wie en door wie wordt
de bonus in de eindheffing betrokken? Op welke wijze wordt gecontroleerd of zorginstellingen
die een aanvraag indienen voor de bonus voor niet-werknemers deze bonus ook aan de
niet-werknemers uitbetalen? Door wie wordt de bonus voor zelfstandigen aangevraagd
en uitgekeerd? Zijn er zelfstandigen in de zorg die niet in opdracht van een instelling
werken? Is het dan wel mogelijk om onder de eindheffing te vallen? Kan de regering
aangeven waarom het eindheffingstarief voor werknemers en voor niet-werknemers verschillend
is?
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke gevolgen het onderbrengen van
de zorgbonus in de vrije ruimte van de werkkostenregeling heeft voor werkgevers. In
welke mate verwacht de regering dat bijvoorbeeld ziekenhuizen met fiscale problemen
komen te zitten als de vrije ruimte binnen de werkkostenregeling al benut is voor
andere zaken ten bate van werknemers? Deze leden vragen de regering of deze eventuele
fiscale gevolgen naar haar verwachting ook gevolgen gaan hebben voor de toekenning
van boni aan werknemers.
De leden van de PvdA-fractie achten het rechtvaardig dat mensen in de zorg die in
aanmerking komen voor de zorgbonus niet met fiscale gevolgen worden geconfronteerd.
Zij vragen of onderhavige voorgestelde wetgeving gaat gelden voor alle uitkeringen
in geldbedragen, ook in de toekomst. Is er een horizonbepaling opgenomen? Voorts vragen
de leden van de PvdA-fractie of alle zorgmedewerkers inmiddels de bonus hebben ontvangen.
Zo nee, waarom niet en wanneer zal dit gebeuren?
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of er fiscale gevolgen kunnen optreden voor
werknemers en/of voor niet-werknemers, als de vrije ruimte onder de werkkostenregeling
al voor andere doeleinden is aangewend of is ervoor gezorgd dat er in het kader van
deze regeling altijd vrije ruimte beschikbaar is?
9. Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (COVID-19)
De leden van de VVD-fractie spreken ook steun uit voor het anticiperen op wetgeving
in het geval van de TOFA. De leden vragen naar de voortgang van uitvoering van deze
regeling. In de memorie van toelichting lezen deze leden een aantal gevolgen die van
toepassing kunnen zijn. Heeft de regering zicht op bijvoorbeeld het aantal bijbetalingen?
Is de regering bereid te Kamer periodiek te informeren over de afwikkeling en de stand
van zaken?
De leden van de VVD-fractie vragen bij hoeveel mensen de TOFA een effect had op de
toeslagen, en hoe hiermee omgegaan is.
Kan de regering aan de PVV-fractie toelichten welke alternatieven er zijn overwogen
om (mogelijke) terugbetaling dan wel bijbetaling te voorkomen? Waarom werden die alternatieven
niet doelmatig geacht?
De leden van de fractie van D66 vragen wat op dit moment het budgettaire beslag is
van de TOZO en de NOW-regeling. De leden van de fractie van D66 vragen of de TOFA
ook tijdig bij de doelgroepen is aangekomen die hiervoor in aanmerking komen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de spoedmaatregelen voor de coronacrisis
ook geëvalueerd zullen worden.
10. Verruimen gerichte vrijstelling scholingskosten
De leden van de VVD-fractie lezen over het verruimen van gerichte vrijstelling scholingskosten.
De verruiming ziet op vergoedingen en verstrekkingen ten aanzien van het volgen van
een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen en niet op vergoedingen
en verstrekkingen voor onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden van de
dienstbetrekking. De leden vragen hoe het onderscheid hierin tot uiting komt. Op welke
manier wordt er gemonitord dat een vergoeding of verstrekking ziet op verwerven van
inkomen en niet op cursussen waar een lage baangarantie of kans op werk te verwachten
is? Wie ziet hierop toe?
De leden lezen dat de Belastingdienst op eenzelfde manier zal beoordelen of er sprake
is van een opleiding of studie die wordt gevolgd met het oog op verwerven van inkomen
uit werk en woning. Kan de regering aangeven hoe vaak er de afgelopen vijf jaar, per
jaar een beroep op een substantieel scholingsbudget is gedaan? En kan de regering
aangeven op welke wijze de Belastingdienst invulling heeft gegeven aan de beoordeling
(graag overzicht per jaar) en hoe vaak de Belastingdienst een verzoek heeft afgewezen
(graag overzicht per jaar en geïllustreerd met voorbeelden)?
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel volgt uit een verplichting of
een keuze is van de regering. Waarom is gekozen voor een dekking vanuit de werkkostenregeling
zelf? Wie ondervindt er nadeel van deze schuif? Hoe wordt nadeel voor deze groepen
zoveel mogelijk beperkt? Wat is de sleutel bij het verhogen of verlagen van het vrije
percentage in de werkkostenregeling? De leden van de VVD-fractie vragen om een opsomming
van alle vrijstellingen en nultarieven binnen de WKR.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom deze maatregel niet genomen is als onderdeel
van het derde steunpakket.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit nieuwe beleid geen horizonbepaling bevat.
De leden van de VVD-fractie vragen ook waarom deze maatregel niet tijdelijk genomen
is.
De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de negatieve uitvoeringstoets.
Is het wel verstandig om deze maatregel door te voeren gezien de effecten op de Belastingdienst
en de handhaafbaarheid?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven of de maatregel
het mogelijk maakt dat zowel de voormalige als de nieuwe werkgever een en dezelfde
scholingskosten van de werknemer vergoeden.
Kan de regering aangeven aan de leden van de PVV-fractie of zij onderzocht heeft in
hoeverre ex-werkgevers bereid zijn om financieel bij te dragen aan de scholingsactiviteiten
van ex-werknemers? Indien hier onderzoek naar is gedaan, kan de regering dan dat onderzoek
delen?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering om nader toe te lichten hoe lang het
scholingsbudget opgespaard mag worden. Deze leden verzoeken de regering om nader toe
te lichten of het scholingsbudget als een individueel recht overgedragen kan worden
aan een nieuwe werkgever, dan wel aangewend kan worden als zelfstandige. De leden
verzoeken de regering tevens om nader toe te lichten welke maatregelen zijn genomen
om de uitvoeringslasten voor werkgevers, werknemers en de Belastingdienst zo veel
mogelijk te beperken.
De leden van de CDA-fractie achten het zeer positief dat de vrijstelling voor scholingskosten
wordt uitgebreid met scholingskosten voor werknemers die weggaan of al zijn weggegaan.
Dat maakt het makkelijker voor werkgevers om werknemers te ondersteunen in hun ontwikkeling
ten behoeve van hun toekomstige positie op de arbeidsmarkt. Deze leden vragen zich
echter af of het verruimen van de gerichte vrijstelling voldoende is. De regering
geeft in de memorie van toelichting aan dat de Belastingdienst op dezelfde manier
zal gaan beoordelen of sprake is van een opleiding of studie die wordt gevolgd met
het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. En daarin zien de leden van
de CDA-fractie nu net het probleem. Want wie is er fiscaal verantwoordelijk voor de
juiste besteding van het opleidingsbudget? Bij werknemers is dat de werkgever en dat
is in de uitvoering ook prima, want die betaalt de opleiding of de cursus. Als de
werknemer echter uit dienst treedt moet ook de verantwoordelijkheid voor de juiste
besteding overgaan van de werkgever naar de (voormalige) werknemer. Er zijn immers
maar weinig werkgevers te vinden die verantwoordelijk willen zijn voor de gevolgen
van de beslissingen van ex-werknemers. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
dan ook wat er gebeurt als de ex-werknemer het budget dat hij bij zijn ontslag gekregen
heeft, na twee jaar gebruikt voor een privécursus, bijvoorbeeld tuinieren terwijl
hij geen hovenier is of wil worden. Is de ex-werkgever dan loonbelasting verschuldigd?
Acht de regering dat een rechtvaardige uitwerking? Maakt het daarbij nog uit of de
ex-werknemer de cursus twee jaar na einde dienstbetrekking volgt of na tien jaar?
De leden van de CDA-fractie zouden graag zien dat dit probleem wordt opgelost, zodat
er in de toekomst meer maatwerk mogelijk is en er projecten kunnen komen waarbij de
ex-werknemer niet meer afhankelijk is van toestemming van de ex-werkgever en de ex-werkgever
niet het risico loopt aansprakelijk te zijn voor fiscaal onhandige keuzes van de ex-werknemer.
De leden van de fractie van D66 vragen of de vrijstelling voor scholingskosten ook
van toepassing is wanneer de scholing is gericht op omscholing naar een andere bedrijfstak.
Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen of het klopt dat er geen termijn gekoppeld
is aan hoe lang iemand al ex-werknemer is om gebruik te maken van de voorgestelde
verruiming. De leden van de fractie van D66 vragen waarom niet nu al gekozen is om
voor de gerichte vrijstelling aan te sluiten bij het Stimulering Arbeidsmarkt Positie
(STAP)-budget. Deze leden vragen tevens hoeveel het kost om de gerichte vrijstelling
te laten aansluiten bij het STAP-budget. Tot slot vragen de leden waarom kosten voor
het op peil houden van kennis niet in aanmerking komen voor de gerichte vrijstelling.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom particuliere aanbieders van opleidingen
accreditatiekosten moeten betalen om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling
die de aftrek van scholingskosten in de inkomstenbelasting vervangt. Tevens vragen
deze leden waarom diezelfde aanbieders voor een niet-inhoudelijke accreditatie moeten
betalen om in aanmerking te komen voor de btw-vrijstelling voor onderwijs. Deze leden
vragen waarom private instellingen moeten worden betaald voor een accreditatie om
in aanmerking te komen voor wet- en regelgeving die worden gemaakt door de overheid.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wat uitgebreider in te gaan
op de handhaafbaarheid van deze maatregel. De Belastingdienst geeft in haar uitvoeringstoets
aan dat deze maatregel eigenlijk niet mogelijk is (rode vlag) en dat de handhaafbaarheid
niet waargemaakt kan worden. Wat is het nut van dergelijke uitvoeringstoetsen als
er toch voorstellen worden ingediend ondanks de rode vlag?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de Belastingdienst verwacht
dat er verdienmodellen ontstaan gebaseerd op fraude. Laat de regering dit gewoon gebeuren
of worden er aanvullende maatregelen genomen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om aan te geven hoe en in welke mate
door welke inkomensgroepen tot op heden gebruik wordt gemaakt van de verruimde vrijstelling
voor scholingskosten.
De leden van de PvdA-fractie steunen het verruimen van de vrijstelling voor scholingskosten
naar oud-werknemers van harte. Door de coronacrisis loopt de werkloosheid op, en vele
sectoren blijven kampen met restricties. Omscholing is een belangrijk instrument om
mensen van werk naar werk te begeleiden. Heeft de regering overwogen om de vrijstelling
ook uit te breiden naar toekomstig werknemers, ongeacht of deze voorafgaand werk hadden?
Welke maatregelen neemt de regering voorts om mensen om te scholen en van werk naar
werk te begeleiden?
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien voorts dat er extra aandacht is voor
het verbeteren van de kansen op de arbeidsmarkt nu de baanzekerheid door de coronacrisis
serieus wordt bedreigd. De transitie van werk naar werk wordt makkelijker met de toevoeging
van een gerichte vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen ter zake van scholing
ook na het einde van de dienstbetrekking. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen de regering hoe deze gerichte vrijstelling zich verhoudt tot de zogeheten transitievergoeding.
Mag een dergelijke vergoeding of verstrekking in mindering komen op de wettelijke
transitievergoeding?
11. Aanpassen vrije ruimte werkkostenregeling
De leden van de VVD-fractie vragen naar het precieze budgettaire effect van de verlaging
van 1,2% naar 1,18% vrije ruimte in de werkkostenregeling (WKR) boven 400.000 euro.
Deze leden vragen waarom de opbrengst van de beperking van de vrije ruimte groter
is dan de kosten van de vrijstelling van de scholingskosten. Waarom wordt dit verschil
niet teruggesluisd? De leden van de VVD-fractie vragen waarom deze maatregel geen
evaluatiebepaling kent.
De leden van de VVD-fractie lezen over de gerichte vrijstelling scholingskosten en
de verlaging van de tweede schijf van 1,2 naar 1,18% per 2021. Welke sectoren profiteren
van deze schijfverlaging en welke sectoren niet? Is deze keuze een verplichte keuze
die wetstechnisch ergens uit volgt of is dit een beleidstechnische keuze van deze
regering? Zo ja, waar is deze op gebaseerd?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre de vrije ruimte
van de werkkostenregeling afdoende is voor werkgevers om werknemerskosten te dekken?
Kan de regering aangeven of zij heeft onderzocht welke mix tussen vrije ruimte en
gerichte vrijstellingen het meest optimaal zou zijn? Zou bijvoorbeeld het versneld
afschaffen van de gerichte vrijstelling van extraterritoriale kosten (30%-regeling)
en het aanwenden van het vrijgekomen budget aan de vrije ruimte effectief zijn?
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel ondernemers gebruik hebben gemaakt
van de verruimde werkkostenregeling en voor gemiddeld hoeveel per werknemer. Daarnaast
vragen deze leden of al enigszins inzicht bestaat in waar de verruiming van de werkkostenregeling
aan is besteed.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke mogelijkheden werkgevers hebben om werknemers
die thuis moeten werken te ondersteunen bij het geschikt maken van de thuiswerkplek
en onder welke voorwaarden dit ten koste gaat van de vrije ruimte in de werkkostenregeling.
De leden vragen voorts op welke wijze deze maatregel getroffen sectoren steunt, zoals
de regering stelt.
12. Invoeren van een fiscale coronareserve (COVID-19)
De leden van de VVD-fractie vragen wat de ervaringen zijn met de fiscale coronareserve,
zowel vanuit de Belastingdienst als vanuit het bedrijfsleven. De leden van de VVD-fractie
vragen hoe het misbruik precies bestreden wordt
De regering geeft aan dat overwogen is om de mogelijkheden tot voorlopige achterwaartse
verliesverrekening te verruimen maar dat dat grote(re) negatieve gevolgen kan hebben
voor de uitvoering door de Belastingdienst. Kan de regering de PVV-fractie voorzien
van een nadere toelichting waaruit die negatieve gevolgen zouden bestaan?
Uit de toelichting begrijpen de leden van de CDA-fractie dat ten aanzien van de coronareserve
geen flankerende maatregelen worden voorgesteld. De regering geeft aan dat als in
de praktijk blijkt dat een belastingplichtige op evidente wijze oneigenlijk gebruik
maakt van de fiscale coronareserve, deze misbruikt of daarmee fraudeert, dit zal worden
bestreden. Zou de regering enkele voorbeelden kunnen noemen van dergelijk oneigenlijk
gebruik? Hoe kan dit oneigenlijk gebruik samenhangen met het gebrek aan flankerende
maatregelen? Deze leden begrijpen verder uit de uitvoeringstoets dat in individuele
gevallen nauwelijks gecontroleerd kan worden op oneigenlijk gebruik. Ook begrijpen
deze leden dat bij de vrijval van de reserve risico’s zijn gesignaleerd die het toezicht
bewerkelijk maken. Wel worden 13,5 fte ingezet op toezicht in de jaren 2021, 2022
en 2023. Deze leden vragen hoe het toezicht zal worden ingericht en hoe de gesignaleerde
risico’s zo goed mogelijk kunnen worden gemitigeerd.
Deze leden lezen dat niet is gekozen voor een voorlopige verruiming van de achterwaartse
verliesverrekening tijdens de kredietcrisis, omdat dit grotere negatieve gevolgen
kan hebben voor de uitvoering door de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering
waarom de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regeling door de Belastingdienst beter
wordt ingeschat.
Deze leden lezen verder in de artikelsgewijze toelichting dat geen coronareserve kan
worden gevormd als in 2020 een tijdelijk verlies is geleden, maar als over het gehele
jaar een winst toch wordt gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in de tweede
helft van het jaar het verlies in de eerste helft van het jaar is gecompenseerd, omdat
meer inkomsten zijn behaald. Wat is het gevolg als de belastingplichtige zijn inkomsten
later in het jaar nog niet heeft kunnen inschatten en achteraf blijkt dat onterecht
een coronareserve is gevormd? Wordt in dat geval de coronareserve met terugwerkende
kracht niet gevormd en dient over dit bedrag aan belasting dan ook met terugwerkende
kracht belastingrente te worden betaald?
Uit de opzet van de regeling voor het vormen van een coronareserve in de vennootschapsbelasting
begrijpen deze leden verder dat de coronareserve niet kan worden gevormd door IB-ondernemers.
Echter, deze ondernemers kunnen ook te maken krijgen met liquiditeitsproblemen. Zorgt
dit niet voor een ongewenste verschillende behandeling tussen IB-ondernemers en vpb-ondernemers?
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering kan toelichten wat wordt bedoeld
met de regel dat de reserve uitsluitend kan worden gevormd indien in de jaren van
dotatie en vrijval van de reserve dezelfde regels voor de winstbepaling van toepassing
zijn. De leden van de fractie van D66 vragen of in de vennootschapsbelasting ook een
coronavoorziening mag worden opgenomen. Deze leden vragen of de verliezen van een
gevoegde dochter in een fiscale eenheid meetellen voor het vormen van een coronareserve
voor de moeder van de fiscale eenheid. De leden van de D66-fractie vragen voorts of
het voor de Belastingdienst duidelijk is hoe groot de omvang van de coronareserve
is wanneer een belastingplichtige de aangifte indient. Deze leden vragen of de coronareserve
traceerbaar en controleerbaar is voor de Belastingdienst.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in hoeverre te meten/controleren
is of verlies verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis. Hoe gaat de regering
dit doen?
De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op de rode vlag in de uitvoeringstoets.
De Belastingdienst is eigenlijk niet in staat om te beoordelen of er sprake is van
oneigenlijk gebruik. Waarom voert de regering een maatregel in die niet handhaafbaar
is?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt bedoeld met de formulering «Er is voor
gekozen om, mede vanwege het korte tijdsbestek waarin de regeling is ontworpen, de
fiscale coronareserve robuust vorm te geven, zodat geen flankerende bepalingen worden
voorgesteld. Mocht in de praktijk blijken dat een belastingplichtige op evidente wijze
oneigenlijk gebruik maakt van de fiscale coronareserve, deze misbruikt, of daarmee
fraudeert, dan zal dit worden bestreden.». Betekent dit dat er geen antimisbruikbepalingen
zijn opgenomen en dat er op goed vertrouwen van wordt uitgegaan dat er geen misbruik
zal plaatsvinden? Hebben bedrijven die gebruik maken van de reserve een tariefvoordeel
omdat de eerste schijf in de vennootschapsbelasting komend jaar wordt verlengd? Welke
gevolgen heeft deze reserve voor de inkomsten uit vennootschapsbelasting dit jaar?
Kunnen IB-ondernemers ook gebruik maken van de reserve? Is er een limitering in de
hoogte van de reserve? Wat wordt ermee bedoeld dat de regering verwacht dat belastingplichtigen
de reserve «naar redelijkheid» inroepen? Had deze regeling niet iets verder doordacht
moeten worden, met in ieder geval enkele beperkingen en waarborgen?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om de mogelijkheid
om een fiscale coronareserve te vormen alleen te laten gelden voor vpb-plichtigen.
Waarom is niet gekozen om ook voor IB-ondernemers deze mogelijkheid te bieden, temeer
omdat het probleem waarvoor deze maatregelen ingevoerd worden niet alleen vpb-plichtigen,
maar ook IB-ondernemers treft?
13. Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel volgt uit een verplichting of
een keuze is van de regering. Wat gebeurt er specifiek met de opbrengst van deze maatregel?
De leden van de CDA-fractie achten het begrijpelijk dat een onbedoelde uitwerking
van artikel 10a door toevoeging van een lid aan dit artikel wordt gerepareerd. Het
artikel is immers bedoeld om aftrek van rente in verband met besmette rechtshandelingen
te beperken. Een onbedoeld positief voordeel van deze regeling voor de ondernemer
druist tegen dat doel in.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de evaluatie van de implementatie van
de richtlijn bestrijding belastingontwijking (ATAD) nog niet is verricht door de Europese
Commissie. Deze leden vragen waarom het bedrag dat wordt uitgesloten van aftrek voor
alle kwalificerende schulden tezamen wordt bepaald. De leden van de fractie van D66
vragen wanneer sprake is van een kwalificerende schuld. Tevens vragen deze leden welke
renteaftrekbeperking moet worden toegepast, wanneer 10a niet van toepassing is. Voorts
vragen deze leden wat ertoe heeft geleid dat de budgettaire effecten van de jurisprudentie
hoger zijn dan eerder ingeschat.
14. Aanpassen tarieftabel van de vennootschapsbelasting
De leden van de VVD-fractie vragen om de vpb-tarieven van alle EU-lidstaten, en hoe
de Nederlandse tarieven zich daartoe verhouden.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de verlenging van het tarief in twee stappen
gebeurt.
De leden van de VVD-fractie vragen naar een uitsplitsing waaruit blijkt hoeveel mkb’ers
voordeel hebben van de verlenging van de schijf.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of, en zo ja in welke mate,
het tariefverschil tussen het lage en het hoge tarief en de invoering van nieuwe schijfgrenzen
van invloed is op het vormen dan wel ontbinden van fiscale eenheden?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich erin vinden dat de verlaging van het lage
tarief in de vennootschapsbelasting heeft plaatsgevonden, zeker gegeven de huidige
crisistijd waarin de economische positieve effecten van het stimuleren van het mkb
hard nodig zijn. Deze leden vragen zich wel af of een zodanige verlaging en schijfuitbreiding
van de vennootschapsbelasting niet tot een te groot verschil leidt met de IB-ondernemer.
Dit gaat eveneens effect hebben op het streven naar rechtsvormneutraliteit. De leden
van de CDA-fractie begrijpen niet goed of de regering nog wel streeft naar rechtsvormneutraliteit
als in de Wet excessief leven van de eigen vennootschap dit als reden genoemd wordt
voor de hele wet, terwijl daar in het Belastingplan vervolgens met meerdere maatregelen
weer afbreuk aan wordt gedaan. Streeft de regering nu wel of niet naar rechtsvormneutraliteit?
Ook bij de coronareserve hebben deze leden hierop gewezen. Dit verschil lijkt voor
de IB-ondernemer afhankelijk van de hoogte van de winst nog te worden versterkt door
verdere afbouw van de zelfstandigenaftrek. Deze leden vernemen graag de reactie van
de regering op de schijnbaar groter wordende afstand tussen deze twee groepen ondernemers.
Wordt het door alle wijzigingen niet steeds aantrekkelijker om een bv te hebben? Kan
de regering aangeven waar fiscaal het kantelpunt ligt qua hoogte van de winst vanaf
wanneer het aantrekkelijker wordt om onder de vennootschapsbelasting te vallen dan
onder de inkomstenbelasting?
Voorts vragen deze leden of het als gevolg van het uitbreiden van de tariefschijf
en het grote verschil tussen 15% en 25% vennootschapsbelasting aantrekkelijker wordt
voor bedrijven om te plannen met hun belastbare winst over jaren heen of deze op te
splitsen over verschillende vennootschappen, zodat de winst zoveel mogelijk binnen
de lage tariefschijf valt. Dit scheelt immers 40% aan belastingdruk waardoor je 10%
extra nettowinst overhoudt. Deze leden lezen voorts bij de budgettaire gevolgen dat
het niet verlagen van het hoge tarief ruim 2,8 miljard euro bespaart, terwijl het
uitbreiden van de schijfgrens 873 miljoen euro kost. Is in deze ramingen van de budgettaire
gevolgen rekening gehouden met dergelijke planning?
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel belastingplichtigen nu in de eerste
schijf vallen en hoeveel in de tweede schijf van de vennootschapsbelasting. Deze leden
vragen tevens hoeveel dit er voor deze wetswijziging waren.
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel ondernemers jaarlijks gebruikmaken
van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet en wat het gemiddeld gebruikte
bedrag is. Tevens vragen deze leden hoeveel ondernemers gebruik maken van het maximumbedrag
in de bedrijfsopvolgingsregeling.
De leden van de fractie van D66 vragen wat de effecten zijn van de schijfverlenging
voor het mkb. Deze leden vragen of het opknippen van ondernemingen in kleinere ondernemingen
niet op de loer ligt en vragen of hier geen antimisbruikmaatregel voor mogelijk is.
Deze leden vragen bijvoorbeeld of als antimisbruikmaatregel mogelijk is dat het lage
tarief niet van toepassing is op bv’s waarbij de wettelijke controle door een accountant
van toepassing is.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een grafiek met daarin op de y-as
het tarief in de vennootschapsbelasting voor winsten van 300.000 euro en op de x-as
de tijd (in jaren sinds 1960). Hoe worden winsten van 300.000 euro belast in landen
om ons heen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reageren op de zorg van
VNO-NCW dat het verschil tussen het hoge en het lage tarief dusdanig groot wordt dat
activiteiten zullen worden opgeknipt. Hoe gaat de regering deze vorm van belastingontwijking
voorkomen?
De leden van de SP-fractie constateren dat in het Belastingplan wordt afgezien van
het voornemen om de vennootschapsbelasting in de hoogste schijf te verlagen, ook al
komt dit via de foutief genoemde Baangerelateerde Investeringskorting nog steeds ruimschoots
bij de bedrijven die in deze schijf belasting betalen terecht. Zij vragen de regering
om toe te lichten waarom op diverse momenten, waaronder tijdens de Algemene Politieke
Beschouwingen door de fractievoorzitter van de grootste coalitiepartij, is gesproken
alsof de verlaging van de vennootschapsbelasting een feit is. Deze leden vragen de
regering om voor eens en voor altijd duidelijkheid te geven door aan te geven of het
tarief in de hoogste schijf wat de regering betreft niet verlaagd gaat worden. Met
name door de nota van wijziging waarin wordt gesteld dat het douceurtje voor bedrijven
van 2 miljard euro na 2023 in andere vorm wordt voortgezet, hechten deze leden er
waarde aan om duidelijk te krijgen hoe dit gaat worden vormgegeven.
De leden van de PvdA-fractie vinden het verstandig dat de verlaging van het hoge tarief
in de vennootschapsbelasting niet doorgaat. Zij zijn echter teleurgesteld dat alsnog
aanzienlijke lastenverlichting aan het bedrijfsleven wordt gegeven in de vorm van
de ongerichte BIK. Zij vragen wat de verlenging van de eerste schijf en de verlaging
van het tarief betekent voor het evenwicht tussen ondernemers in de IB en ondernemers
met een bv. Wordt verwacht dat meer ondernemers voor een bv zullen kiezen? In hoeverre
volgt het tarief in box 2 om het evenwicht te behouden?
15. Verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox naar negen procent
De leden van de VVD-fractie vragen om een opsomming van «innovatieboxachtige» maatregelen
van alle EU-lidstaten, en hoe het Nederlandse tarief zich daartoe verhoudt. De leden
van de VVD-fractie vragen ook naar de grondslag van die maatregelen, en hoe de effectiviteit
in die landen beoordeeld wordt.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven of zij onderzoek
heeft gedaan naar de effectiviteit van de innovatiebox op het vestigingsklimaat van
Nederland. Kan de regering hierbij nader aangeven in hoeverre het verhogen van het
tarief van invloed is op het vestigingsklimaat van Nederland?
Kan de regering hierbij aangeven welke concrete innovatieve activiteiten ontwikkeld
zijn onder de innovatiebox en van welk (economisch) belang die innovatieve activiteiten
zijn geweest op de ontwikkeling van Nederland als geheel, zouden diezelfde activiteiten
niet hebben plaatsgevonden zonder innovatiebox?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader toe te lichten hoe de regering
het nieuwe tarief heeft vastgesteld, nu een optimaal tarief ontbreekt.
De leden van de CDA-fractie zijn niet verbaasd over de verhoging van het tarief van
de innovatiebox naar 9%, aangezien deze vorig jaar reeds was aangekondigd. Wel vragen
deze leden hoe de regering de betrouwbaarheid voor ondernemers van deze faciliteit
beoordeelt als het tarief al binnen twee jaar met 4% omhoog wordt bijgesteld.
Deze leden vragen zich voorts af wat de verhoging van het Nederlandse tarief naar
9% betekent in relatie tot de innovatieboxtarieven van onze buurlanden. Hoe beoordeelt
de regering het risico dat door de verhoging van de Nederlandse innovatiebox zeer
innovatieve bedrijven voor wie deze faciliteit belangrijk is de grens over gaan, aangezien
de patentboxen in België en Luxemburg leiden tot een effectieve heffing van respectievelijk
4,44% en 4,8%?
De leden van de fractie van D66 vragen hoe hoog de tarieven nu zijn in de ons omringende
landen. Deze leden vragen tevens welke andere manieren er zijn om innovatie te stimuleren.
Deze leden vragen wat de «bang for the buck» is van willekeurige afschrijving.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat het verhogen van de
innovatiebox 73 miljoen euro oplevert per procentpunt. Klopt het afschaffing dan 16x
73 miljoen euro oplevert (= 1.168 miljoen euro)? Zo niet, welke aannames worden gemaakt?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij de innovatiebox in stand
blijft houden, aangezien deze bedrijven die hier gebruik van maken simpelweg een platte
korting op hun vennootschapsbelasting geeft zonder dat deze enige tegenprestatie hoeven
te leveren en enkel bedoeld is voor het fiscale vestigingsklimaat zoals de regering
zelf ook aangeeft. Deze leden vragen de regering daarnaast om een vergelijking tussen
de voorwaarden waar bedrijven in de genoemde landen aan moeten voldoen en de voorwaarden
die in Nederland gelden, zodat een eerlijke internationale vergelijking mogelijk is.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzage heeft in welke soort ondernemingen
gebruik maken van de innovatiebox. Waar slaan de voordelen uit de innovatiebox neer?
16. Aanpassen minimumkapitaalregel en bankenbelasting
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering niet, toen de aftrekbaarheid
van Tier1-kapitaal beperkt werd, voorzien heeft dat dit tot juridische problemen zou
kunnen leiden. Hoe had dit voorzien kunnen worden?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de sector nu moet «betalen» voor een fout
van de overheid. Welk overleg is er met de sector geweest voor eventuele andere oplossingen?
Wat betekent de verhoging van acht naar negen procent voor klanten?
De leden van de VVD-fractie vragen nader in te gaan op de herverdelingseffecten. Hoe
wordt precies herverdeeld? Hoe hebben bedrijven zich hierop kunnen voorbereiden? Wat
zijn eventuele economische of macro-economische effecten van deze verdelingseffecten?
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel geëvalueerd wordt of tenminste
meegenomen wordt in de evaluatie van de bankenbelasting, voorzien voor volgend jaar.
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de sector als geheel de effecten van het
verhogen van de minimumkapitaaleisen en de bankenbelasting worden gebalanceerd met
het profijt dat deze sector heeft van het fiscaal in aftrek kunnen brengen van additional tier 1 (AT1)-kapitaal. Echter, deze leden lezen ook dat zich binnen de sector wel herverdelingseffecten
kunnen voordoen. Zij vragen de regering om nadere toelichting van deze herverdelingseffecten
en vragen op welke onderdelen van de sector dit positieve, dan wel negatieve gevolgen
zal hebben. Verwacht de regering positieve effecten van deze wijziging voor de financieringsverhouding
van banken? Voorts vragen deze leden wat de effecten zijn op de ruimte die financiële
instellingen hebben tot het verstrekken van kredieten aan het bedrijfsleven, die juist
in deze tijd hard nodig zijn, indien deze instellingen behoren tot de categorie die
negatieve gevolgen van de aanscherpingen ondervindt.
Deze leden vragen verder hoe de voorgestelde verhoging van de leverage ratio van negen procent zich verhoudt tot de aankondiging van De Nederlandsche Bank (DNB)
en de Europese Centrale Bank (ECB) van een tijdelijke verlichting van de leverage ratio van banken in crisistijd.
De leden van de fractie van D66 vragen of het arrest dat de coupon in aftrek toestaat
alleen voor banken en verzekeraars of ook voor private ondernemingen die AT1 hebben
geldt. Tevens vragen deze leden of de hoeveelheid eigen vermogen die banken en verzekeraars
aanhouden is verbeterd sinds de introductie van de minimumkapitaalmaatregel. Ook vragen
deze leden welke manieren er bestaan om groene investeringen te stimuleren door middel
van de bankenbelasting.
17. Wijzigingen in de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel volgt uit een verplichting of
een keuze is van de regering. Waar komt de noodzaak van deze maatregel vandaan? Wat
is effectiviteit en de doelmatigheid van deze maatregel, conform de Comptabiliteitswet?
Kan de regering toezeggen geen btw over BPM te heffen?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom deze maatregel een opbrengst heeft, en of
deze opbrengst onderbouwd kan worden. De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast
sterk af of «de afname van het aantal bezwaarschriften» het waard is om automobilisten
meer te laten betalen. Ook vragen de leden wat er gebeurt met de opbrengst van deze
maatregel.
De leden van de VVD-fractie vragen wat voor beleid de regering nog meer voert om parallelimport
te beperken, en in hoeverre dit daar een nuttige aanvulling bij is. Hoe werken de
maatregelen tot beperken import parallelimport? Heeft de regering zicht op welke auto’s
Nederland binnenkomen? De leden verwijzen ook naar de schriftelijke vragen van het
lid Remco Dijkstra (VVD) over de forse daling van de Nederlandse autoverkopen en een
steeds ouder wordend wagenpark2. Welke rol speelt de parallelimport bij het ouder worden van het Nederlandse wagenpark?
De leden van de VVD-fractie vragen naar beleidsopties om binnenlandse tweedehandsauto’s
goedkoper te maken in plaats van buitenlandse auto’s duurder, of zelfs naar een combinatie
van beide.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er geen horizonbepaling is opgenomen bij
deze maatregel, en wanneer deze maatregel geëvalueerd wordt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de inwerkingtreding van dit onderdeel van het
Belastingplan voorzien is bij koninklijk besluit. Kan de regering toezeggen dat de
uitwerking van het besluit rond de wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen
(wet BPM 1992) voorafgaand aan de Kamer wordt voorgehangen? De leden willen in herinnering
roepen onder andere de situatie rond de New European Driving Cycle (NEDC)- en Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure (WLTP)-meetmethode welke aantoont dat de automobilist steeds opnieuw op achterstand
wordt gezet.
De leden van de VVD-fractie vragen uitgebreid in te gaan op het commentaar van de
sector (zoals BOVAG & RAI).
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of zij onderzoek heeft gedaan
naar (geleidelijke) afschaffing van de BPM en de daaruit mogelijk voortvloeiende effecten
op de import van auto’s, alsmede de samenstelling van het wagenpark van Nederland?
Zo ja, zou de regering het onderzoek kunnen delen?
De regering verlegt het taxatiemoment van gebruikte auto’s naar het moment van het
onderzoek door de RDW om zo beter toezicht uit te oefenen op de parallelimport. De
leden van de CDA-fractie vrezen echter dat de regering het hele probleem van de parallelimport
niet begrepen heeft. Je kan er beter naar gaan kijken terwijl onder je neus de fiscale
grondslag verdwijnt, maar de enige oplossing voor het probleem van de parallelimport
is het verlagen van de BPM en die maatregel missen de leden van de CDA-fractie in
het Belastingplan. Doordat de macro-opbrengst van de BPM verhoogd is met de overgang
van de NEDC-1 naar de NEDC-2 is het probleem van de parallelimport zeer sterk vergroot.
Maar ook de btw-verlaging in Duitsland zorgt ervoor dat er in Nederland jaar na jaar
minder auto’s verkocht worden met als gevolg lagere btw-opbrengsten in Nederland.
Kan de regering aangeven hoe de macro-opbrengst van de BPM in de afgelopen vijf jaren
zich verhoudt tot het aantal verkochte niet-elektrische auto’s? Met hoeveel is de
BPM per verkochte auto gemiddeld gestegen in de afgelopen vijf jaar? Wat gaat de regering
doen om de parallelimport echt terug te dringen?
De regering stelt verder voor om de importeur van een gebruikte auto reeds in de heffing
van BPM te betrekken op het moment van de import in plaats van op het moment van doorverkoop
aan de consument. Dit verkleint het verschil in BPM tussen een binnenlandse gebruikte
auto en een geïmporteerde gebruikte auto. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
of dit er in de praktijk niet toe gaat leiden dat de gebruikte auto gewoon veel later
wordt geïmporteerd of in het algemeen dat er nog meer auto’s over de grens worden
gekocht. Het budgettaire effect is ook beperkt tot enkele miljoenen, dus welk effect
wordt hiervan verwacht op de jaarlijkse parallelimport?
De wijziging van het heffingsmoment heeft echter ook gevolgen voor nieuwe auto’s.
Klopt het dat hierdoor btw geheven gaat worden over de BPM? Zo ja, hoeveel duurder
worden auto’s hierdoor? Hoeveel extra parallelimport gaat er hierdoor plaatsvinden?
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer het voorstel komt waarbij de RDW een
rol krijgt om de inspecteur te adviseren. De leden van de fractie van D66 vragen waarom
eerder is gekozen voor het verkoopmoment als bepalend moment voor de belastingheffing.
Deze leden vragen of het uiteindelijk nog steeds de consument is die belastingplichtig
blijft onder het huidige voorstel. De leden van de fractie van D66 vragen of nu inderdaad
de bevindingen van de RDW kunnen worden gebruikt in het toezicht door de inspecteur.
Tot slot vragen deze leden hoeveel minder bezwaarschriften worden verwacht. Hoeveel
BPM ziet er minder verdisconteerd in een prijs wanneer een auto een paar maanden ouder
is? Hoeveel BPM wordt er gemiddeld per maand «afgeschreven»? De leden van de fractie
van D66 vragen of kan worden bevestigd dat een bezwaar op de eigen aangifte na de
wetswijziging niet meer «lucratief» is c.q. doorgaans niet leidt tot een vast te stellen
bedrag. Deze leden vragen of de toekomstige mogelijke adviesrol die de RDW kan innemen
kan voorkomen dat auto-onderdelen tijdelijk worden vervangen ten behoeve van een lagere
importwaarde voor de BPM. Ook vragen deze leden wat het effect is van dit voorstel
op de onderlinge concurrentiepositie van buitenlandse en binnenlandse tweedehandsauto’s
op de markt. De leden vragen of de voorgestelde aanpassingen ook invloed hebben op
de import van nieuwe, niet-tweedehandse auto’s (geen parallelimport) en zo ja, welk
effect.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat de processen en
de communicatie tussen RDW en Belastingdienst gestroomlijnd zullen verlopen wanneer
de RDW een adviesrol krijgt richting de inspecteur. De leden van de fractie van D66
vragen zich af of de datum van inwerkingtreding van 1 juli 2021 per KB voldoende rekening
houdt met de gevolgen voor marktpartijen. En hoe reëel is de inwerkingtredingsdatum
van 1 juli?
De leden van de PvdA-fractie achten de voorgestelde maatregel nuttig, zij leidt tot
minder onduidelijkheden, zowel voor importeur als voor vaststelling van de verschuldigde
BPM. In welke zin verandert de rol van de RDW-inspecteur, en in hoeverre leidt dit
tot meer werk voor de inspecteur? Zal dit gevolgen hebben voor de tarieven bij de
RDW? Zijn auto’s die nog niet gekeurd zijn toegestaan om op de openbare weg te rijden?
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat door het vervroegen van het BPM-vaststellingsmoment
de lasten voor ondernemers (zoals een autodealer) stijgen. Hoe worden deze negatieve
effecten weggenomen?
Tevens vragen de leden van de SGP-fractie of het vervroegen van het BPM-vaststellingsmoment
gevolgen heeft voor de btw-heffing? Zo, welke effecten en voor wie?
18. Aanscherpen van de CO2-schijfgrenzen en schijftarieven in de bpm en van de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel volgt uit een verplichting of
een keuze is van de regering. De leden van de VVD-fractie vragen naar de invloed van
deze fiscale maatregel op de autonome vergroening van de BPM. Wat verstaat de regering
eigenlijk onder «autonome vergroening»? Waarom heeft de regering gekozen voor de schijfgrenzen
en schijftarieven zoals gekozen? Graag een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze ontwikkeling zich de jaren hierna voortzet.
Met hoeveel worden auto’s de jaren daarna zuiniger?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt omgegaan met het principe van «betaalbaarheid»
en «handelingsperspectief». Maakt het aanscherpen van de grenzen het aanschaffen van
een nieuwe auto haalbaarder of betaalbaarder? Welke opties krijgen mensen met een
beperkte portemonnee, die zich geen elektrische auto kunnen veroorloven, maar thans
beschikken over een oude auto?
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel een auto duurder wordt door deze maatregel.
Kan de regering op dit punt ingaan op zowel een nieuwe auto als een auto van bijvoorbeeld
drie, zes en negen jaar oud?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de stappen die de regering de afgelopen vijf
jaar heeft gezet naar een autonome vergroening. Tot welke gemiddelde kostenstijging
hebben deze stappen geleid voor de automobilist, alles cumulatief meegenomen?
De leden van de VVD-fractie vragen om een stand van zaken rond het WLTP-dossier. Hoe
wordt gestand gedaan aan de toezegging van de ambtsvoorganger van de huidige Staatssecretaris
om auto’s niet duurder te laten worden?
De leden van de VVD-fractie vragen naar een onderbouwing van de budgettaire raming.
Waarom is deze op nul gesteld? Wordt ervan uitgegaan dat iedereen zuinigere auto’s
zal kopen? Bij bestaande wagens kan dit toch wel degelijk leiden tot hogere kosten?
Kan de regering de leden van de PVV-fractie een nadere toelichting geven in hoeverre
het aanscherpen van de CO2-grenzen vernieuwing van het wagenpark in Nederland stimuleert?
Het aanscherpen van de CO2-grenzen is tevens van invloed op de BPM. De (structurele) budgettaire gevolgen zijn
echter 0,00 euro. Kan de regering nader toelichten aan de leden van de PVV-fractie
waarom er geen budgettaire gevolgen uitgaan van deze maatregel?
De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd over de forse autonome vergroening die de
regering inboekt via de BPM-tabellen. Zij zouden graag zien wat ieder jaar de gemiddelde
percentuele verbetering geweest is (de autonome vergroening).
Daarbij dienen de volgende uitgangspunten meegenomen te worden:
– nul-emissie auto’s tellen niet mee;
– er wordt elk jaar netjes vergeleken met dezelfde meetmethode (dus WLTP in t-1 en WLPT
in t, of NEDC1 in t-1 en NEDC1 in t).
Verder komt het op deze leden nogal vreemd over dat zowel de schijfgrenzen fors verlaagd
worden, als wel de tarieven fors verhoogd worden.
Kan de regering een grafiek maken waarin de BPM wordt weergegeven als functie van
de CO2-uitstoot in 2020 en in 2021? Verder wijzen deze leden erop dat zij de hand-aan-de-kraan-notitie
nog niet ontvangen hebben. Die zou voor de zomer gestuurd worden.
Kan de regering in dit verband aangeven hoeveel elektrische auto’s er in 2019 verkocht
zijn en of dit buiten de bandbreedte viel?
Kan de regering aangeven hoeveel elektrische auto’s verkocht zullen worden in 2020
en of dit in de bandbreedte gaat vallen? Kan zij daarvan een onderbouwing geven?
De leden van de fractie van D66 vragen wat onder autonome vergroening wordt verstaan.
Deze leden vragen hoe het verloop van de autonome vergroening zich de komende jaren
zal ontwikkelen. De leden van de fractie van D66 vragen wat de verwachte volledige
vergroening is van het wagenpark in Nederland: wanneer zullen alle auto’s in Nederland
elektrisch rijden? Deelt de regering de mening dat op lange termijn een heffing op
basis van CO2 niet mogelijk is? De leden van de fractie van D66 vragen op welke termijn invoering
van een kilometerheffing haalbaar is en of hier al op wordt voorbereid door uitvoerende
instanties, aangezien dat noodzakelijk is wanneer een heffing op CO2 achterhaald wordt. Deze leden vragen wat de kosten zijn om een kilometerheffing te
introduceren. De leden van de fractie van D66 vragen naar een overzicht van alle vrijstellingen
in de BPM en de motorrijtuigenbelasting (MRB) met daarbij het budgettaire beslag van
die vrijstellingen. Tevens vragen deze leden wat de opbrengst is van de vrijstellingen
wanneer deze zouden worden afgeschaft. De leden van de fractie van D66 vragen welk
type auto’s meer BPM gaat betalen als gevolg van de aanpassing van de schijfgrenzen.
Deze leden vragen tevens of dit een effect heeft op de verkoop van tweedehandsauto’s.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een basispad van de BPM
tot 2030. Wat zijn de tarieven? Wat is de geraamde opbrengst? En structureel?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de BPM in 2007 nog
3,6 miljard euro opleverde. Als deze leden ernaar zouden streven om deze opbrengst
uit 2007 structureel te maken, hoe zouden de verschillende tarieven in de BPM zich
de komende jaren dan (globaal) moeten ontwikkelen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het rapport van TNO «Actualisatie CO2-waarden nieuwe personenauto’s en inschatting CO2-waarde 2021» de schatting van de verwachte CO2-uitstoot met grote onzekerheid omgeven is. Er is slechts een «zeer ruwe schatting»
gemaakt. Kan de regering nader toelichten waarom deze ruwe en onzekere schatting toch
als uitgangspunt is genomen voor de autonome vergroening?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in het type auto
wat door de aanpassingen in de CO2-schijfgrenzen en schijftarieven geraakt wordt. Zijn dat vooral kleine, goedkope auto’s?
En kan de regering inzicht geven in wat de aanpassing betekent voor de BPM van voorbeeldtypen
personenauto’s, met gelijkblijvende CO2-uitstoot?
Tevens vragen de leden van de SGP-fractie of de regering kan bevestigen dat de aanpassingen
worden gedaan om de totale BPM-inkomsten gelijk te houden, en dus niet te laten stijgen.
19. Vervangen postcoderoosregeling door een subsidieregeling
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de wijziging van de Postcoderoosregeling
naar een subsidieregeling. Wel vragen zij wat deze omzetting voor gevolgen heeft voor
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nu RVO deze regeling moet uitvoeren.
Heeft de RVO voldoende capaciteit om de wijziging op te kunnen vangen?
De leden van de VVD-fractie vragen welke regelingen door de Belastingdienst nog meer
als «zeer complex» worden ervaren. Kan hier een top van gegeven worden?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering aan te geven in hoeverre de beoogde
subsidieregeling effectiever (buiten dat deze minder complex is) zal zijn dan de Postcoderoosregeling.
Kan de regering hierbij nader ingaan op de (aanvullende) beoogde milieuwinst ten opzichte
van de Postcoderoosregeling en hoe die (aanvullende) beoogde milieuwinst zich tot
de kosten verhoudt die gemoeid zijn met de subsidieregeling?
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de regering overgaat naar een meer gerichte
subsidieregeling in plaats van de veel te complexe Postcoderoosregeling. Het verbaast
deze leden wel dat de regering ervoor kiest om het postcodegebied als voorwaarde,
waardoor juist de Postcoderegeling zo complex was, te behouden in de subsidieregeling.
Is het niet mogelijk om het lokale karakter van de energiecoöperatie op een andere
wijze te borgen?
De leden van de CDA-fractie vinden rechtszekerheid een zeer belangrijk rechtsbeginsel,
maar een overgangstermijn van 15 jaar voor de huidige deelnemers van de Postcoderoosregeling
is een grote belasting voor de Belastingdienst, terwijl die deelnemers als het goed
is beter af zijn met de nieuwe subsidieregeling. Op welke wijze krijgen de deelnemers
aan de Postcoderoosregeling informatie over de nieuwe subsidieregeling, zodat de Postcoderoosregeling
hopelijk eerder is uitgefaseerd?
De leden van de fractie van D66 vragen of iedereen die in aanmerking kwam voor de
fiscale regeling ook in aanmerking kan komen voor de subsidie. Gelden dezelfde voorwaarden?
Tevens vragen deze leden hoeveel mensen dit zijn en of er een stijging te zien is.
Ook vragen deze leden wanneer de subsidieregeling gereed is. De leden van de fractie
van D66 vragen waarom het tarief van de energiebelasting degressief is en wat de effecten
zullen zijn op energieverbruik wanneer deze niet meer degressief zou zijn.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel de Postcoderoosregeling
te vervangen door een subsidieregeling. Deze leden vragen om een reactie op de zorgen
van met name kleine energiecoöperaties, die door de wijziging vrezen voor hun voortbestaan.
Zij geven aan door de wijziging niet meer verder te kunnen met lopende projecten.
Hoe wordt voorkomen dat deze projecten stil komen te liggen? Deze leden geven aan
dat, ondanks in de toelichting van het wetsvoorstel wordt gesteld dat belemmeringen
worden weggenomen en het omwonenden makkelijker wordt gemaakt te participeren in lokale
duurzame energieprojecten, directbetrokkenen juist een tegenovergesteld effect verwachten.
Zij vragen hoe deze tegenstelling kan bestaan en vragen om een duidelijke onderbouwing
van gemaakte keuzes.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre een tijdelijke subsidie een goede vervanging
kan zijn van de huidige wettelijke regeling. Zij staan kritisch tegenover deze onnodige
onzekerheid. Wordt erkend dat juist meer zekerheid is gewenst en ook noodzakelijk
is om particulieren bij de energietransitie te betrekken en betrokken te houden? En
dat langlopende structurele regelingen essentieel zijn voor kleine energiecoöperaties
om bestaanszekerheid te kunnen bieden? Hoe wordt voorkomen dat door deze onzekerheid
er meer inleg van leden gevraagd moet worden, waardoor juist huishoudens met een kleinere
beurs moeten afhaken?
Is rekening gehouden met het cumulatieve effect van én de wijziging van de Postcoderoosregeling
én het afschaffen van de salderingsregeling, vragen de leden van de SP-fractie. Deze
leden wijzen erop dat dit het vertrouwen in ondersteuningsmaatregelen ernstig ondermijnt
en voor een vertragend effect zorgt. Deze leden vrezen dat met de nu gecreëerde onduidelijkheid
en onzekerheid welwillende huiseigenaren worden ontmoedigd. Zij vragen hierop een
reactie.
De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom er keer op keer gekozen wordt bestaande
regelingen te versoberen, of zodanig te wijzigen dat er onzekerheid en onduidelijkheid
wordt gecreëerd. Waarom is er geen sprake van structureel en eenduidig beleid om huishoudens
in voldoende mate te ondersteunen bij duurzaamheidsinitiatieven? Wordt erkend dat
huidig wispelturig beleid remmend werkt in plaats van motiverend? De leden van de
SP roepen dan ook op met langdurige en structurele ondersteuningsmaatregelen te komen,
zoals het fors investeren in grootschalige isolatieplannen en de aanleg van collectieve
zonnepanelen voor huishoudens.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke gevolgen het omzetten van de Postcoderoosregeling
door een subsidieregeling heeft in de praktijk. Kunnen VvE’s ook zelfstandig subsidie
aanvragen? Is het de bedoeling de omzetting budgetneutraal te laten plaatsvinden?
Is de subsidieregeling een openeinderegeling?
20. Verlengen verlaagd tarief openbare laadpalen
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de regeling
verlaagd tarief openbare laadpalen wordt verlengd tot 2022 terwijl uit onderzoek blijkt
dat deze regeling vooral de laadpalen bevoordelen die dit het minst nodig hebben.
Welke andere voorstellen hebben op tafel gelegen om tot een effectieve regeling te
komen? Wie wordt met de verlenging van deze regeling gesubsidieerd? Zou het niet verstandiger
zijn om deze regeling te stoppen en een gerichte maatregel te onderzoeken die tegemoetkomt
aan het doel? Op welke manier draagt de verlenging van deze regeling bij om tot een
landelijk dekkend netwerk te komen? Wat zijn de ervaringen van de afgelopen 3 jaar
(graag per jaar een overzicht hoe de maatregel heeft bijgedragen aan uitbreiding van
landelijk netwerk), welke afspraken zijn met de sector gemaakt? Wie ziet hierop toe?
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel volgt uit een verplichting of
een keuze is van de regering. De leden van de VVD-fractie vragen of er nog meer uitzonderingen
zijn voor de opslag duurzame energie (ODE), en of deze gegeven kunnen worden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze maatregel zich verhoudt tot onder andere
de kritiek van de Algemene Rekenkamer, dat deze weinig doelmatig is. Hoeveel euro
kost een vermeden ton CO2 met deze stimulering? Indien dat niet bekend is, zou dit berekend kunnen worden?
Hoe kosteneffectief is deze maatregel? Kan dit vergeleken worden met andere maatregelen
die CO2 moeten vermijden?
De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd door deze maatregel, en vragen
waarom de regering kiest voor een maatregel waarvan de effectiviteit nog niet duidelijk
is. Hoe verhoudt deze maatregel zich tot de hand-aan-de-kraan?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom deze maatregel genomen wordt als de regering
zelf zegt dat een meer gerichte maatregel te prefereren is, maar niet op deze korte
termijn is te realiseren. Aan wat voor maatregel dacht de regering en waarom?
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel niet zal leiden tot «subsidie
voor hoge inkomens». De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel meer openbare laadpalen
er worden geplaatst met deze maatregel. Hoeveel euro is dat per laadpaal?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Ecorys-studie over laadpalen op 29 april
klaar was, maar pas in het reces bij de Kamer beland is. Er is van alles op die studie
aan te merken, maar de regering vindt het kennelijk niet nodig om hier eerst over
te spreken en gelijk maar een conclusie te trekken. Wat is daarvoor de reden?
De leden van de CDA-fractie merken enigszins verbolgen op dat alle stukken over elektrisch
rijden voor de zomer in de Kamer hadden moeten liggen zodat erover gesproken had kunnen
worden.
Zij vragen de regering dan ook wat er mis gaat als de vrijstelling van energiebelasting
en ODE voor publieke laadpalen geen doorgang vindt. Hoeveel minder laadpalen zullen
er dan bijvoorbeeld komen? Wil de regering dat overwegen? Het is immers echt niet
onredelijk dat ook elektrische rijders af en toe een beetje belasting gaan betalen.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom het verlaagde tarief niet van toepassing
is op private laadpalen. Deze leden vragen wat de kosten zouden zijn om ook voor deze
laadpalen een verlaagd tarief toe te passen. De leden van de fractie van D66 constateren
dat de verlaging is verlengd op basis van onderzoek naar effectiviteit van de maatregel
en vragen of voor 2023 nogmaals de effectiviteit van de maatregel.
21. Verlaagd tarief voor walstroominstallaties
De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering ervan uitgaat dat het verlaagde
tarief geheel of gedeeltelijk wordt doorgegeven aan de gebruiker. Kan de regering
aangeven waar zij deze aanname op baseert?
De leden van de CDA-fractie vinden het van groot belang dat de scheepvaart meegenomen
wordt in de verduurzamingsdoelstelling. De doelstelling dat aangemeerde schepen geen
diesel verbranden voor hun energiebehoefte delen deze leden dan ook zeer. Maar zij
vragen zich af of de regering deze doelstelling wel op een rechtvaardige manier probeert
te bereiken. Begrijpen deze leden het nu goed dat cruiseschepen, grote zeeschepen
en binnenvaartschepen dus geheel zijn vrijgesteld van energiebelasting en ODE? Wat
is de sociale rechtvaardiging om bijvoorbeeld cruiseschepen vrij te stellen van energiebelasting
en een uitkeringsgerechtigde die in een tochtige Vestia-woning woont, die niet wordt
verduurzaamd, het volle pond te laten betalen voor de energie?
Zou het niet veel efficiënter en rechtvaardiger zijn om een generatorverbod in havens
in te voeren, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Op welke wijze wordt gehandhaafd dat plezierjachten of campings aan het water geen
gebruik gaan maken van de gratis walstroom?
De leden van de fractie van D66 constateren dat in de Green Deal is afgesproken om
de energiebelasting voor walstroom af te schaffen. In dit voorstel is gekozen om dit
niet te doen. In het voorstel wordt gesteld dat het voordeel dat met dit voorstel
wordt gegeven uiteindelijk groter is dan met volledige afschaffing. Deze leden vragen
of deze stellingname kan worden onderbouwd.
De leden van de fractie van D66 constateren dat in het voorstel wordt aangegeven dat
om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief, de walstroominstallatie moet
beschikken over een zelfstandige aansluiting, zodat gecontroleerd kan worden of de
walstroom daadwerkelijk ook alleen door schepen wordt gebruikt. Alhoewel deze leden
deze overweging begrijpen, vragen zij zich af of voldoende rekening is gehouden met
het feit dat niet overal een zelfstandige aansluiting kan worden gerealiseerd. Deze
leden zijn bovendien benieuwd of en hoe de regering zich, met het stellen van deze
voorwaarde, gaat inzetten voor de realisatie van meer zelfstandige aansluitingen op
walstroominstallaties.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de voortgang van het verzoek om derogatie.
De leden van de PvdA-fractie steunen de doelstelling om schepen zoveel mogelijk walstroom
te laten gebruiken. Dit leidt tot minder vervuiling en geluidsoverlast, bovendien
is scheepsbrandstof een relatief vervuilende brandstof. Zij vragen waarom fiscale
stimulering nodig is, mede overwegende dat scheepsbrandstof zich reeds in de fiscale
luwte bevindt. Kan de regering uiteenzetten waarom fiscale stimulering noodzakelijk
is? Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het gebruik van walstroom niet
regelgevend gestimuleerd kan worden, bijvoorbeeld door een verplichting.
22. Budgettaire aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen wat er met de per saldo opbrengst van het pakket
Belastingplan gebeurt, en waarom dit niet voor aanvullende maatregelen wordt ingezet.
De leden van de VVD-fractie vragen om een schatting van het «corona-effect» bij de
verschillende maatregelen.
Kan de regering de leden van de PVV-fractie ten aanzien van de lagere bijtelling voor
elektrische auto’s met zonnepanelen een nadere toelichting geven waarom er vanaf 2021
uitvoeringskosten zijn voor de maatregel maar er geen (structurele) budgettaire gevolgen
worden verwacht?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering bij de budgettaire aspecten van
de verhoging van de schijfgrens naar 245.000 euro in 2021 en 395.000 euro per 2022
een uitsplitsing maken van enerzijds het verlagen van het lage vennootschapstarief
en anderzijds het verhogen van de grens van het lage vennootschapstarief. Kan de regering
hierbij de huidige belastingopbrengsten per tariefschijf weergeven alsmede de te verwachten
belastingopbrengsten per tariefschijf?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering hierbij tevens aan te geven hoe
tot op heden de onderverdeling is van rechtspersonen tussen het hoge en het lage tarief
en hoe die verdeling zal zijn na verhoging van de grens naar 245.000 euro in 2021
en 395.000 euro per 2022.
Kan de regering de leden van de PVV-fractie een nadere toelichting geven of het verschuiven
van het heffingsmoment van de BPM al dan niet leidt tot extra btw-opbrengsten? Zo
ja, kan de regering daar dan de budgettaire effecten van weergeven?
De leden van de CDA-fractie overdrijven niet als zij opmerken dat de regering in het
verleden de kosten van fiscale subsidiëring van elektrische auto’s wel eens onderschat
heeft. Deze leden zijn dan ook verbaasd dat de lagere bijtelling voor elektrische
auto’s met zonnepanelen door de regering wordt geraamd op nihil. Hoe kan een enorm
fiscaal voordeel met verwachte gedragseffecten nu zowel per jaar als structureel niets
kosten?
De leden van de CDA-fractie hebben ook zo hun twijfels over de raming van de wijziging
van het belastbaar feit voor de BPM. Kan de regering deze raming nader motiveren en
uitsplitsen voor nieuwe en gebruikte auto’s? Hoe groot is de invloed van het verschuldigd
worden van btw over de BPM?
De leden van de fractie van D66 vragen wat de budgettaire opbrengsten zijn wanneer
de tabaksaccijns zou worden geïndexeerd in de bijstellingsregeling.
De leden van de SGP-fractie vragen om een analyse van de verdeling van lastenverlichting
en -verzwaring als gevolgen van het pakket Belastingplan tussen gezinnen en bedrijven.
23. EU-aspecten
–
24. Gevolgen voor burger en bedrijfsleven
De leden van de VVD-fractie vragen om uitgebreider in te gaan op de effecten van de
maatregelen voor burgers en bedrijven. Zij benadrukken dat er vast meer effecten te
beschrijven zijn van dit wetsvoorstel dan slechts een enkele paragraaf.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de gevolgen voor het
investeringsklimaat bij de voor het bedrijfsleven relevante fiscale voorstellen uit
het hele Belastingplan 2021. De leden vragen hierbij specifiek ook in te gaan op de
gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de schuif om het eigen vermogen in plaats
van vreemd vermogen beter te stimuleren. Kan de regering een stand van zaken geven
over wanneer de Kamer kabinetsplannen hieromtrent tegemoet kan zien? Kan de regering
eenzelfde toelichting geven op het arm’s length-beginsel? Hoe wordt bij beide het bedrijfsleven betrokken?
25. Uitvoeringskosten Belastingdienst
De leden van de PVV-fractie verzoeken ten aanzien van de lagere bijtelling voor elektrische
auto’s met zonnepanelen om een nadere toelichting op de uitvoeringskosten vanaf 2021
en het structureel toevoegen van 1 fte voor handhavingscapaciteit voor de Belastingdienst,
mede in het licht van het feit dat er geen structurele budgettaire gevolgen worden
verwacht bij deze maatregel.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de door de Belastingdienst
gesignaleerde effecten aangaande de handhaafbaarheid van de maatregel verruiming gerichte
vrijstelling Scholingskosten, de afnemende fraudebestendigheid en de toenemende complexiteit
van de maatregel alsmede hoe deze effecten gemitigeerd kunnen worden.
De Belastingdienst signaleert dat inzake het invoeren van een fiscale coronareserve
(COVID-19) in individuele gevallen niet of nauwelijks gecontroleerd kan worden op
oneigenlijk gebruik en dat er reëel risico bestaat op fraude en/of oneigenlijk gebruik.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie toelichten hoe deze effecten gemitigeerd
kunnen worden?
26. Advies en consultatie
–
27. Onderbouwing van de voorstellen in het kader van de Comptabiliteitswet 2016
–
28. Evaluaties
De leden van de fractie van D66 vragen hoe het staat met de evaluatie van de tabaksaccijnsverhoging.
Deze leden vragen of deze nog steeds wordt opgeleverd in maart 2021.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel XVII
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de maatregel die een vrijstelling belastbare
winst introduceert van de tegemoetkoming die ondernemers hebben gekregen op basis
van de TOGS en de TVL. De leden vragen of de continuïteitsbijdrage voor ondernemers
in de zorg ook tot deze vrijstelling belastbare winst behoort? De leden vragen een
uitgebreide toelichting op de vraag waarom dit wel of waarom dit niet zo is. Wat zijn
de eventuele extra kosten of administratieve lasten wanneer de vrijstelling in artikel
3.8 in de Wet inkomstenbelasting 2001 ook wordt uitgebreid met de continuïteitsbijdrage?
BIJLAGE Uitvoeringstoetsen Belastingdienst
–
BIJLAGE Uitvoeringstoets RDW belastbaar feit BPM
–
BIJLAGE Ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan 2021 inclusief certificeringsdocument
CPB
–
BIJLAGE Advies RvS
–
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de grootste «pieken»
en outliers in de marginale druk, en wat de oorzaken hiervan zijn. Ook vragen de leden om aan
te geven waar de grootste wijzigingen in de marginale druk zitten ten opzichte van
vorig jaar, en wat hier de oorzaak van is.
De leden van de VVD-fractie vragen in algemene zin op alle onderdelen van het Belastingplan
2021 afzonderlijk een overzicht van de gevolgen van het Belastingplan voor de verschillende
uitvoeringsorganisaties, zoals bijvoorbeeld RVO en de Belastingdienst: welke taken
krijgen deze organisaties erbij? Op basis van welke beoordeling is duidelijk geworden
dat dit zonder gevolgen een extra taak kan zijn voor de betreffende uitvoeringsorganisatie?
Hebben de uitvoeringsorganisaties meegekeken naar het ontwerp en de specifieke uitvoering
van de regeling? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan reageren op de vragen en opmerkingen
van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), het Register Belastingadviseurs
(RB) en VNO-NCW en MKB-Nederland.
De leden van de VVD-fractie blijven zich, zeker na de beantwoording van de verschillende
sets schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD), grote zorgen maken over de urgentie
die het kabinet ziet om tot een oplossing te komen voor de Accidental Americans. De
leden moeten helaas constateren dat het kabinet deze urgentie niet voldoende ziet.
De leden hebben het kabinet al meermaals, helaas zonder echt tastbare resultaten,
verzocht op zoek te gaan naar een oplossing voor Accidental Americans die zonder bankrekening
komen te zitten (zie ook o.a. de moties-Lodders c.s., Kamerstuk 34 853 (R2096), nr. 11 en de motie-Van Weyenberg c.s., Kamerstuk 34 853 (R2096), nr. 12). Omdat bij de eerste mensen eind deze maand hun bankrekening wordt opgezegd verzoeken
de leden de regering met klem om te komen tot een oplossing voor de Accidental Americans
zodat zij niet zonder een basisbetaalrekening komen te zitten. De leden vragen de
regering zich in te leven in de Accidental Americans en de gevolgen van het niet hebben
van een basisbetaalrekening voor het betalen van vaste lasten, of uitkering aanvullend
pensioen. Mocht het wenselijk zijn, dan kunnen de leden van de VVD-fractie helpen
bij het verzamelen van namen van Accidental Americans die grote problemen ervaren
door de eerder gemaakte afspraken met de VS en de handeling door de bank. De leden
blijven keer op keer benadrukken dat ook de banken in een spagaat zitten. De leden
vragen de regering naar de mogelijkheid van een wettelijke optie om de Nederlandse
Accidental Americans te beschermen tegen de dreigementen vanuit de VS die banken ertoe
aanzet bankrekeningen op te zeggen. Een wettelijke optie die behoedt dat banken de
rekeningen van Accidental Americans opzeggen alleen vanwege het niet hebben van een
US-Tin met het verwijt tot belastingontduiking als gevolg.
De leden van de VVD-fractie willen het Ministerie van Financiën vragen navraag te
doen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de stand
van zaken van de motie-Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 029, nr. 20) over het voorstel om zonnepanelen standaard buiten de ozb-aanslag te houden. De
leden zijn verbaasd dat een motie die is aangenomen in november 2018 en significant
kan bijdragen aan de stap naar duurzaamheid tot op heden nog niet is uitgevoerd. De
leden vragen de regering nu eindelijk eens vaart te maken met de uitvoering van de
motie. De motie is tweeledig en vraagt van het kabinet naast het onderzoeken hoe vormen
van verduurzaming in de toekomst niet ontmoedigd worden door middel van hogere lokale
lasten, ook om een voorstel waarmee zonnepanelen standaard buiten de ozb worden gehouden.
De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat zij in de uitvoering van de motie,
zeker omdat het ondertussen al twee jaar duurt, een «onderzoek» tot het ontwikkelen
van een voorstel naar het standaard buiten de ozb laten van zonnepanelen niet zullen
accepteren. De leden vragen de regering nu eindelijk eens over te gaan tot actie.
De leden van de VVD-fractie willen ook nog een enkele vraag stellen aan de regering
over de verruiming van de Nederlandse sportvrijstelling bij het Belastingplan 2019.
De leden weten dat de gemeenten, sportstichtingen en sportverenigingen een financieel
nadeel ervaren door de bij het Belastingplan 2019 voorgestelde maatregel, welke voor
gemeenten gecompenseerd wordt met een specifieke uitkering. De leden vragen of het
kabinet de ervaringen van gemeenten rond de voorgestelde maatregel en uitkering kan
delen? Klopt het dat de uitkering voor gemeenten van rond de 180 miljoen euro vervalt
na vijf jaar met ingang van 2019 (en daarmee dus in 2023)? Zo ja, waarom en waar heeft
het kabinet deze 180 miljoen euro vanaf 2024 ingeboekt? Zo nee, graag een toelichting.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de vragen van het Register
Belastingadviseurs en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaren
op onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om de vliegbelasting onder
de huidige economische omstandigheden en na het onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten
voor Maastricht Airport ongewijzigd in werking te laten treden per 1 januari 2021.
Doordat er minder gevlogen wordt, gaat de vliegbelasting niet 200 miljoen euro opleveren,
maar 80 miljoen euro. Op welke wijze is dit onderverdeeld naar passagiersvluchten
en vrachtvervoer? Het heeft de leden van de CDA-fractie nogal verbaasd dat de regering
in de brief fiscale moties en toezeggingen om een onderzoek te doen naar de effecten
van de vliegbelasting afdoet met de mededeling dat dit onderzoek is gedaan. De leden
van de CDA-fractie hebben geen onderzoek gevraagd om onderzoekers bezig te houden,
maar vanuit de bezorgdheid om de gevolgen van de vliegbelasting die voor een specifieke
luchthaven weleens veel erger zouden kunnen zijn dan op basis van de memorie van toelichting
van de wet vliegbelasting gedacht zou kunnen worden. Die zorgen worden exact in het
SEO-onderzoek bevestigd, maar de regering gaat in de aanbiedingsbrief niet eens in
op deze conclusies. Daarom willen de leden van de CDA-fractie graag weten wat de regering
vindt van de conclusies van het SEO in hun onderzoek naar de effecten van een vliegbelasting
voor de luchtvrachtsector en op welke wijze dat heeft meegewogen in de afweging om
de vliegbelasting ongewijzigd en direct in werking te laten treden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoe groot de budgettaire
opbrengst (ongeveer) zou zijn van oplossingsrichting b in de brief over een nieuwe
groepsregeling in de vennootschapsbelasting. Met andere woorden, wat «kost» de fiscale
eenheid jaarlijks? Welke extra opbrengsten zouden wel belast gaan worden als de regeling
van de fiscale eenheid niet langer zou bestaan? En wat zou er gebeuren met de uitvoeringskosten
voor de Belastingdienst?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat het grootste deel van
de vermogensongelijkheid niet is toe te schrijven aan verschillen tussen leeftijdsgroepen.
Kan de vermogensongelijkheid worden weergeven met een correctie voor leeftijd?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de voortgang van het aangekondigde
onderzoek naar vermogensverdelingen in- en exclusief collectief pensioenvermogen.
De verwachting van het kabinet was eerst dat het de nieuwe cijfers na de zomer zouden
komen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een soortgelijke tabel als de regering
heeft gemaakt van een vermogensbelasting voor miljonairs in box 3 (Kamerstuk 32 140, nr. 72), maar dan voor box 2. Hoeveel zou een vermogensbelasting voor miljonairs in totaal
opleveren?
De leden van de fractie van GroenLinks refereren aan het antwoord van de regering
(Kamerstuk 32 140, nr. 72) dat het armste deciel 18,1% betaalt aan indirecte belastingen en lokale heffingen
en het rijkste deciel 6,9%. Op basis waarvan kan de regering dan blijven beweren dat
een btw-verhoging alle inkomensgroepen even hard raakt?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering erkent dat laagste welvaartsgroep
42,7% betaalt aan totale lasten en premiedruk en de rijkste welvaartsgroep 48,1%.
Vindt de regering dit kleine verschil wenselijk?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering over de verrassing dat aanmerkelijkbelanghouders
samen 400 miljard euro bezitten in plaats van 200 miljard euro. Hoe is dit enorme
vermogen al die jaren verborgen gebleven? In hoeverre moet er alsnog achterstallige
belasting worden geheven over het deel dat al die jaren onzichtbaar was? Wat verandert
er aan de budgettaire raming van maatregelen in box 2 (ten opzichte van Keuzes in
Kaart 2018–2021)?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de laatste stand van zaken omtrent
de wereldwijde aanpak van belastingontwijking (pijler 1 en pijler 2). Wat gaat de
regering doen als er eind december 2020 geen oplossing ligt in OESO-verband?
De leden van de fractie van GroenLinks verwijzen naar de bevindingen van het onderzoek
naar het arm’s length-beginsel. Waarom staat de regering nog steeds toe dat bedrijf B een rente van 5%
in aftrek brengt terwijl er slechts een rente van 3% wordt betaald aan bedrijf A (voorbeeld
2). Dit zou toch heel eenvoudig op te lossen moeten zijn?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wat zij ervan vindt dat
er nog steeds open gaten blijven rondom het arm’s length-beginsel. Waarom staat de regering toe dat er soms sprake is van dubbele niet-belasting?
Waarom wordt het niet illegaal voor bedrijven om dubbel niet-belasting te betalen?
Is de regering nu wel of niet van plan om alle mismatches te voorkomen die er nog
steeds mogelijk zijn? De regering constateert dat unilaterale stappen alleen mogelijk
zijn bij vaste inrichtingen indien een aanvullende documentatieverplichting wordt
ingevoerd. Gaat de regering dit daadwerkelijk doen?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben ook nog vragen over het onderzoek naar
de deelnemingsvrijstelling. Waarom grijpt de regering niet harder in? Wat is de toegevoegde
waarde van doorstroomvennootschappen voor Nederland? Waarom grijpt ze niet alle mogelijkheden
aan om belastingontwijking tegen te gaan?
De leden van de fractie van GroenLinks lezen de suggestie van de regering om een misbruiktoets
te introduceren in de deelnemingsvrijstelling. Gaat de regering dit daadwerkelijk
doen? Waarom is dit niet allang gedaan? Waarom geldt er überhaupt niet voor alle belastingwetten
een misbruiktoets?
De leden van de fractie van GroenLinks gaan ervan uit dat de vliegbelasting nog steeds
per 1 januari 2021 ingaat. Kan de regering dit nogmaals bevestigen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een vorm van vleesbelasting
te noemen die in de komende kabinetsperiode uitvoerbaar is. Wat is hiervan de budgettaire
opbrengst?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de regering de Kaaimaneilanden
van de zwarte lijst van belastingparadijzen gaat halen. Kan de regering dit nader
onderbouwen? Wat is er concreet veranderd sinds vorig jaar? Waarom is dit land geen
belastingparadijs meer?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of het klopt dat er meerdere
voorstellen op tafel liggen in Europa voor een financiëletransactietaks. Wat zijn
de voor- en nadelen van beide varianten? Wat is de budgettaire opbrengst als we deze
belasting nationaal zouden willen invoeren de komende kabinetsperiode?
NOTA VAN WIJZIGING
I Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel bedrijven gebruikmaken van verliesverrekening
in de laatste paar jaren. Kan dit uitgesplitst worden naar grootbedrijf of mkb?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regels voor carry back en carry forward voor alle EU-lidstaten gegeven kunnen worden. Hoeveel jaren hebben deze bedrijven
in deze landen recht op voorwaartse of achterwaartse verliesverrekening?
De leden vragen naar de kosten indien de drempel wordt verhoogd wordt van 1 miljoen
euro naar 1,1 miljoen euro, of 2 miljoen euro.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit voorstel zich verhoudt tot het totaalwinstbegrip.
Doet dit daar geen afbreuk aan?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe een effect op het mkb zoveel mogelijk wordt
voorkomen. Welke mogelijkheden zijn er om het mkb aanvullend te ontzien?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging die een
beperking aanbrengt in de verliesverrekening tot 50% van de winst en de beperking
van de voorwaartse verliesverrekening afschaft. Zij zien het belang van het brengen
van evenwicht in de heffing van winstbelasting van multinationals en het voorkomen
van uitholling van de Nederlandse winstgrondslag, waar met deze maatregelen aan kan
worden bijgedragen. Deze leden waarderen de voortvarendheid van de regering dat het
advies van de onderzoekscommissie-Ter Haar, waarmee uitvoering is gegeven aan de motie-Omtzigt
c.s., al zo snel tot een wetsvoorstel heeft geleid. Deze leden hebben enkele vragen
bij het voorstel.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog vragen aan de regering over haar
reactie op de adviezen van de commissie-Ter Haar.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of er cijfers zijn van de
ontwikkeling van de winsten sinds 2000 en de opbrengst van de vennootschapsbelasting.
De leden van de fractie van GroenLinks verwijzen naar het advies van de commissie-Ter
Haar om bedrijven te verplichten voortaan in alle gevallen de commerciële winst in
Nederland te rapporteren. Zij wachten met interesse af waar de regering mee komt naar
aanleiding van de motie-Snels (Kamerstuk 35 570-IX, nr. 10).
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij ook nader onderzoek
gaat verrichten naar de oorzaak van (structureel) verlieslatende bedrijven in de vennootschapsbelasting,
op het belang van royalty’s, op het rendement op in Nederland geïnvesteerd kapitaal,
en op de verschillen tussen fiscale en commerciële winstbepaling bij multinationals.
Komt hier een nieuwe commissie voor? Wanneer verwacht de regering deze resultaten
te hebben?
De leden van de fractie van GroenLinks overwegen amendementen in te dienen op basis
van aanbevelingen A en B uit het rapport van de commissie-Ter Haar. In hoeverre zijn
de genoemde bedragen gewijzigd sindsdien?
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat het kabinet overlegt met het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) over de berekening van de effectieve belastingdruk
van multinationals. Klopt het dat dit overleg al een jaar duurt? Wanneer komt hier
meer duidelijkheid over?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog enkele vragen aan de hand van het
artikel van Professor Jan Vleggeert (Weekblad Fiscaal Recht 2020/110). Is de regering
bereid om te onderzoeken of artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR) zo kan worden aangepast dat de geheimhoudingsplicht niet langer geldt voor multinationals
die een country-by-country verplichting hebben?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij erkent dat op basis
van het rapport van de commissie-Ter Haar niet valt te concluderen dat multinationals
hun fair share aan vennootschapsbelasting betalen.
Is de regering inderdaad van plan om structureel meer gegevens te gaan verzamelen
om het inzicht in de belastingafdracht van multinationals te vergroten? Zo ja, wanneer
verwacht de regering een update te kunnen geven?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het mogelijk is dat een grote groep
bedrijven kan blijven bestaan terwijl ze structureel verlies maken.
Erkent de regering dat wanneer de belastbare winst als grondslag wordt genomen, het
effectieve belastingtarief per definitie uitkomt op het statutaire tarief?
Erkent de regering dat winsten die worden overgeheveld naar laagbelaste buitenlandse
dochters, hoofdkantoorkosten en de aftrek van rente en royalty’s de gemeten ETR (Effective Tax Rate) niet beïnvloeden? Klopt het dan ook dat een multinational die op deze wijze de Nederlandse
grondslag verlaagt tot nagenoeg nihil in de systematiek van de commissie nog steeds
een ETR heeft van 25%?
Erkent de regering dat de berekeningen van de commissie daarom ongeschikt zijn om
te beoordelen of multinationals hun fair share aan vennootschapsbelasting betalen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de GLOBE (global anti-base erosion) niets doet tegen aftrek van hoofdkantoorkosten in Nederland. Wat zou wel een effectieve
maatregel zijn?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in kaart te brengen hoe hoog de opbrengst
wordt als de aanvullende Controlled Foreign Company (CFC)-regeling wordt geïmplementeerd waarbij wordt geheven naar het tarief van 25%.
En hoe hoog wordt de opbrengst als daarnaast de CFC-maatregel ook wordt toegepast
op CFC’s die zijn gevestigd binnen de EU? (Zie het artikel van Professor Jan Vleggeert
(Weekblad Fiscaal Recht 2020/110)).
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom overgangsrecht nodig is bij de
reparatie van het heffingslek in informeelkapitaalstructuren. Deze multinationals
hebben toch niet maatschappelijk verantwoord gehandeld?
1. Beperking verliesverrekening tot 50% van de belastbare winst
De leden van de PVV-fractie verzoeken een nadere toelichting van de regering omtrent
welke overwegingen eraan ten grondslag lagen om af te stappen van de in 2019 ingevoerde
systematiek van één jaar achterwaartse verliesverrekening en zes jaar voorwaartse
verliesverrekening in de vennootschapsbelasting.
De leden van de PVV-fractie verzoeken om een nadere toelichting omtrent de overwegingen
om verliezen onbeperkt voorwaarts verrekenbaar te maken en niet meer te beperken in
de tijd. Kan de regering hierbij nader ingaan op de motivering om niet diezelfde onbeperkte
voorwaartse verrekening door te voeren in box 1 van de inkomstenbelasting?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie toelichten wat de effecten zijn van
de voorwaarts onbeperkte verliesverrekening op de bewaartermijnen van de administratieve
handelingen van belastingplichtigen?
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat ten aanzien van de verrekening
van verliezen een beperking tot 50% van de winst zal worden aangehouden boven de franchise
van 1 miljoen euro. Andere landen hebben ook een dergelijke regeling ingevoerd. Deze
leden lezen in de internationale landenvergelijking in de bijlage bij het rapport
van de commissie-Ter Haar dat een meerderheid van de onderzochte landen ook een onbeperkte
verliesverrekening heeft. Deze leden constateren dat Nederland een vrij korte voorwaartse
verliesverrekeningstermijn kent van slechts zes jaar. De leden van de CDA-fractie
zijn dan ook zeer positief over de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening in het
voorstel. Deze leden hechten veel waarde aan de totaalwinstgedachte dat alle winst
een keer belast moet worden en verliezen eenmaal in aftrek komen. De beperking van
de verliesverrekening had tot gevolg dat mogelijk meer winst belast werd dan de ondernemer
daadwerkelijk gemaakt had. Er geldt dan wel een beperking in de tijd voor de verliesverrekening,
namelijk maximaal 50% van de winst in dat jaar, maar de verliezen verdampen niet meer,
waardoor de regeling veel rechtvaardiger wordt.
Deze leden constateren ook dat de voorwaarden naast onbeperkte verrekening wel verschillen
ten opzichte van andere landen en dat Nederland alsnog een relatief strenge variant
aanhoudt, onder andere voor wat betreft het percentage van de winst tot waar verliesverrekening
wordt toegestaan. Zo beperkt Oostenrijk de verrekening tot een percentage van 75%
van de winst (maar zonder franchise), België tot een percentage van 70% en Duitsland
van 60%. Sommige landen houden zelfs geen beperking aan. Deze leden vragen de regering
of Nederland met deze vormgeving internationaal gezien voldoende aantrekkelijk is,
ook in samenhang met de voorgenomen beperking van de liquidatie- en stakingsverliesverrekening.
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat de regering ervoor heeft gekozen de nieuwe
regels rondom verliesverrekening niet door te laten werken in de inkomstenbelasting.
De leden van de CDA-fractie begrijpen hier niets van. De regering geeft juist bij
de Wet excessief lenen van de eigen vennootschap aan dat zij het verschil tussen de
IB- en de vpb-ondernemer wil verkleinen. Waarom acht de regering het dan rechtvaardig
om dat verschil met dit wetsvoorstel weer te vergroten? De leden van de CDA-fractie
achten het rechtvaardig als ook de IB-ondernemers geen last meer zouden hebben van
het verdampen van verliezen. Deze leden vragen in dat kader welk deel van de verliezen
van deze ondernemers over de afgelopen vijf jaar is verdampt.
De leden van de fractie van D66 vragen of door de beperking van de verliesverrekening
het totaalwinstbeginsel door de wetgever is losgelaten. De leden van de fractie van
D66 vragen of ongelimiteerd voortwentelen van de helft van de verliezen ook niet leidt
tot enorme verliespotten ten opzichte van een in de tijd beperkte verliesvoortwenteling.
Deze leden vragen op basis van welke informatie zij zich baseert dat het oppotten
van verliezen hierdoor wordt tegengegaan. De leden van de fractie van D66 vragen waar
het bedrag van 1 miljoen euro als maximum op is gebaseerd. Hoeveel bedrijven in Nederland
hebben gemiddeld jaarlijks verliezen onder die grens en hoeveel bedrijven hebben gemiddeld
jaarlijks verliezen boven die grens? De leden van de fractie van D66 vragen waarom
achterwaartse verliesverrekening nog in stand wordt gelaten, wanneer onbeperkte voortwenteling
mogelijk is. Tevens vragen deze leden of achterwaartse verliesverrekening in Duitsland
mogelijk is.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar een onderbouwing van het percentage
van 50%. Waarom is de regering van mening dat hier aangesloten moet worden bij het
advies van de commissie-Ter Haar in plaats van een lager percentage?
De leden van de SP-fractie constateren dat met deze nota een ondergrens wordt gecreëerd
van wat maximaal aan verlies kan worden verrekend, maar tegelijkertijd dit onbeperkt
kan worden voortgewenteld. Deze leden zien dat de regering hiermee deels opvolging
geeft aan een advies van de commissie-Ter Haar, maar dit ondergraaft door de andere
zinvolle beperking op verliesverrekening weg te nemen. De leden van de SP-fractie
verbazen zich er tevens over dat 1 miljoen euro hierbij nog steeds onbeperkt kan worden
verrekend. Het valt deze leden op dat deze maatregel juist nu wordt ingevoerd nu ongewis
is hoe lang de economische gevolgen van de coronacrisis van kracht zullen zijn en
vragen de regering of het uitzonderlijk late indienen van deze nota van wijziging
hiermee te maken heeft. Welke overwegingen hebben gespeeld bij het opstellen van deze
wijziging en waarom is deze niet eerder aangekondigd?
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennis genomen van de nota van wijziging
aangaande de beperking van de verliesverrekening tot 50%. Zij vragen waarom niet is
aangesloten bij het percentage dat voor renteaftrek gebruikt wordt, namelijk 30%.
Zij vragen waarom is gekozen voor een onbeperkte voorwaartse verliesverrekening. Welke
gevolgen heeft dit voor de Belastingdienst, en in hoeverre kan de Belastingdienst
de juistheid van de fiscale verliezen uit oude jaren controleren? Wat betekent de
onbeperkte voorwaartse verliesverrekening voor bestaande verliezen, worden die onbeperkt
in de tijd verrekenbaar?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de (in)consistentie
in de verliesverrekeningswetgeving. De Raad van State wijst daar ook op. Waarom kiest
de regering ervoor om, na eerdere, kort op elkaar volgende aanpassingen, de termijnen
weer aan te passen? Is de regering van mening dat hiermee geen sprake is van consistent
en bestendig beleid?
2. Technische wijzigingen
–
3. EU-aspecten
–
4. Budgettaire aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de ramingen, omdat deze afwijkt
van de raming van de commissie-Ter Haar.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar enerzijds het effect van het jaarlijks
in de heffing betrekken van in ieder geval een deel van de behaalde winst en anderzijds
het effect dat verliezen niet langer verdampen. Kan de regering deze effecten op de
structurele inkomsten weergeven?
De leden van de fractie van GroenLinks overwegen het wetsvoorstel te amenderen. Kunnen
de gevolgen in kaart worden gebracht (budgettair en overig) als het percentage van
50% wordt verlaagd naar 25% en 0%? Kunnen de gevolgen in kaart worden gebracht (budgettair
en overig) als de verliesverrekeningstermijn niet wordt verruimd? En wat als daarnaast
de achterwaartse verliesverrekening wordt afgeschaft?
5. Uitvoeringskosten
De leden van de VVD-fractie vragen waarom tot op heden een uitvoeringstoets nog ontbreekt.
In de impactbepaling signaleert de Belastingdienst een ingrijpende complexiteitstoename
en voorziet de dienst tevens een ingrijpende (IV-)structuuraanpassing. De leden van
de PVV-fractie verzoeken de regering aan te geven wanneer de definitieve uitvoeringstoets
beschikbaar is.
De regering geeft aan dat de uitvoeringstoets nog niet beschikbaar is. De leden van
de CDA-fractie vinden het echter wel van groot belang om kennis te nemen van de uitvoeringstoets.
Kan de regering de uitvoeringstoets zo spoedig mogelijk, maar ten minste vóór de plenaire
behandeling, aan de Kamer doen toekomen?
De leden van de fractie van D66 vragen of de aanpassing van de verliesverrekening
voor de Belastingdienst op dergelijke korte termijn uitvoerbaar is.
6. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de VVD-fractie vragen een toelichting op de «verwaarloosbare gevolgen
voor de regeldruk».
II. Onderdeelsgewijs
–
BIJLAGE Impactbepaling
–
BIJLAGE Ramingstoelichtingen
–
BIJLAGE Advies RvS
De leden van de VVD-fractie vragen in overeenstemming met de Raad van State waarom
de regering zo snel na de vorige wetswijziging over verliesverrekening een nieuwe
wetswijziging voorstelt. Wat doen snelle opeenvolgende wetswijzigingen over hetzelfde
onderwerp met het investeringsklimaat van Nederland? Waarom geeft de regering geen
gehoor aan de oproep van de Raad van State om verdere terughoudendheid te bewaren
alvorens over te gaan tot verdere maatregelen? Welke vergelijkbare maatregelen worden
voorbereid in internationaal verband en hoe sluiten deze maatregelen aan bij het Nederlandse
beleid? Welke maatregelen van de commissie-Ter Haar zijn of worden door dit kabinet
integraal overgenomen en waarom?
De leden van de fractie van GroenLinks lezen in de beantwoording van de regering dat
verliezen niet volledig verrekenbaar zijn bij bedrijven die verliezen hebben groter
dan tweemaal de winst. Klopt het dat verliezen al niet verrekenbaar zijn als ze groter
zijn dan de helft van de winst?
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
I Toelichting – algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de gevolgen van private investeringen
kwantitatief kan beschrijven.
De leden vragen of de regering kan aangeven hoe groot de terugval in private investeringen
is vanwege de coronacrisis en of zij deze terugval in historisch perspectief kan plaatsen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de beleidsmatige lastenmutatie voor
het bedrijfsleven door kabinetsbeleid van Rutte-III kan geven. Kan dit vergeleken
worden met de lastenmutatie voor huishoudens? Hoe wijzigt de BIK de lastenmutatie
voor het bedrijfsleven?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de totale lastenmutatie volgend
uit dit Belastingplan voor het bedrijfsleven kan schetsen. Met hoeveel dalen of stijgen
de lasten per saldo voor het bedrijfsleven vanwege dit pakket?
De leden vragen of de regering het belang van lagere lasten op arbeid kan schetsten,
en hoe de BIK daar aan bijdraagt.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de lasten op arbeid en de wig in
vergelijking met de lasten op arbeid en de wig in andere EU-landen kan schetsen? Belast
Nederland arbeid relatief zwaar?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de relatie tussen de BIK en ander
beleid van het kabinet om investeringen te stimuleren kan schetsen. Kan de economische
schade geschetst worden als de hoeveelheid investeringen in de Nederlandse economie
langjarig geschaad wordt?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging inzake
de baangerelateerde investeringskorting (BIK). Deze leden begrijpen dat de context
van dit voorstel tot een fiscale stimulering van bedrijfsinvesteringen een zeer bijzondere
is. Vanwege de coronapandemie hebben bedrijven te maken met zware economische omstandigheden,
waardoor investeringen achterblijven. De regeling moet investeringen ondersteunen
en naar voren halen en daarmee tot positieve economische effecten leiden. De leden
van de CDA-fractie onderschrijven het doel om investeringen te stimuleren om de (arbeids)productiviteit
van Nederland te verhogen en de crisis door te komen door te investeren en te innoveren.
Wel hebben deze leden vragen bij de uitwerking en doelmatigheid van de voorgestelde
BIK-regeling en ontvangen zij graag nadere toelichting van de regering.
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de nota van
wijziging waarin de baangerelateerde investeringskorting wordt geïntroduceerd. Deze
leden onderstrepen het belang van investeringen, publiek en privaat, in tijden waarin
de economie klappen krijgt. Deze leden constateren wel dat het belangrijk is dat de
instrumenten die investeringen stimuleren effectief zijn.
De leden van de SP-fractie zien in deze nota van wijziging geen wijziging die noodzakelijkerwijs
als onderdeel van het Belastingplan had moeten worden gepresenteerd, zoals ook door
de Raad van State is gesteld die zich baseert op de motie-Hoekstra. Nota’s van wijziging
op drie wetten op dermate korte termijn naar de Kamer sturen geeft werkelijk geen
pas en is een schoffering van een van de twee wetgevers in het Nederlandse wetgevende
bestel, alsmede van de uitspraak van de Eerste Kamer op aangeven van het lid Hoekstra
dat wetgeving niet op deze manier dient te worden gebundeld. Deze leden stellen hierbij
vast dat de regering een voorstel dat al bekend was bij de presentatie van de begrotingen
door de strot van de Kamer duwt door dermate talmend bekend te maken wat de regeling
inhoudt. Zij constateren dat de nota van wijziging geen substantiële aanvullende informatie
bevat die niet al bekend was op Prinsjesdag en daarmee al geruime tijd geleden aan
de Kamer had kunnen worden gezonden. Deze leden wijzen tevens op de redactionele opmerking
van de Raad van State dat «baangerelateerd» geen onderdeel dient te zijn van de benaming
van dit instrument dat toch hoofdzakelijk ten goede komt aan de winstuitkering door
bedrijven.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de tweede nota
van wijziging aangaande de baangerelateerde investeringskorting (BIK). De leden van
de PvdA-fractie achten een lastenverlichting voor het bedrijfsleven niet noodzakelijk,
en met de ongerichte BIK worden ook de doelen van de regering niet gehaald. De leden
van de PvdA-fractie verzoeken dan ook dringend om dit plan niet door te zetten. Voorts
verzoeken zij de potsierlijke term «baangerelateerd» niet meer in de context van dit
wetsvoorstel te gebruiken, nu zoals ook de Raad van State opmerkt, er niets aan dit
voorstel baangerelateerd is.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de bevindingen van het
CPB, dat stelt dat de BIK geen nieuwe investeringen veroorzaakt, en hooguit investeringen
in de tijd verschuift. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat
dit daarmee een platte belastingverlaging is voor bedrijven? Deelt de regering voorts
de mening dat deze belastingverlaging ook nog eens gaat naar bedrijven die in deze
tijden nog capaciteit hebben om investeringen te doen? De leden van de PvdA-fractie
onderschrijven het belang van investeringen, maar achten het van groter belang nu
sectoren te steunen die sterk lijden onder de crisis. Waarom heeft de regering daar
niet voor gekozen?
1. Baangerelateerde investeringskorting (BIK)
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reageren op de analyse
van het CPB dat deze investeringskorting niet leidt tot een substantiële toename van
investeringen in 2021 en 2022. Hoe hoog is het geraamde bedrag aan investeringen in
2020, 2021, 2022 en 2023 inclusief BIK? Hoe hoog zijn deze bedragen exclusief BIK?
Met andere woorden, in hoeverre draagt de BIK daadwerkelijk bij aan extra investeringen
(kwantitatief onderbouwd)?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering, nadat de afschaffing van de
dividendbelasting van de baan was, een nieuw douceurtje voor het grootbedrijf heeft
gecreëerd. Dat de verlaging van de vennootschapsbelasting van de baan is begrijpen
deze leden, aangezien het grootbedrijf het komende jaar maar weinig winst zal maken,
en de regering heeft dus kennelijk een andere post gevonden om de grootste bedrijven
in Nederland nog een korting te geven op een post waar zij nog wel een korting op
kunnen krijgen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat private investeringen
gericht zouden moeten zijn op baancreatie en de transitie naar een duurzame economie.
Dat is deze regeling niet. Het aantal banen kan niet gegarandeerd worden. Mogelijk
zorgen deze middelen vooral voor werkgelegenheid in het buitenland, omdat veel onderdelen
en machines daar worden geproduceerd. Mogelijk vervangen deze machines mensen en leidt
de regeling uiteindelijk tot baanvernietiging. Daarnaast zullen vooral bedrijven profiteren
waarmee het al goed ging. Een noodlijdend bedrijf zal hoe dan ook niet investeren,
ook niet met het vooruitzicht op 3% investeringskorting. De 4 miljard euro zal vooral
ten goede komen aan bedrijven die al investeringsplannen op de plank hadden liggen.
Dit is ook wat de Raad van State en het Centraal Planbureau stellen. De leden van
de Partij voor de Dieren-fractie twijfelen aan het motief van de regering om de BIK
in te voeren en vragen zich af of de werkgelegenheid de primaire reden is voor het
invoeren van de regeling. Wat heeft de regering gedaan met de uitlatingen van de adviesorganen?
De Partij voor de Dieren-fractie vinden dat banen gecreëerd moeten worden in toekomstbestendige
sectoren en dat investeringen die niet bijdragen aan de 1,5 gradeneconomie, niet gestimuleerd
moeten worden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het goed dat de
regering, anders dan wat in de bijlagen van de Miljoenennota staat, toch heeft besloten
om de BIK als aanvulling in te voeren op de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek
(MIA) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). Eerder waren
investeringen die al kwalificeerden voor deze regelingen uitgesloten van de BIK. De
leden van de Partij voor de Dieren-fractie vonden dit ongepast, gezien de ernst van
de klimaat- en biodiversiteitscrisis.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat er steeds meer aandacht
is voor vergroening en dat we daardoor afgeleid worden van het feit dat er nog steeds
veel te veel vervuiling is. Het is erg belangrijk dat we stoppen met vervuilende investeringen.
Met de BIK is er 4 miljard euro gereserveerd voor investeringen die hier niet op gericht
zijn. De 1,5 gradeneconomie heeft integraal beleid nodig. Met verkokerd duurzaamheidsbeleid
en aparte regelingen die gericht zijn op de doelstellingen uit het Klimaatakkoord
van Parijs komen we er niet: regelingen die niet bijdragen aan de transitie of juist
de inspanningen ondermijnen, moeten we afschaffen. Vindt de regering dit ook logisch?
Waarom? Zo nee, waarom vindt de regering dit niet logisch? De leden van de Partij
voor de Dieren-fractie vinden dat niet alleen de begroting volledig in het teken van
de klimaatdoelstellingen moet staan, maar dat ook het belastingstelsel hierop gericht
moet zijn.
Klopt het dat de intensieve veeteelt niet kan worden uitgesloten van de regeling,
waardoor er investeringen in schaalvergrotende machines worden gestimuleerd, die er
mogelijk ook voor zorgen dat er meer mensen voor hun baan afhankelijk worden van de
grootschalige veeteelt? Hoe beoordeelt de regering dit in het licht van de stikstofcrisis
en de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Er is een breder gedragen wens om voorwaarden te verbinden aan de BIK, zoals baancreatie
en duurzaamheid. De Staatssecretaris van Financiën beriep zich tijdens de Algemene
Financiële Beschouwingen op uitvoeringsproblemen. Wat houden deze uitvoeringsproblemen
precies in? Is de BIK met duurzaamheidsvoorwaarden aan een uitvoeringstoets onderworpen?
Wat kwam hier uit? Zo nee, waarom is dit niet gedaan? Hoe kan het dat er wel voorwaarden
zijn gekoppeld aan de EIA, de MIA en de VAMIL?
1.1 Inleiding
De regering merkt op dat het uiteindelijk doel is om tijdelijk investeringen te bevorderen
en daar waar mogelijk naar voren te halen. Voorts merkt de regering op dat na afschaffing
van de BIK per 1 januari 2023 de budgettaire ruimte zal worden gebruikt voor een nader
te bepalen maatregel met hetzelfde doelbereik, namelijk het verlagen van werkgeverskosten.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader toe te lichten of het uiteindelijke
doel van de BIK-regeling is het verlagen van de werkgeverslasten of het aanjagen en
naar voren halen van investeringen.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering aan te geven welke alternatieven
de regering heeft onderzocht die de gewenste investeringen bewerkstelligen en tevens
aangewend kunnen worden door bedrijven die niet noodzakelijk winst maken.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering aan te geven welke alternatieven
de regering heeft onderzocht om de werkgeverslasten te verlagen. Daarnaast verzoeken
deze leden aan te geven in welke mate, onder normale economische omstandigheden, ondernemers
in de inkomstenbelasting zonder personeelskosten bijdragen aan het totaal van de private
investeringen per jaar.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven op grond van welke
overwegingen zij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State om de
term «baangerelateerd» te laten te vervallen, niet heeft opgevolgd.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de gevolgen zijn indien
een bedrijf niet de volledige afdrachtvermindering kan verzilveren?
De leden van de CDA-fractie zijn allereerst benieuwd welke doelgroep de regering precies
voor ogen heeft gehad bij de vormgeving van deze regeling. Deze leden vragen of de
regering verwacht dat de investeringsregeling ertoe zal leiden dat bedrijven die vanwege
de crisis onvoldoende investeringsruimte hebben, met een dergelijke regeling toch
gestimuleerd worden. Of heeft de regering ten aanzien van deze regeling andere verwachtingen?
Ten aanzien van het doel om meer investeringen te stimuleren vragen deze leden zich
af of de tegemoetkoming voldoende is om dit doel te bereiken. Zij verwachten dat de
groep die meer van de regeling zal profiteren de groep is die voldoende middelen heeft
om te investeren, dan wel deze middelen kan aantrekken om binnen afzienbare tijd een
investering te doen. Deze leden vragen de regering wat haar inschatting is van de
categorie ondernemers waarvan zij de meeste aanvragen verwacht. Deze leden vragen
de regering in dat kader ook of zij meer effecten van de BIK verwacht op de korte
termijn of op de lange termijn. Zij vragen een toelichting van de regering op de gedachte
achter de investeringskorting in deze vorm en op welke manier deze zou moeten leiden
tot de beoogde effecten.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering nader kan ingaan op de vraag
van de Raad van State of gezien de omvang en complexiteit van de maatregel en politieke
gevoeligheid ervan de BIK niet beter in een separaat wetsvoorstel had kunnen worden
opgenomen. De regering beargumenteert dat andere tijdelijke fiscale steun- en herstelmaatregelen
vanwege corona eveneens zijn opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2021. De
leden van de CDA-fractie merken echter op dat het opnemen van de overige tijdelijke
maatregelen met name ging om codificatie van reeds genomen besluiten, terwijl de BIK
een nieuw en complex voorstel is en om een groot budgettair beslag gaat.
De leden van de fractie van D66 vragen of alle vennootschapsbelastingplichtigen gebruik
kunnen maken van de BIK. Deze leden vragen of kan worden bevestigd dat volgens de
huidige vormgeving ook woningcorporaties en jeugdzorginstellingen van de BIK gebruik
kunnen maken.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering nader in te gaan op de kritiek
van de Raad van State dat er ook ondersteuning plaatsvindt waar dat niet opportuun
is. Kan dit cijfermatig worden onderbouwd? Hoe groot is de deadweight loss?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering nader in te gaan op de kritiek
van de Raad van State over de motie-Hoekstra c.s. Waarom wordt deze motie niet opgevolgd?
Wat is er fundamenteel op tegen om de BIK als los wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
De leden van de SP-fractie constateren dat wat de regering betreft de twee miljard
die met de BIK naar het bedrijfsleven gaat na 2023 in andere vorm naar het bedrijfsleven
gaat. Zij vragen de regering in welke vorm het Nederlands grootbedrijf dan weer geholpen
gaat worden om hun aandeelhouders geld uit te keren. Zij vragen de regering hoe zij
dit in verhouding moet zien met de verlaging van de vennootschapsbelasting en een
bevestiging dat de hoogste schijf hiervan niet verlaagd gaat worden per 1 januari
2023.
De BIK voorziet in een afdrachtvermindering in de loonbelasting op investeringen in
bedrijfsmiddelen. Is de regering het met de leden van PvdA-fractie eens dat dit gekunsteld
is? Waarom is voor deze vormgeving gekozen? Heeft dit ermee te maken dat grote bedrijven
geen of weinig winstbelasting betalen, en dat dit een manier is om die bedrijven een
extra fiscale tegemoetkoming te bieden?
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering in het Belastingplan
een regeling introduceert om de investeringen van ondernemingen te bevorderen. De
rationale hierachter is dat achterblijvende investeringen leiden tot economische schade
en er daarom juist in een laagconjunctuur zowel publiek als privaat geïnvesteerd moet
blijven worden. Deze leden zijn ook voorstander van het idee dat innoveren, investeren
en het in vaste dienst hebben en houden van mensen aantrekkelijk moet zijn in tijden
van crisis. Tegelijkertijd zijn er nog wel veel onzekerheden omtrent de regeling.
Het valt de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat deze investeringskorting
baangerelateerd heet te zijn. De Raad van State waarschuwde dat deze gesuggereerde
koppeling met de werkgelegenheid onterecht is, aangezien de regeling ook geldt voor
investeringen waarbij banen mogelijk verdwijnen. Hoewel de regeling weliswaar te maken
heeft met de loonheffing is er geen directe link met banencreatie of -behoud. Deze
leden vragen het kabinet daarom om onderbouwing van de stelling dat deze regeling
baangerelateerd is. Immers, een goede investering betekent niet noodzakelijk een investering
waarbij een baan behouden of gecreëerd wordt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat er nog onzekerheid bestaat in
het wetsontwerp over veel verschillende effecten. Op dit moment is onzeker en onduidelijk
hoeveel bedrijven kunnen en gaan gebruikmaken van de regeling en wordt er een erg
ruime bandbreedte aangehouden van 300.000 tot 600.000 aanvragen per jaar. (Wanneer)
kan de regering hier meer duidelijkheid over geven? Ook is het onzeker of de relatief
kleine korting een danig groot gedragseffect bij ondernemingen teweegbrengt. Zo stelt
het CPB dat deze kleine korting maakt dat «de afdrachtsvermindering niet leidt tot
een substantiële toename van investeringen in 2021 en 2022». Kortom, de raming van
de budgettaire effecten van de afdrachtsvermindering kent een hoge mate van onzekerheid.
Wat maakt dat de regering dit anders inschat? Tot slot vragen deze leden waarom de
regering gekozen heeft voor een fiscale aftrekpost in plaats van een subsidie. Aftrekposten
zijn immers lastiger in te schatten op uiteindelijke kosten en bovendien moeilijker
te controleren op of het geld goed is besteed. Ook de Raad van State stelt dat investeringen
beter gestimuleerd kunnen worden met een subsidieregeling. Wat is de afweging van
de regering geweest in dezen?
1.2 Doel van de regeling
De leden van de VVD-fractie vragen of, gegeven de stand van de economie, het belang
van het naar voren halen van investeringen benadrukt kan worden, en hoe de BIK daaraan
bijdraagt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de doelstelling van de regering is om investeringen
een impuls te geven, omdat op de korte termijn de bestedingen teruglopen, terwijl
het op de lange termijn de economie kan schaden als bedrijven hun productiecapaciteit
niet uitbreiden. De BIK zou daarom moeten leiden tot bestedingen en baanbehoud op
de korte termijn en uitbreiding van het verdienvermogen op de langere termijn. Deze
leden kunnen zich inderdaad voorstellen dat investeringen in de private sector tot
deze doelen kunnen leiden. Zo achten deze leden het van belang dat mkb en familiebedrijven
die in het afgelopen jaar hun reserves naar beneden hebben zien gaan kunnen worden
ondersteund. Wel vragen zij zich af of het kleine percentage investeringskorting bedrijven
die significant minder investeringsruimte hebben vanwege de crisis over de streep
zal trekken. Maar ook of de bedrijven die ondanks de crisis voldoende ruimte hebben
om te investeren dat zonder deze korting niet hadden gedaan. Deze leden vragen de
regering daarom de doelmatigheid van de regeling nader toe te lichten. Kan de regering
ook verder op de zorgen van de Raad van State ingaan of de ondersteuning door een
ongerichte maatregel wel plaatsvindt waar dat opportuun is?
De regering acht de vormgeving van een korting via de loonheffingen voordelig omdat
deze ook ten gunste komt van bedrijven met werknemers die geen winst maken. De leden
van de CDA-fractie delen dit uitgangspunt. Zij vragen de regering wel of dit dan ziet
op bedrijven met veel reserves, want anders kan een onderneming die geen winst maakt,
mogelijk lastig kapitaal kan aantrekken, om dergelijke investeringen te doen. Kan
de regering aangeven hoe zij de mogelijkheden voor deze ondernemingen inschat om liquide
middelen vrij te maken en kapitaal aan te trekken?
De regering beargumenteert dat zij er expliciet voor kiest bedrijven mét werknemers
van deze regeling te laten profiteren (baangerelateerd). Tegelijkertijd wordt ook
de zelfstandigenaftrek afgebouwd. Onder andere de commissie-Borstlap (die de arbeidsmarkt
onderzocht) bepleit dat hier een op investeringen (en op vermogensvorming) gericht
regime tegenover zou moeten staan. De BIK is tijdelijk en lijkt hier niet in te voorzien.
Wordt nagedacht over een dergelijke fiscale tegemoetkoming voor investeringen door
kleine (zelfstandig) ondernemers, zoals de bakker die eens in de vijf of tien jaar
een nieuwe oven aanschaft?
De Raad van State wijst erop dat met name arbeidsintensieve bedrijven van de BIK zullen
profiteren en kapitaalintensieve bedrijven, in bijvoorbeeld de maakindustrie, veel
minder. Deze leden vragen wat de mening van de regering ten aanzien hiervan is. Kan
de regering toelichten wat de verwachte effecten op de maakindustrie zijn? Ook vragen
deze leden wat de BIK in dit licht betekent voor het toekomstige verdienvermogen van
Nederland. Wat zijn de effecten van de BIK op innovatie? Bestaat het risico dat de
BIK werkt als een rem op innovatie, omdat de regeling vooral focust op baanbehoud?
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de verschillende vormen van investeringsstimuleringsmaatregelen,
het solvabiliteitsfonds, het groeifonds, de innovatiebox, de BIK, in samenhang moeten
worden bezien. Kan het zijn dat 1 uitgegeven euro 3 keer wordt gesubsidieerd?
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat de extra bestedingen bijdragen aan
het behoud van banen. Kan de regering dit nader onderbouwen en kwantificeren?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering zowat alle investeringen behalve
vastgoed onder de BIK laat vallen. Zij vragen de regering hoe zij investeringen die
banen vernietigen gaat behandelen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering, indien het stimuleren van investeringen
het doel is, meer effectieve maatregelen te nemen. Is de regering bereid de BIK te
schrappen en de middelen te investeren in woningbouw? Dit levert direct werk op, vermindert
de woningnood en voorkomt ontslagen in de bouw. Is de regering het met de leden van
de PvdA-fractie eens dat een les van de vorige crisis moet zijn om de bouwcapaciteit
op orde te houden, zodat er niet weer een grote dip in de bouwproductie ontstaat?
Hoeveel betaalbare woningen zouden er gebouwd kunnen worden met een impuls van 4 miljard
euro? Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie waarom er niet voor is gekozen een
gerichte regeling te ontwerpen om sectoren te steunen die deze crisis zwaar worden
geraakt.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook twijfels over de gerichtheid van de
maatregel. Niet alle sectoren en bedrijven zijn even hard geraakt door de coronacrisis.
Dat maakt het een uitdaging om de regeling te laten landen bij juist die ondernemingen
die door de coronacrisis en de vraaguitval beperkt zijn in hun investeringsruimte.
Op dit moment heeft de BIK de schijn dusdanig generiek van aard te zijn dat vooral
de (goedlopende) bedrijven die toch al zouden investeren ervan profiteren. Dat zou
geen recht doen aan de ambitie om juist extra investeringen te genereren. Dit heeft
onder meer te maken met het generieke karakter en gebrek aan duidelijke voorwaarden
aan bedrijfsinvesteringen. Het FNV roept in dit kader op om duidelijke voorwaarden
aan goede investeringsregelingen te verbinden, zoals het gericht zijn op brede welvaart;
op hoogwaardige waarden- en banencreatie; en het bijdragen aan het toekomstige verdienvermogen.
Zoals bij bestaande regelingen als de MIA en de EIA. Hoe ziet de regering deze zorgen
en suggesties?
De leden van de SGP-fractie vragen of een van de doelen van de baangerelateerde investeringskorting
(BIK), zoals de naam doet vermoeden, het behouden en scheppen van werkgelegenheid
is. En zo ja, hoe doelmatig en doeltreffend acht de regering in dat licht de voorgestelde
maatregel? Wat is volgens de regering het effect van de BIK op de werkgelegenheid?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de doelmatigheid van de maatregel.
Klopt het dat de prognoses erop wijzen dat investeringen met circa 10 miljard euro
zullen afnemen tot ongeveer 90 miljard euro? Is het doel van de BIK om deze daling
van investeringen tegen te gaan? En zo ja, klopt het dat de regering dit doel probeert
te bereiken door een maatregel met een budget van, naar verwachting, twee miljard
euro per jaar? Kan de regering in het licht van deze vragen de doelmatigheid nader
toelichten?
1.3. Effectiviteit
De leden van de VVD-fractie vragen naar de kracht van de BIK in juist deze economisch
zware tijden. Waarom is juist de BIK een goede maatregel ten tijde van de huidige
coronacrisis?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven in welke mate de
verwachte daling van de investeringen van tien miljard euro wordt beperkt door de
BIK.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering met de vormgeving van de BIK als
tijdelijke, gerichte stimulering van nieuwe investeringen via een afdrachtskorting
verwacht een maximaal effect te bereiken op private investeringen. Deze leden vragen
of de regering kan toelichten of nog andere opties zijn overwogen, zo ja welke en
waarom deze opties niet het maximale effect sorteren.
Deze leden lezen dat de regering de effectiviteit van de BIK onderbouwt met verschillende
studies naar het effect van fiscale investeringsregelingen. De leden van de CDA-fractie
kunnen op basis van de aangehaalde studies niet goed een conclusie verbinden ten aanzien
van de effectiviteit van de BIK. Er wordt bijvoorbeeld niet toegelicht of het om subsidies
vergelijkbaar met de BIK gaat, of het om tijdelijke of structurele subsidies gaat
en of de economische omstandigheden vergelijkbaar zijn met de huidige coronacrisis.
Kan de regering verdere toelichting geven op deze studies en hoe deze kunnen dienen
ter onderbouwing van de keuze voor de BIK?
Deze leden lezen ook dat er geen evident effect van fiscale investeringssubsidies
wordt aangetoond op de werkgelegenheid. Toch lezen deze leden dat de motivering van
de regering voor deze regeling onder meer baanbehoud en uitbreiding van het verdienvermogen
is. Heeft de regering bij deze maatregel een positief effect op de werkgelegenheid
voor ogen?
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel banen worden gecreëerd door de BIK
en hoeveel banen behouden blijven. De leden van de fractie van D66 vragen of is overwogen
de BIK in een subsidie vorm te geven. Deze leden vragen tevens of het capaciteitseffect
kan worden gekwantificeerd. De leden van de fractie van D66 vragen of is overwogen
om een maximumgrens aan te brengen om de BIK budgettair beheersbaar te houden. Deze
leden vragen waarom hier niet voor is gekozen. De leden vragen welke lessen van de
Wet op de Investeringsrekening (WIR) invloed hebben gehad op de vormgeving van de
BIK.
De leden van de fractie van D66 vragen wat de bang for the buck is van de BIK. Tevens vragen deze leden of ook andere alternatieven zijn overwogen
en welke dit zijn. Daarnaast vragen deze leden of willekeurige afschrijving over bedrijfsmiddelen
is overwogen.
De leden van de fractie van GroenLinks kijken met interesse uit naar de studie van
het CPB over de economische effecten van de BIK en de vergelijking met alternatieven.
Wanneer verwacht de regering deze naar de Kamer te kunnen sturen?
De leden van de SP-fractie maken op uit de nota van wijziging dat de effectiviteit
van de maatregel onduidelijk is. Zij vragen de regering om een vergelijking te maken
met de S&O-aftrek waarvan ook al sinds deze bestaat de additionaliteit, het creëren
van een stimulans om onderzoek te doen, betwijfeld wordt. In hoeverre heeft de regering
de verwachting dat daadwerkelijk besloten wordt tot nieuwe investeringen en waarom
treffen deze leden hierover geen onderbouwing in de nota van wijziging aan?
De leden van de PvdA-fractie vragen in te gaan op de kritiek van het CPB dat de percentages
te laag zijn om effectief nieuwe investeringen uit te lokken. Kan bovendien worden
ingegaan op de verzilveringsproblematiek? Betekent dit dat er voor die bedrijven geen
af te dragen loonbelasting meer overblijft? Waarom wordt het mogelijk gemaakt om investeringen
door een vennootschap af te trekken in de loonbelasting van een ander vennootschap,
een concept uit de vpb maar niet uit de loonbelasting?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen bij de ambitie om investeringen
naar voren te halen. Het Centraal Planbureau concludeerde dat het enige investeringseffect
op dit moment juist het uitstellen van investeringen in Q3 en Q4 2020 naar 2021 is,
hetgeen de economische schade in 2020 alleen maar vergroot. De prikkel om de korting
te verzilveren zou eerder leiden tot het verschuiven van investeringen dan tot het
effectief naar voren halen. Het CPB voorspelt dat een vijfde van de investeringen
uit 2023 een jaar naar voren wordt gehaald en een vijfde van de investeringen die
gepland staan in het laatste kwartaal van dit jaar juist een jaar uitgesteld wordt.
Per saldo dus weinig winst. Wat voor reden heeft de regering om aan te nemen dat de
manier waarop deze investeringskorting is vormgegeven wel degelijk uitnodigt tot het
naar voren halen van private investeringen? Tot slot vragen deze leden of en in hoeverre,
gezien deze berekeningen van het CPB, dit wetsvoorstel voldoet aan artikel 3.1 van
de Comptabiliteitswet.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of deze regeling wel investeringen met zich
meebrengt die de samenleving nodig heeft. Het is nu een ongerichte maatregel en het
voorbeeld van een Duitse of Franse bus kopen waarmee een chauffeursbaan geschapen
wordt, overtuigt de leden niet. Investeringen in woningbouw zijn wat dat betreft veel
urgenter maar hiermee wordt de voorgestelde regeling nauwelijks gestimuleerd. De leden
van de fractie van 50PLUS zien meer in een veel grotere en al dan niet voorwaardelijke
verlaging van de verhuurderheffing, als middel om de investeringen in met name de
nationale bouwsector aan te jagen.
De leden van de fractie van 50PLUS onderschrijven de noodzaak tot het stimuleren van
investeringen, maar die moeten dan ook voorzien in maatschappelijke behoeften.
1.4 Accent op het mkb
De leden van de VVD-fractie vragen welk deel van de opbrengst naar verwachting naar
het mkb gaat.
De leden van de CDA-fractie achten het goed dat het accent van de BIK op het mkb ligt.
Zij lezen dat het investeringspotentieel waarvoor de BIK kan worden toegepast 75 miljard
euro is. Uit de voetnoot bij tabel 1 begrijpen deze leden dat de getoonde grondslag
van 71 miljard euro (op basis van 2017 vennootschapsbelasting aangiftecijfers), een
benadering van het investeringsniveau is en vrijwel overeenkomt met de geraamde gemiddelde
grondslag van 75 miljard euro. Deze leden vragen waarom voor het bepalen van de korting
is gerekend met de gemiddelde investeringsgrondslag, terwijl dit jaar veel minder
investeringen worden verwacht. Zou het baseren van de percentages op een lagere verwachte
grondslag een grotere impuls kunnen geven?
De verdeling van de staffel wordt gebaseerd op de cijfers uit 2017. Deze leden vragen
zich af of het mkb niet harder is geraakt door de crisis dan grote ondernemingen die
doorgaans grotere buffers hebben om schokken op te vangen. Zijn daarom een vergelijkbaar
aantal investeringen uit het mkb te verwachten? En is dit meegenomen in de verdeling
van de staffel?
De leden van de fractie van D66 vragen op basis waarvan de grens van 5.000.000 euro
is gekozen. Deze leden vragen wat het gemiddelde investeringsbedrag is van een mkb’er,
uitgaande van de schijfgrensverlenging opgenomen in dit Belastingplan.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe het kan dat het grootbedrijf een groter
aandeel van het budgettair beslag inneemt in de innovatiebox en bij de BIK het mkb
juist een groter aandeel van het budgettair beslag inneemt.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een uitsplitsing tussen
mkb en het grote bedrijfsleven als het gaat om het aantal banen en betaalde belasting
in Nederland.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een fictief voorbeeld van een bedrijf
met een bepaalde omvang waarbij de investeringskorting niet volledig verzilverd kan
worden. Hoeveel valt er ongeveer te verzilveren bij een bedrijf met 5, 10, 100 of
1000 werknemers?
De leden van de SP-fractie lezen in de nota van wijziging dat deze maatregel mkb-vriendelijk
zou zijn. Om te investeren moet het mkb echter ook kunnen investeren. Hoewel deze
regeling iets kan bijdragen aan de betaalbaarheid van een investering heeft een klein
bedrijf echter ook eigen vermogen nodig om bijvoorbeeld bankfinanciering aan te gaan.
De eigenvermogens- en liquiditeitspositie is voor veel van deze bedrijven nog steeds
niet goed genoeg om te kunnen investeren. Daarom is een enkel tabelletje met hoe een
investering in aanmerking komt voor de aftrek onvoldoende onderbouwing om te veronderstellen
dat het mkb hier ook gebruik van kan maken. Deze leden vragen de regering om een uitgebreide
onderbouwing dat het mkb, het kleinbedrijf in het bijzonder, gebruik kan en gaat maken
van deze regeling. Deze leden constateren dat van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
door het mkb ruim gebruik wordt gemaakt, maar zien niet direct aanleiding om aan te
nemen dat dit ook voor deze regeling gaat gelden. Zeker omdat het grootbedrijf inmiddels
van belastingplanning een van haar hoofdtaken heeft gemaakt, verwachten deze leden
dat met name deze tak hoofdgebruiker van de BIK gaat zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om de afdrachtvermindering
tot een bepaald maximum te beperken, mede overwegende dat er wel een minimum is opgenomen.
Is de regering alsnog bereid een maximumvermindering in de regeling op te nemen? Waarom
is niet gekozen voor een meer aflopend verminderingspercentage, om het voordeel veel
meer bij het mkb neer te laten slaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zeer te spreken over de voorgenomen mkb-toets,
waarmee ook de input van ondernemers wordt gevraagd om een proces te realiseren met
zo min mogelijk regeldruk. Het is goed om te constateren dat het accent bij de BIK
op het mkb ligt, door onder meer de ingebouwde staffel zodat kleinere investeringen
een grotere tegemoetkoming krijgen dan grotere investeringen. De bedoeling is dat
zestig procent van het voor de BIK vrijgemaakte budget (1,2 miljard euro per jaar)
uiteindelijk bij het mkb belandt. Deze schatting is echter nog omgeven door enige
onzekerheid. Kan de regering meer inzicht geven in hoe het tot deze voorspelde scheefheidsverdeling
in de regeling is gekomen? Bijvoorbeeld met een Ginicoëfficiënt bij die scheefheidsverdeling
zodat deze leden de inschatting beter kunnen beoordelen en contoleren – conform de
toezegging bij de afgelopen Algemene Financiële Beschouwingen. Mocht de situatie zich
voordoen dat tegen het einde van 2021 op basis van de tot dan toe ontvangen aanvragen
bij de RVO blijkt dat het mkb minder dan verwacht (zestig procent) gebruikmaakt van
de BIK, is dat dan aanleiding om de parameters voor de BIK voor het jaar 2022 bij
te stellen ten faveure van het mkb?
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat bedrijven maximaal vier keer per
jaar (eens per kwartaal) een aanvraag kunnen doen. Wordt het financiële voordeel bepaald
aan de hand van het totale investeringsbedrag, of van de aanvragen afzonderlijk? Indien
dat laatste het geval is, ontstaat daardoor niet het risico dat niet-mkb-bedrijven
de totale aanvraag splitsen in vier afzonderlijke aanvragen, zodat een groter deel
van de totale aanvraag onder het tarief van 3% valt? Is dit effect voorzien? Kan de
regering nader ingaan op de wenselijkheid daarvan? En zijn er maatregelen ingebouwd
om dit tegen te gaan?
De regering benadrukt dat de BIK met name bedoeld is voor het mkb. De leden van de
SGP-fractie onderschrijven die opvatting. Juist het mkb is door de gevolgen van de
coronacrisis geraakt, de liquiditeitspositie van het mkb is verslechterd, en juist
het mkb heeft extra ondersteuning nodig. Toch komt, naar verwachting, slechts 59%
van de BIK-afdrachtvermindering terecht bij het mkb. Waarom is niet gekozen voor een
hoger percentage (door de tarieven van de staffels te wijzigen), zodat de regeling
echt op het mkb gericht wordt?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de BIK een generieke stimuleringsmaatregel
is. Hierdoor worden niet alleen ondernemingen gesteund die door de coronacrisis fors
geraakt zijn, maar ook ondernemingen waarbij de omzet en winst, juist door de coronacrisis,
flink is gestegen. Waarbij geldt dat het de verwachting is dat de laatstgenoemden
ook zonder de BIK zullen investeren. Welke mogelijkheden zijn onderzocht om de BIK
meer specifiek in te zetten voor mkb-ondernemingen die deze afdrachtvermindering écht
nodig hebben?
De leden van de SGP-fractie constateren dat door de opzet van de BIK kapitaalintensieve
bedrijven minder profijt hebben van de regeling dan arbeidsintensieve bedrijven. Is
dit een bewuste keuze of is dit inherent aan de regeling? Welke opties zijn overwogen
om een meer gelijke verdeling te genereren tussen kapitaal- en arbeidsintensieve ondernemingen?
1.5 Aanvulling op bestaande stimuleringsmaatregelen
De leden van de CDA-fractie lezen dat door de stapeling met de EIA, MIA en VAMIL de
bestaande stimulans om te investeren in groene bedrijfsmiddelen in stand blijft. Ook
de combinatie met de KIA biedt het mkb meer ruimte om beide kortingen op hun investeringen
toe te passen. De BIK en de KIA bieden een generieke investeringskorting die niet
afhankelijk is van andere doelstellingen van de regering, zoals vergroening of het
stimuleren van innovatie. Hoe past de BIK daarmee in de groeistrategie van de Nederlandse
overheid?
Deze leden lezen voorts dat de vormgeving van de BIK is voorbehouden aan inhoudingsplichtigen
in de zin van de loonbelasting die een onderneming drijven. In de artikelsgewijze
toelichting lezen zij verder dat inhoudingsplichtigen die niet belastingplichtig zijn
voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting geen beroep kunnen doen op
de BIK. Zij vragen welke delen van de overheid vennootschapsbelastingplichtig zijn
en aanspraak kunnen maken op de BIK. Is de Belastingdienst zelf vennootschapsbelastingplichtig
en kan zij aanspraak maken op de BIK? Ook vragen deze leden de regering of zorginstellingen
en ziekenhuizen dan geen gebruik kunnen maken van de BIK. Indien dit het geval is,
dan vragen deze leden of de regeling niet kan worden uitgebreid naar deze instellingen.
In de coronacrisis is gebleken hoe essentieel zij zijn voor ons land en ook deze instellingen
doen investeringen. Ook vragen deze leden of gemeentes die gedeeltelijk belastingplichtig
zijn voor de vennootschapsbelasting aanspraak kunnen maken op de BIK. En kan de regering
ook aangeven of woningcorporaties die woningen bouwen voor deze regeling in aanmerking
komen? Dat lijkt de leden van de CDA-fractie gewenst, omdat er een groot woningtekort
is. Kan de regering uitleggen hoe de BIK voor woningcorporaties uitwerkt?
Deze leden lezen dat voor de BIK zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de KIA. In
de artikelsgewijze toelichting zien zij welke investeringen niet voor de BIK in aanmerking
komen. Zij vragen of investeringen in bedrijfs-onroerend goed, zoals nieuwe kantoren,
stallen en fabrieken wel onder de BIK kunnen vallen. En als een ondernemer een bedrijfshal
helemaal isoleert, wat een grote duurzame investering vormt, kan deze investering
dan niet kwalificeren onder de BIK? En als een ondernemer zijn asbest dak door een
volledig nieuw geïsoleerd dak met zonnepanelen vervangt, kan dan het gehele nieuwe
dak onder de BIK kan vallen of alleen de zonnepanelen? Ook vragen deze leden, indien
het bouwen van bijvoorbeeld een nieuwe fabriek langer dan twee jaar duurt, hoe de
regering hier dan mee omgaat. Deze leden achten dit toch juist de grote investeringen
die een positief effect hebben op productiecapaciteit.
De leden van de fractie van D66 vinden het goed dat de BIK een aanvulling vormt op
groene stimuleringsmaatregelen. Deze leden vragen of er niet ook nog een manier binnen
de BIK kan worden gevonden om groene investeringen extra te stimuleren.
1.6 Nieuwe investeringen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de BIK uitsluitend van toepassing is op investeringen
waarvoor de beslissing tot investering is genomen op of na 1 oktober 2020. Daarbij
moet aannemelijk worden gemaakt dat de contractuele verplichting (koopcontract of
anderszins) op of na die datum is ingegaan. Deze leden vragen of hier een risico op
misbruik bestaat, doordat partijen een nieuw koopcontract opstellen om van de regeling
gebruik te kunnen maken. In de artikelsgewijze toelichting lezen deze leden voorts
dat indien geen contract is getekend, de aanvrager op een andere wijze aannemelijk
dient te maken dat de investering niet vóór 1 oktober 2020 is aangegaan en dat deze
bewijslast vormvrij is. Deze leden vragen of de regering voorbeelden kan geven van
manieren waarop het moment van de investeringsbeslissing kan worden aangetoond. Hoe
dient te worden omgegaan met e-mailverkeer tussen partijen, mondelinge afspraken,
offertes, etc.? Deze leden achten het risico op misbruik hiermee toegenomen. Hoe wil
de regering dit tegengaan?
Verder lezen deze leden in de toelichting dat de laatste betaling voor een BIK-investering
moet zijn gedaan in 2021 of 2022. Zij vragen of investeringen die na 1 oktober 2020
zijn gedaan en in 2020 worden betaald dan niet onder de BIK kunnen vallen. Ook vragen
zij hoe de regeling uitwerkt bijvoorbeeld bij grotere investeringen die een langere
betalingstermijn hebben die tot net na 2022 loopt. Als een ondernemer in november
2022 nog een grote investering doet waarvoor ruimte in de BIK is, maar de betalingstermijn
loopt 4 maanden tot eind februari 2023 en de ondernemer heeft onvoldoende liquide
middelen om de termijnen eerder te voldoen, komt de investering dan niet meer in aanmerking
voor een BIK-korting? Deze leden lezen dat de BIK-verklaring tot 3 maanden na 2022
kan worden aangevraagd, dus dat zou zijn nadat de laatste betaling heeft plaatsgevonden.
Zijn er versoepelingen mogelijk in dergelijke grensgevallen als daarvoor ruimte is?
Deze leden begrijpen uit de artikelsgewijze toelichting dat pas na de laatste betaling
de BIK-verklaring kan worden aangevraagd, wat de uitvoering voor RVO makkelijker moet
maken. Zij vragen zich echter af of de ondernemer hiermee het risico loopt dat hij
de investering heeft afgerond en RVO achteraf de verklaring niet afgeeft omdat dan
pas beoordeling van de investering plaatsvindt. Zou het niet logischer zijn als ondernemers
aan de voorkant zekerheid krijgen van RVO dat de investering kwalificeert voor de
BIK, waarbij zij wel pas de BIK-verklaring voor de loonheffing krijgen op het moment
dat de laatste betaling is gedaan? Op die manier krijgt RVO ook al een beter inzicht
in het aantal voorgenomen investeringen. Of bestaan er andere manieren voor ondernemers
om zekerheid te krijgen van RVO dat hun investeringen kwalificeren voor de BIK?
Voorts is vereist dat het bedrijfsmiddel binnen zes maanden na de volledige betaling
in gebruik wordt genomen. Deze leden vragen of de regering kan toelichten hoe de RVO
haar mechanismes om dit te controleren heeft ingericht. Zij begrijpen immers ook dat
het voorstel geen desinvesteringsbijtelling bevat. Hoe kan worden voorkomen dat wordt
geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen om de korting te ontvangen, waarna deze vervolgens
binnen korte tijd weer worden doorverkocht? Hoe kan zonder een dergelijke regeling
worden geborgd dat investeringen in bedrijfsmiddelen ook daadwerkelijk zullen leiden
tot de beoogde capaciteitsgroei bij bedrijven die van de BIK gebruikmaken?
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel extra investeringen worden verwacht
als gevolg van de invoering van de BIK ten opzichte van het scenario dat de BIK niet
zou zijn ingevoerd. De leden van de fractie van D66 vragen wat in aanmerking komt
als «investering». Deze leden vragen of reguliere bedrijfsuitgaven, zoals de inkoop
van voorraad, ook in aanmerking komen voor de BIK.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of woningbouwcorporaties ook gebruik
kunnen maken van de BIK voor nieuwe woningen. Is het in theorie mogelijk dat zij een
groot deel van de 2 miljard euro gebruiken als ze nu heel snel verzoeken indienen
voor nieuwe woningen?
De leden van de SP-fractie merken op dat alleen nieuwe investeringen in aanmerking
kunnen komen voor de BIK. In welke mate verwacht de regering dat reguliere investeringen,
bijvoorbeeld vervanging van afgeschreven machines en wagenpark, hieronder gaan vallen
en in welke mate gaan echt nieuwe investeringen hiermee gefinancierd worden? Indien
de verhoudingen eerder naar reguliere investeringen uitslaan vragen deze leden de
regering te onderbouwen waarom zij vindt dat deze regeling bijdraagt aan investeringen
en banen creëert. Indien de regering hier geen gegevens van heeft, vragen deze leden
de regering de gegevens ruim voor de behandeling van het Belastingplan te produceren.
1.7 Doelmatigheidsminimum
Ten aanzien van het doelmatigheidsminimum begrijpen de leden van de CDA-fractie dat
per bedrijfsmiddel een minimum investeringsbedrag van 1.500 euro geldt. Geldt deze
grens per los bedrijfsmiddel of per factuur? Als een mkb-ondernemer nu een investering
doet in tien nieuwe laptops van 750 euro per stuk, dus totaal 7.500 euro en later
in het jaar 15.000 euro investeert in zonnepanelen, kan de investering in de laptops
dan onder de BIK vallen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom ze het advies van
de Raad van State niet heeft overgenomen om de verwarrende term «baangerelateerd»
niet te gebruiken.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel bedrijven van de BIK worden uitgesloten
door het doelmatigheidsminimum. Klopt het dat veel bedrijven in de dienstensector,
zoals kappers, schoonmaakspecialisten, fietsenmakers en middenstanders hierdoor niet
in aanmerking komen voor de BIK? Waarom is er wel voor een doelmatigheidsminimum gekozen
en niet voor een doelmatigheidsmaximum?
1.8 Budgettaire beheersbaarheid
De leden van de VVD-fractie vragen of 15 december 2021 niet te laat is om de parameters
bekend te maken. Hoe verhoudt zich dit tot het behandelschema van het Belastingplan
2022?
De leden van de CDA-fractie lezen dat eind 2021 een schatting wordt gemaakt van het
budgettaire beslag, aan de hand waarvan de parameters voor het jaar 2022 kunnen worden
aangepast als sprake is van onder- of overschrijding, waaronder het kortingspercentage
in 2022. Deze leden vragen of het herzien van de percentages eind 2021 ertoe kan leiden
dat investeerders wachten met het doen van de laatste betaling en aanvragen van de
BIK-verklaring tot 15 december 2021, zodat zij kunnen kiezen de betaling in 2021 of
2022 te doen, afhankelijk voor welk jaar het hoogste percentage geldt. Zou dit kunnen
betekenen dat er eind december of begin januari ineens een piek in het aantal aanvragen
ontstaat? Of dat de parameters een vertekend beeld geven omdat wordt gewacht met het
aanvragen van de BIK-verklaring?
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel inzicht de RVO heeft in het totale
budgettaire beslag van de BIK gedurende het jaar. Kan de RVO dit nauwkeurig bijhouden?
En hoe nauwkeurig zal de inschatting van de RVO zijn als voorspelling van het jaar
2021? De leden van de fractie van D66 vragen waarom er slechts één ijkmoment wordt
genoemd voor de budgettaire beheersbaarheid van de maatregel. Deze leden vragen of
niet per maand moet worden gemonitord wat het budgettaire beslag is van de maatregel,
zeker gezien de onzekerheid omtrent de budgettaire derving. De leden van de fractie
van D66 vragen zich tevens af of ook gedurende 2022 zal worden gemonitord wat het
budgettaire beslag is van de regeling en kan de regering toezeggen dit ook periodiek
te doen? Tevens vragen deze leden of, wanneer de BIK in 2022 of in de eerste drie
maanden van 2023 het totaal van vier miljard euro dreigt te overschrijden, de regeling
dan wordt gesloten. De leden van de fractie van D66 vragen of de regering bereid is
het vpb-tarief te verhogen om een overschrijding van het BIK-budget te dekken.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom er niet voor is gekozen de regeling
gedurende het jaar te kunnen sluiten door middel van het slaan van een koninklijk
besluit waardoor het budgettair beslag beheersbaar blijft.
1.9 Geleerde lessen van de WIR
De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt gecontroleerd dat een bedrijfsmiddel
nieuw is. De leden van de fractie van D66 vragen om bevestiging dat eigen voortgebrachte
bedrijfsmiddelen niet in aanmerking komen voor de BIK. Deze leden vragen of de regering
de mening deelt dat een deel van die eigen voortgebrachte bedrijfsmiddelen juist hele
innovatieve middelen kunnen zijn. Hoe kijkt de regering ertegenaan die juist uit te
sluiten?
1.10 Aanvraag en toekenning
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de RVO BIK-aanvragen pas vanaf 1 september
in behandeling kan nemen.
De Belastingdienst kan aan de hand van de door RVO afgegeven BIK-verklaringen beoordelen
of de inhoudingsplichtige het bedrag van de afdrachtvermindering terecht en tot het
juiste bedrag in de loonaangifte heeft toegepast. Kan de regering aan de leden van
de PVV-fractie nader toelichten of de Belastingdienst achteraf enkel controleert of
er conform de BIK-verklaring de juiste afdrachtvermindering is toegepast en dat er
achteraf ook nog (mogelijk) een inhoudelijke controle van de investeringen door de
Belastingdienst kan plaatsvinden?
De leden van de fractie van D66 vragen of de risicomodellen die worden gebruikt voor
het risicogericht toezicht vooraf al zijn gebouwd of worden gemaakt op basis van de
praktijkervaringen van de BIK. De leden van de fractie van D66 vragen of de effectiviteit
van de BIK niet enorm teniet wordt gedaan vanwege het pas kunnen aanvragen van een
afdrachtvermindering per 1 september 2021, waardoor pas laat een liquiditeitsvoordeel
wordt genoten en de investeringen mogelijk toch nog worden uitgesteld. De leden van
de fractie van D66 vragen waarom de afdrachtvermindering moet worden gerealiseerd
in het jaar dat de BIK-verklaring is afgegeven wanneer deze pas per 1 september 2021
kunnen worden afgegeven.
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de startdatum waarop de aanvraag voor
afdrachtvermindering kan worden gedaan. Deze is nu gesteld op 1 september 2021. Klopt
het dat daardoor de voordelen voor ondernemingen pas in 2022 effectief worden? De
regering benoemt diverse keren dat de BIK gezien moet worden als een maatregel volgend
uit de economische crisis. Ook in reactie op het advies van de Raad van State benadrukt
de regering de noodzaak van een spoedige implementatie. De leden van de SGP-fractie
zijn het eens dat de BIK, indien deze ingevoerd wordt, zo snel mogelijk geïmplementeerd
moet worden, zodat ondernemers, in het licht van de huidige economische omstandigheden,
de eventuele voordelen ervan kunnen genieten. Doet de genoemde datum waarop de aanvraag
gedaan kan worden, niet af aan de effectiviteit van de maatregel op korte termijn?
En ontstaat er daardoor geen risico dat bedrijven in de eerste helft van 2021 terughoudend
zullen zijn met investeren, omdat onzeker is of zij de korting wel tegemoet kunnen
zien? Zijn er andere mogelijkheden om de maatregel op kortere termijn effectief te
laten zijn?
2. EU-aspecten
–
3. Budgettaire aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen of de budgettaire sleutel van de BIK gegeven kan
worden. Hoeveel kost het om het «lage tarief» van de BIK te verhogen met 0,1%-punt
of 1%-punt? Hoeveel kost het om het «hoge tarief» van de BIK te verhogen met 0,1%-punt
of 1%-punt? Wat is de sleutel voor het verhogen van de minimale investeringen met
1.000 euro?
4. Uitvoeringskosten
De leden van de fractie van D66 vragen of er al indicatoren bekend zijn om het risicogericht
toezicht in te richten, of dat deze pas na inwerkingtreding van de BIK «on the job» worden ontwikkeld.
5. Evaluatie
De leden van de fractie van D66 vragen of expliciet bij de evaluatie kan worden gekeken
naar de mate waarin de BIK extra banen en investeringen heeft gecreëerd.
6. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
–
7. Advies & Consultatie
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of er bij de opzet van de regeling, naast
met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven als geheel, ook ondernemingen zelf
zijn geconsulteerd, zowel economisch getroffen ondernemingen als ondernemingen die
de crisis wel goed doorkomen, om een beter beeld te krijgen bij de effectiviteit en
de gevolgen van de regeling.
De leden van de SP-fractie vinden het onbegrijpelijk dat alleen met werkgeversorganisaties
is gesproken over een regeling die «baangerelateerd» heet. De leden van de SP-fractie
constateren dat werknemersorganisaties bepaald niet lovend zijn over deze regeling
en constateren dat de sociaaleconomische partners hierin dus tegenover elkaar staan.
Zij vragen de regering waarom zo overduidelijk partij wordt gekozen bij deze regeling
en waarom niet in overleg is getreden met werknemersorganisaties over een regeling
die daadwerkelijk leidt tot het scheppen van banen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom alleen is gesproken met VNO-NCW en MKB-Nederland.
Waar zijn de vakbonden niet betrokken? Kan de regering ingaan op het position paper
van FNV, waarin onder andere alternatieven worden voorgesteld?
II Toelichting – onderdeelsgewijs
Hoofdstuk IX, artikel 29 e
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor maximaal
vier BIK-verklaringen per jaar (en daarmee 1 BIK-verklaring per kwartaal).
Hoofdstuk IX, artikel 29 h
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of een overmachtsclausule
is opgenomen voor het moment dat een bedrijfsmiddel, buiten schuld van de BIK, niet
binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen.
BIJLAGE Advies RvS
De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad van State in haar advies uiterst
kritisch is over de doelmatigheid en effectiviteit van de BIK, evenals de manier waarop
de regeling wordt aangeboden aan de Kamer. Deze leden merken op dat de kritische vragen
van de Raad van State over de ongerichtheid van de regeling, waarbij sectoren die
geheel geen last hebben van de crisis evenveel en waarschijnlijk meer bevoordeeld
worden dan sectoren die ten onder dreigen te gaan, door de regering amper beantwoord
worden en vragen zich af of het wetgevingsproces op deze manier zinvol is vormgegeven.
Een regeling als deze die niet is besproken met de sociale partners en waarbij kritiek
van de Raad van State terzijde wordt geschoven én te laat bij de Kamer wordt aangeboden
geeft weinig vertrouwen in voldoende borging van het wetgevende proces. Deze leden
hebben al vaak gewezen op de ondergraving van de democratische waarden, onder andere
als het gaat staatsgeheim verklaren van allerlei regeringsstukken en het achterhouden
van informatie waarbij artikel 63 van de Grondwet in de wind wordt geslagen, en zien
in deze procedure opnieuw een afkalving van de democratie.
De leden van de fractie van 50PLUS zijn met de Raad van State van mening «dat moet
worden nagegaan of een subsidieregeling niet een meer geëigend instrument is om de
beoogde doelen te bereiken». Is dit nagegaan en op welke gronden wordt de keuze voor
een lastenmaatregel onderbouwd?
Wat is in het algemeen de reactie van de regering op het hier geciteerde advies van
de Raad van State: «De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat de fiscale
vormgeving van de beoogde investeringsimpuls een aantal nadelen heeft. Het generieke
karakter leidt ertoe dat ondersteuning ook plaats vindt waar dat niet opportuun is.
De effectuering via een afdrachtskorting op de loonbelasting heeft een aantal effecten
die afdoen aan de doeltreffendheid van de regeling. De budgettering past niet goed
in de fiscale systematiek. Gelet hierop adviseert de Afdeling na te gaan of een subsidieregeling
niet een meer geëigend instrument is om de beoogde doelen te bereiken»?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.