Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 574 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen)
Nr. 8
                   NOTA VAN WIJZIGING
            
Ontvangen 9 november 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIA
In de Wet kinderopvang worden aan artikel 1.6 twee leden toegevoegd, luidende:
10. Een ouder als bedoeld in het eerste en tweede lid, met een partner, heeft voor
                     een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland,
                     een andere lidstaat of Zwitserland woont en de partner is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende
                     straf of maatregel van langer dan een jaar, gedurende de periode waarin die straf
                     of maatregel ten uitvoer wordt gelegd.
                  
11. Een ouder die is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van
                     langer dan een jaar, heeft, gedurende de periode waarin die straf of maatregel ten
                     uitvoer wordt gelegd, voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag,
                     indien de ouder een partner heeft die in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland
                     woont, en
                  
a. in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland,
                     tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de
                     Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten;
                  
b. een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik
                     maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling
                     of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens
                     de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland; of
                  
c. een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder b, f, g, j, k of l.
B
Aan artikel IV worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
La
Aan artikel 49, zesde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De tweede zin is van
                  overeenkomstige toepassing op de kosten van invordering voor zover betaald of verrekend
                  met dien verstande dat het herzien van die kosten geschiedt voor zover zij onverschuldigd
                  zijn.
               
Lb
Na artikel 49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 49bis. Herziening beschikking rente bij te late betaling
1. Indien een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering heeft geleid tot
                     onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 49, eerste lid, en die
                     beschikking door de Belastingdienst/Toeslagen wordt herzien om de onevenredigheid
                     van de nadelige gevolgen van die beschikking voor de belanghebbende weg te nemen overeenkomstig
                     artikel 49, derde lid, onderdeel a of b, wordt een daarmee samenhangende rente als
                     bedoeld in artikel 29 gelijktijdig naar evenredigheid herzien.
                  
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een beschikking tot herziening
                     van een voorschot heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld
                     in artikel 49, eerste lid, en de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van die
                     beschikking voor de belanghebbende wordt weggenomen door bij de beschikking tot toekenning
                     van de tegemoetkoming het recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen naar rato van
                     het bedrag aan kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald.
                  
C
In artikel VI, onderdeel b, wordt «artikel IV, onderdelen B en K» vervangen door «artikel
                  IIA en artikel IV, onderdelen B en K» en wordt «treedt» vervangen door «treden».
               
TOELICHTING
               
1. Algemeen
Sinds de invoering van het uniforme partnerbegrip voor de inkomstenbelasting en de
                  inkomensafhankelijke regelingen wordt partnerschap zoveel mogelijk op basis van objectieve
                  criteria vastgesteld. De afgelopen jaren is naar voren gekomen dat voor bepaalde groepen
                  partners met een minderjarig kind het toeslagpartnerschap financieel erg nadelig kan
                  uitvallen. Dit kan ongelukkige consequenties met zich brengen. Sociaal Werk Nederland
                  heeft in een rapport voor deze problematiek aandacht gevraagd.1 Ook de Nationale ombudsman heeft dit gesignaleerd.2 Een van de situaties die is gesignaleerd is de situatie waarin één van de partners
                  voor langere tijd in de gevangenis verblijft. De achterblijvende ouder verliest namelijk
                  hierdoor het recht op een kinderopvangtoeslag omdat de partner geen arbeid verricht
                  en daarom wettelijk wordt verondersteld voor het kind te kunnen zorgen. De ouder die
                  gedetineerd is, is daar echter niet toe in staat. Dit heeft tot gevolg dat de achterblijvende
                  ouder mogelijk in de problemen komt als hij of zij wil blijven werken, omdat er geen
                  aanspraak kan worden gemaakt op een kinderopvangtoeslag. Zonder kinderopvangtoeslag
                  is de kinderopvang vaak te duur. Voorkomen moet worden dat de achterblijvende ouder
                  om die reden stopt met werken om voor de kinderen te gaan zorgen. Hiermee wordt het
                  doel van de Wet kinderopvang, dat ouders arbeid kunnen combineren met de zorg voor
                  hun kinderen, niet voldoende bereikt. Om de ongelukkige consequenties weg te nemen,
                  heeft het kabinet in deze nota van wijziging een aanvullende wetswijziging opgenomen.
                  Dit is ook in lijn met de in de samenleving en de in de Tweede Kamer breed gedeelde
                  opvatting dat in het toeslagenstelsel onvoldoende rekening wordt gehouden met de menselijke
                  maat.
               
Met de Wet hardheidsaanpassing Awir zijn in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
                  (Awir) aanpassingen gedaan om meer ruimte te creëren voor een verzachting van de hardheden
                  van het stelsel en verschillende maatregelen ingevoerd om recht te kunnen doen aan
                  getroffen ouders. De Wet hardheidsaanpassing Awir en de daarbij behorende hersteloperatie
                  zien op een traject om ouders en belanghebbenden die getroffen zijn door een onredelijk
                  harde uitwerking van het toeslagenstelsel zoveel mogelijk tegemoet te komen. Bij de
                  uitvoering van deze hersteloperatie komen twee zaken naar voren die verankering in
                  wetgeving behoeven en daarmee mede aanleiding vormen voor deze nota van wijziging.
                  De met deze nota van wijziging op dit punt aanvullend in het wetsvoorstel op te nemen
                  wijzigingen van de Awir betreffen twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft een
                  aanpassing van de hardheidsregeling met betrekking tot de herziening en vergoeding
                  van kosten van invordering. Het tweede onderdeel ziet op de mogelijkheid om betaald
                  of verrekende rente wegens te late betaling te herzien en te vergoeden in het kader
                  van de hersteloperatie.
               
1.1 Uitzondering arbeidseis
De in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing voor de Wet kinderopvang (Wko)
                  komt erop neer dat voor de ouder wiens partner is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende
                  straf of maatregel van langer dan een jaar een uitzondering wordt gemaakt op de eis
                  dat de partner arbeid verricht of een ander traject volgt dat recht geeft op een kinderopvangtoeslag.
                  Door aan te sluiten bij het objectieve criterium van veroordeling is het voor de achterblijvende
                  partner bij aanvang van de detentie duidelijk of er een beroep op de uitzondering
                  kan worden gedaan. Het risico op terugvorderingen wordt zodoende beperkt. Dit komt
                  ook de uitvoerbaarheid van de maatregel ten goede. De grens van een jaar sluit aan
                  bij de reeds bestaande uitzondering voor de huurtoeslag, waarbij een gedetineerde
                  partner of medebewoner buiten aanmerking wordt gelaten als deze langer dan een jaar
                  gedetineerd is.3 De voorgestelde uitzondering op de arbeidseis is niet volledig identiek aan genoemde
                  uitzondering voor de huurtoeslag. Hiervoor zijn twee hoofdredenen. De Wet kinderopvang
                  (Wko) en de Wet op de huurtoeslag (Wht) kennen een ander wettelijk kader. Zo kent
                  de Wht een partnerbegrip dat afwijkt van de andere inkomensafhankelijke regelingen,
                  waaronder de Wko. Daarnaast wordt met de aanpassing van de arbeidseis meer aandacht
                  besteed aan het voorkomen van hoge terugvorderingen. Deze voorgestelde uitzondering
                  op de arbeidseis sluit aan bij de uitzondering die is voorgesteld in het geconsulteerde
                  wetsvoorstel Verzamelwet kinderopvang voor een ouder met een partner die een permanente
                  indicatie heeft op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Ouders met een permanente
                  Wlz-indicatie hebben blijvend 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig of staan 24 uur
                  per dag onder permanent toezicht. Dat maakt dat ook voor hen de combinatie van arbeid
                  en zorg lastig is, aangezien één van de partners zelf voortdurend zorg nodig heeft
                  en daardoor niet in staat is om te werken of voor zijn of haar kinderen te zorgen.
               
1.2 Kosten van invordering
De zogenoemde hardheidsregeling die met de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking
                  is getreden is een van de wettelijke maatregelen waarop de hersteloperatie is gestoeld
                  en betreft een regeling die materieel ziet op onherroepelijk vaststaande beschikkingen
                  ten aanzien waarvan herziening niet meer mogelijk is omdat de vijfjaarstermijn4 is verstreken. Het beoogt een regeling te bieden voor schrijnende gevallen die buiten
                  het nieuwe herzieningen- en invorderingsbeleid vallen door voor die gevallen een hardheidstegemoetkoming
                  toe te kunnen kennen.
               
Op grond van de huidige vormgeving van de hardheidsregeling wordt over een berekeningsjaar
                  betaalde of verrekende rente bij te late betaling bij het vaststellen van de hardheidstegemoetkoming
                  naar evenredigheid herzien. In het verlengde hiervan is het kabinet van oordeel dat
                  eenzelfde soort herziening van kosten van invordering gerechtvaardigd is. De aanleiding
                  van deze kosten van invordering betreffen onbillijkheden die zodanig zijn dat het
                  overduidelijk is dat het onredelijk is om deze voor rekening van de ouders en belanghebbenden
                  te laten. Deze kosten houden verband met een terugvordering die in het kader van de
                  hersteloperatie geheel of gedeeltelijk onredelijk, onbillijk en onevenredig wordt
                  geacht. Hierdoor zijn ook die kosten van invordering geheel of gedeeltelijk onredelijk,
                  onbillijk en onevenredig geworden. Om deze reden vindt het kabinet dat het ook voor
                  betaalde of verrekende kosten van invordering mogelijk dient te zijn dat deze kunnen
                  worden herzien en vervolgens worden vergoed.
               
1.3 Herziening beschikking rente bij te late betaling
Met de nota van wijziging wordt tevens een nieuw wetsartikel voorgesteld om een herziening
                  van rente bij te late betaling tot vijf jaar geleden en vervolgens vergoeding van
                  die betaalde of verrekende rente wegens te late betaling mogelijk te maken. Het kabinet
                  is van oordeel dat in het kader van de hersteloperatie een herziening en vervolgens
                  vergoeding van betaalde of verrekende rente wegens te late betaling gerechtvaardigd
                  is. Deze in het verleden betaalde of verrekende rente houdt immers verband met een
                  terugvordering die in het kader van de hersteloperatie geheel of gedeeltelijk onredelijk,
                  onbillijk en onevenredig wordt geacht. Hierdoor is ook die betaalde of verrekende
                  rente geheel of gedeeltelijk onredelijk, onbillijk en onevenredig geworden. Via de
                  hardheidsregeling bij beschikkingen ouder dan vijf jaar is reeds geregeld dat over
                  een berekeningsjaar betaalde of verrekende rente bij te late betaling bij het vaststellen
                  van de hardheidstegemoetkoming naar evenredigheid wordt herzien. Het kabinet wenst
                  geen onderscheid te maken tussen ouders met beschikkingen tot vijf jaar geleden en
                  ouders met beschikkingen ouder dan vijf jaar.
               
1.4 Precedentwerking
Het kabinet beoogt met de verschillende wettelijke grondslagen voor de vergoeding
                  van rente en kosten van invordering die met deze nota van wijziging worden voorgesteld
                  mede precedentwerking te voorkomen. Naar het oordeel van het kabinet zijn het unieke
                  en uitzonderlijke traject van de hersteloperatie en de uitzonderlijke omstandigheden
                  waarvan de hersteloperatie het gevolg is een meer dan voldoende objectieve en redelijke
                  rechtvaardiging om alleen in de omschreven gevallen en alleen ten behoeve van de betreffende
                  groep ouders en belanghebbende betaalde of verrekende rente bij te late betaling naar
                  evenredigheid te herzien en onverschuldigde kosten van invordering te herzien als
                  onderdeel van de hardheidsregeling. De voorgestelde wijzigingen sluiten aan en worden
                  nodig geacht bij dit unieke en uitzonderlijke traject van de hersteloperatie. Het
                  is daarnaast van belang om deze uitzonderlijke regelingen, in het licht van het legaliteitsbeginsel
                  en het gelijkheidsbeginsel, vorm te geven via een wet in formele zin.
               
Budgettaire gevolgen
De maatregel die ziet op de uitzondering op de arbeidseis heeft structureel -2 miljoen
                  euro aan budgettaire gevolgen. De budgettaire gevolgen ten aanzien van de maatregelen
                  die zien op de kosten van invordering en de herziening beschikking rente bij te late
                  betaling, worden gedekt binnen de hersteloperatie.
               
Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
De in deze nota van wijziging opgenomen wijziging van het wetsvoorstel heeft zeer beperkt effect op de dienaangaande eerder in kaart gebrachte administratieve
                  lasten voor burgers. Het zal namelijk niet vaak voorkomen dat een partner wordt veroordeeld
                  tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van langer dan een jaar. Er zal dus
                  niet vaak gebruik gemaakt worden van de uitzondering op de arbeidseis. Door aan te
                  sluiten bij het objectieve criterium van veroordeling is er voor ouders meer zekerheid
                  over of zij aanspraak kunnen maken op de uitzonderingsbepaling. Voor wat betreft de
                  andere maatregelen gaat op dat deze maatregelen binnen de hersteloperatie ondervangen
                  worden.
               
Uitvoeringskosten Belastingdienst
Voor de in deze nota van wijziging opgenomen voorstellen geldt dat de uitvoeringskosten
                  van de maatregel die ziet op de uitzondering op de arbeidseis in 2021 eenmalig € 130.000
                  zijn. De structurele handhavingskosten bedragen € 50.000. De uitvoeringskosten ten
                  aanzien van de maatregelen die zien op de kosten van invordering en de herziening
                  beschikking rente bij te late betaling, worden gedekt binnen de hersteloperatie.
               
II. Onderdeelsgewijs
Onderdeel A
Artikel IIA (artikel 1.6 van de Wet kinderopvang)
Via het voorgestelde tiende en elfde lid van artikel 1.6 van de Wko wordt een uitzondering
                  opgenomen voor de achterblijvende ouder met een partner die in Nederland, een andere
                  lidstaat of Zwitserland woont en welke partner is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende
                  straf of maatregel van langer dan een jaar, dan wel een ouder die in Nederland is
                  veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van langer dan een jaar
                  en de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont en werkt of een
                  traject volgt dat recht geeft op een kinderopvangtoeslag. De veroordeelde ouder of
                  partner wordt uitgezonderd van de arbeidseis van het derde lid van artikel 1.6 Wko.
                  De uitzondering geldt alleen voor de periode van de detentie. De uitzondering eindigt
                  dan ook als de detentie eindigt. Dit wordt tot uitdrukking gebracht met de zinsnede
                  die begint met de woorden «gedurende de periode».
               
De gegevens over detentie zijn gevoelige persoonsgegevens. De Belastingdienst/Toeslagen
                  dient hier echter wel over te beschikken om de aanvraag van de ouder te kunnen beoordelen.
                  In het kader van bestaande toeslagregelingen ontvangt de Belastingdienst reeds gegevens
                  over detentie. Deze kunnen ook worden gebruikt voor de vaststelling en handhaving
                  van het onderhavige voorstel. De Belastingdienst/Toeslagen controleert periodiek op
                  de status van de gedetineerde partner of ouder, om te signaleren of die nog gedetineerd
                  is. Dit om (hoge) terugvorderingen te voorkomen als de situatie van het gezin is gewijzigd.
               
Onderdeel B
Artikel IV, onderdeel La (artikel 49 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)
Door middel van de voorgestelde uitbreiding van het zesde lid van artikel 49 Awir
                  zullen bij het vaststellen van de hardheidstegemoetkoming de kosten van invordering
                  voor zover betaald of verrekend worden herzien voor zover zij onverschuldigd zijn.
                  Onder kosten van invordering worden de kosten van aanmaning, dwangbevel en overige
                  kosten van invordering verstaan.5 Bij het vaststellen van de hardheidstegemoetkoming (her)berekent de Belastingdienst/Toeslagen
                  het onverschuldigde deel aan kosten van invordering in verhouding tot hetgeen zou
                  worden uitbetaald of verrekend bij herziening van een beschikking tot vaststelling
                  of tot terugvordering indien de termijnen waarbinnen herziening mogelijk is niet zouden
                  gelden. Deze berekening geschiedt overeenkomstig de Kostenwet invordering rijksbelasting.
                  Het onverschuldigde deel van de betaalde of verrekende kosten van invordering wordt
                  herzien en vervolgens aan de belanghebbende vergoed als onderdeel van de hardheidstegemoetkoming.
               
Artikel IV, onderdeel Lb (artikel 49bis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)
De tweede voorgestelde aanpassing van de Awir betreft de mogelijkheid om beschikkingen inzake betaalde of verrekende rente bij te late betaling van
                     een terugvordering in het kader van de hersteloperatie te herzien. Het betreft hier
                     rente als bedoeld in artikel 29 Awir.
                  
Met het voorgestelde artikel 49bis, eerste lid, Awir wordt een wettelijke grondslag
                     gecreëerd op grond waarvan voorgenoemde beschikking naar evenredigheid wordt herzien
                     indien een samenhangende beschikking tot vaststelling of terugvordering in het kader
                     van de hersteloperatie wordt herzien binnen 5 jaar na afloop van het berekeningsjaar
                     overeenkomstig de wijze zoals beschreven in artikel 49, derde lid, onderdeel a of
                     b, Awir. Zoals in artikel 49, derde lid, onderdeel a en b, Awir staat beschreven betreft
                     dit een herziening van de beschikking tot vaststelling waarbij het recht op kinderopvangtoeslag
                     per berekeningsjaar wordt vastgesteld naar rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang
                     waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald of een herziening van de beschikking
                     tot terugvordering onder bijzondere omstandigheden.
                  
Eenzelfde herziening van een beschikking inzake betaalde of verrekende rente bij te
                  late betaling van een terugvordering wordt op grond van het voorgestelde artikel 49bis,
                  tweede lid, Awir mogelijk ingeval de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van
                  een samenhangende beschikking tot herziening van een voorschot in het kader van de
                  hersteloperatie wordt weggenomen. In dit geval wordt die onevenredigheid van de nadelige
                  gevolgen weggenomen door middel van het vaststellen van de beschikking tot toekenning
                  van de tegemoetkoming waarbij het recht op kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld naar
                  rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig
                  is betaald.
               
Onderdeel C
Artikel VI (inwerkingtreding)
Met het oog op de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst/Toeslagen en de inpassing
                  van de voorgestelde wijzigingen in de bestaande systemen van de Belastingdienst/Toeslagen
                  treedt artikel IIA in werking per 1 januari 2022. De voorgestelde uitzondering op
                  de arbeidseis is daardoor van toepassing op berekeningsjaren die aanvangen op of na
                  1 januari 2022.
               
De Staatssecretaris van Financiën,
                  A.C. van Huffelen
Indieners
- 
              
                  Indiener
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.